Hof 's-Hertogenbosch, 25-06-2021, nr. 20-000807-20
ECLI:NL:GHSHE:2021:2710
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
25-06-2021
- Zaaknummer
20-000807-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2710, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1028
Uitspraak 25‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, het medeplegen van een diefstal, alsmede dat hij opzettelijk het Vuurwerkbesluit heeft overtreden. Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Parketnummer : 20-000807-20
Uitspraak : 25 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-293054-19 en 03-307910-19, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte in de zaak met parketnummer 03-307910-19 ter zake van ‘medeplegen van diefstal’ (feit 1), ‘medeplegen van vernieling’ (feit 2), ‘handelen in strijd met artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit’ (feit 3) en ‘handelen in strijd met artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit’ (feit 4), en in de gevoegde zaak met parketnummer 03-293054-19 ter zake van ‘diefstal met geweld’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit, bijzondere voorwaarden verbonden
in de vorm van een meldplicht bij de reclassering, zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt en behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] integraal toegewezen tot het bedrag van € 520,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] integraal en hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 225,30 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van beide slachtoffers is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft het volgende naar voren gebracht:
- -
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-70910-19 onder feit 2 en 3, alsmede het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 tenlastegelegde, dient de verdachte te worden vrijgesproken;
- -
met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 03-70910-19 onder feit 1 en 4 tenlastegelegde wordt gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof;
- -
de vorderingen van de benadeelde partijen dienen primair niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair dient het hof op deze vorderingen te beslissen overeenkomstig de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 03-307910-19:
1.hij op of omstreeks 30 december 2019 te Heerlen, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, levensmiddelen, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op of omstreeks 30 december 2019 te Heerlen, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.hij op of omstreeks 30 december 2019, om of rondom 18:15 uur, zijnde een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar, te Heerlen, al dan niet opzettelijk vuurwerk, anders dan bedrijfsmatig, tot ontbranding heeft gebracht;
4.hij op of omstreeks 30 december 2019 te Heerlen, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten Titanium Bombers en/of Zena Nitrate, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) ter beschikking heeft gesteld.
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 03-293054-19:
1.hij op of omstreeks 19 november 2019 te Heerlen, een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] van de fiets te duwen, waardoor die [benadeelde 1] ten val is gekomen;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 19 november 2019 te Heerlen, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] van de fiets te duwen, waardoor die [benadeelde 1] ten val is gekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de feiten 2 en 3 in de zaak met parketnummer 03-307910-19
Bij inleidende dagvaarding is onder feit 2 aan de verdachte tenlastegelegd dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, opzettelijk enig goed heeft vernield en/of beschadigd. Onder feit 3 is hem, kort gezegd, verweten dat hij opzettelijk vuurwerk tot ontploffing heeft gebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij op 30 december 2019 te Heerlen zelf vuurwerk heeft afgestoken. Volgens de verdachte is het medeverdachte [medeverdachte 1] geweest die daarvoor verantwoordelijk is. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook bekend het vuurwerk te hebben afgestoken (pg. 48).
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario op basis van het dossier niet kan worden weerlegd. Uit het dossier, met name de getuigenverklaring van [getuige 1] (pg. 11-13) en de aangifte van [benadeelde 2] (pg. 6-8), blijkt weliswaar dat telkens is gesproken over twee jongens, maar daaruit volgt ook dat het steeds één van hen is geweest die vuurwerk heeft aangestoken, dan wel dat het één persoon is geweest die iets onder de auto heeft laten exploderen waardoor de auto is beschadigd. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet vast te stellen dat (ook) de tweede persoon die handelingen zelf heeft verricht. Daardoor is evenmin vast te stellen dat de verdachte zelf vuurwerk heeft afgestoken.
Naar het oordeel van het hof schiet het bewijs er ook voor te kort dat de verdachte de vernieling en/of beschadiging tezamen en in verenging met één of meer anderen heeft begaan. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting valt niet vast te stellen dat sprake is geweest van medeplegen, nu het hof niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij het laten ontploffen van het explosief. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de feiten 2 en 3. Feit 1 is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bekend.
Bewezenverklaring
in de zaak met parketnummer 03-307910-19:
1.hij op 30 december 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met een ander, levensmiddelen die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.hij op 30 december 2019 te Heerlen opzettelijk professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten Titanium Bombers en Zena Nitrate, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 03-293054-19:
hij op 19 november 2019 te Heerlen een fiets die toebehoorde aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [benadeelde 1] van de fiets te duwen, waardoor die [benadeelde 1] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-293054-19. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte weliswaar op 19 november 2019 in Heerlen is geweest, doch dat het bewijs ervoor tekort schiet dat het de verdachte is geweest die de diefstal met geweld heeft gepleegd, nu de weggenomen fiets niet aan de verdachte kan worden gelinkt en slechts één getuige heeft verklaard over de diefstal en het geweld.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 november 2019 heeft aangever [benadeelde 1] (geboren op [geboortedatum] en destijds [leeftijd] ) aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd op 19 november 2019 te Heerlen. Uit de aangifte komt naar voren dat hij op 19 november 2019 omstreeks 15:45 uur op weg naar huis was met zijn fiets. Toen hij in de richting van de [straatnaam] fietste, zag hij een jongen lopen. Deze jongen keek hem aan. Het leek volgens aangever of deze jongen onder invloed was van verdovende middelen. Nadat aangever had geweigerd om deze jongen achterop zijn fiets mee te nemen, stapte hij op aangever af en gaf hem een flinke duw, waardoor aangever ten val kwam. Hij liep blauwe plekken en een schaafwond op. De jongen heeft vervolgens de fiets bij aangever weggetrokken, is op deze fietst gestapt en is weggefietst. De aangever nam waar dat de jongen slingerend wegfietste. Aangever [benadeelde 1] is deze jongen achterna gegaan. In de nabijheid van de wijk [straatnaam 3] is hij de jongen vervolgens uit het zicht verloren, maar aldaar kwam hij zijn vriend [betrokkene] tegen. Laatstgenoemde is in de wijk gaan zoeken naar de fiets van aangever [benadeelde 1] . Kort daarna kwam hij bij aangever [benadeelde 1] terug en zei tegen hem dat hij zijn fiets had gevonden. Aangever [benadeelde 1] is toen met deze [betrokkene] meegelopen en zag de jongen die de fiets van hem had meegenomen staan bij de [straatnaam 2] . De fiets van [benadeelde 1] stond voor het raam. Zij zagen dat de jongen tegen de voordeur van [adres 2] aan het trappen was, waarna de jongen bij [adres 2] achterom liep en daardoor uit het zicht raakte. Zij zagen daarna een politieauto stoppen bij de [adres 2] (pg. 2-3).
Op 22 november 2019 is de verdachte door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat zijn moeder woonachtig is aan de [adres 2] , en dat hij op 21 november 2019 bij haar woning aan de deur is geweest. De verdachte was het niet eens met de wijze waarop zijn moeder met hem omging (pg. 12).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] komt naar voren dat bij de politie op 19 november 2019 omstreeks 16:10 uur een melding binnen kwam dat er op de [adres 2] te Heerlen een persoon, te weten [verdachte] (hof: de verdachte) op de deur stond te bonken, dan wel te slaan of te schoppen. De verdachte werd door twee verbalisanten twee straten verderop aangetroffen. Tegenover hen heeft hij verklaard dat hij een conflict had met zijn moeder en dat hij bij haar aan de deur had staan schreeuwen. Volgens de verbalisanten was de verdachte onder invloed. De fiets van de aangever werd aangetroffen in de directe nabijheid van het adres [adres 2] (pg. 7).
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte, zeer kort nadat de fiets van aangever [benadeelde 1] afhandig is gemaakt, in de directe omgeving van de fiets, door aangever is aangetroffen. De aangever heeft de jongen die tegen de voordeur aan het trappen was (hof: de verdachte) herkend als zijnde de persoon die zijn fiets heeft weggenomen en hem daarbij heeft geduwd. Dat het de verdachte betrof vindt voorts steun in de omstandigheid dat verbalisanten de verdachte aan [adres 2] hebben aangetroffen en hebben waargenomen dat hij op dat moment onder invloed was van verdovende middelen.
Tegen deze achtergrond stelt het hof aldus vast dat het de verdachte is geweest die de fiets heeft weggenomen en daarbij geweld heeft toegepast op aangever [benadeelde 1] .
De verweren worden mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, het medeplegen van een diefstal, alsmede dat hij opzettelijk het Vuurwerkbesluit heeft overtreden. Door zich schuldig te maken aan de diefstal heeft de verdachte er blijk van gegeven andermans eigendomsrecht niet te respecteren. Door zich schuldig te maken aan de diefstal met geweld heeft de verdachte laten blijken niet alleen andermans eigendomsrecht niet te respecteren, maar heeft hij daarnaast inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door opzettelijk het Vuurwerkbesluit te overtreden heeft de verdachte onverantwoorde risico’s op ontploffing genomen en de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Dit alles neemt het hof de verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat hij als gevolg van een steekpartij in het verleden voor een groot deel arbeidsongeschikt is geraakt (doch dat hij wel een taakstraf kan verrichten), hij momenteel niet werkt en hij een Wajong-uitkering ontvangt. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht geen schulden te hebben, alsmede dat hij zijn zieke moeder ondersteunt in haar verzorging.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, passend en geboden. In verband met een juiste normhandhaving en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen ruimte voor een voorwaardelijk deel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 520,00 en vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering ziet op smartengeld.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door het bewezenverklaarde handelen de benadeelde partij letsel heeft opgelopen, te weten beschadigde knieën als gevolg van een val. De benadeelde partij heeft gesteld gedurende enige tijd daarvan pijn ondervonden te hebben. De benadeelde partij heeft in dit verband voorts gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde last heeft gehad van angstgevoelens.
Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 520,00. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding zal het hof bepalen op 19 november 2019, zijnde de datum delict.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 520,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 10 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 225,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 105,30 voor de kosten van de reparatie van een mistlamp (post I) en € 120,00 voor de reparatiekosten van de werkplaats (post II).
De vordering van de benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien deze vordering door de politierechter integraal is toegewezen, is deze evenwel van rechtswege aan de orde in hoger beroep.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 en in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 520,00 (zegge: vijfhonderdtwintig euro) ter zake van immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 520,00 (zegge: vijfhonderdtwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 25 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Cruchten voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.