Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.9:8.9 Wilsgebreken
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.9
8.9 Wilsgebreken
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS505944:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
ASSER-HARTKAMP & SIEBURGH 6-111, no. 208.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ofschoon wilsgebreken niet in de weg staan aan de voor de totstandkoming van een overeenkomst verlangde wilsovereenstemming, is de wil bij wilsgebreken gebrekkig gevormd en kan de overeenkomst worden aangetast.1 Volgens Nederlands materieel recht vormen bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling, de wilsgebreken op grond waarvan een overeenkomst kan worden vernietigd (art. 6:213 lid 1 BW jo. 3:44 BW resp. art. 6:228 BW). Zulks geldt als Nederlands materieel recht op de overeenkomst tot arbitrage van toepassing is — ook voor de arbitrageovereenkomst (art. 6:213 lid 1 BW en art. 6:216 BW) (zie 5.2.1). Vooraf zij opgemerkt dat dergelijke wilsgebreken bij arbitrageovereenkomsten in de praktijk niet spoedig met succes kunnen worden ingeroepen (vgl. wel 3.2.3.3 sub b en 10.4 voor 'dwang' en ongelijke verhoudingen). Niettemin vragen zij onze aandacht. Van groot belang hierbij is de separabiliteit van de overeenkomst tot arbitrage. Ingevolge art. 1053 Rv moet de arbitrageovereenkomst als een afzonderlijke overeenkomst worden bezien en staat zij los van de hoofdovereenkomst waarvan zij deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft (zie 5.8.2). Dit houdt in dat een wilsgebrek met betrekking tot de hoofdovereenkomst niet ook eo ipso betrekking heeft op de arbitrageovereenkomst. Stelt een partij dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van "de overeenkomst" dan tast dit de arbitrageovereenkomst niet aan en is het scheidsgerecht (op grond van de arbitrageovereenkomst) bevoegd te oordelen over de vraag of de desbetreffende partij heeft gedwaald bij de hoofdovereenkomst. Niet helemaal uitgesloten is dat het wilsgebrek (ook of alleen) betrekking heeft op de arbitrageovereenkomst. Neem de koopovereenkomst met arbitraal beding die als gevolg van bedreiging is aangegaan. De bedreigde partij kan mijns inziens terecht bepleiten dat alsdan ook de arbitrageovereenkomst met wilsgebrek is totstandgekomen. Helemaal duidelijk is dat in het geval waarin een arbitrageovereenkomst met bedreiging wordt afgedwongen nadat de koopovereenkomst is totstandgekomen.
Het zij gezegd dat dit zelden zal voorkomen, doch de lezer die meent dat dit wel heel ver van de realiteit staat, kan ik "de auditu" wijzen op een grote internationale arbitrage in de praktijk waarin een partij met een beroep op misbruik van omstandigheden stelde dat de wederpartij "hem" met bedwelmende drank en vrouwelijk schoon tot het tekenen van (mede) de overeenkomst tot arbitrage heeft verleid en dienaangaande nog in het gelijk gesteld is ook.
De partij die daarvoor in aanmerking komt, kan zich erop beroepen dat zich met betrekking tot de overeenkomst tot arbitrage een wilsgebrek heeft voorgedaan. Zij kan daartoe in rechte een zelfstandige vordering instellen (vgl. art. 3:51 lid 2 BW), doch het is ook mogelijk dat zij daarop een beroep doet als verweer (vgl. art. 3:51 lid 3 BW). Indien het beroep terecht is gedaan, zal de overeenkomst met terugwerkende kracht worden vernietigd (vgl. art. 3:53 lid 1 BW). Overigens kan de overeenkomst tot arbitrage ook buitengerechtelijk worden vernietigd (vgl. art. 3:49 BW en art. 3:50 BW).
Indien gedaagde in een geding bij de gewone rechter een beroep op de overeenkomst tot arbitrage doet, kan eiser zich vervolgens beroepen op een wilsgebrek met betrekking tot de arbitrageovereenkomst. Indien het beroep op het wilsgebrek met betrekking tot de overeenkomst tot arbitrage slaagt, dan zal de overeenkomst worden vernietigd en zal de gewone rechter zich bevoegd verklaren (art. 1022 lid 1 Rv).
Betreft het een geding bij het scheidsgerecht, dan zal gedaagde zich met betrekking tot de overeenkomst tot arbitrage op een wilsgebrek kunnen beroepen. Overigens zal, gezien de scheiding tussen hoofdovereenkomst en arbitrageovereenkomst, wel tijdig duidelijk moeten blijken dat het beroep op het wilsgebrek (mede) betrekking heeft op de overeenkomst tot arbitrage en dat gedaagde zich dus tijdig beroept op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (art. 1052 lid 2 Rv). Indien het scheidsgerecht zich vervolgens bevoegd verklaart omdat het meent dat wel een geldige arbitrageovereenkomst bestaat, kan een partij tegen het geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis een vordering tot vernietiging instellen op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (art. 1065 lid 1 (a) Rv). Indien het scheidsgerecht zich onbevoegd verklaart, is de gewone rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen, behoudens — de in de praktijk zelden voorkomende — andersluidende overeenkomst van partijen (art. 1052 lid 5 Rv).