Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/2
2 Terminologie en ontwikkeling van het begrip ‘bevrijdend verweer’
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691480:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dit begrip komt voor in de Parl. Gesch. Nieuw bewijsrecht, p. 86. Zelfstandig in die zin dat het verweer, ook al zouden de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten juist zijn, tot afwijzing van de vordering kan leiden.
Bij een rechtsvernietigend verweer doet verweerder een beroep op het tenietgegaan zijn van zijn verbintenis tot nakoming (bijv. een beroep op betaling).
Een rechtsverhinderend verweer bestrijdt het ontstaan van de door eiser gestelde verbintenis, zodat voor verweerder ook geen verplichting is ontstaan (bijv. een beroep op dwaling).
Zie bijv. Het civiele beslissingsmodel, Een methode om een civiel vonnis te (leren) maken, Studiecentrum Rechtspleging, januari 2014 alsmede Lock 2016b, p. 113 en JBPr 2016/66, noot 8 bij HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228, NJ 2016/440 (Schonk/Bijlhout).
Het begrip ‘verweermiddel’ kan worden gebruikt voor zowel een gemotiveerde betwisting als een bevrijdend verweer. Het begrip ‘meest verstrekkende verweer’ wordt voornamelijk gebruikt bij een bevrijdend verweer (indien geen sprake is van een exceptie).
Hetzelfde geldt voor het begrip ‘tegenweer’; in dit onderzoek gebruik ik om dezelfde reden het begrip ‘contra-bevrijdend verweer’.
Verweerder doet een beroep op een (ander) rechtsgevolg. De term ‘stellast’ (zie Van der Wiel 2004/233 jo. 9-14) geeft de inhoud beter weer. Ook hier geef ik de voorkeur aan de ingeburgerde term ‘stelplicht’.
Een voorbeeld van verwarring is te lezen in de conclusie van A-G T. Hartlief waar hij spreekt over de stelplicht van de verzekerde in het kader van verweer op grond van art. 7:941 lid 5 BW; hij doelt op een gemotiveerde betwisting als reactie op de vordering (randnr. 3.6 en 3.15: ECLI:NL:PHR:2019:745 (art. 81 RO)).
In conclusies van het parket bij de Hoge Raad is een motivering van de vraag of een verweer geldt als een grondslagverweer of een bevrijdend verweer steeds onderdeel geweest van zijn taakvervulling.
In de rechtspraak en literatuur werden voor hetzelfde fenomeen verschillende termen gebruikt: bevrijdend verweer, zelfstandig verweer, blokkerend, rechtsvernietigend en rechtsverhinderend verweer.
Tot voor kort werd voornamelijk het begrip ‘zelfstandig verweer’ gehanteerd.1 De term ‘bevrijdend verweer’ is thans gangbaar en omvat zowel ‘rechtsvernietigend verweer’2 als ‘rechtsverhinderend verweer’.3 Op dit onderscheid wordt in hoofdstuk 3 teruggekomen. In dit onderzoek wordt het begrip bevrijdend verweer als overkoepelende term gebruikt.
De wet kent de term ‘bevrijdend verweer’ niet. Sommige juristen geven aan dat telkens wanneer zij het woord ‘verweer’ gebruiken, dit het begrip ‘bevrijdend verweer’ inhoudt, aangezien in art. 24 Rv met het woord ‘verweer’ wordt bedoeld: ‘bevrijdend verweer’.4 Ik vind dit woordgebruik verwarrend. Het woord ‘verweer’ heeft in het dagelijks juridisch spraakgebruik een neutrale betekenis;5 bovendien is de term ‘bevrijdend verweer’ tegenover een grondslag- of bestrijdend verweer duidelijker en daarom een bruikbaardere term.6 Het woord ‘verweer’ zonder bijvoeglijk naamwoord gebruik ik in dit onderzoek in de neutrale betekenis.
In dit verband bepleit ik dat bewoordingen in het kader van een bevrijdend verweer consequent worden gehanteerd. Zo heeft verweerder stelplicht7 ter zake van zijn bevrijdend verweer en heeft eiser een motiveringsplicht ter zake van zijn betwisting. Stelplicht heeft betrekking op de grondslag van de eis of op de grondslag van het bevrijdend verweer; de wederpartij zal een en ander gemotiveerd moeten betwisten.8 Algemene theorievorming omtrent het kwalificatievraagstuk (afgezien van de woorden ‘ja, maar verweer’ voor een bevrijdend verweer tegenover een ‘nee, want verweer’ voor een grondslagverweer) wordt in de handboeken niet uitvoerig beschreven. Bovendien is de consequentie van de kwalificatie voor het verdere verloop van de procedure deels nog onontgonnen terrein, terwijl het praktisch nutgehalte hoog is voor de jurist in de civiele praktijk. Deze heeft behoefte aan praktische aandachtspunten en handreikingen.
Sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw worden bij uitspraken van de Hoge Raad, conclusies van leden van het parket bij de Hoge Raad en annotaties vragen over de bewijslastverdeling – indien relevant – nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het begrip ‘bevrijdend verweer’ is voornamelijk ontwikkeld door de (cassatie)advocatuur en door het Parket bij de Hoge Raad.9