HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:394, rechtsoverweging 4.3.1. De Hoge Raad verwijst hierbij naar (onder meer) rechtsoverweging 4.4 van de conclusie van mijn ambtgenoot Frielink (PHR 24 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:299), waarin wordt verwezen naar A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 249; HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1993, G.J.M. Corstens, M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 809; HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4211; HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2073 en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5377. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Aben (PHR 11 juni 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1061), rechtsoverweging 11, voorafgaand aan HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:1651.
HR, 04-07-2023, nr. 21/02844
ECLI:NL:HR:2023:1028
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-07-2023
- Zaaknummer
21/02844
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1028, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑07‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:371
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:2710
ECLI:NL:PHR:2023:371, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1028
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312.1 Sr. 1. Heeft hof p-v van bevindingen van verbalisant gedenatureerd? 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vindt verklaring van aangever voldoende steun in ander bewijsmateriaal? 3. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. Ad 1. en 2. HR: art. 81.1 RO. Ad 3. Gelet op HR:2022:1438 behoeft dat geen verdere bespreking.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02844
Datum 4 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2021, nummer 20-000807-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.B.E. van Kan, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft - na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn - bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Conclusie 30‑05‑2023
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02844
Zitting 30 mei 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 25 juni 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 03-293054-19 wegens "diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” en in de zaak met parketnummer 03-307910-19 wegens 1. “medeplegen van diefstal” en 4. “overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Tevens heeft het hof onder meer de vordering van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 520,00 en daarbij een schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot hetzelfde bedrag, waarbij het hof de duur van de gijzeling heeft bepaald op ten hoogste tien dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en A.B.E. van Kan, advocaat te Heerlen, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Voorts is bij aanvullende schriftuur een tweede middel van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1
Het middel komt blijkens de toelichting met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 03-293054-19 ten laste gelegde diefstal met geweld. De eerste deelklacht houdt in dat het hof de oorspronkelijke inhoud van de bewijsmiddelen 1 en 2 heeft gedenatureerd doordat het daaruit essentiële passages heeft weggelaten. De tweede deelklacht houdt in dat de bewezenverklaring in strijd is met art. 342 lid 2 Sv omdat deze uitsluitend steunt op de verklaring van de aangever en dat de verwerping van het daarop betrekking hebbende verweer niet begrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2
In de zaak met parketnummer 03-293054-19 is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op 19 november 2019 te [plaats] een fiets die toebehoorde aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [aangever] van de fiets te duwen, waardoor die [aangever] ten val is gekomen.”
3.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 2-3, procesverbaalnummer PL2300 (hof: handgeschreven gewijzigd in: PL2431)-2019183996-1, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Op dinsdag 19 november 2019 omstreeks 15:45 uur was ik op weg naar huis op mijn fiets. Ik woon in [plaats] en fietste over de fietsbrug in de richting van de [a-straat ] . Ongeveer ter hoogte van de flitspaal nabij de fiets/wandel brug liep een jongen. Deze liep gaande in de richting van [wijk] . Ik zag dat hij een paar keer achter zich keek en toen ik dichterbij kwam keek [hij ]mij aan. Hij was helemaal gekleed in het zwart.
Hij sprak me aan en vroeg of hij met me kon fietsen. Hij ging voor me staan op het fietspad. Het leek alsof hij onder invloed was van drugs. De manier waarop hij mij aansprak en zich gedroeg was nogal opvallend.
Ik zei tegen hem dat hij niet mee kon omdat geen bagagedrager op mijn fiets had en eerlijk gezegd wilde ik hem ook niet meenemen. Ik vond hem vreemd overkomen en ik vond het ook wel eng, wist niet goed wat hij van plan was. Nadat ik had geweigerd om hem mee te nemen hoorde ik hem op luide toon zegge: "Geen grappen maken, geen grappen maken". Voordat ik het wist stapte hij op me af en gaf me een flinke duw en ik kwam ten val. Ik viel op mijn rechterzijde. Ik heb aan beide benen blauwe plekken en op mijn linker pols een schaafwondje. Terwijl ik op de grond lag en nog half tussen de fiets heeft die jongen mijn fiets weg getrokken en is ermee [weg]gefietst. Ik zag dat hij behoorlijk slingerde en ik zag dat hij iets verder ten val kwam met de fiets en weer op stond. Ik ben achter hem aangegaan en riep tegen hem dat ik mijn fiets terug wilde hebben. Ik heb hem kunnen volgen en zag dat hij de [wijk] inging. Daar ben ik hem kwijtgeraakt en ben gaan zoeken in de wijk. Ik wilde graag mijn fiets terug. Ik kwam een vriend van mij tegen, [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is ook gaan zoeken in de wijk naar mijn fiets. Even later kwam [betrokkene 1] terug en zei dat hij mijn fiets had gevonden. Ik ben met [betrokkene 1] meegelopen en zag de jongen die mijn fiets had gestolen staan bij de [b-straat 1] en mijn fiets stond voor het raam. We zagen dat die jongen tegen de voordeur van [b-straat 2] aan het trappen was. Hij liep hierna bij datzelfde huis achterom. Even hierna zagen we dat er een politieauto aan kwam en dat deze stopte bij [b-straat 2] (het hof begrijpt: [b-straat 3] ).
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2019, proces-verbaalnummer PL23002019183996-3, dossierpagina’s 7-8, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
(dossierpagina 7)
Op 19 november 2019, omstreeks 16.10 uur, kwam er op de Regionale Meldkamer van de Politie de melding binnen dat er op de [b-straat 3] te [plaats] een persoon op de deur stond te bonken, dan wel slaan of schoppen. Hierop zijn de collega’s ter plaatse gegaan en hebben ter plaatse het verhaal aangehoord. Hieruit bleek dat [verdachte] (hof: de verdachte), een conflict met zijn moeder had en zijn moeder wilde spreken. [verdachte] werd vervolgens door de collega's twee straten verder aangetroffen. Verdachte [verdachte] zou tegen de collega's verklaard hebben dat hij inderdaad een conflict had gehad met zijn moeder en dat hij bij de voordeur had staan schreeuwen. [verdachte] was volgens de collega's onder invloed van alcohol.
De identiteit van de persoon werd door de verbalisanten die de melding kregen vastgesteld en [verdachte] bevestigde dat hij op dit adres was geweest. Tevens werd de fiets van de aangever aangetroffen in de nabije omgeving van het adres [b-straat 3] te [plaats] en in de nabije omgeving van de verdachte.
3. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 november 2019, procesverbaalnummer PL23002019183996-2, dossierpagina’s 10-13, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(dossierpagina 10)
V = vraag verbalisant.A = antwoord verdachte.O = opmerking.
(dossierpagina 12)
V: De jongen die de fiets had weggenomen zou tegen de voordeur van de [b-straat 2] te [plaats] hebben staan schoppen. Weet jij wie er op [b-straat 2] woont?A: Nee dat weet ik niet. Mijn moeder woont op [b-straat 4] .V: Volgens de systemen woont jou moeder op [b-straat 3] .A: Dat kan ook.
O: Vervolgens kwam er een melding bij de Regionale Meldkamer van de Politie binnen dat er op het adres de [b-straat 3] te [plaats] de zoon tegen de voordeur aan het stampen was. Hier is de politie ter plaatse geweest en hebben gesproken met jou moeder. Zij vertelde de Politie dat jij aan de deur was geweest en het ergens niet mee eens was.V: Klopt dit?A: Ik was het inderdaad ergens niet mee eens met mijn moeder. Hoe ze met mijn omging.
(…)
Ik ben bij mijn moeder aan de deur geweest dat geef ik ook gewoon toe.”
3.4
Het hof heeft het in de tweede deelklacht bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-293054-19. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte weliswaar op 19 november 2019 in [plaats] is geweest, doch dat het bewijs ervoor tekort schiet dat het de verdachte is geweest die de diefstal met geweld heeft gepleegd, nu de weggenomen fiets niet aan de verdachte kan worden gelinkt en slechts één getuige heeft verklaard over de diefstal en het geweld.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 november 2019 heeft aangever [aangever] (geboren op 18 november 2006 en destijds 13 jaar oud) aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd op 19 november 2019 te [plaats] . Uit de aangifte komt naar voren dat hij op 19 november 2019 omstreeks 15:45 uur op weg naar huis was met zijn fiets. Toen hij in de richting van de [a-straat ] fietste, zag hij een jongen lopen. Deze jongen keek hem aan. Het leek volgens aangever of deze jongen onder invloed was van verdovende middelen. Nadat aangever had geweigerd om deze jongen achterop zijn fiets mee te nemen, stapte hij op aangever af en gaf hem een flinke duw, waardoor aangever ten val kwam. Hij liep blauwe plekken en een schaafwond op. De jongen heeft vervolgens de fiets bij aangever weggetrokken, is op deze fietst gestapt en is weggefietst. De aangever nam waar dat de jongen slingerend wegfietste. Aangever [aangever] is deze jongen achterna gegaan. In de nabijheid van de wijk ‘ [wijk] ’ is hij de jongen vervolgens uit het zicht verloren, maar aldaar kwam hij zijn vriend [betrokkene 1] tegen. Laatstgenoemde is in de wijk gaan zoeken naar de fiets van aangever [aangever] . Kort daarna kwam hij bij aangever [aangever] terug en zei tegen hem dat hij zijn fiets had gevonden. Aangever [aangever] is toen met deze [betrokkene 1] meegelopen en zag de jongen die de fiets van hem had meegenomen staan bij de [b-straat 1] . De fiets van [aangever] stond voor het raam. Zij zagen dat de jongen tegen de voordeur van [b-straat 2] aan het trappen was, waarna de jongen bij nummer 39 achterom liep en daardoor uit het zicht raakte. Zij zagen daarna een politieauto stoppen bij de [b-straat 2] (het hof begrijpt: [b-straat 3] ) (pg. 2-3).
Op 22 november 2019 is de verdachte door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat zijn moeder woonachtig is aan de [b-straat 3] , en dat hij op 21 november 2019 bij haar woning aan de deur is geweest. De verdachte was het niet eens met de wijze waarop zijn moeder met hem omging (pg. 12).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] komt naar voren dat bij de politie op 19 november 2019 omstreeks 16:10 uur een melding binnen kwam dat er op de [b-straat 3] te [plaats] een persoon, te weten [verdachte] (hof: de verdachte) op de deur stond te bonken, dan wel te slaan of te schoppen. De verdachte werd door twee verbalisanten twee straten verderop aangetroffen. Tegenover hen heeft hij verklaard dat hij een conflict had met zijn moeder en dat hij bij haar aan de deur had staan schreeuwen. Volgens de verbalisanten was de verdachte onder invloed. De fiets van de aangever werd aangetroffen in de directe nabijheid van het adres [b-straat 3] (pg. 7).
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte, zeer kort nadat de fiets van aangever [aangever] afhandig is gemaakt, in de directe omgeving van de fiets, door aangever is aangetroffen. De aangever heeft de jongen die tegen de voordeur aan het trappen was (hof: de verdachte) herkend als zijnde de persoon die zijn fiets heeft weggenomen en hem daarbij heeft geduwd. Dat het de verdachte betrof vindt voorts steun in de omstandigheid dat verbalisanten de verdachte aan de [b-straat ] hebben aangetroffen en hebben waargenomen dat hij op dat moment onder invloed was van verdovende middelen.
Tegen deze achtergrond stelt het hof aldus vast dat het de verdachte is geweest die de fiets heeft weggenomen en daarbij geweld heeft toegepast op aangever [aangever] .
De verweren worden mitsdien verworpen.”
3.5
In de eerste deelklacht wordt in de kern aangevoerd dat het door het hof als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] een wezenlijk andere strekking heeft gekregen doordat het hof de navolgende gecursiveerde regels heeft weggelaten:
- uit de oorspronkelijke inhoud van de door het hof als bewijsmiddel 1 gebezigde aangifte:
"(…) Even later kwam [betrokkene 1] terug en zei dat hij mijn fiets had gevonden. Ik ben met [betrokkene 1] meegelopen en zag de jongen, die mijn fiets had gestolen, staan bij [b-straat 1] en mijn fiets stond voor het raam. We zagen dat die jongen tegen de voordeur van [b-straat 2] aan het trappen was. Hij liep hierna bij datzelfde huis achterom. [betrokkene 1] is hierop snel naar mijn fiets gegaan en heeft hem teruggepakt. Even hierna zagen we dat er een politieauto aankwam en dat deze stopte bij [b-straat 2] . Ik zag dat de agenten zijn gaan praten met de bewoner van [b-straat 2] . Ik ben toen met [betrokkene 1] weggegaan en ben meteen naar huis gegaan."
- uit de oorspronkelijke inhoud van de door het hof als bewijsmiddel 2 gebezigde procesverbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
"Ik, verbalisant, las in de aangifte dat de aangever zag dat zijn fiets bij [b-straat 1] voor het raam stond. Ik las vervolgens dat de aangever zag dat de verdachte naar de achterzijde van de woning liep en dat de aangever hierop zijn fiets heeft teruggepakt.
Op 19 november 2019, omstreeks 16.10 uur, kwam er op de regionale meldkamer van de politie een melding binnen dat er op de [b-straat 3] te [plaats] een persoon op de deur stond te bonken, dan wel slaan of schoppen. Hierop zijn de collega’s ter plaatse gegaan en hebben ter plaatse het verhaal aangehoord. Hieruit bleek dat [verdachte] (hof: de verdachte), een conflict met zijn moeder had en zijn moeder wilde spreken. [verdachte] werd vervolgens door de collega's twee straten verder aangetroffen. Verdachte [verdachte] zou tegen de collega's verklaard hebben dat hij inderdaad een conflict had gehad met zijn moeder en dat hij bij de voordeur had staan schreeuwen. [verdachte] was volgens de collega's onder invloed van alcohol.
Er kan worden aangenomen dat de verdachte van de diefstal met geweld dezelfde persoon betreft als de persoon die op het adres, de [b-straat 3] te [plaats] , bij zijn moeder aan de deur stond te bonken. Deze werd door aangever herkend. De identiteit van de persoon werd door de verbalisanten die de melding kregen vastgesteld en [verdachte] bevestigde dat hij op dit adres was geweest. Tevens werd de fiets van de aangever aangetroffen in de nabije omgeving van het adres [b-straat 3] te [plaats] en in de nabije omgeving van de verdachte.”
3.6
Volgens de steller van het middel heeft het hof het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] door weglating van de gecursiveerde regels de betekenis gegeven dat het aantreffen van de weggenomen fiets in de nabije omgeving van de verdachte (zoals vermeld in de laatste zin van dit proces-verbaal) een waarneming van de politie betreft, terwijl dit in werkelijkheid een op de aangifte en de melding op de regionale meldkamer gebaseerde conclusie van de politie zou zijn. Uit de gecursiveerde regels in de oorspronkelijke inhoud van de door het hof als bewijsmiddel 1 gebezigde aangifte blijkt immers dat de fiets is “teruggepakt vóórdat de politie ter plaatse was”, zodat “de politie nooit uit eigen waarneming [kon] hebben vastgesteld dat de betreffende fiets aan de woning heeft gestaan of dat de fiets fysiek in de nabijheid van de verdachte is geweest”, aldus de steller van het middel.
3.7
Bij de beoordeling van deze eerste deelklacht moet het volgende worden vooropgesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter vrij is in de selectie van het bewijsmateriaal waarop hij de bewezenverklaring baseert. De rechter mag dan ook datgene terzijde stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Dat geldt ook voor een gedeelte van een verklaring, gesprek of relaas. De vrijheid van de rechter om het bewijsmiddel op te splitsen, wordt begrensd door het verbod van denaturering. Van denaturering is sprake indien het wel tot het bewijs gebezigde onderdeel van een bewijsmiddel een wezenlijk andere betekenis krijgt dan degene die de uitspraken heeft gedaan aan die uitspraken kennelijk heeft bedoeld te geven.1.
3.8
De klacht berust op de opvatting dat het hof de in bewijsmiddel 2 voorkomende zinsnede “Tevens werd de fiets van de aangever aangetroffen (…) in de nabije omgeving van de verdachte” de betekenis heeft gegeven dat de politie de fiets van de aangever in de nabije omgeving van de verdachte heeft aangetroffen. De klacht mist echter feitelijke grondslag, nu dat uit de bewijsvoering van het hof geenszins kan worden afgeleid. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof blijkens zijn bewijsoverwegingen (mede) op grond van voornoemde zinsnede heeft vastgesteld dat “de verdachte (…) in de directe omgeving van de fiets, door aangever [A-G: en dus niet door de politie] is aangetroffen.” Het door het hof voor het bewijs gebezigde onderdeel van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] heeft dan ook geen andere betekenis gekregen dan de verbalisant aan diens relaas kennelijk heeft bedoeld te geven. De eerste deelklacht faalt.
3.9
Bij de beoordeling van de tweede deelklacht moet worden vooropgesteld hetgeen Uw Raad in een arrest van 23 juni 2020 heeft overwogen:2.
“Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.)”
3.10
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan voorts worden opgemaakt dat niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen.3.Voldoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.4.Daarbij geldt wel dat tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.5.In de woorden van Reijntjes: het steunbewijs moet betrekking hebben op “gelet op de context als wezenlijk aan te merken onderdelen van wat het slachtoffer vertelde”.6.
3.11
Het hof heeft vastgesteld dat bij de politie op 19 november 2019 omstreeks 16:10 uur een melding binnenkwam dat er op de [b-straat 3] te [plaats] een persoon, te weten [verdachte] (de verdachte), op de deur stond te bonken, dan wel te slaan of te schoppen en dat de politie hierop ter plaatse is gegaan. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de verbalisanten de verdachte (vervolgens) aan de [b-straat ] hebben aangetroffen, dat zij hebben waargenomen dat hij op dat moment onder invloed was en dat hij tegenover hen heeft verklaard dat hij een conflict had met zijn moeder en dat hij bij haar deur had staan schreeuwen. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 3.9 en 3.10 is vooropgesteld, is het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangever, die onder meer inhoudt dat de persoon die zijn fiets op 19 november 2019 omstreeks 15:45 uur heeft weggenomen en hem daarbij heeft geduwd onder invloed leek te zijn en dat hij diezelfde persoon zeer kort daarna tegen de voordeur van een woning aan de [b-straat ] heeft zien trappen, bij welke woning hij even hierna de politie heeft zien stoppen, voldoende steun vindt in overig bewijsmateriaal, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel behoefde voorts, ook in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer, geen nadere motivering. De tweede deelklacht faalt.
3.12
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1
Het middel dat bij aanvullende schriftuur is voorgesteld bevat de klacht dat het arrest nietig is, omdat het is gewezen door een of meer raadsheren die niet op de juiste wijze is of zijn beëdigd.
4.2
Het middel faalt op de gronden als vermeld in de rechtsoverwegingen 5.2.1 tot en met 5.3 en 5.4.2 tot en met 5.8 van het arrest dat Uw Raad heeft uitgesproken op 21 oktober 2022 over onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren(-plaatsvervangers) in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.7.
5. Conclusie
6. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑05‑2023
HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095. De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn eerdere jurisprudentie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Zie onder meer HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459; HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
Zie onder meer HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247.
HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094. Zie meer recent HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095.
Noot onder HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279, randnummer 1. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Keulen (PHR 5 juli 2022, ECLI:NL:PHR:2022:669), rechtsoverweging 17, voorafgaand aan HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1407.
HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438.