Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/4
4 Verantwoording van de centrale onderzoeksvragen
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691653:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijv. Lewin 2013 oratie.
Asser 2010 Preadvies, p. 58.
Asser 2010 Preadvies, 1.3.
De rechtspraktijk vraagt om praktijkgerichte systematisering en dogmatische inpassing van rechterlijke uitspraken (Van Boom 2012).
MvT bij art. 21 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht (Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 28-29).
Net zoals materieelrechtelijke rechtsgebieden bijvoorbeeld het arbeidsrecht, huurrecht en verzekeringsrecht zijn verbonden met algemene verbintenisrechtelijke leerstukken en begrippen.
Van de rechtsbijstandverlener van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorbaat rekenschap geeft van en zich voorbereidt op een (eventueel) door verweerder te voeren verjaringsverweer en het procesrisico op dit punt nader analyseert. Ingeval van een aansprakelijkstelling zal hij tijdig moeten onderkennen dat sprake kan zijn van een exoneratiebeding in de algemene voorwaarden van de aansprakelijkgestelde partij. Hetzelfde geldt m.m. voor de rechtsbijstandverlener van verweerder met betrekking tot stuitingsbrieven respectievelijk de hoedanigheid (consument/eenmanszaak of professionele partij) van de wederpartij.
De materieelrechtelijke vereisten voor de toepassing van een wetsartikel of jurisprudentiële regel worden slechts summier besproken.
Het primaire doel van het burgerlijk proces (waar onder het bewijsrecht) is het verwezenlijken van het materiële recht.1 Asser stelt in één van zijn preadviezen2 dat de oplossing van de kwalificatieproblematiek (de vraag of het gaat om grondslagverweer of een bevrijdend verweer) gevonden kan worden in de interpretatie van rechtsregels waar een partij het ingeroepen rechtsgevolg aan verbindt. Zoals Asser aangeeft moest men zich in ons land behelpen met toevallige passages in handboeken, monografieën, wetsgeschiedenis en rechtspraak. Ook ik ben van mening dat commentaren op het materiële recht meer aandacht zouden moeten besteden aan de bewijslastverdeling. De bovengenoemde rechtspraakoverzichten van Asser en de uitgave ‘Stelplicht en Bewijslast’ van Boonekamp en Valk voorzien thans in deze behoefte.
Voor de praktijkjurist is het soms ondoenlijk de structuur te vatten. De beslissing van de rechter over de bewijslastverdeling wordt daarom door veel praktijkjuristen als onvoorspelbaar ervaren. Dat hoeft niet zo te zijn. Bij de toedeling van de bewijslast en bijbehorend bewijsrisico past de rechter de regels van bewijslastverdeling toe; uitgegaan wordt van de objectiefrechtelijke bewijsleer. Die regels eisen kennis en ervaring van degenen die ze moeten toepassen.3 De rechtszekerheid (alsmede de voorspelbaarheid en niet te vergeten de hanteerbaarheid) is erbij gebaat wanneer juristen in de dagelijkse praktijk bekend zijn met de ‘wetmatigheden’ bij de toedeling van de bewijslast.4
Het is van belang dat een praktijkjurist zijn bewijsrechtelijke positie kan bepalen op basis van zijn geformuleerde feitelijke grondslag en weet te anticiperen op de waarschijnlijke bewijslastverdeling. Een advies om al dan niet te gaan procederen (of verweer te voeren) wint dan aan zeggingskracht. Een goede analyse van de wederzijdse stellingen en de daaraan verbonden rechtsgevolgen is daarbij startpunt. Vooraf moet een oordeel worden gevormd over de haalbaarheid van een procedure in verband met eventuele procesrisico’s: ‘Van professionele rechtsbijstandverleners mag worden verwacht dat zij zich eerst verdiepen in de zaak en nadenken over rechts- en bewijspositie van de cliënt voordat zij een procedure voor hun cliënt aanspannen.’5 Veel gespecialiseerde praktijkjuristen zien de bewijsrechtelijke aspecten in hun vakgebied niet als onderdeel van het algemene bewijsrecht;6 zij opereren in bepaalde rechtsgebieden en zijn zich er soms niet van bewust dat bewijsrechtelijke beslissingen samenhangen met het algemene bewijsrecht, waaronder begrepen regels inzake bevrijdende verweren.
De doelstelling van dit onderzoek is het begrip ‘bevrijdend verweer’ nader te definiëren, het begrip af te bakenen en structuur in het leerstuk aan te brengen. Een systematische, overzichtelijke ordening is hierbij leidraad. De reeds bestaande inzichten over het begrip zijn in het onderzoek verwerkt. Het onderzoek beoogt niet alleen de wetenschap te dienen, maar vooral ook de civiele procespraktijk. Aan de praktijkjurist worden instrumenten geboden om een goede analyse te kunnen maken van de stelplicht en bewijslast in een te behandelen zaak; niet alleen aan verweerder ingeval van een mogelijk beroep op bevrijdend verweer, maar ook aan eiser om te kunnen anticiperen op een mogelijk bevrijdend verweer.7 Regelmatig worden praktijkvoorbeelden compact weergegeven om de theorie te concretiseren, waarbij ik mij beperk tot wat relevant is voor de bewijsrechtelijke kwestie.8 Illustratieve voorbeelden van toepassing in de rechtspraak zijn zowel in de tekst opgenomen als in de bijlagen per hoofdstuk.
Met dit onderzoek hoop ik een bijdrage te leveren aan de discussie over een gefundeerde toepassing in de rechtspraktijk van het bevrijdend verweer en te bewerkstelligen dat het begrip ‘bevrijdend verweer’ meer inhoudt dan een toverformule. De insteek is pragmatisch; een zo efficiënt mogelijk gevoerde civiele procedure is voor de rechtspraktijk van groot belang. De (relatief) korte (sub)paragrafen van het boek zijn zodanig opgebouwd dat het boek tevens als naslagwerk kan dienen.