Hof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10385.
HR, 22-04-2022, nr. 21/01185
ECLI:NL:HR:2022:591
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2022
- Zaaknummer
21/01185
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:591, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑04‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:10385, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1143, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:591, Gevolgd
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2022-0119
Uitspraak 22‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Rechtspersonenrecht. Verbodenverklaring en ontbinding van informele vereniging (motorclub) en daaraan verbonden chapters/brotherhoods.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/01185
Datum 22 april 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
NO SURRENDER (MOTORCYCLE CLUB),zonder bekende vestigingsplaats in Nederland,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: No Surrender,
advocaat: J. van Weerden,
tegen
het OPENBAAR MINISTERIE,zetelend te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: het OM,
advocaat: G.C. Nieuwland.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikkingen in de zaak C/19/124145 HA RK 18-45 van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2019 en 19 september 2019;
de beschikking in de zaak 200.265.565/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020.
No Surrender heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het OM heeft een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
verwerpt het beroep;
- -
veroordeelt No Surrender in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het OM begroot op nihil aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien No Surrender deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 22 april 2022.
Conclusie 03‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Rechtspersonenrecht. Verbod en ontbinding van motorclub en daaraan verbonden chapters/brotherhoods, als een informele vereniging, op voet van art. 2:20 lid 1 BW. Maatstaf. Stelplicht. Grenzen rechtstrijd. Devolutieve werking hoger beroep. Vaststelling bestaan informele vereniging. Motivering.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01185
Zitting 3 december 2021
CONCLUSIE
B.F. Assink
In de zaak
No Surrender (Motorcycle Club)
tegen
Openbaar Ministerie
Deze zaak gaat, kort gezegd, over het op grond van art. 2:20 lid 1 BW verboden verklaren en ontbinden van de informele vereniging No Surrender (Motorcycle Club) met inbegrip van de daarvan deel uitmakende chapters en brotherhoods op daartoe strekkend verzoek van het Openbaar Ministerie, zoals vervat in de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (waaruit tevens volgt dat de verbodenverklaring en ontbinding zich niet uitstrekt tot de formele vereniging NS MC). In cassatie komt No Surrender (Motorcycle Club) op tegen deze verbodenverklaring en ontbinding, in het bijzonder wat betreft het oordeel in hoger beroep over de werkzaamheid van No Surrender (Motorcycle Club) en over de status van de chapters en brotherhoods. M.i. houdt de bestreden beschikking in cassatie stand.
1. De feiten
In cassatie kan, als vertrekpunt (zie nader onder 2.9 hierna), worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan rov. 2.2-2.3 van de beschikking van 15 december 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof),1.daar weergegeven onder het opschrift “Waar gaat deze zaak over?” (waartoe ook behoort een weergave van het procesverloop in eerste aanleg, in deze conclusie verwerkt onder 2.1-2.4 hierna).
1.1
No Surrender (Motorcycle Club) (hierna: No Surrender) is een internationale motorclub die in 2013 is opgericht door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). In de eerste jaren na de oprichting bekleedde hij de functie van 'Generaal'. Medio februari 2016 heeft hij die functie definitief neergelegd. Een half jaar later maakte een van de mede-oprichters ( [betrokkene 2] , hierna: [betrokkene 2]) bekend dat hijzelf en drie anderen als Captains World de koers zouden gaan bepalen. In die fase is de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid NS MC (hierna: NS MC) opgericht. In juli 2018 heeft ook [betrokkene 2] No Surrender verlaten, nadat hij in voorlopige hechtenis was genomen.
1.2
No Surrender telt op dit moment meer dan 900 leden en heeft in Nederland ongeveer 30 chapters. Een chapter bestaat uit kaderleden (het chapterbestuur) en 'full-members'. Daarnaast zijn er 'prospects'2.en 'hangarounds'.3.Aan No Surrender zijn ook de zogenoemde brotherhoods verbonden (support clubs). Boven de chapters staat een centraal bestuur (bestaande uit de World Board en de National Board) dat wordt gevormd door ’de Generaal’,4.Captains5.en Nomads.6.
2. Het procesverloop
In eerste aanleg
2.1
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) bij verzoekschrift van 4 september 2018 verzocht om No Surrender, NS MC en de brotherhoods te verbieden en te ontbinden op de voet van art. 2:20 lid 1 BW, met benoeming van een vereffenaar. Daarbij is het OM ervan uitgegaan dat de chapters en de brotherhoods van No Surrender deel uitmaken en door dat verbod zouden worden getroffen. Ook is verzocht te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening zal worden uitgekeerd aan de Staat.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019. Het OM en No Surrender hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3
Bij beschikking van 7 juni 20197.heeft de rechtbank No Surrender - waarvan naar het oordeel van de rechtbank deel uitmaken zowel de chapters en de brotherhoods als NS MC - met onmiddellijke ingang verboden en ontbonden, de zaak aangehouden voor de benoeming van een vereffenaar, het OM in de gelegenheid gesteld een voorstel voor de persoon van de te benoemen vereffenaar te doen en het meer of anders verzochte afgewezen. De door het OM gevraagde uitkering van een batig saldo aan de Staat is op voorhand geweigerd. De beschikking is ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4
Bij beschikking van 19 september 20198.heeft de rechtbank de beslissing tot benoeming van een vereffenaar voor onbepaalde tijd aangehouden.
In hoger beroep
2.5
No Surrender is bij beroepschrift van 5 september 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 7 juni 2019. Het OM heeft op 1 november 2019 een verweerschrift tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep ingediend. No Surrender heeft een verweerschrift ingediend in het incidenteel hoger beroep.
2.6
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. No Surrender en het OM hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.7
Op 11 september 20209.heeft het hof beslist dat NS MC, de chapters en de brotherhoods als belanghebbenden moeten worden opgeroepen voor de zitting van 24 november 2020. Ter uitvoering van deze beslissing is NS MC bij (aangetekende) brief aan de bij het hof bekende adressen opgeroepen en zijn de chapters en brotherhoods opgeroepen in de Staatscourant en aan het algemene e-mailadres van No Surrender. Zij zijn evenwel niet verschenen, met uitzondering van de chapter Los Hermanos.
2.8
De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 24 november 2020. De chapter Los Hermanos en het OM hebben hun standpunten toegelicht, de eerste aan de hand van spreekaantekeningen.10.Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.9
Bij beschikking van 15 december 202011.(hierna: de beschikking) heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 7 juni 2019 vernietigd voor zover daarin NS MC als onderdeel van No Surrender is verboden en ontbonden, die beschikking voor het overige bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen (zie het dictum van de beschikking, onder “De beslissing”). Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:12.
“3 De opbouw van deze beschikking en de conclusies
3.1. Het hof zal hierna gebruikmaken van tussenkopjes die bij elkaar een samenvatting vormen van deze uitspraak. De conclusie zal zijn dat No Surrender terecht is verboden en ontbonden, en dat de chapters en brotherhoods dat lot delen, omdat zij niet als informele verenigingen kunnen worden beschouwd. Het verbod treft echter niet NS MC, omdat dat een formele vereniging is. Daarnaast heeft het OM geen argumenten aangedragen die tot een (zelfstandig) verbod en ontbinding van die vereniging kunnen leiden.
Het uitgangspunt is de vrijheid van vereniging. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan een vereniging worden verboden
3.2. Vrijheid van vereniging is in ons land een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat en een pijler van de democratie. Daarom zijn mensen hier vrij om zich te verenigen en samen activiteiten te ontplooien. Dit recht is verankerd in de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en mag alleen worden onderworpen aan wettelijke beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare orde, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dat betekent dat een vereniging alleen kan worden verboden als de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde (artikel 2:20 lid 1 BW). Daarna is het strafbaar om er lid van te zijn of om aan de verenigingsactiviteiten deel te nemen.
3.3. Een verbod is dus een uiterste en noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Daarmee ligt de lat voor de rechter zeer hoog: hij moet tot de conclusie komen dat sprake is van activiteiten waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kunnen worden geduld, op straffe van ontwrichting. Om die reden moet de wet strikt worden uitgelegd.
No Surrender is een vereniging
3.4. Verenigingen zijn rechtspersonen met leden die zijn gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Er bestaat een juridisch onderscheid tussen de formele en informele variant, maar beide kunnen worden verboden en ontbonden. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, dan is sprake van zo'n informele vereniging (een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid). NS MC is een formele vereniging, maar No Surrender is dat niet. De vraag is daarom of dat wel een informele vereniging is. Op de vraag aan welke voorwaarden dan moet zijn voldaan, zal het hof bij de behandeling van de chapters en brotherhoods nog ingaan. Op deze plaats is dat niet nodig. De rechtbank is er namelijk vanuit gegaan dat No Surrender een informele vereniging is (rechtsoverweging 3.29), en daar is geen bezwaar tegen gemaakt. Voor het hof staat dit daarom vast.
De rechtbank heeft de vereniging No Surrender terecht verboden en ontbonden (grief 6 van No Surrender)
De vereniging No Surrender kan alleen worden verboden als haar werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Voor deze beoordeling zijn van belang de aard van die werkzaamheid en ook de kennelijke bedoeling bij en de gevolgen van de desbetreffende uitingen en gedragingen
3.5. Zoals gezegd, kan No Surrender alleen worden verboden als sprake is van een 'werkzaamheid' in strijd met de openbare orde. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit begrip de daden omvat die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. Alleen gedragingen van de rechtspersoon zelf kunnen gelden als diens werkzaamheid. Het gaat dan om uitingen en gedragingen (ook nalaten) door het bestuur of waaraan het bestuur leiding heeft gegeven of waartoe het bestuur doelbewust gelegenheid heeft gegeven. Die gedragingen worden aan de rechtspersoon toegerekend.
3.6. Voor toerekening van gedragingen van individuen aan een rechtspersoon als eigen werkzaamheid van de rechtspersoon is niet voldoende dat de rechtspersoon van die gedragingen of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden, geen of onvoldoende afstand neemt. Wanneer de rechtspersoon aan gedragingen van derden, zoals leden of zusterorganisaties, niet zelf leiding heeft gegeven of daartoe niet zelf doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon alleen als eigen werkzaamheid worden toegerekend wanneer bijzondere feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. Bij de beoordeling of sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde, is de aard van de werkzaamheid van de rechtspersoon van belang en ook de kennelijke bedoeling bij en de gevolgen van de desbetreffende uitingen en gedragingen.
3.7. Om een goed inzicht te kunnen krijgen in de werkzaamheid van No Surrender, is het van belang haar ontstaansgeschiedenis te schetsen en de achtergrond daarvan. Dat zal het hof hierna doen.
Bij haar oprichting heeft No Surrender zich geplaatst binnen de gewelddadige cultuur van zogenoemde 1%-MC's
3.8. Het OM heeft een historische schets gegeven van zogenaamde 1%-MC's die door No Surrender niet is bestreden: dergelijke motorclubs worden ook wel Outlaw Motor Gangs genoemd (OMG's). Deze typering wijst er al op dat het om groeperingen gaat die zich buiten de maatschappelijke orde plaatsen en deze ook trotseren; zij eisen een eigen geweldmonopolie voor zich op en ontlenen hun bestaansrecht aan deze zelfgekozen positie van wetteloze outlaws. Het zijn zeer gesloten organisaties met een militair karakter: sterke hiërarchische verhoudingen tussen de 'broeders' die zich conformeren aan regels die zijn geworteld in begrippen als loyaliteit, broederschap, respect en eer. Bovendien heerst er een traditie van intimidatie en geweld die intern is ingemetseld in een strikte zwijgplicht (omerta). Door het gewelddadige karakter en een gecultiveerd gevoel van onaantastbaarheid wordt maatschappelijke angst aangewakkerd. Dat geweld keert zich ook naar binnen, waardoor het moeilijk is om uit de groep te treden.
3.9. Het OM heeft uitvoerig uiteengezet dat No Surrender zichzelf vanaf haar oprichting binnen deze subcultuur heeft geplaatst: zij heeft zich op diverse manieren als 1%-MC gemanifesteerd, ook op haar eigen website: "Wij zijn een 1% motorclub, ondersteund door meerdere brotherhoods". Leden van No Surrender dragen in sommige gevallen ook een patch met de tekst '1%' als ereteken op hun 'colors'13.. Daarmee draagt deze vereniging uit dat zij moet worden geplaatst binnen de traditie van de OMG's. Dat beeld wordt versterkt door de interne structuur (chapters, brotherhoods, de functie consigliere14., de vrije rol van 'Nomads'), het logo (een doodshoofd met revolvers) en de namen van de chapters en brotherhoods (bijvoorbeeld Mercenaries, Sempre Omerta, Silent Death, Los Soldados en Guerreros). Bij de oprichting zijn bewust criminelen aangetrokken, en bij de werving van nieuwe leden is gezocht naar vechtsporters. Leden die onvoldoende bereidheid toonden om in het belang van No Surrender geweld te gebruiken, werden bij wijze van straf voor hun lafheid zelf met geweld geconfronteerd. Zo zijn leden van een brotherhood van No Surrender in april 2015 bedreigd met geweld door twee captains, omdat ze niet hardhandig genoeg hebben opgetreden toen één van hun leden werd mishandeld. Tegenspraak van hoger geplaatsten leidde tot vergelijkbare represailles.
3.10. Dit alles is niet (afdoende) door No Surrender bestreden. Het hof zal in het vervolg dan ook van deze geschiedenis uitgaan. In aanvulling daarop zal het hof hierna enkele specifieke kenmerken van No Surrender bespreken die het beeld van deze vereniging als 1%-MC versterken.
Afbeelding: op 3 augustus 2017 is deze afbeelding op de Facebookpagina van No Surrender geplaatst. Daarop zijn het clublogo en de clubnaam in de clubkleuren zwart, wit en lichtgrijs te zien. Daarnaast zijn het 1%-teken, de afkorting 'MC', de afkorting 'NSFFNS' (No Surrender Forever, Forever No Surrender) en drie binnen de club geldende kernwaarden: 'loyalty', 'brotherhood' en 'respect' afgebeeld.
De hiërarchische structuur en de gewelddadige cultuur van No Surrender worden bepaald door een knellende combinatie van repressie en afgedwongen solidariteit (gehoorzaamheid). Essentieel daarbij zijn de regels en praktijken omtrent zwijgplicht (omerta) en bad standing, en de zogenoemde jailhouseprocedure.
- De omerta
3.11. Het OM heeft onbestreden aangevoerd dat de gesloten clubcultuur van No Surrender wordt afgeschermd door een strikte zwijgplicht: het is de leden verboden zich tegenover buitenstaanders - in het bijzonder de overheid - uit te laten over wat zich binnen de club heeft afgespeeld. Samenwerking met de politie wordt bestraft. Daardoor wordt die cultuur beschermd en wordt ook de onderlinge verbondenheid vergroot. Bovendien wordt het justitie (politie en OM) moeilijk gemaakt bewijs te verzamelen van strafbare feiten die door leden van No Surrender zijn gepleegd. De omerta wordt door het bestuur van No Surrender met (dreiging met) geweld gehandhaafd. Het OM heeft daarvan meerdere concrete voorbeelden gegeven.
- Bad standing: het is bijna niet mogelijk No Surrender probleemloos te verlaten
3.12. Als een lid van No Surrender de club 'in bad standing' verlaat (hij gaat dan 'out in bad standing'), gebeurt dat onder dwang. Dat lid moet clubeigendommen inleveren en mag geen contact meer onderhouden met leden van de club. Ook wordt hem een boete opgelegd die kan oplopen tot duizenden euro's. Een bad standing gaat vaak gepaard met dreigementen tegen het lid en zijn naasten en fysiek geweld tegen hem. Dergelijke excommunicatie kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer een lid niet (zonder tegenspraak) bereid is geweest de clubbelangen, het territorium of medeleden met geweld te beschermen. Het geweld dat met bad standing gepaard gaat, kan grof zijn. Zo werd een ex-lid van chapter Assen in juni 2015 zo zwaar mishandeld dat hij er gekneusde nieren, lever en hartspier aan overhield. Een ander ex-lid liep een gebroken kuitbeen, gebroken ribben en een verbrijzeld jukbeen op. Het beeld dat het OM heeft opgeroepen, en dat onvoldoende is weersproken, is dat het weinig voorkomt dat een lid de club in 'good standing' kan verlaten of onbedreigd 'met pensioen' kan gaan.
- De jailhouseprocedure (het jailfund): financiële en juridische ondersteuning voor hen die van strafbare feiten worden verdacht en zijn opgepakt
3.13. De 'jailhouseprocedure' van No Surrender is eveneens komen vast te staan. Die procedure houdt in dat leden in detentie en voorarrest vanuit de club financieel en juridisch worden ondersteund. Daarvoor wordt een deel van de centrale clubkas gereserveerd. Om in aanmerking te komen voor deze ondersteuning, moeten de strafbare gedragingen zijn begaan in het belang van de club en/of de medeleden. Ze moeten in ieder geval binnen de clubcontext zijn gepleegd. Zo geeft een captain in een gesprek met andere leden in een memberroom van No Surrender aan dat een speciale commissie beoordeelt of mag worden uitgekeerd en of de strafbare gedragingen voldoende 'clubgerelateerd' zijn. Hieruit blijkt dat het plegen van strafbare feiten in het belang van de club een normaal onderdeel is van de werkzaamheid van No Surrender. Een voorbeeld van dit soort gedragingen zijn de cocaïnetransporten naar Frankrijk. Om die mogelijk te maken, zijn bij de Belgische grens chapters van No Surrender opgericht.
3.14. Het OM heeft deugdelijk onderbouwd - en van de zijde van No Surrender ontbreekt opnieuw een afdoende verweer tegen de stelling - dat de 'grijze' clubkas van No Surrender wordt gespekt door afdracht van een deel van de winst van dergelijke illegale praktijken door haar leden (en overigens ook door de betalingen in geval van bad standing). Een captain van No Surrender daarover: "Ik zal je sterker vertellen, ik verwacht van al mijn leden, geldt voor mij ook he, alle leden: elke handel die je doet, buiten de club, 10% gaat naar ons. (...) Voorbeeldje: met een weedhok, pakt 10.000 euro, gaat 1000 euro in de clubkas."
Deze werkzaamheid, die in de structuur en cultuur van NS zit ingebakken, faciliteert het plegen van geweldsmisdrijven en andere ernstige strafbare feiten, ook in de publieke ruimte
3.15. De rechtbank heeft een omvangrijke en door het OM goed gedocumenteerde opsomming gegeven van ernstige strafbare feiten die door leden van No Surrender gedurende de afgelopen jaren zijn begaan: handel in verdovende middelen, afpersing binnen en buiten de eigen kring, geweld en dreiging met geweld tegen andere motorclubs, verboden wapenbezit, en intimidatie en bedreiging van politieambtenaren, getuigen, horecapersoneel en journalisten - inclusief bedreiging met moord. Kenmerkend voor dergelijke praktijken was het moment dat een journalist van het weekblad Panorama met een onaangekondigd bezoek van enkele leden van No Surrender werd geconfronteerd. Hem werd ter ondertekening een vooraf opgestelde tekst voorgehouden waarin hij moest verklaren dat hij bepaalde informatie over No Surrender niet zou publiceren.
3.16. Geregeld worden aangiftes ingetrokken of wordt medewerking aan strafrechtelijk onderzoek geweigerd. Dat alles duidt op angst voor represailles van de betrokkenen. Een voorbeeld van geweld dat zich naar binnen keert, is de in opdracht van president [betrokkene 3] van het chapter Rotterdam uitgevoerde afpersing van een supportlid.
3.17. Het beeld dat hiermee wordt opgeroepen, en waartegen in hoger beroep geen steekhoudend verweer is gevoerd, sluit naadloos aan bij wat hiervoor is gezegd over de werkelijke bestaansreden van No Surrender. Dergelijke feiten spelen zich niet alleen maar af in de verborgen wereld van deze en andere motorclubs, maar treffen de maatschappij recht in het gezicht. Zo zijn beelden overgelegd van een beveiligingscamera bij IKEA waarop een mishandeling is te zien en waarbij voorbijgangers dreigend wordt meegedeeld dat zij zich afzijdig moeten houden en geen politie moeten bellen. De afgelopen jaren hebben in de openbare ruimte zelfs meerdere grootschalige vechtpartijen en schietpartijen plaatsgehad tussen 1%-MC's, waaronder No Surrender. Zo vond op 4 oktober 2014 een shoot out plaats in een woonwijk in Eindhoven tussen (bestuurs)leden van No Surrender en Satudarah MC. Naast een kogelvrij vest droegen de leden van No Surrender toen de colors van hun club. Er is die dag negen keer geschoten.
Bestuursleden van No Surrender hebben zich veelvuldig aan ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt. Ook dat is een werkzaamheid van deze vereniging
3.18. De rechtbank heeft een uitgebreide opsomming gegeven van veelal ernstige strafbare feiten die door bestuursleden van No Surrender zijn gepleegd. Ook daar is geen gemotiveerd verweer tegen gevoerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze misdragingen eveneens als werkzaamheid van No Surrender kunnen worden aangemerkt.
De hiervoor beschreven werkzaamheid van No Surrender is nog steeds actueel. Het vertrek van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft daar geen verandering in gebracht
3.19. Op 29 augustus 2017 verscheen op diverse Facebookaccounts van No Surrender het volgende bericht: "Wij nemen als No Surrender MC, op elke mogelijke wijze, afstand van onze oprichter [betrokkene 1] en distantiëren ons derhalve ook van alle berichtgeving omtrent zijn persoon, waarbij onze clubnaam herhaaldelijk blijft worden genoemd. Wij wensen op geen enkele wijze meer gelieerd te worden aan hem als persoon dan wel aan de berichtgevingen over zijn persoon." Nadat in 2018 ook [betrokkene 2] was vertrokken (hij was gedetineerd), heeft No Surrender zich eveneens van hem en van zijn beleid gedistantieerd. Volgens No Surrender behoren de excessen die onder deze leiders plaatsvonden daarmee tot het verleden. No Surrender profileert zich sindsdien niet meer als 1%-MC. Intern zouden fysieke straffen zijn vervangen door 'strafcorvee', en ook van de bad standing zouden de scherpe randjes af zijn. Dat gebruik zou zelfs zijn afgeschaft.
3.20. Deze uitlating van No Surrender bevestigt de centrale rol van het bestuur van No Surrender binnen de organisatie. Die uitlating is bovendien ongeloofwaardig: het OM heeft een veelheid van incidenten en gesprekken opgesomd die hebben plaatsgehad na het vertrek van [betrokkene 2] , en die slechts tot de conclusie kunnen leiden dat aan de werkzaamheid van No Surrender in essentie niets is veranderd. Op 9 juni 2019 deed bijvoorbeeld een lid van de vereniging, [betrokkene 4] , aangifte van poging tot moord door andere leden. De achtergrond daarvan was dat hij de prijs niet kon betalen die hij verschuldigd was als hij uit de club zou stappen. Hij is door vier man met een mes gesneden, hij is geslagen en getrapt, en heeft slechts met moeite kunnen voorkomen dat hij in de achterbak van een auto belandde. [betrokkene 4] liep ook nog vier schotwonden in zijn benen op. Het dossier bevat meerdere voorbeelden van bad standing en de vrees voor de gevolgen van uittreding in deze periode door gewelddadig gedrag van medeleden, welk gedrag aan No Surrender is toe te rekenen (zie hierna).
De gedragingen van de leden kunnen aan No Surrender worden toegerekend en zijn daardoor een werkzaamheid van No Surrender. Die werkzaamheid wakkert in de maatschappij angst aan voor degenen die zich als lid van No Surrender presenteren, is in strijd met de openbare orde en rechtvaardigt een verbod van No Surrender
3.21. Met al het voorgaande staat vast dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging. No Surrender beperkt zich er niet toe geen afstand te nemen van de gedragingen van haar (bestuurs)leden of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden; zij bepaalt juist die cultuur en vormt voor deze gedragingen bewust een voedingsbodem. Het was en is de kennelijke bedoeling van No Surrender om zichzelf en haar leden hiermee als wetteloze bandieten buiten de maatschappelijke orde te plaatsen en maatschappelijke angst te kweken. De instrumenten die daarvoor worden gehanteerd, bestaan intern uit repressie en afgedwongen solidariteit. Deze cultuur, waarin het plegen van geweld wordt verheerlijkt en waaraan leden zich niet zomaar kunnen onttrekken, vormen de bijzondere omstandigheden op grond waarvan de strafbare gedragingen van leden aan No Surrender kunnen worden toegerekend - ook al heeft het bestuur van No Surrender daaraan geen directe leiding gegeven of er gelegenheid voor gegeven. Extern gaat het vooral om vaak ernstige criminele gedragingen door individuen of groepen personen die met hun herkenningstekens en andere verschijningsvormen refereren aan de verheerlijking van geweld. Deze werkzaamheid, die zich ook in de openbare ruimte manifesteert (en het criminele gedrag van bestuursleden van No Surrender) is maatschappelijk zodanig beschadigend en ontwrichtend, dat daardoor een verbod van No Surrender wordt gerechtvaardigd.
Een verbod van No Surrender treft niet de chapters of brotherhoods als die zelf ook verenigingen zijn.
3.22. Zowel een formele als een informele vereniging kan afdelingen hebben waarbinnen leden van de vereniging bijvoorbeeld geografisch of functioneel zijn ingedeeld. Het is mogelijk dat een afdeling van een vereniging ook zelf rechtspersoonlijkheid heeft. Zo kan een afdeling op haar beurt een formele of informele vereniging zijn. De vraag of dat aan de orde is, doet zich voor ten aanzien van de chapters en brotherhoods van No Surrender. Het antwoord op die vraag is van belang, omdat een verbod ten aanzien van No Surrender zich niet uitstrekt tot haar chapters en (of) brotherhoods als die zelf als rechtspersonen moeten worden aangemerkt. Dat is een gevolg van de strikte uitleg van art. 2:20 lid 1 BW waarover het hof al sprak: toewijzing van een dergelijk verzoek heeft tot gevolg dat alleen de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Een andere opvatting zou zich ook niet verdragen met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht van iedere afzonderlijke rechtspersoon om zich tegenover de rechter te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat mede rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.
3.23. Aan het bestaan van een informele vereniging moeten niet te zware eisen worden gesteld. De voorwaarde is bijvoorbeeld niet dat chapters of brotherhoods in overwegende mate onafhankelijk functioneren van No Surrender. Aan de andere kant kan een afhankelijkheidsrelatie bijdragen aan de conclusie dat geen sprake is van afzonderlijke verenigingen. Waar het uiteindelijk om gaat, is dat de rechter op grond van alle omstandigheden van het geval een afweging maakt tussen de mate van zelfstandigheid van de chapters en brotherhoods ten opzichte van No Surrender enerzijds en anderzijds de aard en omvang van de invloed van No Surrender op die groepen. Uitgangspunt is daarbij altijd dat een informele vereniging leden heeft, is gericht op een bepaald doel, en zelfstandig aan het rechtsverkeer deelneemt. Dat veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt ook af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.
De chapters zijn geen informele verenigingen. Het verbod en de ontbinding van No Surrender treft hen daarom ook (de grieven 1, 2, 3, 5, 7 van No Surrender)
3.24. De chapters zijn geen formele verenigingen. De discussie spitst zich daarom toe op de vraag of het wel informele verenigingen zijn. Het OM, dat in dit opzicht de bewijslast draagt van wat hij aanvoert, bestrijdt dat. No Surrender meent echter dat elk chapter wel degelijk een informele vereniging is. Vast staat immers dat zij elk een eigen bestuur hebben (de kaders, met de functies President, Vice president, Sergeant at arms, Treasurer, Secretary, Road captain en Consigliere). Ook de andere leden van de chapters hebben een rang en/of functie. Zo zijn zogenaamde 'securityleden' belast met het garanderen van de veiligheid van hun chapter en de andere No Surrenderleden. Verder staat ter onderbouwing van dit verweer het volgende vast.
3.25. Het kader voert het dagelijks bestuur over de chapters. Op dit lokale niveau is het gebruikelijk - en meestal vereist - dat de chapters een wekelijkse vergadering beleggen, waarbij aanwezigheid voor de leden verplicht is. Leden worden geacht deze clubavonden voorrang te geven boven alle activiteiten in hun privéleven. Chapters en brotherhoods kunnen bovendien eigen versies van de clubregels hebben en innen eigen contributies. Verschillende chapters hanteren daarbij verschillende contributiebedragen (zij zijn daar kennelijk vrij in). Bovendien hebben de chapters veelal eigen clubhuizen; zij hebben eigen namen en eigen onderscheidingsteken, nemen hun eigen hangarounds en prospects aan, en regelen zelf promotie en degradatie binnen de chapters en de aanschaf van hesjes en dergelijke. Hieruit blijkt dat de chapters inderdaad een zekere mate van zelfstandigheid hebben. Over het doel van de chapters wordt het volgende overwogen.
3.26. Zoals al werd opgemerkt, is een vereniging een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel. Dat daarvan bij de chapters sprake is, staat wel vast. Anders dan ter zitting is verdedigd, is het werkelijke doel - het bestaansrecht van de chapters - echter niet het samenbrengen van motorminnende mannen in de buurt van waar zij wonen, laat staan het faciliteren van groepsactiviteiten waarbij het motorrijden centraal staat. Net als de doodskop, de revolvers, de tatoeages en de namen van de vereniging, haar chapters en haar brotherhoods, staan de motoren voor de masculiniteit van de leden en alles wat zij daaraan koppelen. Essentieel daarbij is de onderlinge verbondenheid, de eenheid - maar vooral ook de ondergeschiktheid, het centrale gezag. Met name dat laatste is doorslaggevend, en maakt dat de chapters (toch) niet als verenigingen zijn aan te merken. Het hof zal dat hierna toelichten. Uitgangspunt is daarbij dat het doel van de chapters niet is te onderscheiden van dat van No Surrender.
3.27. In het maatschappelijke verkeer zijn leden van chapters niet van elkaar te onderscheiden: ze presenteren zich als onderdeel van een gemeenschap die No Surrender heet, en ontlenen daaraan hun bestaansrecht - niet aan het lidmaatschap van lokale afdelingen. Het feit dat al deze subgroeperingen eigen 'patches' dragen en eigen namen hebben, maakt dat niet anders. Die patches stellen leden van No Surrender onderling weliswaar in de gelegenheid clubgenoten (ook letterlijk) te 'plaatsen', maar voor de buitenstaander zijn die nuanceringen niet onderscheidend. Dat de chapters desondanks daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, is - anders dan bij No Surrender - op geen enkele manier gebleken. Dat heeft als reden dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijke leven wordt bepaald door een strikte, centraal gestuurde organisatie: uitingen op sociale media zijn gebonden aan regels die door het centrale gezag zijn opgesteld - zoals in feite alles binnen de organisatie strikt hiërarchisch ('top down') is vormgegeven: de rangen en functies zijn door No Surrender in clubregels vastgelegd en ook de bepalende regels, zoals omtrent bad standing, zwijgplicht, kledingvoorschriften en de jailhouseprocedure, worden door No Surrender opgesteld en dwingend aan de chapters opgelegd. Het is niet mogelijk lid te zijn van een chapter en niet van No Surrender; leden kunnen niet zonder toestemming van het centraal gezag van chapter wisselen, de chapters hebben geen eigen website of e-mailadres (op een enkele uitzondering na, maar die website van de Haagse chapter Westcoast is niet onderscheidend) en voor zover zij eigen reglementen hebben, wijken die niet wezenlijk af van dat van No Surrender.
3.28. Dit alles geeft de doorslag bij de beantwoording van de vraag of de chapters als zelfstandige verenigingen zijn aan te merken: de vrijheid die zij wel hebben om de gang van zaken op lokaal niveau te regelen (een eigen kas naast de centrale kas, patches in aanvulling op algemene onderscheidingstekens, een eigen aannamebeleid, eigen vergaderingen, eigen regels et cetera) is in hoge mate ondergeschikt aan de invloed van het centrale gezag binnen No Surrender. Die individuele vrijheid van de chapters is daardoor zeer begrensd. Uiteindelijk staat dat in de weg aan de conclusie dat de chapters als afzonderlijke verenigingen zijn aan te merken. Dat de chapters ook een eigen naam en (meestal) een clubhuis hebben, is bovendien een onontkoombaar gevolg van het feit dat het om lokale afdelingen gaat. Op de vraag of ze als verenigingen zijn aan te merken, heeft dat geen wezenlijke invloed.
3.29. Het voorgaande wordt niet anders wanneer juist is dat 'Captain [betrokkene 2] verantwoordelijk was voor 'het noorden' en dat dit in zoverre los stond van 'het zuiden' in de tijd dat hij nog de scepter zwaaide over dat noorden. Dat wijst namelijk slechts op een extra bestuurslaag. Het betekent niet dat het [betrokkene 2] vrij stond het centraal geregelde beleid te negeren. Er zijn ook geen aanwijzingen voor dat hij dat heeft gedaan: voor zover uit de stukken van zijn invloed blijkt, is die in lijn met de regels die No Surrender al voor zijn komst aan de chapters oplegde. Terecht merkt No Surrender met een verwijzing naar [betrokkene 2] op dat het OM 'best een punt heeft als het gaat om het verbieden van de noordelijke chapters'. Het hof ziet echter geen aanleiding zich daartoe te beperken.
3.30. Deze extra bestuurslaag is bovendien na het vertrek van [betrokkene 2] weggevallen. Volgens een vooraanstaand lid ( [betrokkene 5] ) bestaat een onderscheid tussen noord en zuid nu zelfs helemaal niet. Het hof wil dat wel van hem aannemen. Dat betekent dat de geschiedenis rond [betrokkene 2] ook om die reden niet van belang is. Het hof moet zich namelijk richten op de huidige situatie.
3.31. Dat tussen sommige chapters en No Surrender een gespannen sfeer heerst, is evenmin een reden om te concluderen dat die chapters als vereniging moeten worden gezien. Het illustreert eerder wat hiervoor over de structuur is gezegd, en waar in enkele gevallen verzet tegen opborrelt. No Surrender noemt als voorbeelden de chapters Los Guerreros, onder leiding van [betrokkene 6] , en Los Hermanos (voorheen: Pedro de Palm). Het citaat waar No Surrender zich op beroept15., onderstreept juist de sterke verbondenheid van de chapters met No Surrender: [betrokkene 6] presenteert zich als een tegendraadse uitzondering daarop, waar hij vertelt dat hij als enige president van No Surrender tegen de andere presidenten is ingegaan.
3.32. De hiervoor genoemde chapter Los Hermanos, die als enige van de door het hof opgeroepen belanghebbenden is verschenen, heeft in lijn met No Surrender het standpunt verdedigd dat zij als zelfstandige informele vereniging moet worden aangemerkt. Daartoe is echter niets aangevoerd dat hiervoor niet al in de beoordeling is betrokken: Los Hermanos heeft zich kort gezegd beperkt tot de opmerking dat zij een eigen naam heeft en een bestuur dat uitjes organiseert (conform de doelstelling: motoruitjes), dat haar vijftien leden eigen vergaderingen bijwonen, eigen onderscheidingstekens dragen en dat zij contributie betalen. Elke verdere onderbouwing ontbreekt. Dat geldt met name ook voor de opmerking dat Los Hermanos geen verantwoording hoeft af te leggen aan de landelijke informele vereniging No Surrender. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
3.33. Desgevraagd heeft de president van Los Hermanos verklaard dat deze chapter slechts beschikt over een stalling, en niet over een clubhuis. Een zelfstandig e-mailadres kon hij niet geven, en van een eigen bankrekening is evenmin iets gebleken - een constatering die overigens voor alle chapters geldt. Al met al geldt ook voor Los Hermanos dat uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. Het enkele feit dat na oproeping door het hof twee advocaten voor deze chapter zijn opgetreden, dwingt niet tot een andere conclusie.
3.34. Los Hermanos is in eerste aanleg niet als belanghebbende opgeroepen. Zij voert aan dat tegen haar geen verbod kan worden uitgesproken omdat zij door die omissie een instantie heeft gemist (beoordeling van haar verweer door de rechtbank). Dat standpunt verwerpt het hof, omdat het uitgaat van de onjuiste opvatting dat Los Hermanos recht heeft op beoordeling door twee feitelijke instanties.
De brotherhoods zijn ook geen informele verenigingen. Het verbod en de ontbinding van No Surrender treft hen daarom eveneens (grief 4 van No Surrender)
3.35. De brotherhoods zijn geen formele verenigingen. De discussie spitst zich wat hen betreft dus evenzeer toe op de vraag of het wel informele verenigingen zijn. Dat is niet het geval, want wat voor de chapters geldt, geldt in nog grotere mate voor de brotherhoods: een eigen doelstelling ontbreekt, en er zijn geen beslissende feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij als informele verenigingen zijn aan te merken. In tegendeel, de brotherhoods zijn ondergeschikt aan de chapters en kennen zelfs niet de vrijheden van de chapters. Daar is althans niets van gebleken.
De formele vereniging NS MC kan echter niet worden verboden
3.36. Het OM is er in eerste aanleg vanuit gegaan dat NS MC onderdeel uitmaakt van No Surrender. Daarop was zijn 'primaire' vordering gebaseerd. Dat standpunt heeft de rechtbank gehonoreerd. Toch heeft het OM het in hoger beroep verlaten (het heeft de eis verminderd), omdat de Hoge Raad inmiddels heeft beslist dat in gevallen als deze een dergelijke formele vereniging afzonderlijk zal moeten worden verboden.
3.37. Het OM heeft wel het 'subsidiaire' standpunt gehandhaafd dat naast No Surrender ook NS MC verboden moet worden. Dit verzoek moet worden afgewezen, omdat het OM geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek zien op de werkzaamheid van deze vereniging, laat staan dat die strijdig zou zijn met de openbare orde.
3.38. Voor een goed begrip voegt het hof hieraan toe dat NS MC de werkzaamheid van de verboden rechtspersoon niet mag voortzetten16..
Er is geen ruimte voor nadere bewijslevering (grief 8 van No Surrender)
3.39. No Surrender is in de onderbouwing van haar verweer ten aanzien van haarzelf, de chapters en de brotherhoods tekortgeschoten en zij heeft geen aspecten genoemd waardoor het hof anders over de zaak zou kunnen denken. Dat betekent dat zij niet zal worden toegelaten tot het leveren van nader bewijs.
Deze uitspraak heeft geen werking als er cassatie tegen wordt ingesteld (de grief van het OM)
3.40. Het OM heeft een zogenaamde 'incidentele grief’ gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de door het OM verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing, waardoor hoger beroep of cassatie bij de Hoge Raad de werking van de beslissing niet verhindert. De wetgever heeft er volgens hem namelijk niet voor gekozen de uitvoerbaarheid bij voorraad uit te sluiten. De ontbinding van een rechtspersoon zou zich er naar zijn aard ook niet tegen verzetten. Het OM zegt bovendien een zwaarwegend belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof volgt het OM daarin niet.
3.41. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de rechter bij een ontbinding van een vereniging geen uitvoerbaarheid bij voorraad zal uitspreken, omdat het om een onherroepelijke ingreep gaat. De ontbinding van No Surrender heeft inderdaad tot gevolg dat moet worden overgegaan tot vereffening van haar vermogen, waarna zij ophoudt te bestaan. Het spreekt voor zich dat het belang van No Surrender zich daartegen verzet.
3.42. Het OM heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de uitvoering van de ontbinding toch ter hand moet kunnen worden genomen, ook al is de ontbindingsbeslissing nog niet onherroepelijk. De enkele opmerking dat daarmee een halt wordt toegeroepen aan de voor de samenleving schadelijke werkzaamheid van No Surrender in al haar onderdelen, is weliswaar juist, maar onvoldoende, omdat een fundamenteel recht aan de orde is dat met een verbod wordt doorbroken. Dat geldt ook voor het argument dat de schorsende werking van eventuele cassatie verhindert dat een vereffenaar aan de slag kan met het vereffenen van het vermogen.
3.43. Ten aanzien van de verbodenverklaring geldt bovendien het volgende. In artikel 140 Sr is alleen strafbaar gesteld de deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard of ten aanzien waarvan een onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 10:122 BW is afgegeven. Aan de verbodenverklaring en de verklaring ex artikel 10:122 BW zijn dus pas strafrechtelijke gevolgen verbonden als de beschikking onherroepelijk is. Dat is niet voor niets. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft daarom in dit opzicht geen effect. Een belang daarbij is wat dit betreft dus ook niet aan de orde.
3.44. De conclusie is dat het belang van No Surrender bij behoud van de bestaande toestand zolang niet definitief over dit geschil is beslist, zwaarder weegt dan het belang van het OM dat de bestreden beschikking werking heeft en ook al tijdens eventuele cassatie ten uitvoer kan worden gelegd. Deze beschikking zal dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Het hof zal geen kostenveroordeling uitspreken
3.45. Het hof ziet geen aanleiding over te gaan tot een veroordeling in de kosten.”
In cassatie
2.10
Bij verzoekschrift van 15 maart 2021 heeft No Surrender (tijdig) cassatieberoep ingesteld van de beschikking. Het OM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun respectieve standpunt toegelicht.
3. De bespreking van het cassatiemiddel
De cassatieklachten
3.1
Het middel bestaat uit een inleiding, die geen klachten bevat, en drie onderdelen (“klachten”), waarvan de eerste twee gepaard gaan met een toelichting en de derde een voortbouwende klacht behelst.
Onderdeel 1
3.2
Onderdeel 1 (“Klacht 1”) keert zich tegen rov. 3.21 van de beschikking, waarin het hof oordeelt, in de woorden van het onderdeel waar het op p. 3 van het cassatieverzoekschrift onder a t/m d dit oordeel samenvat:
a. “dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging”;
b. “dat No Surrender geen afstand heeft genomen van de gedragingen van haar (bestuurs)leden of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden”;
c. “dat No Surrender die cultuur bepaalt en voor deze gedragingen bewust een voedingsbodem vormt, dat de door het gerechtshof aldaar beschreven cultuur de bijzondere omstandigheden vormt op grond waarvan de strafbare gedragingen van leden aan No Surrender kunnen worden toegerekend - ook al heeft het bestuur van No Surrender daaraan geen directe leiding gegeven of er gelegenheid voor gegeven”;
d. “dat deze werkzaamheid, die zich ook in de openbare ruimte manifesteert (en het criminele gedrag van bestuursleden van No Surrender) maatschappelijk zodanig beschadigend en ontwrichtend is, dat daardoor een verbod van No Surrender wordt gerechtvaardigd”.
Het onderdeel klaagt dat deze oordelen onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn om de onder A t/m H genoemde, mede in hun onderlinge samenhang te beoordelen, redenen. Het onderdeel wordt nog toegelicht in nrs. 1.1-1.23 van het cassatieverzoekschrift.
3.3
Subonderdeel A klaagt dat het hof in rov. 3.9 t/m 3.20 van de beschikking ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geoordeeld heeft dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging, door leden van No Surrender. Het subonderdeel wijst daartoe (“No Surrender heeft namelijk gesteld”, etc.) op stellingen van No Surrender, met vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties,17.inhoudende dat het OM niet heeft aangetoond dat de bedoelde activiteiten zijn gepleegd door (leden, chapters en/of brotherhoods van) No Surrender en dat deze zijn gepleegd door (leden, chapters en/of brotherhoods van) NS MC. Die stellingname is relevant, omdat NS MC een van No Surrender te onderscheiden rechtspersoon is (rov. 3.37 van de beschikking) die zelf op haar gedragingen dient te worden beoordeeld gelet op de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad,18.zodat gedragingen van of vanuit NS MC niet of niet zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, voor rekening van leden, chapters dan wel brotherhoods van No Surrender kunnen worden gebracht. Gegeven de vernietiging door het hof van de verbodenverklaring en ontbinding van NS MC en zonder uit te sluiten dat de door het hof genoemde gedragingen van NS MC zijn of vanuit NS MC afkomstig zijn, heeft het hof ten onrechte niet gemotiveerd, ondanks het daartoe aangevoerde verweer van No Surrender, op grond van welke gedragingen van No Surrender - en niet van NS MC - het hof tot zijn bevindingen is gekomen, aldus nog steeds het subonderdeel.
3.4
Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.Oorspronkelijk verzocht het OM ex art. 2:20 lid 1 BW19.primair om de verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender, waarvan - naar de stellingen van het OM - naast de (chapters en) brotherhoods onderdeel uitmaakt de formele vereniging NS MC, en subsidiair ook om de verbodenverklaring en ontbinding van NS MC, voor het geval zou worden geoordeeld dat NS MC moet worden gezien als een op zichzelf staande rechtspersoon die niet tot No Surrender behoort.20.Nadat de Hoge Raad zijn Bandidos-beschikking had gegeven,21.heeft het OM bij de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 11 september 2020 zijn primaire standpunt verlaten en zijn subsidiaire verzoek herhaald.22.In zoverre heeft dus, zoals het hof in rov. 2.7 en 3.36-3.37 van de beschikking vaststelt, het OM zijn verzoek ten aanzien van NS MC verminderd en een afzonderlijk verbodenverklaring en ontbinding van NS MC gevraagd.23.Het hof wijst dit laatste verzoek - dus afzonderlijke verbodenverklaring en ontbinding van NS MC - af en legt hieraan ten grondslag, blijkens rov. 3.1 en 3.37 (te bezien ook in verbinding met rov. 3.2-3.4 alsmede rov. 3.36 en 3.38), dat NS MC een formele vereniging is en het OM geen argumenten heeft aangedragen die tot een (zelfstandig) verbod en ontbinding van die vereniging kunnen leiden, meer precies geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek zien op de werkzaamheid van NS MC, laat staan dat die strijdig zou zijn met de openbare orde.24.Het hof komt wel tot verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender als informele vereniging, in welk lot de chapters en brotherhoods delen nu zij niet als (van de informele vereniging No Surrender te onderscheiden) informele verenigingen kunnen worden beschouwd, zoals het hof ook reeds vooropstelt in rov. 3.1. Op die laatste verbodenverklaring en ontbinding richt het hof zich in het bijzonder in rov. 3.2-3.4 in verbinding met rov. 3.5-3.35 en 3.39.Onderdeel van dit laatste - dus die verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender als informele vereniging, met inbegrip van de chapters en brotherhoods, die deel uitmaken van No Surrender (niet zelf ook als informele verenigingen kwalificeren) - zijn ’s hofs vaststellingen in rov. 3.15-3.17 en 3.18, welke overwegingen weer onderdeel zijn van rov. 3.5-3.23, waarin het hof grief 6 van No Surrender behandelt, ertoe strekkend dat de rechtbank No Surrender ten onrechte heeft verboden en ontbonden op de voet van art. 2:20 lid 1 BW.25.In rov. 3.15-3.17 zet het hof onder meer uiteen, gelet ook op rov. 3.18 (waarover hierna), dat de rechtbank een omvangrijke en door het OM goed gedocumenteerde opsomming heeft gegeven van “ernstige strafbare feiten die door leden van No Surrender gedurende de afgelopen jaren zijn begaan” [onderstreping toegevoegd, A-G], alsmede dat daartegen in hoger beroep geen gemotiveerd verweer (“steekhoudend verweer”) is gevoerd. In rov. 3.18 zet het hof onder meer uiteen, aansluitend op rov. 3.15-3.17, dat de rechtbank een uitgebreide opsomming heeft gegeven van “veelal ernstige strafbare feiten die door bestuursleden van No Surrender zijn gepleegd” [onderstreping toegevoegd, A-G], alsmede dat “[o]ok daar geen gemotiveerd verweer tegen [is] gevoerd” in hoger beroep. In rov. 3.19-3.20 - die eveneens draaien om No Surrender - tekent het hof daarbij aan dat, anders dan door No Surrender is aangevoerd, na het vertrek van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] “aan de werkzaamheid van No Surrender in essentie niets is veranderd” [onderstreping toegevoegd, A-G], wat mede terugslaat op de uiteenzetting in rov. 3.15-3.18. Het hof bouwt (ook) daarop voort in rov. 3.21. Gelet op het voorgaande, sluit het hof in de beschikking dus kenbaar en gemotiveerd uit dat de door het hof in rov. 3.21 genoemde “gedragingen” (“strafbare gedragingen van leden”), wat in het bijzonder terugslaat op de in rov. 3.15-3.20 bedoelde gedragingen van leden van No Surrender, op welke informele vereniging rov. 3.21 ook is toegesneden (en van welke informele vereniging de chapters en brotherhoods dus deel uitmaken, zie hiervoor), van NS MC zijn of vanuit NS MC afkomstig zijn en (dus) niet van leden van No Surrender zijn - daarmee (ook) verwerpend enig daartoe strekkend verweer van No Surrender, voor zover al gevoerd (zie ook hierna over de in het subonderdeel genoemde stellingname met vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties). Dit betekent dat het subonderdeel uitgaat van een onjuiste lezing van de beschikking, en daarmee feitelijke grondslag mist, waar het aanvoert (“zonder uit te sluiten”, etc.) dat het hof daarin niet uitsluit dat die door het hof genoemde gedragingen “van NS MC zijn of vanuit NS MC afkomstig zijn” en (dus) niet van leden van No Surrender zijn. Dat en waarom dit door het hof dus wel degelijk gegeven oordeel in termen van rechtsopvatting of motivering tekort zou schieten, valt in het subonderdeel niet te lezen; dit wordt daarin verder niet specifiek bestreden. Ik wijs daarbij erop dat aan dat oordeel logischerwijs niet kan afdoen dat het hof het subsidiaire verzoek van het OM tot afzonderlijke verbodenverklaring en ontbinding van NS MC afwijst, nu het hof daartoe dus komt - zie rov. 3.1 en 3.37 (te bezien ook in verbinding met rov. 3.2-3.4 alsmede rov. 3.36 en 3.38) - omdat NS MC een formele vereniging is en het OM geen argumenten heeft aangedragen die tot een (zelfstandig) verbod en ontbinding van díe vereniging kunnen leiden, meer precies geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek zien op de werkzaamheid van NS MC, laat staan dat die strijdig zou zijn met de openbare orde, welk oordeel ook in lijn ligt met rov. 3.21 (en wat daaraan door het hof ten grondslag is gelegd, mede gelet op rov. 3.15-3.20). Hiermee valt reeds de bodem weg onder het subonderdeel. Bij deze stand van zaken bestond er geen gehoudenheid voor het hof nader te motiveren “op grond van welke gedragingen van No Surrender - en niet van NS MC -” het tot zijn bevindingen is gekomen in rov. 3.21, anders dan het subonderdeel betoogt. Evenmin is dan voor hetgeen het hof overweegt in rov. 3.21 verder relevant dat NS MC (als formele vereniging) een van No Surrender (als informele vereniging) te onderscheiden rechtspersoon is (naar het hof ook onderkent in de beschikking, zie o.a. rov. 3.1, 3.4, 3.22 en 3.37), noch dat blijkens de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad de verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender dan niet ook NS MC raakt (naar het hof eveneens onderkent in de beschikking, zie naast de genoemde rov. ook o.a. rov. 3.36 en 3.38), op welke omstandigheden het subonderdeel nog wijst. Uit het voorgaande volgt tevens dat het subonderdeel ook uitgaat van een onjuiste lezing van de beschikking, en daarmee eveneens feitelijke grondslag mist, voor zover het veronderstelt dat het hof in rov. 3.21 (of elders in de beschikking) “gedragingen van of vanuit NS MC” voor rekening van “leden, chapters dan wel brotherhoods van No Surrender” brengt, waarmee het subonderdeel ook reeds vastloopt voor zover het op basis van die onjuiste veronderstelling betoogt dat het hof eraan voorbij ziet dat “zulke gedragingen van of vanuit NS MC” hier “niet of niet zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, voor rekening van leden, chapters dan wel brotherhoods van No Surrender kunnen worden gebracht.” Daarmee strandt ook de stelling in het subonderdeel dat “[d]ie stellingname van No Surrender” (zie dus “grief 6 onder d.”, etc., zoals daar bedoeld), welke stellingname het hof dus kenbaar en gemotiveerd verwerpt, voor zover al ingenomen zijdens No Surrender (zie ook hiervoor), relevant zou zijn om de in het subonderdeel bedoelde reden.
Overigens leert bestudering van de in het subonderdeel genoemde vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties ten aanzien van de daarin bedoelde “stellingname van No Surrender” dat deze (ook) ’s hofs overwegingen in rov. 3.15-3.21 geenszins onbegrijpelijk maken.In de passage uit het beroepschrift van No Surrender, waarnaar het subonderdeel verwijst, staat niet meer dan dat No Surrender bepaalde feiten heeft betwist, onder verwijzing naar een groot aantal vindplaatsen in het verweerschrift van No Surrender in eerste aanleg.26.
In die passages uit dat verweerschrift valt vervolgens niet meer te lezen dan het volgende:27.
- Verweerschrift, punt IV, sub b, p. 7 e.v.:“Bad standing. Het fenomeen van de bad standing behoeft weinig uitleg aangezien het inmiddels een vast onderdeel vormt van de uitspraken tegen andere motorclubs ex art. 2:20 BW. i. Bad Standings moeten eerstens tegen de achtergrond van het totaal aantal leden worden gezien. No Surrender heeft een relatief groot aantal leden (+900). Daarnaast dienen deze incidenten in een tijdslijn geplaatst te worden. Wanneer deze aspecten in ogenschouw worden genomen en bovendien rekening wordt gehouden met het grote aantal dubbeltellingen in de bijlagen ontstaat er een genuanceerder beeld: het is niet zo dat clubleden er een dagtaak aan hebben om elkaar te mishandelen of elkaars motoren af te pakken. En, zoals gezegd, zijn er bepaalde excessen die niet op het conto van No Surrender gezet kunnen worden (punten 17,18, 19, 20); deze komen voor rekening en risico van bepaalde individuen en chapters.ii. Het dossier heeft duidelijk gemaakt dat BS vooral op instigatie van [betrokkene 2] en in mindere mate [betrokkene 1] is gebeurd. (…) Op grond waarvan de BS veeleer een persoonsgebonden karakter heeft dan dat het een clubgebeuren betreft.iii. Soms zijn mishandelingen onderling niet vanuit clubmores gebeurd. (…)iv. In alle gevallen zijn bad standings geen breed gedragen acties. De gelden van deze bad standings komen in lijn met eerder vermeld individueel karakter toe aan de chapter van de individuele clubleden. (…)v. Vooraf betalen van een instapfee. Dat het fenomeen van BS binnen de club niet onomstreden was vindt tevens zijn weerslag in de ontwikkeling van het boetestelsel. (…)vi. Uiteindelijk schaft [betrokkene 2] de instapfee in november 2016 weer af, althans dat verkondigt hij. Bad standings worden weer een uitdrukkelijke chapterkwestie, aldus [betrokkene 2] . (…) vii. Er worden in clubverband grappen gemaakt over het fenomeen bad standing. (…) viii. Tot slot, het fenomeen bad standing (alsook een aanverwante activiteit als ‘terugsnijden’) wordt door verzoeker afgezet tegen de mores op de tennisclub. (…) Kortom, het fenomeen van de bad standing is niet meer wat het geweest is (…). Voor zover er bad standings worden geregistreerd betreffen dit privé initiatieven. In het Noorden denkt men anders over zaken dan de rest van de club. Excessen gebeuren niet vanuit een clubbeleid. Het fenomeen bad standing dient per chapter beoordeeld te worden.”
- Verweerschrift, punt IV, sub c, p. 11 e.v.:“Eén procent / 1 % / OMG. Volgens verzoeker is No Surrender een 1% motorclub of een zg. OMG. Voor deze stelling zitten echter de nodige contra-indicaties in het dossier. (…)”
- Verweerschrift, punt IV, sub d, p. 13 e.v.:“Geweld. In de bijgevoegde bijlagen is veel aandacht voor door justitie geregistreerd geweld. Wanneer alle incidenten op één hoop worden geveegd zonder te differentiëren naar tijd, plaats, afdoening etc ontstaat een beeld dat niet overeenstemt met de dagelijkse gang van zaken. i. Gewelddadigheden staan niet altijd noodzakelijkerwijs in relatie tot clubverband. Er zijn relatief veel privé-incidenten / incidenten in de huiselijke sfeer. (…)”
- Verweerschrift, punt IV, sub e, p. 14:“Drugs. Voor drugs geldt hetzelfde als t.a.v. het geweld. (…) Weliswaar heeft [betrokkene 2] zich kennelijk wél binnen clubverband schuldig gemaakt aan drugshandel, maar het gedrag van [betrokkene 2] en/of chapters in het Noorden is niet representatief voor No Surrender als geheel.”
- Verweerschrift, punt IV, sub f, p. 15:“Omerta / zwijgrecht / zwijgrecht. Er is geen sprake geweest van een eenvormige cultuur die dwingt tot het zwijgen in de richting van politie of justitie. (…)”
- Verweerschrift, punt IV, sub g, p. 15 e.v.:“Clubadvocaten. Ik heb drie namen gezien in het dossier. (…) i. Zoals vaker gezien geldt ook hier een uitzondering voor het Noorden. Dit betreft veeleer een koppeling tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 7] . (…) Van [betrokkene 8] is niet gebleken dat hij strafzaken voor clubleden heeft behandeld. Van [betrokkene 7] wel, maar uit het dossier blijkt onomwonden dat het Noorden een status aparte heeft en dus niet toont hoe het club-breed gaat. (…)”
- Verweerschrift, punt IV, sub h, p. 16 e.v.:“Pgp’s. (…) Gelet op het incidentele karakter kan pgp-gebruik niet bijdragen tot enige werkzaamheid. (…)”
- Verweerschrift, punt IV, sub i, p. 17:“Motorclub of boevenclub. Verzoeker portretteert No Surrender als een club waar vooral criminelen samenkomen, waarbij het niet meer om het motorrijden zou gaan. In de bijlagen bij het verzoekschrift staan echter meerdere aanwijzingen dat actief wordt gewaakt voor het spreekwoordelijke DNA van de club; het is een motorclub. (…)”
In de passages uit de pleitnota in hoger beroep zijdens No Surrender (mr. Nillesen), waarnaar het subonderdeel verwijst, valt verder niet meer te lezen dan het volgende:28.
“18. Het OM heeft daarmee [met het niet in rechte betrekken van de chapters, A-G] een formele gok genomen, want volgens mij was het niet zo heel erg ingewikkeld om even wat chapters op te sommen zoals die in de ordners dikke waslijst aan vermeende criminele activiteiten naar voren komen.
19. Alsdan zou de werkzaamheid per chapter beoordeeld moeten worden. In lijn met de HR en het EHRM. Dan had het OM niet alle incidenten op een hoop geveegd, maar waarschijnlijk voor elk chapter een eigen ‘incidenten-klapper’ aangeleverd.
20. Dan zou -zoals NS inmiddels in twee instanties omstandig heeft betoogd- duidelijk worden dat het ene chapter qua werkzaamheid verschilt van het andere. Een verschil tussen Noordelijke en andere chapters. Een verschil tussen een chapter vanaf het eerste moment van oprichting en het uiteindelijke bestuur nadat er meermalen een wisseling van de wacht heeft plaatsgevonden. Dan zou hoogst relevant zijn dat bij sommige incidenten überhaupt geen locatie of chapter is genoemd, soms zelfs geen datum; dat bepaalde incidenten niet exemplarisch zijn voor de werkzaamheid van het chapter zelf.
21. Het OM had dan t.a.v. een groot aantal chapters niet kunnen aantonen dat deze een werkzaamheid i.s.m. de openbare orde hebben.
22. Het staat het OM vrij dat alsnog te doen, maar voor onderhavige procedure heeft te gelden: gedane zaken nemen geen keer. Het zou de wereld op zijn kop zijn wanneer informele verenigingen of beter gezegd afdelingen die zijn een informele vereniging ex art. 2:20 BW verboden kunnen worden zonder deze te identificeren. Dan kon het OM net zo goed ex art. 2:20 BW verzoeken om alle 1% OMG’s te verbieden en niet los te hoeven mikken op Satudarah, Bandidos, Hells Angels, etc.”
[zonder noten in origineel, A-G]
Ik lees daarin onder meer niet, en in ieder geval niet noemenswaardig gemotiveerd, dat en waarom, kort gezegd, de activiteiten die het hof in de beschikking maatschappelijk ontwrichtend acht niet door No Surrender maar door (of vanuit) NS MC zijn verricht, noch dat en waarom, kort gezegd, de activiteiten door (of vanuit) NS MC zijn verricht en No Surrender niet kunnen worden toegerekend. In de toerekeningssfeer wordt weliswaar her en der betoogd dat bepaalde praktijken “prive-incidenten” betreffen, geschiedden “op instigatie van [betrokkene 2] ” dan wel alleen in “het noorden” voorkwamen, maar dat is iets anders.29.
Gelet op dit een en ander valt dan - bij gebreke van enige hout snijdende onderbouwing - evenmin in te zien, zoals het subonderdeel vooropstelt, dat en waarom het hof “ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd” oordeelt (in rov. 3.9 t/m 3.20) dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging, door leden van No Surrender. Dit behoeft, gegeven het voorgaande, geen verdere toelichting.Ten overvloede merk ik nog op dat, anders dan het subonderdeel kennelijk veronderstelt,30.uit rov. 3.4.3 van de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad31.niet volgt, in de woorden van de toelichting in het cassatieverzoekschrift, “dat toerekening van gedragingen van individuen aan een rechtspersoon als eigen werkzaamheid van de rechtspersoon, is uitgesloten of beperkt indien tegen die derde [een te onderscheiden rechtspersoon, voor wie die gedragingen als eigen werkzaamheid gelden, A-G] eveneens een verzoek ex artikel 2:20 lid 1 BW is gericht en die derde ook als rechtspersoon kan worden gekwalificeerd”,32.noch dat van het OM als verzoeker ex art. 2:20 lid 1 BW, kort gezegd, “kan worden gevergd de onderbouwing van zijn verzoek zodanig in te richten dat duidelijk wordt wat welke rechtspersoon wordt verweten, om “dubbeltellingen” van verweten gedragingen te voorkomen.” Die rov. 3.4.3 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“3.4.3 (…) Art. 2:20 lid 1 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ‘een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’ op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, dient daarom [gezien de strikte uitleg die aan art. 2:20 lid 1 BW moet worden gegeven, A-G] aldus te worden uitgelegd dat toewijzing van dat verzoek tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee tevens een andere rechtspersoon wordt verboden. Dat zou zich ook niet verdragen met het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het OM dat mede rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.”
Wat hier naar de kern genomen staat, is dat het OM ten aanzien van elke rechtspersoon afzonderlijk een verzoek tot verbodenverklaring en ontbinding ex art. 2:20 lid 1 BW moet doen en dat dus, bij de beoordeling van een dergelijk verzoek, voor elke rechtspersoon afzonderlijk moet worden bezien wat zijn werkzaamheid behelst en welke gedragingen van derden in dat verband aan hem kunnen worden toegerekend (zoals het hof ook onderkent, zie o.a. rov. 3.22 en 3.36). Dit biedt geen basis voor de in het subonderdeel voorgestane opvatting, waarbij nog zij aangetekend dat ik voor deze opvatting, die m.i. te rigide is en geen steun vindt in het recht, ook geen aanknopingspunten aantref in de tekst of de parlementaire geschiedenis van art. 2:20 lid 1 BW,33.de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad, overige rechtspraak van de Hoge Raad ter zake (waaronder de in de Hells Angels-beschikking gegeven toerekeningsmaatstaf)34.of literatuur ter zake.35.Hierop stuit het subonderdeel af.
3.5
Subonderdeel B klaagt dat doordat het hof met zijn oordeel in rov. 3.9 t/m 3.20 van de beschikking heeft geoordeeld, samengevat weergegeven, dat No Surrender “de stellingen terzake” van het OM onvoldoende heeft weersproken zodat de juistheid daarvan ex art. 149 lid 1 Rv moet worden aangenomen, het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de op het OM rustende stelplicht. De hoge eisen waaraan die stelplicht moet voldoen, brengen met zich dat het OM, “zeker wanneer sprake is, zoals hier en in klacht 2 betoogd, van separate rechtspersonen, te weten NS MC de chapters en de brotherhoods”, de verweten maatschappelijk ontwrichtende activiteiten naar elk van de betrokken rechtspersonen moet verbijzonderen om elk van die rechtspersonen te kunnen verbieden en ontbinden. Hieruit volgt dat de gedragingen van of vanuit de ene rechtspersoon niet of niet zonder nadere redengeving, die hier ontbreekt, aan de andere kunnen worden toegerekend. Het hof had dan ook, zoals No Surrender heeft gesteld,36.moeten oordelen dat het OM niet aan zijn stelplicht had voldaan, aldus nog steeds het subonderdeel.
3.6
Subonderdeel C klaagt dat, indien het hof heeft gemeend dat van een verbijzondering als bedoeld in subonderdeel B sprake is, het hof zijn oordeel daaromtrent, gelet op de in subonderdeel A genoemde stellingen in hoger beroep van No Surrender, onvoldoende heeft gemotiveerd, nu uit de motivering van het hof niet blijkt wie wat heeft misdaan.
3.7
De subonderdelen B en C lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De subonderdelen falen, gelet op het volgende.Het hof gaat in de beschikking ervan uit,37.mede gelet op rov. 3.1 en 3.4-3.38, dat No Surrender (als informele vereniging) en NS MC (als formele vereniging) wel te onderscheiden rechtspersonen zijn, maar de chapters en brotherhoods niet nu deze deel uitmaken van de informele vereniging No Surrender (deze niet zelf ook als informele verenigingen kwalificeren) en daarmee evenzeer getroffen worden door de verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender. Wat betreft NS MC oordeelt het hof, gelet op rov. 3.1, 3.4 en 3.36-3.38, dat ten aanzien van deze formele vereniging het OM geen argumenten heeft aangedragen die tot een (zelfstandig) verbod en ontbinding van die vereniging kunnen leiden, meer precies dat het OM geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek zien op de werkzaamheid van deze vereniging, laat staan dat die strijdig zou zijn met de openbare orde.38.Wat betreft No Surrender (met inbegrip dus van de chapters en brotherhoods, zie rov. 3.1, 3.4 en 3.22-3.35) oordeelt het hof royaal gemotiveerd, gelet op rov. 3.1 en 3.4-3.21, met inachtneming van het partijdebat en kort gezegd, dat het OM ter zake wel feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, met inbegrip van de vereiste maatschappelijk ontwrichtende activiteiten (dus specifiek van No Surrender), die verbodenverklaring en ontbinding van die informele vereniging rechtvaardigen. Zie ook onder 3.4 hiervoor.In tegenstelling tot hetgeen subonderdeel B naar de kern genomen betoogt, gaat het hof aldus niet ervan uit dat het OM de verweten maatschappelijk ontwrichtende activiteiten niet naar elk van de betrokken rechtspersonen dient te verbijzonderen. Het hof brengt, gegeven het voorgaande, juist de verbijzondering aan wat betreft No Surrender en NS MC, de door het hof in het onderhavige geval onderscheiden rechtspersonen, die het moest aanbrengen. Subonderdeel B gaat dus uit van een onjuiste lezing van de beschikking en mist daarmee feitelijke grondslag. Hetzelfde geldt waar subonderdeel B nog veronderstelt dat het hof “gedragingen van of vanuit de ene rechtspersoon” (in het bijzonder NS MC) toerekent “aan de andere” (in het bijzonder No Surrender), nu, naar ook volgt uit de behandeling van subonderdeel A onder 3.4 hiervoor, het hof dat in de beschikking niet doet. Gelet hierop bestaat er evenmin grond om aan te nemen, naar subonderdeel B ter afronding nog opmerkt, maar dus zonder enige hout snijdende onderbouwing, dat het hof “dan ook” had moeten oordelen dat het OM niet aan zijn stelplicht had voldaan. Anders dan subonderdeel C nog poneert, blijkt uit ’s hofs motivering in de beschikking afdoende “wie wat heeft misdaan”, wat geen nadere motivering behoefde ook niet in het licht van de in subonderdeel A genoemde stellingen in hoger beroep van No Surrender, in welk verband ik verder terugverwijs naar de behandeling van subonderdeel A onder 3.4 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.Hierop stuiten de subonderdelen af.
3.8
Subonderdeel D klaagt dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden, omdat het hof “door aldus te oordelen”39.(onder meer) werkzaamheden van NS MC aan No Surrender heeft toegerekend. Dit terwijl het OM steeds heeft betoogd,40.“kort gevat”, dat werkzaamheden van No Surrender aan NS MC moeten worden toegerekend, ook al is NS MC een formele vereniging, omdat NS MC van No Surrender deel zou uitmaken volgens het OM.
3.9
Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.Anders dan het subonderdeel veronderstelt, rekent het hof in de beschikking geen werkzaamheden van NS MC toe aan No Surrender, naar ook volgt uit de behandeling van subonderdelen A t/m C onder 3.4 en 3.7 hiervoor. Het subonderdeel gaat derhalve uit van een onjuiste lezing van de beschikking en mist daarmee feitelijke grondslag. Reeds daarom is geen sprake van het treden door het hof buiten de rechtsstrijd, zoals bedoeld in het subonderdeel. Ik merk daarbij nog op dat een betoog van het OM als door het subonderdeel bedoeld - “kort gevat, dat werkzaamheden van No Surrender aan NS MC moeten worden toegerekend, ook al is NS MC een formele vereniging, omdat NS MC van No Surrender deel uit zou maken” - niet valt te lezen in de vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties als genoemd in het subonderdeel. Het OM spreekt te aangehaalder plaatse over de chapters en brotherhoods in verbinding met No Surrender,41.in het geheel niet over NS MC, laat staan over toerekening van werkzaamheden van No Surrender aan NS MC, ook al is NS MC een formele vereniging, omdat NS MC van No Surrender deel zou uitmaken.Hierop stuit het subonderdeel af.
3.10
Subonderdeel E klaagt dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep onvoldoende heeft onderkend, door niet te constateren dat door de in rov. 3.36 van de beschikking vastgestelde “eisvermindering” en de mede daarop gebaseerde vernietiging van de beschikking van de rechtbank de grieven 2 en 3 doel treffen, omdat No Surrender met die grieven onder meer de door het OM bepleite samenhang tussen No Surrender en NS MC met al haar chapters en brotherhoods had bestreden en omdat uit rov. 3.37 (terecht) volgt dat volgens het hof die samenhang niet bestaat. De te constateren doeltreffendheid van die grieven betekent dat het door die grieven bestreken deel van het debat uit de eerste aanleg opnieuw moet worden behandeld, omdat het hof heeft nagelaten dat te doen, aldus nog steeds het subonderdeel.
3.11
Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.In de grieven 2 en 3 van No Surrender, die het hof behandelt en verwerpt in rov. 3.24-3.34 van de beschikking (met als opschrift: “De chapters zijn geen informele verenigingen. Het verbod en de ontbinding van No Surrender treft hen daarom ook (de grieven 1, 2, 3, 5, 7 van No Surrender”), kan ik, anders dan de steller van het subonderdeel, niet lezen dat No Surrender daarmee (ook) heeft bestreden dat samenhang bestaat tussen No Surrender en “NS MC met al haar chapters en brotherhoods”, zoals zou zijn bepleit door het OM. Wat betreft dit laatste verwijst het subonderdeel niet naar enige vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties.42.Grief 2 (met als opschrift: “De rechtbank heeft ten onrechte de informele vereniging No Surrender met de individuele chapters vereenzelvigd en vice versa”) behelst, zakelijk weergegeven, de stelling dat de chapters zelfstandig opereren en derhalve niet kunnen worden gezien als onderdelen van No Surrender, terwijl grief 3 (met als opschrift: “De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een top-down organisatie in plaats van een bottom-up organisatie”) erover klaagt, kort gezegd, dat No Surrender geen centraal geleide organisatie is en dat de chapters autonomie genieten.43.Geen van beide grieven houdt enige noemenswaardige stelling in over NS MC (op welke formele vereniging het hof specifiek ingaat in rov. 3.36-3.38, zoals aangekondigd in rov. 3.1 en 3.4, volgend op ’s hofs vaststelling in rov. 3.35, vanwege grief 4 van No Surrender, dat de brotherhoods evenmin informele verenigingen zijn (net zomin als de chapters), reden waarom het verbod en de ontbinding van No Surrender hen eveneens treft). Vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties waaruit iets anders zou moeten blijken, vermeldt het subonderdeel evenmin. Dat wat het subonderdeel aanvoert, maakt derhalve nog niet onbegrijpelijk ’s hofs uitleg van de grieven 2 en 3 van No Surrender, waarin het hof blijkens de beschikking een ‘bestrijding’ zijdens No Surrender als bedoeld in het subonderdeel (dan ook) niet heeft ontwaard.44.Reeds bij deze stand van zaken bestaat logischerwijs evenmin aanleiding aan te nemen, anders dan het subonderdeel dus betoogt, dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep onvoldoende onderkent door niet te constateren dat door de in rov. 3.36 vastgestelde “eisvermindering” en de mede daarop gebaseerde vernietiging van de beschikking van de rechtbank in verbinding met rov. 3.37, de grieven 2 en 3 doel treffen nu “No Surrender met die grieven onder meer de door het OM bepleite samenhang tussen No Surrender en NS MC met al haar chapters en brotherhoods had bestreden”. Daarbij wijs ik er nog op dat, anders dan het subonderdeel veronderstelt (“NS MC met al haar chapters en brotherhoods”), het hof (ook) in rov. 3.37 niet vaststelt dat de chapters en brotherhoods behoren tot NS MC,45.,46.maar daar vaststelt dat het OM geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek zien op de werkzaamheid van NS MC, laat staan dat die strijdig zou zijn met de openbare orde, wat prima verenigbaar is met het daaraan voorafgaande in de beschikking.Hierop stuit het subonderdeel af.
3.12
Subonderdeel F klaagt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd omtrent de bijzondere omstandigheden die in zaken als deze tot toerekening kunnen leiden, doordat het hof ten onrechte niet ex art. 24 Rv en/of “naar aanleiding van stellingen onder 2.d van het beroepschrift (met verwijzing naar vindplaatsen in het verweerschrift in eerste aanleg)” de voor toerekening benodigde causaliteit heeft vastgesteld tussen de door de te verbieden en te ontbinden rechtspersoon geschapen of in stand gehouden bijzondere omstandigheden en de gedragingen die beweerdelijk aan die rechtspersoon moeten worden toegerekend. Met andere woorden, het hof heeft ten onrechte niet uitgesloten dat de beweerdelijk maatschappelijk ontwrichtende gedragingen hebben plaatsgevonden als gevolg van andere dan de door het hof genoemde bijzondere omstandigheden, aldus nog steeds het subonderdeel.
3.13
In het verlengde hiervan klaagt subonderdeel G dat, als het hof heeft gemeend dat een causaal verband als in subonderdeel F bedoeld hier wel aanwezig is, het hof zijn oordeel niet naar behoren heeft gemotiveerd.
3.14
De subonderdelen F en G lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De subonderdelen falen, gelet op het volgende.In zijn Hells Angels-beschikking heeft de Hoge Raad, kort gezegd, omtrent de toerekening van gedragingen van derden als werkzaamheid aan de ex art. 2:20 lid 1 BW gerekwestreerde rechtspersoon onder meer het volgende overwogen:47.
“3.6 (…) Wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden, zoals members of binnen- of buitenlandse zusterorganisaties, zelf niet rechtstreeks betrokken is in die zin dat het bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon slechts als eigen “werkzaamheid” worden toegerekend indien bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven. (…)”
Aan deze maatstaf48.geeft het hof klaarblijkelijk - gelet ook op zijn vooropstellingen in rov. 3.5-3.6 van de beschikking - toepassing in de beschikking, ook waar het in rov. 3.21 tot de conclusie komt - zie ook het opschrift, alsmede rov. 3.1 - dat de strafbare gedragingen van de leden aan No Surrender als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend (welke werkzaamheid in de maatschappij angst aanwakkert voor degenen die zich als lid van No Surrender presenteren, in strijd is met de openbare orde en een verbod van No Surrender rechtvaardigt), dit met inachtneming dus van de daaraan voorafgaande overwegingen, waaronder rov. 3.15-3.20. In dit verband moet worden bedacht dat, waar het hof in rov. 3.21, vijfde zin overweegt dat de daar bedoelde, door No Surrender bepaalde cultuur, waarin het plegen van geweld wordt verheerlijkt en waaraan leden zich niet zomaar kunnen onttrekken,49.de bijzondere omstandigheden vormen op grond waarvan de strafbare gedragingen van leden van No Surrender aan No Surrender kunnen worden toegerekend “- ook al heeft het bestuur van No Surrender daaraan geen directe leiding gegeven of er gelegenheid voor gegeven”, het hof daarmee tot uitdrukking brengt dat gelet daarop ook grond bestaat voor toerekening van die strafbare gedragingen van leden van No Surrender aan No Surrender als eigen werkzaamheid voor zover het bestuur van No Surrender daarbij zelf niet rechtstreeks is betrokken (in die zin dat het bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven), van welke bestuursbetrokkenheid, naar het hof vaststelt in rov. 3.21, eerste zin,50.ook sprake is (en wat, gegeven het voorgaande, op zichzelf toerekening van de desbetreffende strafbare gedragingen van leden van No Surrender aan No Surrender als eigen werkzaamheid rechtvaardigt).Aldus oordelend geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in dit geval vereiste basis voor het kunnen toerekenen van die strafbare gedragingen van leden van No Surrender aan No Surrender als eigen werkzaamheid, waarin tevens besloten ligt ’s hofs oordeel dat wat betreft de strafbare gedragingen van leden van No Surrender die zich blijkens rov. 3.21, vijfde zin laten toerekenen aan No Surrender als eigen werkzaamheid via de daarin bedoelde bijzondere omstandigheden, deze gedragingen niet hebben plaatsgevonden “als gevolg van andere” dan die door het hof bedoelde bijzondere omstandigheden51.en waarbij overigens zij aangetekend dat het hof, gegeven hetgeen het overweegt ook in rov. 3.21, niet nog weer verdergaand hoefde uit te sluiten dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in enige mate ook als gevolg van andere dan die door het hof bedoelde bijzondere omstandigheden. Zo’n strikte ‘causaliteiteis’ volgt ook niet uit rov. 3.6 van genoemde Hells Angels-beschikking van de Hoge Raad (waarin staat dat wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden, zoals members of binnen- of buitenlandse zusterorganisaties, zelf niet rechtstreeks betrokken is in die zin dat het bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, die gedragingen aan de rechtspersoon slechts als eigen ‘werkzaamheid’ kunnen worden toegerekend indien bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven) en zie ik evenmin terugkomen in rechtspraak of literatuur van nadien.52.Het dunkt mij dat het stellen van zo’n eis ook niet gewenst zou zijn, nu het antwoord op de vraag of zulke bijzondere omstandigheden zich voordoen intrinsiek contextueel is, van geval tot geval zal moeten worden gegeven en sterk zal worden gekleurd door wat in dat concrete geval redelijkerwijs heeft te gelden,53.daarbij uiteraard in acht nemend dat art. 2:20 lid 1 BW naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad strikt dient te worden uitgelegd, zodat dus niet te licht gedragingen van derden aan de rechtspersoon als eigen werkzaamheid kunnen worden toegerekend op grond van bijzondere feiten en omstandigheden.54.Hierop loopt subonderdeel F vast: voor zover dit al feitelijke grondslag heeft, valt, gegeven het voorgaande, niet in te zien dat het hof wat betreft de in het subonderdeel bedoelde “voor toerekening benodigde causaliteit” tussen die strafbare gedragingen van leden van No Surrender en die bijzondere omstandigheden een onjuiste rechtsopvatting huldigt, ook niet in het licht van “artikel 24 Rv” en/of de in dat subonderdeel genoemde “stellingen” van No Surrender, wat het subonderdeel trouwens ook niet verder uitwerkt.55.Ook subonderdeel G strandt: voor zover dit al feitelijke grondslag heeft, valt, gegeven het voorgaande, evenmin in te zien, en legt het subonderdeel ook niet uit, dat en waarom het hof “zijn oordeel”, kennelijk in het bijzonder zijn overweging in rov. 3.21, vijfde zin (dat de daar bedoelde, door No Surrender bepaalde cultuur, waarin het plegen van geweld wordt verheerlijkt en waaraan leden zich niet zomaar kunnen onttrekken, de bijzondere omstandigheden vormen op grond waarvan de strafbare gedragingen van leden van No Surrender aan No Surrender kunnen worden toegerekend - ook al heeft het bestuur van No Surrender daaraan geen directe leiding gegeven of er gelegenheid voor gegeven), niet naar behoren zou hebben gemotiveerd.56.Dit behoeft geen verdere toelichting.
Hierop stuiten de subonderdelen af.
3.15
Subonderdeel H, ten slotte, klaagt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd, althans zijn oordeel onbegrijpelijk of niet naar behoren heeft gemotiveerd, omtrent de bijzondere omstandigheden die in zaken als deze tot toerekening kunnen leiden, door gedragingen in zijn beoordeling te betrekken die mogelijk, zoals door No Surrender gesteld (“vindplaatsen in onderdeel A.”), zijn gepleegd door (leden, chapters en/of brotherhoods van) NS MC en dus niet, zoals het hof heeft overwogen, door leden van No Surrender. Hoewel het hof “in de hier bestreden overweging” heeft gewezen op gedragingen van leden van No Surrender, heeft het hof ten onrechte niet, ondanks “de hierboven bedoelde stellingname van No Surrender”, uitgesloten dat onder de aan No Surrender toe te rekenen gedragingen, gedragingen van of vanuit NS MC en de bij NS MC behorende chapters en brotherhoods begrepen zijn, althans die (eventuele) uitsluiting niet naar behoren gemotiveerd, aldus nog steeds het subonderdeel.
3.16
Het subonderdeel faalt, in het voetspoor van de vorige subonderdelen en gelet op het volgende.Anders dan het subonderdeel naar de kern genomen veronderstelt, sluit het hof in rov. 3.21 van de beschikking, gelet ook op rov. 3.15-3.20 waarop rov. 3.21 (tevens) voortbouwt, waarover nader onder 3.4 hiervoor, dus wel degelijk uit, kort gezegd, dat de aan No Surrender toe te rekenen strafbare gedragingen waarop het daar doelt geen gedragingen zijn van leden van No Surrender en wel zijn gepleegd “door (leden, chapters en/of brotherhoods van) NS MC” (oftewel wel gedragingen zijn “van of vanuit NS MC en de bij NS MC behorende chapters en brotherhoods”). In zoverre gaat het subonderdeel uit van een onjuiste lezing van de beschikking en mist het daarmee feitelijke grondslag. Naar reeds volgt uit de behandeling van subonderdeel A, waarover onder 3.4 hiervoor, brengt de daarin bedoelde stellingname van No Surrender (met verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties), waarop het onderhavige subonderdeel terugvalt, niet mee dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk of niet naar behoren gemotiveerd zou zijn. Dit behoeft geen verdere toelichting.Hierop stuit het subonderdeel af.
3.17
Ik lees verder geen klacht(en) in (de toelichting op) het onderdeel.
3.18
Daarmee is gegeven dat onderdeel 1 faalt.
Onderdeel 2
3.19
Onderdeel 2 (“Klacht 2”) luidt als volgt:
“Onder 3.26. heeft het gerechtshof, voor zover No Surrender dat hier van belang acht en samengevat weergegeven, vastgesteld dat dat bij de chapters van een doel sprake is en dat dit, vooral ook gericht is op de ondergeschiktheid, het centrale gezag en met name de onderschikking aan het centrale gezag doorslaggevend geacht voor zijn oordeel dat de chapters (toch) niet als verenigingen zijn aan te merken. Vervolgens heeft het gerechtshof aangekondigd dit oordeel te zullen toelichten en overwogen dat zijn uitgangspunt is dat het doel van de chapters niet is te onderscheiden van dat van No Surrender. Dit oordeel heeft het gerechtshof, zoals aangekondigd, onder 3.27. verder uitgewerkt en onderbouwd.
Onder 3.27. heeft het gerechtshof onder meer overwogen, verkort gesteld, dat in het maatschappelijke verkeer leden van chapters voor de buitenstaander niet van elkaar zijn te onderscheiden maar wel, door het dragen van eigen ‘patches’ en eigen namen voor leden van No Surrender onderling, getuigt van een te strenge eis als hiervoor genoemd, alsmede dat niet is gebleken dat de chapters daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen.
Onder 3.28 heeft het gerechtshof geconcludeerd dat de vrijheid die de chapters wel hebben om de gang van zaken op lokaal niveau te regelen in hoge mate ondergeschikt is aan de invloed van het centrale gezag binnen No Surrender, dat die individuele vrijheid van de chapters daardoor zeer begrensd is en dat dit uiteindelijk staat dat in de weg aan de conclusie dat de chapters als afzonderlijke verenigingen zijn aan te merken.
Onder 3.35. heeft het gerechtshof overwogen dat de brotherhoods geen formele verenigingen zijn, dat de discussie zich wat hen betreft evenzeer toespitst op de vraag of het wel informele verenigingen zijn omdat wat voor de chapters geldt, in nog grotere mate voor de brotherhoods, geldt, geoordeeld dat dat niet het geval is en dat oordeel uitgewerkt.
Door aldus te oordelen heeft het gerechtshof in strijd met de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.357.en daarmee een te strenge eis gehanteerd om het bestaan van een informele vereniging te kunnen vaststellen, althans is dit oordeel onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
No Surrender licht deze klacht als volgt toe.”
Met die toelichting doelt het onderdeel op nrs. 2.1-2.12 van het cassatieverzoekschrift.
3.20
In nrs. 2.1-2.3 klaagt het onderdeel dat het hof zich, in lijn met wat tijdens de mondelinge behandeling bij het hof namens No Surrender is betoogd,58.had behoren te beperken tot het vaststellen van het doel van een vereniging, zonder in te gaan op de gevolgen van dat doel voor de handelingsvrijheid van de informele vereniging (nr. 2.2). Daartoe voert het onderdeel aan (“Het gerechtshof had zich dan ook”, etc.) dat uit “de in deze klacht genoemde beslissing van de Hoge Raad”59.volgt dat aan het hebben van een doel geen beperking is gesteld, althans niet de door het hof tot uitgangspunt genomen beperking, te weten het zich onderschikken, onderwerpen aan het gezag van een andere (rechts)persoon, en voorts dat de Hoge Raad daar heeft overwogen dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid (nr. 2.1). Daarbij komt dat No Surrender “kennelijk heeft aangevoerd”60.dat de chapters hun doel zelf hebben gekozen: hierom, en omdat het hof niets anders heeft vastgesteld, moet daarvan in cassatie (ten minste veronderstellenderwijs) worden uitgegaan, zodat eens temeer de zelfstandigheid van de chapters ten opzichte van No Surrender kan worden aangenomen (nr. 2.3).
3.21
De klacht faalt, gelet op het volgende.Startpunt is de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad, waarin onder meer het volgende is overwogen:61.
“3.4.1 De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Als de statuten van een vereniging zijn opgenomen in een notariële akte is sprake van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, ook wel een formele vereniging genoemd. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, is sprake van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd. Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is. Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.
(…)
3.6.1 Onderdeel B2 klaagt dat het hof (in rov. 4.33) heeft miskend dat (i) een afdeling van een vereniging in beginsel zelf geen vereniging is en dus in beginsel geen rechtspersoonlijkheid bezit, (ii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling daarin expliciet of impliciet voorzien, en (iii) een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer, althans heeft het hof miskend dat daarvoor is vereist dat de afdeling in overwegende mate onafhankelijk van de vereniging functioneert. Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, is zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd, aldus het onderdeel.
3.6.2 Hiervoor in 3.4.2 is overwogen dat een afdeling van een vereniging op haar beurt een vereniging kan zijn en rechtspersoonlijkheid kan hebben. Wanneer die afdeling geen formele vereniging is, hangt het af van de omstandigheden van het geval of die afdeling een informele vereniging is en aldus rechtspersoonlijkheid heeft. Anders dan onderdeel B2 onder (ii) tot uitgangspunt neemt, is niet doorslaggevend of de statuten of reglementen van de hoofdvereniging of de afdeling expliciet of impliciet voorzien in rechtspersoonlijkheid van die afdeling. Op het voorgaande stuiten de onder (i) en (ii) geformuleerde klachten van onderdeel B2 af.
De klacht die is geformuleerd onder (iii) mist feitelijke grondslag, nu het hof niet heeft miskend dat een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen volgt dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid, zodat ook de daarop gerichte klacht van onderdeel B2 faalt. (…)”
Het hof onderkent dit ook in de beschikking.Het hof beoordeelt in rov. 3.22-3.35 van de beschikking, mede aansluitend op rov. 3.4,62.of de chapters en brotherhoods zijn aan te merken als informele verenigingen, welke vraag het hof van belang acht, omdat een verbod ten aanzien van No Surrender zich niet uitstrekt tot haar chapters en (of) brotherhoods als die zelf als rechtspersonen moeten worden aangemerkt (rov. 3.22),63.en waarbij het hof, klaarblijkelijk64.aansluiting zoekend bij die Bandidos-beschikking van de Hoge Raad, onder meer vooropstelt (rov. 3.23):
“3.23. Aan het bestaan van een informele vereniging moeten niet te zware eisen worden gesteld. De voorwaarde is bijvoorbeeld niet dat chapters of brotherhoods in overwegende mate onafhankelijk functioneren van No Surrender. Aan de andere kant kan een afhankelijkheidsrelatie bijdragen aan de conclusie dat geen sprake is van afzonderlijke verenigingen. Waar het uiteindelijk om gaat, is dat de rechter op grond van alle omstandigheden van het geval een afweging maakt tussen de mate van zelfstandigheid van de chapters en brotherhoods ten opzichte van No Surrender enerzijds en anderzijds de aard en omvang van de invloed van No Surrender op die groepen. Uitgangspunt is daarbij altijd dat een informele vereniging leden heeft, is gericht op een bepaald doel, en zelfstandig aan het rechtsverkeer deelneemt. Dat veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt ook af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is.”
Vervolgens overweegt het hof (in rov. 3.24 en 3.25, t/m de voorlaatste zin), in het kader van de vraag of de chapters informele verenigingen zijn65.en het daarop ter verweer door No Surrender gedane beroep, kort gezegd, dat de chapters naar zijn oordeel “inderdaad een zekere mate van zelfstandigheid hebben”,66.om daarna (in rov. 3.26-3.27) mede in te gaan op het doel van de chapters,67.daarbij naar de kern genomen overwegend:
-
dat een vereniging een rechtspersoon met leden is, die is gericht op een bepaald doel,
- dat wel vaststaat dat daarvan sprake is bij de chapters,68.
- dat anders dan ter zitting is verdedigd, het werkelijke doel - het bestaansrecht van de chapters - echter niet is het samenbrengen van motorminnende mannen in de buurt van waar zij wonen, laat staan het faciliteren van groepsactiviteiten waarbij het motorrijden centraal staat,
- dat - net als de doodskop, de revolvers, de tatoeages en de namen van de vereniging, haar chapters en haar brotherhoods - de motoren staan voor de masculiniteit van de leden en alles wat zij daaraan koppelen,
- dat essentieel daarbij is de onderlinge verbondenheid, de eenheid - maar vooral ook de ondergeschiktheid, het centrale gezag,
- dat met name dit laatste doorslaggevend is, en maakt dat de chapters (toch) niet als verenigingen zijn aan te merken,
- dat het hof dat daarna zal toelichten, waarbij uitgangspunt is dat het doel van de chapters niet is te onderscheiden van dat van No Surrender,69.
- dat in het maatschappelijk verkeer leden van chapters niet van elkaar te onderscheiden zijn: ze presenteren zich als onderdeel van een gemeenschap die No Surrender heet, en ontlenen daaraan hun bestaansrecht - niet aan het lidmaatschap van lokale afdelingen,70.
- dat, anders dan bij No Surrender, op geen enkele manier is gebleken dat de chapters desondanks daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, en
- dat dit als reden heeft dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijk leven wordt bepaald door een strikte, centraal gestuurde organisatie, zoals in feite alles binnen de organisatie strikt hiërarchisch (‘top down’) is weergegeven,71.
welke overwegingen uitmonden in de volgende slotsom (rov. 3.28):
“3.28. Dit alles geeft de doorslag bij de beantwoording van de vraag of de chapters als zelfstandige verenigingen zijn aan te merken: de vrijheid die zij wel hebben om de gang van zaken op lokaal niveau te regelen (een eigen kas naast de centrale kas, patches in aanvulling op algemene onderscheidingstekens, een eigen aannamebeleid, eigen vergaderingen, eigen regels et cetera) is in hoge mate ondergeschikt aan de invloed van het centrale gezag binnen No Surrender. Die individuele vrijheid van de chapters is daardoor zeer begrensd. Uiteindelijk staat dat in de weg aan de conclusie dat de chapters als afzonderlijke verenigingen zijn aan te merken. Dat de chapters ook een eigen naam en (meestal) een clubhuis hebben, is bovendien een onontkoombaar gevolg van het feit dat het om lokale afdelingen gaat. Op de vraag of ze als verenigingen zijn aan te merken, heeft dat geen wezenlijke invloed.”
Daarop laat het hof nog volgen (rov. 3.29-3.34):
“3.29. Het voorgaande wordt niet anders wanneer juist is dat 'Captain [betrokkene 2] verantwoordelijk was voor 'het noorden' en dat dit in zoverre los stond van 'het zuiden' in de tijd dat hij nog de scepter zwaaide over dat noorden. Dat wijst namelijk slechts op een extra bestuurslaag. Het betekent niet dat het [betrokkene 2] vrij stond het centraal geregelde beleid te negeren. Er zijn ook geen aanwijzingen voor dat hij dat heeft gedaan: voor zover uit de stukken van zijn invloed blijkt, is die in lijn met de regels die No Surrender al voor zijn komst aan de chapters oplegde. Terecht merkt No Surrender met een verwijzing naar [betrokkene 2] op dat het OM 'best een punt heeft als het gaat om het verbieden van de noordelijke chapters'. Het hof ziet echter geen aanleiding zich daartoe te beperken.
3.30. Deze extra bestuurslaag is bovendien na het vertrek van [betrokkene 2] weggevallen. Volgens een vooraanstaand lid ( [betrokkene 5] ) bestaat een onderscheid tussen noord en zuid nu zelfs helemaal niet. Het hof wil dat wel van hem aannemen. Dat betekent dat de geschiedenis rond [betrokkene 2] ook om die reden niet van belang is. Het hof moet zich namelijk richten op de huidige situatie.
3.31. Dat tussen sommige chapters en No Surrender een gespannen sfeer heerst, is evenmin een reden om te concluderen dat die chapters als vereniging moeten worden gezien. Het illustreert eerder wat hiervoor over de structuur is gezegd, en waar in enkele gevallen verzet tegen opborrelt. No Surrender noemt als voorbeelden de chapters Los Guerreros, onder leiding van [betrokkene 6] , en Los Hermanos (voorheen: Pedro de Palm). Het citaat waar No Surrender zich op beroept72., onderstreept juist de sterke verbondenheid van de chapters met No Surrender: [betrokkene 6] presenteert zich als een tegendraadse uitzondering daarop, waar hij vertelt dat hij als enige president van No Surrender tegen de andere presidenten is ingegaan.
3.32. De hiervoor genoemde chapter Los Hermanos, die als enige van de door het hof opgeroepen belanghebbenden is verschenen, heeft in lijn met No Surrender het standpunt verdedigd dat zij als zelfstandige informele vereniging moet worden aangemerkt. Daartoe is echter niets aangevoerd dat hiervoor niet al in de beoordeling is betrokken: Los Hermanos heeft zich kort gezegd beperkt tot de opmerking dat zij een eigen naam heeft en een bestuur dat uitjes organiseert (conform de doelstelling: motoruitjes), dat haar vijftien leden eigen vergaderingen bijwonen, eigen onderscheidingstekens dragen en dat zij contributie betalen. Elke verdere onderbouwing ontbreekt. Dat geldt met name ook voor de opmerking dat Los Hermanos geen verantwoording hoeft af te leggen aan de landelijke informele vereniging No Surrender. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
3.33. Desgevraagd heeft de president van Los Hermanos verklaard dat deze chapter slechts beschikt over een stalling, en niet over een clubhuis. Een zelfstandig e-mailadres kon hij niet geven, en van een eigen bankrekening is evenmin iets gebleken - een constatering die overigens voor alle chapters geldt. Al met al geldt ook voor Los Hermanos dat uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. Het enkele feit dat na oproeping door het hof twee advocaten voor deze chapter zijn opgetreden, dwingt niet tot een andere conclusie.
3.34. Los Hermanos is in eerste aanleg niet als belanghebbende opgeroepen. Zij voert aan dat tegen haar geen verbod kan worden uitgesproken omdat zij door die omissie een instantie heeft gemist (beoordeling van haar verweer door de rechtbank). Dat standpunt verwerpt het hof, omdat het uitgaat van de onjuiste opvatting dat Los Hermanos recht heeft op beoordeling door twee feitelijke instanties.”
Aldus komt het hof tot het oordeel, naar ook het opschrift is van rov. 3.24-3.34, dat de chapters geen informele verenigingen zijn en dat het verbod en de ontbinding van No Surrender hen daarom ook treft (daarmee responderend op de grieven 1, 2, 3, 5, 7 van No Surrender). Dit trekt het hof door naar de brotherhoods, daarmee responderend op grief 4 van No Surrender (rov. 3.35, zie ook het opschrift daarvan, waaruit tevens blijkt dat de brotherhoods ook geen informele verenigingen zijn en dat het verbod en de ontbinding van No Surrender daarom hen eveneens treft):
“3.35. De brotherhoods zijn geen formele verenigingen. De discussie spitst zich wat hen betreft dus evenzeer toe op de vraag of het wel informele verenigingen zijn. Dat is niet het geval, want wat voor de chapters geldt, geldt in nog grotere mate voor de brotherhoods: een eigen doelstelling ontbreekt, en er zijn geen beslissende feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij als informele verenigingen zijn aan te merken. In tegendeel, de brotherhoods zijn ondergeschikt aan de chapters en kennen zelfs niet de vrijheden van de chapters. Daar is althans niets van gebleken.”
Ik keer nu terug naar de klacht.
Vooropgesteld zij dat de Hoge Raad in de hiervoor geciteerde Bandidos-beschikking onder meer heeft overwogen (rov. 3.4.1): dat uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel; dat dit enig organisatorisch verband veronderstelt; en dat of daarvan in een concreet geval sprake is, afhangt van de omstandigheden van het geval. Hieruit volgt niet dat bij de beantwoording van de vraag of de chapters informele verenigingen zijn (gelijk No Surrender is, zie ook rov. 3.1 en 3.4) geen betekenis kan toekomen aan die door het hof vastgestelde omstandigheid (zie mede rov. 3.26, slotzin) dat het doel van de chapters niet is te onderscheiden van dat van No Surrender, en dus evenmin dat het hof deze omstandigheid, en de implicaties daarvan, niet kon betrekken bij beantwoording van die vraag, zoals het doet. Dat de Hoge Raad in de genoemde Bandidos-beschikking overweegt (rov. 3.6.2) dat het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van een afdeling van de vereniging ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid van die afdeling, doet daaraan naar de aard niet af. Voor zover de klacht uitgaat van een andere lezing of strekking van de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad, biedt deze beschikking daarvoor geen basis. Dat en waarom het hof die omstandigheid - en de implicaties daarvan, waarover ook en nader direct hierna - niet kon vaststellen zoals het doet, lees ik niet in de klacht, althans niet in de vorm van een te aanvaarden betoog,73.en valt overigens ook niet in te zien. Ik betrek daarbij dat het hof (mede in rov. 3.26-3.27) niet zozeer overweegt dat de chapters geen informele verenigingen zijn omdat niet is voldaan aan het vereiste van (gerichtheid op) een bepaald doel, in het bijzonder omdat het doel van de chapters vooral ook gericht is op het zich onderschikken, onderwerpen aan het (centrale) gezag van een andere (rechts)persoon, als wel dat dit doel van de chapters niet is te onderscheiden van dat van No Surrender en verband houdt met de masculiniteit van de leden en alles wat zij daaraan koppelen,74.waarbij essentieel is de onderlinge verbondenheid, de eenheid - maar vooral ook de ondergeschiktheid, het centrale gezag. Met dit laatste bedoelt het hof (zie ook rov. 3.8-3.14 alsmede rov. 3.28, eerste en tweede zin) dat sprake is van een strikte, centraal gestuurde organisatie, waarbij de vrijheid die chapters hebben om de gang van zaken op lokaal niveau te regelen in hoge mate ondergeschikt is aan de invloed van dat centrale gezag binnen No Surrender, waardoor de individuele vrijheid van de chapters - die, naar het hof ook vaststelt (zie rov. 3.25, voorlaatste zin, te lezen in het licht van rov. 3.24 en 3.25, eerste t/m zesde zin), een zekere mate van zelfstandigheid hebben - zeer begrensd is. Dit een en ander is de opmaat naar het springende punt in ’s hofs redenering dat en waarom de chapters niet als zelfstandige verenigingen (informele verenigingen) zijn aan te merken, te weten, kort gezegd, dat in het maatschappelijk verkeer leden van chapters niet van elkaar te onderscheiden zijn en dat, anders dan bij No Surrender, op geen enkele manier is gebleken dat de chapters desondanks daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, wat als reden heeft dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijk leven wordt bepaald door dat centrale gezag binnen No Surrender (door die strikte, centraal gestuurde organisatie, waarbinnen in feite alles strikt hiërarchisch (‘top down’) is vormgegeven). Oftewel, en kort gezegd: het hof komt naar de kern genomen tot de conclusie dat de chapters niet als informele verenigingen - en daarmee als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen - zijn aan te merken nu op geen enkele manier is gebleken, anders dan bij No Surrender, dat de chapters daadwerkelijk zelfstandige lichamen zijn die als zodanig - dus (als) zelfstandig (lichaam) - deelnemen aan het rechtsverkeer, wat het hof verbindt met dat centrale gezag binnen No Surrender, waarmee niet is voldaan aan ten minste een van de vereisten voor het kunnen aanmerken van de chapters als informele verenigingen, hetgeen in lijn is met de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad (waaronder rov. 3.4.1: “Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel” [onderstreping toegevoegd, A-G]).75.,76.Tegen deze achtergrond moet dan ook worden bezien ’s hofs slotsom (in rov. 3.28) dat “[d]it alles” de doorslag geeft bij de ontkennende beantwoording van de vraag of de chapters als zelfstandige verenigingen zijn aan te merken en dat uiteindelijk “dat” in de weg staat aan de conclusie dat de chapters als afzonderlijke verenigingen zijn aan te merken, waarbij het hof nog aantekent dat de omstandigheid dat de chapters vaak ook een eigen naam en (meestal) een clubhuis hebben bovendien een onontkoombaar gevolg is van het feit dat het om lokale afdelingen gaat, welke omstandigheid geen wezenlijk invloed heeft op de vraag of de chapters als verenigingen zijn aan te merken.77.Voor zover de klacht uitgaat van een andere lezing van de beschikking is deze onjuist en mist de klacht daarmee feitelijke grondslag.78.Dat de klacht nog weer separaat een of meer pijlen richt op specifiek dat springende punt en/of in het verlengde daarvan die slotsom, lees ik niet in de klacht. Uit het daarin opgemerkte omtrent de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad79.en de stellingname zijdens No Surrender,80.of uit die Hoge Raad-beschikking zelf, volgt overigens ook niet dat wat het hof ter zake overweegt in de beschikking in cassatie de toets der kritiek niet kan doorstaan in termen van rechtsopvatting of motivering.Kortom, met het voorgaande is gegeven dat wat de klacht aanvoert, niet meebrengt dat het hof “in strijd met de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3 en daarmee een te strenge eis” hanteert om het bestaan van een informele vereniging te kunnen vaststellen of ter zake onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd oordeelt.Hierop stuit de klacht af.
3.22
In nrs. 2.4-2.5 klaagt het onderdeel (kennelijk) dat de overweging dat leden van chapters voor de buitenstaander niet van elkaar zijn te onderscheiden maar wel, door het dragen van eigen ‘patches’ en eigen namen voor leden van No Surrender onderling, getuigt van een te strenge eis omdat uit niets uit de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad81.blijkt dat een voor buitenstaanders niet waarneembaar onderscheid afbreuk kan doen aan het kunnen aannemen van een informele vereniging (nr. 2.4). Daarbij komt dat “een niet of nauwelijks waarneembaar onderscheidenheid” juist het doel kan zijn van een informele vereniging, zodat de maatstaf die het hof hier aanlegt ook om die reden niet, of niet zonder meer in deze opvatting kan worden gevolgd, aldus nog steeds het onderdeel (nr. 2.5).
3.23
De klacht faalt, gelet op het volgende.Bij het oordeel of in een concreet geval sprake is van een informele vereniging is onder andere relevant, kort gezegd, of sprake is van een zelfstandig lichaam dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, zo volgt uit rov. 3.4.1 van de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad (weergegeven onder 3.21 hiervoor); is daarvan geen sprake, dan kan ter zake evenmin sprake zijn van een informele vereniging. Hieraan is inherent dat bij dat oordeel ook relevantie toekomt aan de wijze van presentatie van de desbetreffende organisatie naar de buitenwereld toe, zoals ook bevestiging vindt in rov. 3.6.2 van die Hoge Raad-beschikking (tevens weergegeven onder 3.21 hiervoor), waaruit blijkt:82.
“dat een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer.”
[onderstreping toegevoegd, A-G]
In de door de klacht bestreden rov. 3.27, eerste drie zinnen van de beschikking overweegt het hof als volgt:
“3.27. In het maatschappelijke verkeer zijn leden van chapters niet van elkaar te onderscheiden: ze presenteren zich als onderdeel van een gemeenschap die No Surrender heet, en ontlenen daaraan hun bestaansrecht - niet aan het lidmaatschap van lokale afdelingen. Het feit dat al deze subgroeperingen eigen 'patches' dragen en eigen namen hebben, maakt dat niet anders. Die patches stellen leden van No Surrender onderling weliswaar in de gelegenheid clubgenoten (ook letterlijk) te 'plaatsen', maar voor de buitenstaander zijn die nuanceringen niet onderscheidend.”
Het hof hanteert hier niet een “eis” - laat staan een “te strenge eis” - of een “maatstaf” voor het kunnen aannemen van een informele vereniging, zoals bedoeld in de klacht, maar stelt eenvoudigweg iets vast, kort gezegd dat leden van de chapters in het maatschappelijke verkeer niet van elkaar te onderscheiden zijn (daar zij zich presenteren als onderdeel van een gemeenschap die No Surrender heet en daaraan hun bestaansrecht ontlenen, niet aan het lidmaatschap van lokale afdelingen, waaraan niet afdoet het feit dat al deze subgroeperingen eigen 'patches' dragen en eigen namen hebben, nu weliswaar die patches leden van No Surrender onderling in de gelegenheid stellen clubgenoten (ook letterlijk) te 'plaatsen', maar die nuanceringen voor de buitenstaander niet onderscheidend zijn). Voor zover de klacht uitgaat van een andere lezing van de beschikking is deze onjuist en mist de klacht derhalve feitelijke grondslag. Dat en waarom het hof dit niet kon vaststellen zoals het doet, lees ik niet in de klacht83.en valt overigens ook niet in te zien. Zoals reeds uiteengezet bij de behandeling van de vorige klacht, onder 3.21 hiervoor, komt het hof in de beschikking (mede in rov. 3.26-3.28) naar de kern genomen tot de conclusie dat de chapters niet als informele verenigingen - en daarmee als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen - zijn aan te merken nu op geen enkele manier is gebleken, anders dan bij No Surrender, dat de chapters daadwerkelijk zelfstandige lichamen zijn die als zodanig - dus (als) zelfstandig (lichaam) - deelnemen aan het rechtsverkeer, wat het hof verbindt met dat centrale gezag binnen No Surrender, waarmee dus niet is voldaan aan ten minste een van de vereisten voor het kunnen aanmerken van de chapters als informele verenigingen, hetgeen dus in lijn is met de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad. Daarbij betrekt het hof ook (“desondanks”) de genoemde vaststelling. Gezien ook rov. 3.4.1 en 3.6.2 van die Hoge Raad-beschikking, waarover hiervoor, kon het hof dat ook zo doen. Voor zover de klacht al feitelijke grondslag heeft en in andere zin betoogt, in het bijzonder waar het aanvoert dat uit niets in die Hoge Raad-beschikking blijkt “dat een voor buitenstaanders niet waarneembaar onderscheidendheid afbreuk kan doen aan het kunnen aannemen van een informele vereniging”,84.loopt deze vast op het voorgaande. Hetgeen de klacht verder aanvoert,85.brengt evenmin mee dat ’s hofs bestreden oordeel rechtens onjuist of ontoereikend gemotiveerd zou zijn, wat, gegeven het voorgaande, geen verdere toelichting behoeft.Kortom, met het voorgaande is gegeven dat wat de klacht aanvoert, niet meebrengt dat het hof “in strijd met de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3 en daarmee een te strenge eis” hanteert om het bestaan van een informele vereniging te kunnen vaststellen of ter zake onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd oordeelt.Hierop stuit de klacht af.
3.24
In nrs. 2.6-2.10 klaagt het onderdeel dat rechtens dan wel feitelijk onjuist is de overweging in rov. 3.27 van de beschikking dat niet is gebleken dat de chapters daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, indien het hof heeft gemeend dat de door het hof in rov. 3.28 vastgestelde omstandigheid dat de chapters (meestal) een clubhuis hebben niet met zich brengt dat het hebben van een eigen clubhuis deelname inhoudt aan het rechtsverkeer (nr. 2.6). Immers, uit een dergelijk gebruik “blijkt perse” dat het de respectieve chapters toegestaan is van het desbetreffende pand gebruik te maken, zo poneert het onderdeel onder verwijzing naar (“Zie hiertoe”, etc.) de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (Vzr.) van 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, rov. 3.686.(nr. 2.7). Het onderdeel memoreert dat die uitspraak is genoemd in noot 53 van de conclusie van A-G Vlas voor de (vorenbedoelde) Bandidos-beschikking van de Hoge Raad en dat die conclusie volgens No Surrender van belang is, omdat daarin onder 3.30 drie, in het bestuursrecht geformuleerde vereisten voor het bestaan van een informele vereniging zijn genoemd (nr. 2.8) en de Hoge Raad, naar uit die Bandidos-beschikking blijkt, die vereisten heeft overgenomen voor het civiele recht, reden waarom naar de mening van No Surrender “het enkele hebben, waaronder te verstaan: gebruik (mogen) maken, van een clubhuis”, deelname aan het rechtsverkeer impliceert (nr. 2.9). Het hof kon hierom niet, althans niet zonder nadere overweging, die ontbreekt, tot zijn oordeel komen, terwijl hierom evenmin “de toets der cassatiekritiek” kan doorstaan de overweging van het hof in rov. 3.28 “dat de chapters ook een eigen naam en (meestal) een clubhuis hebben, een onontkoombaar gevolg is van het feit dat het om lokale afdelingen gaat en dat op de vraag of ze als verenigingen zijn aan te merken, dat geen wezenlijke invloed heeft” (nr. 2.10).
3.25
De klacht faalt, gelet op het volgende.Niet valt in te zien dat en waarom het enkele “hebben van een eigen clubhuis” noodzakelijkerwijs meebrengt dat, wat betreft de desbetreffende chapter, sprake is van een zelfstandig lichaam dat als zodanig - dus (als) zelfstandig (lichaam) - deelneemt aan het rechtsverkeer, zoals, naar volgt uit rov. 3.4.1 en 3.6.2 van de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad (weergegeven onder 3.21 hiervoor, en waarover ook onder 3.23 hiervoor), vereist is om ter zake te kunnen spreken van een informele vereniging. De vraag of sprake is van zo’n zelfstandige deelname aan het rechtsverkeer moet immers, ook in het onderhavige geval, naar het hof niet uit het oog verliest in de beschikking (mede gelet op rov. 3.23 en 3.26-3.28) en naar eveneens volgt uit rov. 3.4.1 (en 3.6.2) van die Hoge Raad-beschikking, (eveneens) worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval:87.
“3.4.1 De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Als de statuten van een vereniging zijn opgenomen in een notariële akte is sprake van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, ook wel een formele vereniging genoemd. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, is sprake van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd. Uit art. 2:26 lid 1 BW en de toelichting daarop volgt dat voor het zijn van een informele vereniging is vereist dat er een zelfstandig lichaam is dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer, dat leden heeft en dat gericht is op een bepaald doel. Dit veronderstelt enig organisatorisch verband. Of daarvan in een concreet geval sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat er min of meer vaste regels of gebruiken zijn, dat een of meer leden coördinerende taken vervullen ten behoeve van het zelfstandige lichaam, dat er ledeninspraak is, dat gelden worden ingezameld of contributie wordt geheven, dat een bankrekening wordt aangehouden op naam van het zelfstandige lichaam of dat er een gemeenschappelijke kas is. Opmerking verdient nog dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bestaan van een informele vereniging niet te zware eisen moeten worden gesteld.” [onderstreping toegevoegd, A-G]
Dit betekent dat het “hebben van een eigen clubhuis” als omstandigheid relevant kan zijn bij beantwoording van de vraag of de desbetreffende chapter als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden vereniging (informele vereniging) valt aan te merken, maar in dat verband niet zonder meer de doorslag geeft, wat het hof (mede gelet op rov. 3.28, laatste twee zinnen, te lezen in het licht van de daaraan voorafgaande overwegingen, waaronder rov. 3.24-3.28, eerste drie zinnen) dus evenmin uit het oog verliest. Voor zover de klacht uitgaat van een andere lezing of strekking van die Hoge Raad-beschikking, biedt deze beschikking daarvoor geen basis. Voor zover de klacht uitgaat van een andere lezing van de beschikking is deze lezing onjuist en mist de klacht daarmee feitelijke grondslag. Overigens valt ook niet in te zien dat en waarom hetgeen de klacht aanvoert, zou meebrengen dat ‘s hof bestreden overweging in rov. 3.27 “rechtens dan wel feitelijk onjuist” of ontoereikend gemotiveerd zou zijn door in rov. 3.28 te onderkennen dat de chapters (ook een eigen naam en) (meestal) een clubhuis hebben, maar te oordelen dat dit niet afdoet aan de met inachtneming van alle gegeven omstandigheden van het geval bereikte slotsom dat de chapters niet als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen (informele verenigingen) zijn aan te merken, daarbij aantekenend dat dit (hebben van een eigen naam en) (meestal) hebben van een clubhuis bovendien een onontkoombaar gevolg is van het feit dat het om lokale afdelingen gaat en geen wezenlijke invloed heeft op de vraag of de chapters als verenigingen zijn aan te merken, hetgeen alleszins navolgbaar is in het licht van hetgeen het hof daaraan voorafgaand overweegt en daarbij aan omstandigheden van het geval betrekt (mede in rov. 3.24-3.27), waarover nader onder 3.21 hiervoor.
- Wat de klacht aanvoert in verband met een bestuursrechtelijke uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant88.biedt het onderdeel geen soelaas. Wat er verder zij van de op dat specifieke geval89.toegesneden overweging van de voorzieningenrechter waarop de klacht een beroep doet,90.en nog daargelaten dat daarin niet staat dat uit het gebruikmaken van een pand per se blijkt dat zulk gebruik is toegestaan (en daaruit al helemaal niet volgt dat “uit een dergelijk gebruik perse [blijkt] dat het de respectieve chapters toegestaan is van het desbetreffende pand gebruik te maken”):91.er is eenvoudigweg geen grond om aan te nemen, ook niet gelet op die enkele overweging van de voorzieningenrechter, dat in het onderhavige geval, niettegenstaande ál hetgeen het hof in de beschikking overweegt en daarbij aan omstandigheden van het geval betrekt (mede in rov. 3.24-3.27), waarover nader onder 3.21 hiervoor,92.de enkele omstandigheid dat de chapters “(meestal) een clubhuis hebben” (die het hof onderkent in rov. 3.28), zo al juist, maakt dat bij de chapters opeens wel sprake is van zelfstandige lichamen die als zodanig - dus (als) zelfstandig (lichaam) - deelnemen aan het rechtsverkeer, dus van lichamen die als zelfstandige eenheden naar buiten optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer, zoals bedoeld in de genoemde Hoge Raad-beschikking (rov. 3.4.1 en 3.6.2), zodat de chapters opeens wel als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen (informele verenigingen) zijn aan te merken.
- Dit wordt logischerwijs niet anders doordat, naar de klacht verder nog noteert,93.die uitspraak van de voorzieningenrechter is genoemd in noot 5494.van de conclusie van A-G Vlas voor de genoemde Bandidos-beschikking van de Hoge Raad en in die conclusie, onder 3.30, drie, in het bestuursrecht geformuleerde vereisten worden genoemd voor het bestaan van een informele vereniging. Maatgevend in het onderhavige geval, dat draait om de toepassing van art. 2:20 lid 1 BW, is hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in die beschikking inzake art. 2:20 lid 1 BW, in het bijzonder in rov. 3.4.1 en 3.6.1-3.6.2, waarover reeds uitgebreid onder 3.21, 3.23 en dit 3.25 hiervoor. Daaruit blijkt niet als een van de vereisten dat “de organisatie als een eenheid [dient] deel te nemen aan het rechtsverkeer” (laat staan van een bevestiging van die overweging van de voorzieningenrechter in de genoemde bestuursrechtelijke procedure, en al helemaal niet in de door de klacht voorgestane zin, waarover ook bij het vorige gedachtestreepje), wel als een van de vereisten dat sprake moet zijn van “een zelfstandig lichaam dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer” (oftewel van een lichaam “dat als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer”), wat telkens afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, dus niet van ‘hard-and-fast rules’ (zoals, in het onderhavige geval, het enkele hebben van een clubhuis).
- Dit wordt logischerwijs evenmin anders doordat, naar de klacht verder nog noteert,95.de Hoge Raad, naar uit zijn Bandidos-beschikking blijkt, die drie in de conclusie van A-G Vlas voor die beschikking onder 3.30 genoemde, in het bestuursrecht geformuleerde vereisten heeft overgenomen voor het civiele recht, reden waarom naar de mening van No Surrender “het enkele hebben, waaronder te verstaan: gebruik (mogen) maken, van een clubhuis”, deelname aan het rechtsverkeer impliceert. Ik verwijs kortheidshalve naar hetgeen ik opmerkte bij het vorige gedachtestreepje. Daarmee valt ook reeds de bodem weg onder de veronderstelling in de klacht dat “het enkele hebben, waaronder te verstaan: gebruik (mogen) maken, van een clubhuis”, deelname aan het rechtsverkeer impliceert, waarbij de klacht bovendien eraan voorbijziet - “deelname aan het rechtsverkeer” - dat het erom gaat of sprake is van “een zelfstandig lichaam dat als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer” (oftewel van een lichaam “dat als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer”).
Wat de klacht hieromtrent verder nog opmerkt,96.maakt naar de aard het voorgaande niet anders. Voor zover de klacht zich nog keert tegen rov. 3.28, laatste twee zinnen,97.valt gegeven het voorgaande, en zonder verdere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom hetgeen het hof daar overweegt “de toets der cassatiekritiek” niet zou kunnen doorstaan. Dit behoeft geen verdere toelichting.Kortom, met het voorgaande is gegeven dat wat de klacht aanvoert, niet meebrengt dat het hof “in strijd met de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3 en daarmee een te strenge eis” hanteert om het bestaan van een informele vereniging te kunnen vaststellen of ter zake onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd oordeelt.Hierop stuit de klacht af.
3.26
In nr. 2.11 stelt het onderdeel nog dat van belang is dat het hof de chapters en brotherhoods als belanghebbenden heeft aangemerkt, omdat daaruit evenzeer blijkt dat de chapters en brotherhoods rechtspersoonlijkheid bezitten, nu zij door deel te nemen aan deze procedure, deel hadden kunnen nemen aan het rechtsverkeer. Het hof heeft deze omstandigheid ten onrechte niet meegewogen, althans zijn oordeel dat deze omstandigheid hier niet van belang is, is ten onrechte niet gemotiveerd.
3.27
De klacht faalt, gelet op het volgende.Aan het slot van de mondelinge behandeling ter zitting van 11 september 2020 heeft de voorzitter van het hof het volgende opgemerkt:98.
“[H]et is de taak van het hof te beoordelen of er belanghebbenden zijn die moeten worden opgeroepen. We constateren in dit geval dat de beslissing die het hof heeft te nemen het voortbestaan raakt van de formele vereniging, de chapters en de brotherhoods. Dat betekent dat we ze als belanghebbenden hebben aan te merken. Ze zijn niet als zodanig opgeroepen en dat is iets wat we moeten repareren. We gaan zoeken naar de beste mogelijkheid om al deze entiteiten op te roepen. We proberen daarna de behandeling zo snel mogelijk voort te zetten.”99.
Ter uitvoering van deze beslissing heeft het hof NS MC, de chapters en de brotherhoods als belanghebbenden opgeroepen voor de zitting van 24 november 2020.100.Daar is van hen alleen de chapter Los Hermanos verschenen,101.niet ook NS MC, andere chapters dan Los Hermanos of enige brotherhood. Dit constateert het hof ook in rov. 2.6 van de beschikking (daarbij nog opmerkend dat NS MC, die andere chapters en de brotherhoods zich in dit hoger beroep dus niet tegen het door de rechtbank uitgesproken verbod en de ontbinding hebben verzet, maar dat volgens No Surrender zelf de rechtbank ten onrechte ervan uitgaat dat de brotherhoods van deze informele vereniging deel uitmaken, en dat No Surrender zich ook verzet tegen de veronderstelling van de rechtbank dat de chapters door het verbod worden geraakt).
In rov. 3.32-3.33 overweegt het hof als volgt:
“3.32. De hiervoor genoemde chapter Los Hermanos, die als enige van de door het hof opgeroepen belanghebbenden is verschenen, heeft in lijn met No Surrender het standpunt verdedigd dat zij als zelfstandige informele vereniging moet worden aangemerkt. Daartoe is echter niets aangevoerd dat hiervoor niet al in de beoordeling is betrokken: Los Hermanos heeft zich kort gezegd beperkt tot de opmerking dat zij een eigen naam heeft en een bestuur dat uitjes organiseert (conform de doelstelling: motoruitjes), dat haar vijftien leden eigen vergaderingen bijwonen, eigen onderscheidingstekens dragen en dat zij contributie betalen. Elke verdere onderbouwing ontbreekt. Dat geldt met name ook voor de opmerking dat Los Hermanos geen verantwoording hoeft af te leggen aan de landelijke informele vereniging No Surrender. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
3.33. Desgevraagd heeft de president van Los Hermanos verklaard dat deze chapter slechts beschikt over een stalling, en niet over een clubhuis. Een zelfstandig e-mailadres kon hij niet geven, en van een eigen bankrekening is evenmin iets gebleken - een constatering die overigens voor alle chapters geldt. Al met al geldt ook voor Los Hermanos dat uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. Het enkele feit dat na oproeping door het hof twee advocaten voor deze chapter zijn opgetreden, dwingt niet tot een andere conclusie.” [onderstreping toegevoegd, A-G]
Hieruit blijkt dat het hof ten aan zien van de chapter Los Hermanos in essentie de in de klacht bedoelde omstandigheid betrekt, maar afdoende gemotiveerd ontoereikend acht om te komen tot een andere conclusie dan dat al met al ook voor Los Hermanos geldt dat uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, welke conclusie moet worden bezien mede in het licht van rov. 3.24-3.28 (en 3.29-3.31) alsmede rov. 3.32 en 3.33, eerste twee zinnen.Naar besloten ligt in ’s hofs beschikking, waaronder rov. 3.24-3.33, geldt gegeven hetgeen het hof daar overweegt ten aanzien van de ondanks oproeping als belanghebbenden niet verschenen chapters (dus behoudens Los Hermanos), en in lijn met dat overwogene inzake de chapter Los Hermanos, dat het enkele feit dat een of meer advocaten voor die chapters hadden kunnen optreden als zij na oproeping als belanghebbenden door het hof wel waren verschenen, wat zij dus niet hebben gedaan, niet dwingt tot een andere conclusie dan dat in de gegeven omstandigheden uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelnemen (of in de woorden van rov. 3.27 van de beschikking: op geen enkele manier is gebleken dat de chapters “daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen”), zoals bedoeld door het hof. Dat bij deze stand van zaken, en gezien het voorgaande, het hof gehouden was tot een nog weer nadere motivering ter zake valt niet in te zien, waarbij ik ook betrek dat die andere chapters dan Los Hermanos dus (ook na oproeping als belanghebbenden door het hof) niet zijn verschenen en dat de klacht niet aanvoert, laat staan met verwijzing naar enige stelling (met vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties), dat door No Surrender en/of de chapter Los Hermanos ter zake nog meer of anders is aangevoerd waarop het hof te responderen had. Dit alles geldt temeer voor de brotherhoods (die dus, ondanks oproeping als belanghebbenden door het hof, evenmin zijn verschenen), gelet op rov. 3.35 waarin het hof vaststelt dat de discussie zich ook wat hen betreft toespitst op de vraag of het wel informele verenigingen zijn en dat dit niet het geval is, “want wat voor de chapters geldt, geldt in nog grotere mate voor de brotherhoods”.102.
Bij dit een en ander verdient nog opmerking dat die oproeping van onder meer de chapters en brotherhoods als belanghebbenden door het hof uiteraard nog geen erkenning (door het hof) impliceert van de chapters of brotherhoods als zelfstandige lichamen die als zodanig aan het rechtsverkeer deelnemen (oftewel als lichamen die als zelfstandige eenheden naar buiten optreden en deelnemen aan het rechtsverkeer), laat staan als rechtspersonen, juist omdat het hof, in het kader van dit hoger beroep inzake het op art. 2:20 lid 1 BW gebaseerde verzoek van het OM tot verbodenverklaring en ontbinding dat zich ook richtte tegen de chapters en brotherhoods (niet als van de informele vereniging No Surrender te onderscheiden rechtspersonen, maar als deel uitmakend van die informele vereniging No Surrender), en gezien ook het door No Surrender aangevoerde, mede had te beslissen of de chapters en brotherhoods al dan niet kwalificeren als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen (informele verenigingen) en daarmee rechtspersonen, waarvan onderdeel is de vraag of zij zijn aan te merken als zulke zelfstandige lichamen die als zodanig aan het rechtsverkeer deelnemen, en het dus in de rede lag om die chapters en brotherhoods als belanghebbenden op te roepen (zoals het hof dus ook onderkent, zie de aanvang van dit 3.27). Daarbij moet nog worden bedacht dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van die procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen dient te worden afgeleid wie in dat verband belanghebbende is,103.en valt nog aan te tekenen, kort gezegd, dat waar een ‘entiteit’ (niet natuurlijk persoon) in een concreet geval als zo’n belanghebbende kan worden aangemerkt dit niet noodzakelijkerwijs impliceert dat zij ‘dus’ ook rechtspersoonlijkheid heeft (rechtspersoon is).104.Kortom, met het voorgaande is gegeven dat wat de klacht aanvoert, niet meebrengt dat het hof “in strijd met de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3 en daarmee een te strenge eis” hanteert om het bestaan van een informele vereniging te kunnen vaststellen of ter zake onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd oordeelt.
Hierop stuit de klacht af.
3.28
Ik lees verder geen klacht(en) in (de toelichting op) het onderdeel.105.
3.29
Daarmee is gegeven dat ook onderdeel 2 faalt.
Onderdeel 3
3.30
Onderdeel 3 (“Klacht 3”) klaagt dat “[o]p grond van het voorgaande” niet in stand kunnen blijven rov. 3.39 van de beschikking (omtrent het passeren van het bewijsaanbod van No Surrender), rov. 3.35 (dat de chapters geen formele verenigingen zijn)106.en rov. 3.34 (dat het verbod en de ontbinding van No Surrender tevens Los Hermanos treft), voor zover het hof zich op de in het middel (“hier”) beschreven maatstaven heeft gebaseerd.
3.31
Het onderdeel faalt, gegeven het falen van onderdelen 1 en 2 (“het voorgaande”), in welk lot het onderhavige onderdeel, met de daarin vervatte voortbouwklacht, deelt. Dit behoeft geen verdere toelichting.
Slotsom
3.32
De slotsom luidt dat de beschikking in stand kan blijven, nu alle daartegen gerichte klachten falen.
4. De conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2021
Prospect: leden van Motorcycle Clubs (MC's) die (na de fase als 'hangaround') in de tweede (bij No Surrender de derde) fase van hun 'proeftijd' lopen. Deze periode duurt doorgaans een jaar. Deze leden betalen contributie, mogen colors dragen (onderscheidingstekens) met een beperkt aantal 'rockers' en zijn aanwezig bij clubactiviteiten. Bij No Surrender duurt de prospect-fase doorgaans zes maanden. De prospect krijgt gedurende die periode een full member toegewezen als mentor.
Hangaround: de eerste fase van de 'proeftijd' die nieuwe leden van een MC doorlopen. Deze periode duurt doorgaans een aantal maanden en wordt opgevolgd door het prospect-lidmaatschap. Deze leden betalen contributie en zijn aanwezig bij clubactiviteiten. Bij No Surrender bestaat de rang van hangaround uit twee fasen, die ieder minimaal drie maanden duren. Bevordering naar de rang van prospect gebeurt middels stemming door leden vanaf de rang van 'full member'.
Generaal: de hoogste rang, de Generaal staat aan het hoofd van No Surrender. Na het vertrek van [betrokkene 1] staan de Captains aan de top van de organisatie.
Captain: de Captains krijgen chapters toebedeeld waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Nomad: een Nomad heeft gezag over heel No Surrender, waaronder de chapters en brotherhoods. De Sergeant of Arms van een chapter, die gaat over de veiligheid in de chapter, legt verantwoording af aan een Nomad.
Rb. Noord-Nederland (locatie Assen) 7 juni 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2445, RO 2019/58, AB 2020/35.
Rb. Noord-Nederland (locatie Assen) 19 september 2019, zaak-/rekestnr. C/19/124145 / HA RK 18-45 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 11 september 2020, p. 10.
Uit het proces-verbaal van die zitting en de in deze cassatieprocedure door partijen gefourneerde procesdossiers leid ik af dat het OM geen spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Zie noot 1 hiervoor.
Volgend op de nog niet vermelde overwegingen in rov. 2.6-2.8 van de beschikking, die als volgt luiden:“2.6. De brotherhoods en NS MC zijn door het hof opgeroepen, maar zijn niet 'verschenen'. Met uitzondering van Los Hermanos (waarover hierna meer) geldt dat ook voor de chapters. Zij hebben zich in dit hoger beroep dus niet tegen het uitgesproken verbod en de ontbinding verzet. Maar volgens No Surrender zelf gaat de rechtbank er ten onrechte vanuit dat de brotherhoods van deze informele vereniging deel uitmaken. Ook verzet No Surrender zich tegen de veronderstelling van de rechtbank dat de chapters door het verbod worden geraakt.2.7. Het OM heeft zijn verzoek ten aanzien van NS MC verminderd: hij gaat er niet langer vanuit dat een verbod van No Surrender ook die formele vereniging treft, en vraagt daarom een afzonderlijk verbod van NS MC.2.8. In een zogenoemd 'incidenteel' hoger beroep komt het OM ertegen op dat de beslissing van de rechtbank pas effect heeft als deze definitief is. Anders gezegd: het OM verwijt de rechtbank dat zijn beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof vat dat op als een verzoek om deze beschikking wel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.”
[Noot 6 in origineel, A-G:] Colors: benaming van de clubkledij van 1%-MC’s, bestaande uit een mouwloos vest waarop de verschillende ‘patches’ en ‘rockers’ (stukken stof met opdruk) zijn bevestigd.
[Noot 7 in origineel, A-G:] Consigliere: een bestuursfunctie binnen een chapter, een raadgever van het bestuur.
[Noot 8 in origineel, A-G:] Het citaat luidt: “daarnaast geeft hij aan dat het 'oorlog' is tussen No Surrender en Los Guerreros. Het broeit al enige tijd tussen hem en No Surrender. Hij vertelt dat hij als enige president van No Surrender tegen de andere presidenten in ging...Hij heeft momenteel leden van de LG paraat staan voor een eventuele confrontatie.'
[Noot 9 in origineel, A-G:] Hoge Raad 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797 (Bandidos).
Het subonderdeel verwijst hier naar het beroepschrift zijdens No Surrender, p. 13, grief 6 onder d, met verwijzing naar vindplaatsen in het verweerschrift in eerste aanleg zijdens No Surrender, en naar de pleitnota zijdens No Surrender in hoger beroep (mr. Nillesen), nrs. 18-22.
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226.
Voor een breder beeld van art. 2:20 lid 1 BW (achtergronden, parlementaire geschiedenis, aanstaande en voorgestelde wetgeving, de door het OM gehanteerde integrale aanpak van zogenoemde Outlaw Motorcycle Gangs, etc.) verwijs ik kortheidshalve naar de conclusie van A-G Vlas (ECLI:NL:PHR:2019:1163) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, onder 2.2-2.8 en naar mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:593) voor HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1789, RvdW 2020/1205, onder 2.1-2.22. De beschouwingen aldaar zijn nog steeds actueel, zij het dat het onder 2.11 e.v. van laatstgenoemde conclusie besproken wetsvoorstel ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen inmiddels het Staatsblad heeft gehaald (Stb. 2021, 310) en met ingang van 1 januari 2022 in werking zal treden (Stb. 2021, 346). Deze wet raakt lopende procedures evenwel niet, dus ook niet de onderhavige zaak. Zie Kamerstukken II 2019/20, 35366, 3, p. 27 en het door deze wet ingevoerde art. 32a lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek: “Artikel 20 van Boek 2, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I van de Wet van 23 juni 2021, tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (Stb. 310), blijft van toepassing ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van dat artikel een verzoek bij de rechter is ingediend, een beroep bij het gerechtshof is ingediend of een verzoek bij de Hoge Raad is ingediend.” Het in de genoemde beschouwingen eveneens aangestipte initiatiefwetsvoorstel Bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties (Kamerstukken 35079) ligt thans bij de Eerste Kamer.
Zie rov. 2.4 van de beschikking en het verzoekschrift zijdens het OM, nrs. 1.1, 3.101-3.109, 4.112-4.115. Ik citeer nr. 4.112: “In hoofdstuk 3 heeft het OM de (oprichting van de) vereniging met volledige rechtsbevoegdheid NS MC beschreven en daarbij geconcludeerd dat zij als een (faciliterend) onderdeel van het overkoepelende No Surrender dient te worden beschouwd. Een verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender heeft daarom automatisch tot gevolg dat ook NS MC als verbodenverklaard en ontbonden moet worden beschouwd. In beginsel kan uw rechtbank daarom volstaan met een verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender, als uw rechtbank expliciet constateert dat NS MC daarvan onderdeel uitmaakt. Zou echter toch aan een beoordeling van de werkzaamheid van NS MC worden toegekomen, omdat uw rechtbank van oordeel zou zijn dat NS MC als een op zichzelf staande rechtspersoon, niet behorende tot No Surrender, moet worden gezien, dan moet worden geconcludeerd dat (ook) de werkzaamheid van NS MC in strijd met de openbare orde is.”
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226.
Pleitnotities zijdens het OM in hoger beroep d.d. 11 september 2020, nrs. 45-46: “In het verzoekschrift heeft het OM zich primair op het standpunt gesteld dat NS MC een onderdeel uitmaakt van No Surrender en dat een verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender zich daarom ook automatisch uitstrekt over NS MC. Sinds de beschikking van de Hoge Raad inzake Bandidos MC is echter duidelijk dat de verbodenverklaring en ontbinding van de overkoepelende (informele) vereniging zich niet uitstrekt tot de onderdelen van die (informele) vereniging die eigen rechtspersoonlijkheid hebben. NS MC heeft als vereniging met volledige rechtsbevoegdheid eigen rechtspersoonlijkheid zodat een verbodenverklaring en ontbinding van No Surrender zich niet automatisch uitstrekt over NS MC. Gelet hierop herhaalt het OM het in het verzoekschrift subsidiair gedane verzoek ten aanzien van NS MC, namelijk om op grond van art. 2:20 BW NS MC zelfstandig verboden te verklaren en te ontbinden, vanwege het feit dat van een eigen, van No Surrender onafhankelijke werkzaamheid van NS MC geen sprake is. De werkzaamheid van No Surrender werkt als gezegd een op een door in de werkzaamheid van NS MC met als gevolg dat ook de werkzaamheid van NS MC in strijd is met de openbare orde.” [zonder noot in origineel, A-G]
Zie ook nrs. 1.11-1.13 van de toelichting in het cassatieverzoekschrift, waar de door het hof in rov. 3.36 vastgestelde eisvermindering “opvallend” wordt genoemd, maar niettemin wordt opgemerkt dat het hof op dit punt kan worden gevolgd.
Daarmee verwerpt het hof dus ook de stelling van het OM dat “[d]e werkzaamheid van No Surrender (…) een op een door[werkt] in de werkzaamheid van NS MC met als gevolg dat ook de werkzaamheid van NS MC in strijd is met de openbare orde”. Zie de pleitnotities zijdens het OM in hoger beroep d.d. 11 september 2020, nr. 46, waarover ook noot 22 hiervoor.
Te onderscheiden van de vraag of de chapters en/of brotherhoods informele verenigingen zijn, waarop grieven 1-5 en 7 van No Surrender betrekking hebben en waarop rov. 3.24-3.35 van de beschikking zien, alsmede van de vraag of er ruimte is voor nadere bewijslevering zijdens No Surrender, waarop grief 8 van No Surrender betrekking heeft en waarop rov. 3.39 van de beschikking ziet.
Beroepschrift zijdens No Surrender, p. 13, grief 6 onder d: “Appellant heeft bepaalde feiten wel degelijk gemotiveerd betwist. Zo wordt het fenomeen van ‘bad standing’ als club-breed sanctioneringsinstrument betwist onder punt IV, sub b, pagina 7 en verder van het verweerschrift. Hetzelfde geldt voor de beweerdelijke 1%-status, vide punt IV sub c, pag. 11 en verder van het verweerschrift, beweerdelijk namens No Surrender toegepast geweld, punt IV sub d, pag. 13 en verder van het verweerschrift, drugs, punt IV sub e, pag. 14 van het verweerschrift, het beweerdelijke fenomeen van omerta, punt IV sub f, pag 14 en verder, het beweerdelijke fenomeen van clubadvocatuur, punt IV sub g, pag. 15 en verder, beweerdelijk structureel gebruik van cryptotelefonie, punt IV sub h, pag. 16 en de beweerdelijke façade van een criminele organisatie in de vorm van een motorclub, punt IV sub i, pag. 16 van het verweerschrift.”
Steeds met weglating van de voorbeelden en citaten uit het onderliggende dossier die worden genoemd, die hier niet ter zake doen.
Pleitnota in hoger beroep zijdens No Surrender (mr. Nillesen), nrs. 18-22.
Daarbij betrek ik ook het volgende. In de toelichting (zie o.a. het cassatieverzoekschrift, nr. 1.9, volgend op nrs. 1.6-1.8, en als opmaat naar nr. 1.10) poogt No Surrender nog ingang te doen vinden dat het noorden samenvalt met NS MC (“NS MC, zijnde “het noorden”), maar dit vindt in de gedingstukken in feitelijke instanties geen grond (het subonderdeel wijst ook niet op enige vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties), zodat daaraan in cassatie moet worden voorbijgegaan. Dit laatste geldt temeer nu het hof in rov. 3.29-3.30, in cassatie onbestreden, oordeelt, kort gezegd, dat het voorgaande niet anders wordt wanneer juist is dat ‘Captain [betrokkene 2] verantwoordelijk was voor ‘het noorden’ en dat dit in zoverre losstond van ‘het zuiden’ in de tijd dat hij nog de scepter zwaaide over dat noorden, nu ‘het noorden’ slechts een extra bestuurslaag betrof (“Dat wijst namelijk slechts op een extra bestuurslaag”) die het centraal geregelde beleid van No Surrender volgde (“Het betekent niet dat het [betrokkene 2] vrij stond het centraal geregelde beleid te negeren. Er zijn ook geen aanwijzingen voor dat hij dat heeft gedaan: voor zover uit de stukken van zijn invloed blijkt, is die in lijn met de regels die No Surrender al voor zijn komst aan de chapters oplegde”), terwijl deze extra bestuurslaag na het vertrek van [betrokkene 2] bovendien is weggevallen en een onderscheid tussen noord en zuid thans - dus op het moment waarop het hof zijn beschikking gaf - zelfs helemaal niet bestaat. Er is dan ook geen grond om aan te nemen, zoals geponeerd in nr. 1.10 van de cassatieverzoekschrift, dat het “[p]er saldo aldus mogelijk [is] dat de zaak tegen No Surrender met (veel) minder feiten en omstandigheden kan worden onderbouwd, wat uiteindelijk mogelijk tot de conclusie leidt dat No Surrender (toch) niet kan worden verboden.”
Gelet ook op de toelichting (in het cassatieverzoekschrift, nrs. 1.3-1.5, e.v.).
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.3.
Oftewel “dat de daden die de derde/rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt, althans als uitgangspunt alleen aan die derde/rechtspersoon kunnen worden toegerekend en niet (ook) aan een ander, zodat deze daden en woorden niet zowel kunnen tellen bij de derde/rechtspersoon als bij een ander”.
Zie wat betreft het begrip ‘werkzaamheid’ met name Kamerstukken II 1984/85, 17476, 5-7, p. 9-10 en Kamerstukken II 1985/86, 17476, 12, p. 4.
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124, NJ 2009/396, rov. 3.6.
Zie o.a. Asser/M.J. Kroeze, De rechtspersoon (2-I), Deventer: Wolters Kluwer 2021, nr. 391; M.Y. Nethe, ‘Toerekening van gedragingen bij de toepassing van de steekvlambepaling (I)’, WPNR 2020/7285; J. Koornstra e.a., Bestrijding van Outlaw Motorcycle Gangs, Den Haag: Sdu 2019 (m.n. p. 173-189, met bespreking van relevante rechtspraak); J. van der Weele, ‘Verbodenverklaring van rechtspersonen (I en II)’, WPNR 2019/7234-7235; en T.J. van der Ploeg, ‘Hoe moeilijk is het om een vereniging - of andere rechtspersoon - te verbieden?’, NJB 2012/890.
Het subonderdeel verwijst hier naar “vindplaatsen in onderdeel A”. Zie onder 3.3-3.4 hiervoor.
Naar in cassatie niet met vrucht wordt bestreden.
Zie ook noot 24 hiervoor.
Bedoeld zijn kennelijk (wederom) rov. 3.9 t/m 3.20 van de beschikking.
Het subonderdeel verwijst naar het verweerschrift in hoger beroep zijdens het OM, nrs. “2.22 (4) jo. 2.37”: “Het beroep van No Surrender op deze beschikking inzake Bandidos [HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, A-G] gaat niet op, omdat (…) (4) het bovendien niet uitmaakt of de chapters kunnen worden aangemerkt als informele vereniging, omdat namelijk goede gronden bestaan om aan te nemen dat de verbodenverklaring en ontbinding van de hoofdvereniging óók de desbetreffende afdeling-rechtspersoon treffen. Een afdeling van een hoofdvereniging is - ook als die afdeling zelf als rechtspersoon kan worden gekwalificeerd - immers uit de aard van de zaak nauw verbonden met de hoofdvereniging, en daarmee evenzeer met het doel en de werkzaamheid daarvan. (…) Ten slotte komt No Surrender onder xxviii. van de derde grief nog op tegen r.o. 3.32 van de beschikking van de rechtbank. No Surrender meent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de situatie van No Surrender zodanig afwijkt van de situatie bij Bandidos MC, dat de conclusie moet luiden dat de chapters onzelfstandige onderdelen zijn van No Surrender die binnen de hoofdstructuur functioneren. Ter onderbouwing van dit onderdeel citeert No Surrender een korte passage uit de betreffende rechtsoverweging waarin de rechtbank benoemt dat de chapters en brotherhoods een behoorlijke mate van zelfstandigheid hebben door het zelf bepalen van de innig van de contributie en het hebben van een eigen clubhuis en bestuur. Vervolgens doet No Surrender het voorkomen alsof de rechtbank haar conclusie enkel uit die woorden en met slechts een verwijzing naar de notulen trekt. No Surrender heeft hiermee onvolledig geciteerd. De rechtbank heeft immers overwogen dat de genoemde mate van zelfstandigheid niet kan afdoen aan het oordeel van de rechtbank dat de chapters en brotherhoods een hiërarchisch onderdeel vormen van het geheel en met No Surrender zijn te vereenzelvigen. Het door No Surrender gedane beroep op de beschikking van uw hof, locatie Arnhem, van 18 december 2018 gaat, gelet op alle door het Openbaar Ministerie ten aanzien van No Surrender gestelde feiten en omstandigheden en hetgeen hiervóór onder 2.22, 2.34 en 2.35 ten aanzien van genoemde beschikking is opgemerkt, niet op” [zonder noten in origineel, A-G]; alsmede naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 11 september 2020, p. 8 bovenaan (mr. Van de Ven): “Raadsheer mr. Ten Berg: (…) Wil het OM dat het hof iets zegt over de chapters en brotherhoods. Want wat maakt dit voor het OM uit? Stel dat het hof No Surrender verbiedt, dan gaat het OM naar het clubhuis in Emmen om het vermogen te vereffenen. Als die chapter dan zegt dat zij een zelfstandige vereniging vormt die niet onder de uitspraak valt, dan geldt dat hetzelfde kan gebeuren als het hof wel de chapters verbiedt. Die chapters kunnen dan nog steeds in het individuele geval zeggen dat zij een informele vereniging vormen die niet onder dat verbod valt. Mr. Van de Ven: het OM wil graag van het hof een duidelijke uitspraak hierin. Op het moment dat het OM elke chapter los in het verzoekschrift als vereniging zou benoemen, moet dus ten aanzien van elke chapter worden vastgesteld dat de werkzaamheid in strijd zou zijn met de openbare orde. Dan loop je het risico dat zich nu in Duitsland verwezenlijkt, namelijk dat zodra een vereniging wordt verboden een andere wordt opgericht onder een andere naam. Eigenlijk ziet uw vraag op de handhaving. In de Bandidoszaak heeft uw hof een beschikking gegeven waarin geoordeeld is dat voor zover de werkzaamheid van de chapters niet valt onder de werkzaamheid van een nationale vereniging, die chapter niet onder het verbod valt. Het OM vraagt zich dan af wat de werkzaamheid zou kunnen inhouden die niet valt onder die van de club? Is dat een potje kaarten? Er zijn op dit moment discussies over hoever de handhaving gaat. Satudarah en Bandidos zijn verboden. Mag je een hesje met BMC Sittard erop in beslag nemen? Het OM meent van wel, maar hierover heeft de rechter zich nog niet uitgelaten. Dat is waar wij naar op zoek zijn. De stelling van het OM is dat geen sprake is van een zelfstandige werkzaamheid als chapters, het is gewoon No Surrender. Achterop alle jassen staat No Surrender met een doodshoofd. Aanvankelijk waren de patches van de chapters veel kleiner dan hoe ze nu op de foto’s bij de pleitnota te zien zijn. Als het hof zegt dat de chapters wel onder de informele vereniging No Surrender vallen, gelijk de rechtbank heeft gedaan, dan kan de gemeente dat clubhuis sluiten omdat het onder het verbod valt. Als het hof oordeelt dat de chapters er niet onder vallen, dan volgt inderdaad een handhavingsdiscussie. Daarom vraagt het OM duidelijkheid van het hof.” [citaat weergegeven met voorafgaande vraagstelling, A-G]
Zie de citaten in de vorige noot.
Ik lees daarover ook niets relevant in de toelichting (nrs. 1.1-1.23 van het cassatieverzoekschrift), ook niet in nrs. 1.14 en 1.16-1.22.
De toelichting (nr. 1.18 van het cassatieverzoekschrift) bevestigt dit ook.
Dit wordt niet anders als daarbij de pleitnota in hoger beroep zijdens No Surrender (mr. Nillesen), nrs. 3, 19-22 worden betrokken, zoals genoemd in de toelichting (nrs. 1.16-1.17 van het cassatieverzoekschrift). Nrs. 19-22 van die pleitnota citeerde ik onder 3.4 hiervoor. Nr. 3 van die pleitnota luidt: “Het gaat om de zelfstandigheid van de chapters en de wijze waarop de chapters in deze procedure door het OM zijn bejegend, te weten niet opgeroepen, precies zoals in de eerste pagina’s van het beroepschrift staat beschreven.” Nog daargelaten dat dit de pleitnota zijdens No Surrender in hoger beroep betreft, niet het beroepschrift van No Surrender, is evenmin onbegrijpelijk dat het hof ook hierin een ‘bestrijding’ zijdens No Surrender als bedoeld in het subonderdeel niet heeft ontwaard. Wat wordt opgemerkt in de toelichting (nrs. 1.19-1.21 van het cassatieverzoekschrift) over hetgeen de voorzitter van het hof ter mondelinge behandeling zou hebben opgemerkt (proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 11 september 2020, p. 3 bovenaan), maakt dit niet anders, nu dat evident betrekking heeft op hetgeen het hof in rov. 1.1, 2.6 en 3.22 aan de orde stelt.
Integendeel: het hof beschouwt de chapters en brotherhoods als onderdelen van (de informele vereniging) No Surrender, zoals onder meer blijkt uit rov. 3.1 (“De conclusie zal zijn dat No Surrender terecht is verboden en ontbonden, en dat de chapters en brotherhoods dat lot delen, omdat zij niet als informele verenigingen kunnen worden beschouwd”), rov. 3.27-3.28 (“Dat de chapters (…) daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, is - anders dan bij No Surrender - op geen enkele manier gebleken. Dat heeft als reden dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijke leven wordt bepaald door een strikte, centraal gestuurde organisatie: uitingen op sociale media zijn gebonden aan regels die door het centrale gezag zijn opgesteld - zoals in feite alles binnen de organisatie strikt hiërarchisch (‘top down’) is vormgegeven (…). (…) [D]e vrijheid die [de chapters] wel hebben om de gang van zaken op lokaal niveau te regelen (…) is in hoge mate ondergeschikt aan de invloed van het centrale gezag binnen No Surrender”) en rov. 3.35 (“[W]at voor de chapters geldt, geldt in nog grotere mate voor de brotherhoods (…). In tegendeel, de brotherhoods zijn ondergeschikt aan de chapters en kennen zelfs niet de vrijheden van de chapters”).
Het subonderdeel noemt dus ook geen vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties waaruit blijkt dat een dergelijke stelling door No Surrender zou zijn ingenomen.
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124, NJ 2009/396, rov. 3.6.
Zie ook de zinnen die aan dit citaat voorafgaan: “3.6 De aldus bepleite ruime uitleg van het begrip “werkzaamheid” kan niet als juist worden aanvaard. De hiervoor in 3.3 en 3.4 bedoelde, door het Openbaar Ministerie onderschreven, noodzaak tot terughoudendheid verzet zich tegen een dergelijke ruime uitleg, die zou meebrengen dat aan een rechtspersoon gedragingen van derden als eigen 'werkzaamheid' worden toegerekend, alleen doordat de rechtspersoon daarvan of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden geen of onvoldoende afstand heeft genomen.”
Dit bouwt mede voort op rov. 3.21, eerste t/m vierde zin, en moet ook in dat licht worden bezien: “Met al het voorgaande staat vast dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging. No Surrender beperkt zich er niet toe geen afstand te nemen van de gedragingen van haar (bestuurs)leden of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden; zij bepaalt juist die cultuur en vormt voor deze gedragingen bewust een voedingsbodem. Het was en is de kennelijke bedoeling van No Surrender om zichzelf en haar leden hiermee als wetteloze bandieten buiten de maatschappelijke orde te plaatsen en maatschappelijke angst te kweken. De instrumenten die daarvoor worden gehanteerd, bestaan intern uit repressie en afgedwongen solidariteit.” Zie ook het vervolg in rov. 3.21, zesde en zevende zin: “Extern gaat het vooral om vaak ernstige criminele gedragingen door individuen of groepen personen die met hun herkenningstekens en andere verschijningsvormen refereren aan de verheerlijking van geweld. Deze werkzaamheid, die zich ook in de openbare ruimte manifesteert (en het criminele gedrag van bestuursleden van No Surrender) is maatschappelijk zodanig beschadigend en ontwrichtend, dat daardoor een verbod van No Surrender wordt gerechtvaardigd.” Zie verder bijv. ook rov. 3.17, eerste zin in verbinding met rov. 3.8-3.14.
Zie de vorige noot: “Met al het voorgaande staat vast dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging.”
Het is evident dat in ’s hofs oordeel die strafbare gedragingen van leden van No Surrender onlosmakelijk verbonden zijn met die door No Surrender bepaalde cultuur, waarin het plegen van geweld wordt verheerlijkt en waaraan leden zich niet zomaar kunnen onttrekken, oftewel die door het hof in rov. 3.21, vijfde zin bedoelde bijzondere omstandigheden, waarover ook hiervoor, waaronder noot 49.
Waaronder HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948, NJ 2014/507, HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226 en HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1789, RvdW 2020/1205 (art. 81 RO), alsmede Asser/Kroeze 2021, nr. 391, Nethe 2020, Koornstra e.a. 2019 (m.n. p. 173-189, met bespreking van relevante rechtspraak), Van der Weele 2019 en Van der Ploeg 2012.
Hier valt ook met een schuin oog te betrekken rechtspraak van de Hoge Raad die kan worden gezien als ‘loten aan de stam’ van HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34, waarvan een recent voorbeeld wordt gevormd door HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413, NJ 2021/295, rov. 3.2.2, waaruit volgt dat in beginsel de aard van de functie van bestuurder van een rechtspersoon meebrengt dat zijn wetenschap in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als wetenschap van de rechtspersoon, wat onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Zie bijv. J.L. Smeehuijzen in nr. 5 van zijn NJ-annotatie onder dit arrest: “De Hoge Raad stelt voorop dat in beginsel de aard van de functie van bestuurder van een rechtspersoon meebrengt dat zijn wetenschap in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als wetenschap van de rechtspersoon. Dat uitgangspunt is het resultaat van de al lang gevestigde regel dat toerekening van kennis van een interne functionaris van een rechtspersoon aan die rechtspersoon plaatsvindt indien zijn wetenschap in het maatschappelijk verkeer als wetenschap van de rechtspersoon heeft te gelden (zie onder meer HR 11 maart 2005, NJ 2005/576 en HR 29 maart 2019, NJ 2019/157). Die regel laat zich weer terugvoeren op het arrest Kleuterschool Babbel (HR 6 april 1979, NJ 1980/34, m.nt. C.J.H. Brunner), waar de Hoge Raad oordeelde dat een rechtspersoon aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad van een functionaris als de gedraging van die functionaris in het maatschappelijk verkeer als een gedraging van de rechtspersoon kan worden aangemerkt.”
Zie o.a. HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124, NJ 2009/396, rov. 3.3-3.4, HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948, NJ 2014/507, rov. 3.5 en HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.3: “Art. 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Met de toewijzing van een op de voet van art. 2:20 lid 1 BW gedaan verzoek wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze vrijheden, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Dit betekent dat art. 2:20 lid 1 BW strikt moet worden uitgelegd (…)” [zonder noot in origineel, A-G].
In de toelichting (nrs. 1.1-1.23 van het cassatieverzoekschrift) lees ik daarover evenmin iets relevants.
In de toelichting (nrs. 1.1-1.23 van het cassatieverzoekschrift) lees ik ook daarover evenmin iets relevants.
Gedoeld wordt op HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226. Opgemerkt zij dat rov. 3.6.3 in deze Hoge Raad-beschikking niet bestaat. Voor de hand ligt dat het onderdeel eigenlijk doelt op rov. 3.6.2, zodat ik daarvan zal uitgaan. Verweerder in cassatie maakt geen melding van deze verkeerde verwijzing; kennelijk heeft die hem geen problemen opgeleverd.
De toelichting verwijst hier naar de pleitnotities zijdens No Surrender in hoger beroep (mr. Nillesen), nrs. 15-16, waar in nr. 15 een deel van rov. 3.6.1-3.6.2 van de Bandidos-beschikking van de Hoge Raad wordt geciteerd (vanaf “Uit hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen volgt dat”, etc.; zie het citaat onder 3.21 hierna), om daarna in nr. 16 op te merken: “Voor de chapters van NS geldt precies hetzelfde. Het is onbetwist dat de lokale chapters zelf een bestendige organisatie met leden vormen (1), beschikken over een eigen bestuur (2), een eigen naam (3), eigen leden (4), eigen vergaderingen (5), een eigen contributieverplichting (5) en eigen onderscheidingstekens op de kleding (6) en zich naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren (7). a. In de beschikking van de rechtbank staat daarover opgetekend onder 3.2: “No Surrender telt op dit moment meer dan 900 leden. In Nederland heeft No Surrender ongeveer 30 chapters. Daarnaast zijn er nog chapters zowel binnen als buiten Europa. Een chapter bestaat uit kaderleden (het chapterbestuur) en leden. Binnen een chapter vormen de kaderleden met de rang of functie van ‘president’, ‘vide-president’, ‘consigliere’, ‘secretary’, treasurer’, ‘sergeant-at-arms’ en ‘road captain’ het dagelijks bestuur. De leden bestaan uit full-members, daarnaast zijn er prospects en hangarounds.” b. Clubs als NS zijn per definitie lokaal georganiseerd; het gaat om heel veel leden. Leden van een zuidelijk chapter hoeven leden van een noordelijk chapter niet eens te kennen en vice versa, vandaar de onderscheidingstekens, zowel qua geografie als rangorde. In de voetballerij is dat niet heel veel anders. Leden zijn over en weer niet verantwoordelijk voor elkaars werkzaamheid. c. Uit de door het OM aangeleverde bijlagen blijkt duidelijk van contributie t.b.v. individuele chapters, eigen feesten, eigen onderscheidingstekens (zie bijlagen), eigen clubhuizen etc. Het is ook niet voor niets dat het OM stelt op pag. 69/153, onder 3.62: “In onderstaande alinea’s zal de organisatiestructuur van No Surrender (en de eronder vallende chapters en brotherhoods) worden beschreven in het licht van de (lage) eisen die de wet en jurisprudentie stellen aan het vormen van een informele vereniging (en daarmee een rechtspersoon in de zin van art. 2:20 BW).” Volgens mij betwist het OM ook niet dat chapters losse verenigingen vormen.” [zonder noten in origineel, A-G]. Voorts verwijst het onderdeel naar “het proces-verbaal van het gerechtshof, blad 6 en 9, verklaringen van mr. Nillesen”, waarmee het kennelijk doelt op hetgeen mr. Nillesen namens No Surrender heeft aangevoerd bij de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 11 september 2020 zoals blijkend uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, p. 5-6 en 9-10: “mr. Nillesen: het doel van No Surrender is motorrijden. Mensen met een chapter in Nijmegen doen dat het liefst in de omgeving van Nijmegen en mensen met een chapter in Alkmaar doen dat het liefst in de omgeving van Alkmaar. Het is vergelijkbaar met een voetbalclub, die hebben ook allemaal als doel voetballen. De vraag of je als vereniging een onderscheidend doel hebt is niet de maatstaf die aangelegd moet worden bij de vraag of de chapters rechtspersoonlijkheid hebben. Het kan best gaan om verenigingen met dezelfde doelstelling, maar dan op andere locaties. Het betreft hier eigenlijk een vraag voor de chapters, en die vertegenwoordigen wij niet. (…) mr. Nillesen: het voorbeeld wordt genoemd dat chapter Drenthe ontbonden wordt en vervolgens chapter Nijmegen opgericht wordt. In het kader van handhaving kun je dan zeggen dat sprake is van omlabelen van de club, dat is een vorm van voortzetting en dan kun je dat nog steeds aanpakken. Maar je kunt alleen vaststellen dat sprake is van voortzetting als je weet wie die entiteit is. Je moet dus weten wie de leden zijn. In de Satudarahzaak is geen enkel verweer gevoerd op de zelfstandigheid van de chapters. Wat nu gebeurt, is dat ‘Darahbaru’ rondrijdt. Dat is een equivalent van Satudarah. Het is niet aan het hof om het handhavingsvraagstuk te beantwoorden. Het is niet zo dat de beginselen van vrijheid van vereniging geweld aangedaan kunnen worden, simpelweg omdat sprake is van een motorclub. Eerst moet worden vastgesteld dat sprake is van een informele vereniging. Volgens mij zijn de chapters informele verenigingen en ik ben verbaasd dat het OM de stelling inneemt dat daar geen sprake van is, terwijl de Hoge Raad zegt dat onzelfstandigheid daar geen maatstaf voor is. (…) Tweede termijn Mr. Nillesen: ik wil de volgende punten nog onder de aandacht brengen: - Gesteld dat sprake zou zijn van een ijzeren greep zoals door het OM betoogd, dan is dat niet uniek voor No Surrender. Uniformiteit wordt door alle OMG’s gepropageerd. Vandaar ook de jasjes, de colors en de motoren. Dat geldt ook voor BMC en de uitspraak ten aanzien van BMC is heel helder. OMG’s volgen hetzelfde script, hebben dezelfde blauwdruk. Dat geldt ook ten aanzien van de Nomads, die zijn van alle tijden en alle soorten motorclubs. - Er wordt gerefereerd aan de verbodenverklaring van de chapters van Satudarah maar dat komt omdat in die zaak op het punt van de chapters geen verweer is gevoerd. - Het gemak waarmee het OM de informele vereniging aanneemt als het gaat over de overkoepelende structuur, terwijl aan de andere kant wordt gezegd dat dat niet mogelijk is voor de chapters, is retorisch inconsequent. - Er is verzuimd recherche en bewijs te genereren ten aanzien van losse chapters en brotherhoods en dan heb ik het met name over hoe een chapter is samengesteld, wie daar deelgenoot van zijn, hoe dat gaat in een clubhuis, wie daar feitelijk zitten. Als die recherche niet wordt gedaan, dan is het heel ingewikkeld te zeggen dat ze dermate ‘hangen’ aan de overkoepelende structuur dat ze onzelfstandig zijn. - De omvang van het aantal leden maakt dat chapters organisatorisch altijd een functie behouden. Dat spreekt voor zich en dat is een feit van algemene bekendheid. - Het OM doet alsof de functies binnen de chapters niet effectief zijn, maar dat is in strijd met alle mutaties die zijn aangeleverd. Een President heeft per definitie meer zeggenschap dan een hang around. Er wordt ook altijd gezegd wie President, Treasurer, Nomad of hang around is, dat is relevant voor hoe mensen met elkaar omgaan. Intern heb je verhoudingen, de chapter is een biotoop, een microkosmos. Als een President niets zou voorstellen, zou niemand met zo’n chapterpatch willen rondlopen. Leden hebben inspraak op chapterniveau. Een meewerkend voorman is een subjectieve kwalificatie die niet gestaafd wordt door bewijsmiddelen. Dat geldt überhaupt voor de stellingen van het OM vanaf punt 8. - Uit niets blijkt dat het van chapter naar chapter gaan centraal wordt aangestuurd, dat kan ook decentraal. [betrokkene 1] had dezelfde pet op als de voorman van BMC. Dat de voorman van BMC zowel de nationale pet als die van Sittard op had, stond er niet aan in de weg dat sprake was van informele verenigingen. - Oude notulen definiëren de club anno 2020 niet. - Voor zover het erover zou gaan dat men niet van de ene chapter naar de andere zou kunnen stappen, staat vast dat uit de bewijsvergaring van het OM blijkt dat wel degelijk mensen van de ene naar de andere chapter zijn overgestapt. - Geografische duiding gebeurt overal, ook bij BMC via BMC Sittard. - Het is niet zo dat vanuit een overkoepelende structuur wordt bepaald dat iemand die in Brabant lid wil worden, wordt gestuurd naar bijvoorbeeld Maastricht. Lid worden gebeurt via coöptatie, via via en op lokaal niveau. - De conclusie van het OM onder 42 is een novum. Deze stelling heeft het OM niet eerder ingenomen en verhoudt zich tot punt 15 van mijn pleidooi.”
Bedoeld is kennelijk de verwijzing in het onderdeel naar “de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3”, dus: HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.1 en 3.6.2 (zie ook noot 57 hiervoor).
De toelichting verwijst hier naar de pleitnotities zijdens No Surrender in hoger beroep d.d. 11 september 2020, nr. 16.b: “Clubs als NS zijn per definitie lokaal georganiseerd; het gaat om heel veel leden. Leden van een zuidelijk chapter hoeven leden van een noordelijk chapter niet eens te kennen en vice versa, vandaar de onderscheidingstekens, zowel qua geografie als rangorde. In de voetballerij is dat niet heel veel anders. Leden zijn over en weer niet verantwoordelijk voor elkaars werkzaamheid.”
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.1, 3.6.1-3.6.2.
Daar overweegt het hof als volgt: “Verenigingen zijn rechtspersonen met leden die zijn gericht op een bepaald doel (art. 2:26 lid 1 BW). Er bestaat een juridisch onderscheid tussen de formele en informele variant, maar beide kunnen worden verboden en ontbonden. Als een vereniging niet beschikt over statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, dan is sprake van zo'n informele vereniging (een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid). NS MC is een formele vereniging, maar No Surrender is dat niet. De vraag is daarom of dat wel een informele vereniging is. Op de vraag aan welke voorwaarden dan moet zijn voldaan, zal het hof bij de behandeling van de chapters en brotherhoods nog ingaan. Op deze plaats is dat niet nodig. De rechtbank is er namelijk vanuit gegaan dat No Surrender een informele vereniging is (rechtsoverweging 3.29), en daar is geen bezwaar tegen gemaakt. Voor het hof staat dit daarom vast.”
Dit is terecht, gezien HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.3: “Als een vereniging op de voet van art. 2:20 lid 1 BW wordt verboden, strekt dat verbod zich niet uit tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. (…) Art. 2:20 lid 1 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ‘een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’ op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, dient daarom aldus te worden uitgelegd dat toewijzing van dat verzoek tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee tevens een andere rechtspersoon wordt verboden.” [zonder noot in origineel, A-G]
Zie ook rov. 3.36-3.38, waar het hof die Hoge Raad-beschikking ook noemt.
Wat het OM, dat in dit opzicht de bewijslast draagt van wat hij aanvoert, bestrijdt, terwijl No Surrender echter meent dat elk chapter wel degelijk een informele vereniging is, aldus het hof in rov. 3.24, derde en vierde zin.
Die rov. 3.24 en 3.25, t/m de voorlaatste zin luiden als volgt:“3.24. De chapters zijn geen formele verenigingen. De discussie spitst zich daarom toe op de vraag of het wel informele verenigingen zijn. Het OM, dat in dit opzicht de bewijslast draagt van wat hij aanvoert, bestrijdt dat. No Surrender meent echter dat elk chapter wel degelijk een informele vereniging is. Vast staat immers dat zij elk een eigen bestuur hebben (de kaders, met de functies President, Vice president, Sergeant at arms, Treasurer, Secretary, Road captain en Consigliere). Ook de andere leden van de chapters hebben een rang en/of functie. Zo zijn zogenaamde 'securityleden' belast met het garanderen van de veiligheid van hun chapter en de andere No Surrenderleden. Verder staat ter onderbouwing van dit verweer het volgende vast.3.25. Het kader voert het dagelijks bestuur over de chapters. Op dit lokale niveau is het gebruikelijk - en meestal vereist - dat de chapters een wekelijkse vergadering beleggen, waarbij aanwezigheid voor de leden verplicht is. Leden worden geacht deze clubavonden voorrang te geven boven alle activiteiten in hun privéleven. Chapters en brotherhoods kunnen bovendien eigen versies van de clubregels hebben en innen eigen contributies. Verschillende chapters hanteren daarbij verschillende contributiebedragen (zij zijn daar kennelijk vrij in). Bovendien hebben de chapters veelal eigen clubhuizen; zij hebben eigen namen en eigen onderscheidingsteken, nemen hun eigen hangarounds en prospects aan, en regelen zelf promotie en degradatie binnen de chapters en de aanschaf van hesjes en dergelijke. Hieruit blijkt dat de chapters inderdaad een zekere mate van zelfstandigheid hebben. (…).”
Zoals ook blijkt uit de laatste zin van rov. 3.25 van de beschikking: “Over het doel van de chapters wordt het volgende overwogen”, waarop in het bijzonder rov. 3.26 aansluit.
Daarmee zegt het hof niet dat de chapters als afzonderlijke verenigingen (rechtspersonen) zijn aan te merken, nu het hof daarover juist nog te oordelen heeft, en in andere zin oordeelt, gelet op met name het vervolg in rov. 3.26 en rov. 3.27-3.33.
Zie in dat verband bijv. ook rov. 3.21, waar het hof onder meer overweegt: “Met al het voorgaande staat vast dat het bestuur van No Surrender doelbewust gelegenheid heeft gegeven tot het begaan van maatschappelijk ontwrichtende activiteiten, veelal onder de vlag van de vereniging. No Surrender beperkt zich er niet toe geen afstand te nemen van de gedragingen van haar (bestuurs)leden of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden; zij bepaalt juist die cultuur en vormt voor deze gedragingen bewust een voedingsbodem. Het was en is de kennelijke bedoeling van No Surrender om zichzelf en haar leden hiermee als wetteloze bandieten buiten de maatschappelijke orde te plaatsen en maatschappelijke angst te kweken. De instrumenten die daarvoor worden gehanteerd, bestaan intern uit repressie en afgedwongen solidariteit. (…) Extern gaat het vooral om vaak ernstige criminele gedragingen door individuen of groepen personen die met hun herkenningstekens en andere verschijningsvormen refereren aan de verheerlijking van geweld.” Zie verder bijv. ook rov. 3.17, eerste zin in verbinding met rov. 3.8-3.14.
Zie ook rov. 3.27, tweede en derde zin van de beschikking: “Het feit dat al deze subgroeperingen eigen 'patches' dragen en eigen namen hebben, maakt dat niet anders. Die patches stellen leden van No Surrender onderling weliswaar in de gelegenheid clubgenoten (ook letterlijk) te 'plaatsen', maar voor de buitenstaander zijn die nuanceringen niet onderscheidend.”
Zie ook rov. 3.27, vijfde en zesde zin van de beschikking: “Dat heeft als reden dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijke leven wordt bepaald door een strikte, centraal gestuurde organisatie: uitingen op sociale media zijn gebonden aan regels die door het centrale gezag zijn opgesteld - zoals in feite alles binnen de organisatie strikt hiërarchisch ('top down') is vormgegeven: de rangen en functies zijn door No Surrender in clubregels vastgelegd en ook de bepalende regels, zoals omtrent bad standing, zwijgplicht, kledingvoorschriften en de jailhouseprocedure, worden door No Surrender opgesteld en dwingend aan de chapters opgelegd. Het is niet mogelijk lid te zijn van een chapter en niet van No Surrender; leden kunnen niet zonder toestemming van het centraal gezag van chapter wisselen, de chapters hebben geen eigen website of e-mailadres (op een enkele uitzondering na, maar die website van de Haagse chapter Westcoast is niet onderscheidend) en voor zover zij eigen reglementen hebben, wijken die niet wezenlijk af van dat van No Surrender.” Zie verder bijv. ook rov. 3.8-3.14.
[Noot 8 in origineel, A-G:] Het citaat luidt: “daarnaast geeft hij aan dat het 'oorlog' is tussen No Surrender en Los Guerreros. Het broeit al enige tijd tussen hem en No Surrender. Hij vertelt dat hij als enige president van No Surrender tegen de andere presidenten in ging...Hij heeft momenteel leden van de LG paraat staan voor een eventuele confrontatie.'
Uit de genoemde Hoge Raad-beschikking, waarop de klacht in nr. 2.1 wijst en in nr. 2.2 voortbouwt, volgt dat dus niet. Voor zover aan de in nr. 2.2 bedoelde stellingen zijdens No Surrender (met verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties) hier al zelfstandige betekenis toekomt (“in lijn met wat”, etc.), volgt daaruit niet iets anders, wat tevens insluit dat het hof, gelet ook op hetgeen het overweegt in rov. 3.26, derde en vierde zin (een daartegen gericht klacht lees ik niet in het onderdeel of elders in het cassatieverzoekschrift), niet gehouden was de vaststelling van die omstandigheid - en de implicaties daarvan - nader te motiveren vanwege die stellingname zijdens No Surrender (waarin ik ook niet lees wat de klacht daarvan thans maakt in nr. 2.2). Het onderdeel legt ook niet uit waarom dit laatste anders zou zijn, ook niet in nr. 2.2. Anders dan in nr. 2.2 wordt betoogd, onder verwijzing naar nr. 2.1 (“Het gerechtshof had zich dan ook”, etc.) en die stellingname zijdens No Surrender (“in lijn met wat”, etc.), is er dus ook geen grond om met de klacht aldaar aan te nemen dat het hof zich “[had] behoren te beperken tot het vaststellen van een doel van een vereniging, zonder in te gaan op de gevolgen van dat doel voor de handelingsvrijheid van de informele vereniging”, voor zover de klacht daarbij al feitelijke grondslag heeft, waarover direct hierna (zie ook noot 78 hierna). Dit een en ander wordt niet anders door hetgeen de klacht nog betoogt in nr. 2.3, reeds omdat in cassatie niet ervan is uit te gaan (ook niet veronderstellenderwijs) dat de chapters hun doel zelf hebben gekozen, nu het hof zoiets nergens vaststelt (in nr. 2.3 wordt ook geen vindplaats in de beschikking genoemd) en door No Surrender ook niet is aangevoerd in feitelijke instanties dat de chapters hun doel zelf hebben gekozen, wat in de in nr. 2.3 genoemde vindplaats evenmin te lezen valt: zie het citaat in noot 60 hiervoor, dat voor zich spreekt.
Zie ook noot 69 hiervoor over rov. 3.21 van de beschikking, waaronder: “Het was en is de kennelijke bedoeling van No Surrender om zichzelf en haar leden hiermee als wetteloze bandieten buiten de maatschappelijke orde te plaatsen en maatschappelijke angst te kweken.” Ik wees daarbij ook op bijv. rov. 3.17, eerste zin in verbinding met rov. 3.8-3.14.
Zie ook rov. 3.6.2 van die Hoge Raad-beschikking, waaruit blijkt “dat een afdeling van een vereniging alleen dan ook zelf een vereniging kan zijn en dus rechtspersoonlijkheid kan bezitten, indien de afdeling als zelfstandige eenheid naar buiten optreedt en deelneemt aan het rechtsverkeer”. Daaraan doen dan logischerwijs niet af de stellingen van No Surrender en de chapter Los Hermanos die het hof nog betrekt, en verwerpt, in rov. 3.29-3.34. Zie bijv. ook, en in lijn met rov. 3.24-3.28 (en 3.29-3.31), rov. 3.32-3.33 inzake de chapter Los Hermanos waarin het hof concludeert: “Al met al geldt ook voor Los Hermanos dat uit niets blijkt dat zij zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelneemt.”
Hieraan staat niet in de weg dat, naar de Hoge Raad overweegt in de Bandidos-beschikking (rov. 3.6.2), het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van een afdeling van de vereniging ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid van die afdeling. Zo’n vereiste hanteert het hof immers niet, mede gelet op rov. 3.23, tweede zin. En dit laat immers onverlet dat het hof in het onderhavige geval de mate waarin de chapters onafhankelijk functioneren ten opzichte van No Surrender, over de band van dat centrale gezag binnen No Surrender, kon betrekken, zoals het doet, bij beantwoording van de te onderscheiden (deel)vraag of de chapters daadwerkelijk zelfstandige lichamen zijn die als zodanig - dus (als) zelfstandig (lichaam) - deelnemen aan het rechtsverkeer, aan welk vereiste voldaan moet zijn willen de chapters aangemerkt kunnen worden als zelfstandige, van (de informele vereniging) No Surrender te onderscheiden verenigingen (informele verenigingen), wat dus niet het geval is. Zie ook de vorige noot en de volgende noot.
Dat geldt ook voor rov. 3.23, waaronder de derde en vierde zin, hiervoor weergegeven.
Zie in het bijzonder nrs. 2.1 en 2.2.
Waaronder de vaststelling in nr. 2.1 dat de Hoge Raad in die beschikking “[heeft] overwogen dat (…) het in overwegende mate onafhankelijk functioneren van de afdeling ten opzichte van de vereniging niet geldt als een vereiste voor rechtspersoonlijkheid”, waarover ook noot 76 hiervoor.
Zie over nrs. 2.1-2.3 ook noot 73 hiervoor.
De toelichting bevat hier een kennelijke verschrijving (“omdat uit niets van wat in Hoge Raad in de aan de orde zijnde beslissing blijkt”, etc.). Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op “de Bandidos-beslissing van de Hoge Raad, onder 3.4.1 en 3.6.3”, wat dus moet worden gelezen als HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.1 en 3.6.2 (zie ook noten 57 en 59 hiervoor).
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.6.2.
Uit de genoemde Hoge Raad-beschikking, waarop de klacht in nr. 2.4 wijst, volgt dat dus niet. De klacht doet in nrs. 2.4-2.5 geen beroep op enige stellig zijdens No Surrender (of de chapter Los Hermanos), laat staan met verwijzing naar enige vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties.
Zie nr. 2.4.
Ik doel op nr. 2.5: “Daarbij komt dat een niet of nauwelijks waarneembaar onderscheidendheid juist het doel kan zijn van een informele vereniging, zodat de maatstaf die het gerechtshof hier aanlegt ook om die reden niet, of niet zonder meer in deze opvatting kan worden gevolgd.”
Rb. Oost-Brabant (Vzr.) 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, rov. 3.6: “Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster een vast ledenbestand en is het niet slechts een losse vriendenclub. De leden onderscheiden zich van anderen door het dragen van kleding van Motorclub Satudarah Eindhoven (wat blijkt uit de opdruk van de kleding). Verzoekster heeft een postadres. Weliswaar is geen ledenadministratie voorhanden en wordt er volgens verzoekster geen contributie betaald, maar dit zijn slechts aanwijzigen en geen vereisten voor het bestaan van een informele vereniging. Ook is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat sprake van een eigen bestuur met in ieder geval een voorzitter en een secretaris. Dat de voorzitter volgens verzoekster slechts beperkte bevoegdheden bezit, maakt dit niet anders. Weliswaar zijn er geen aanwijzigen dat er een formele algemene ledenvergadering is gehouden maar verzoekster heeft wel aangegeven dat de leden het laatste woord hebben hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk niet verschilt van een ledenvergadering van een vereniging met rechtspersoonlijkheid. Verder acht de voorzieningenrechter op basis van de hierboven genoemde rapporten voldoende aannemelijk dat verzoekster een bepaald doel heeft in de vorm van het organiseren van activiteiten voor haar leden en deelnemen aan activiteiten van derden. Het bestaan van deze activiteiten blijkt uit de bovengenoemde rapporten. Op basis van de hierboven genoemde informatie in het Handboek is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat verzoekster zelf een entiteit vormt en niet slechts een afdeling is van de landelijke vereniging. Verzoekster neemt deel aan het rechtsverkeer reeds omdat haar is toegestaan van het pand gebruik te maken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoekster is aan te merken als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee als een rechtspersoon. Verweerder heeft verzoekster daarom kunnen aanschrijven.” [onderstreping toegevoegd, A-G]
HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, rov. 3.4.1.
Zie nr. 2.7.
Zie Rb. Oost-Brabant (Vzr.) 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, waarin voorlag het geval waarin de gemeente Eindhoven (verweerder) aan Satudarah Motorclub Eindhoven (verzoekster), ter attentie van de president, bij brief van 6 mei 2013 had verzonden een besluit van 1 mei 2013 tot het onder oplegging van een dwangsom gelasten om de exploitatie van het bouwwerk aan een bepaald adres als horecabedrijf binnen twee weken na verzending te beëindigen, tegen welk besluit verzoekster bezwaar had gemaakt en in welk verband zij de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Dat is kennelijk de in noot 86 hiervoor onderstreepte overweging van de voorzieningenrechter. Zie overigens ook Rb. Oost-Brabant (Vzr.) 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, rov. 3.3: “(…) Om een entiteit als een informele vereniging aan te merken, dient sprake te zijn van een vast ledenbestand, een algemene ledenvergadering en een bestuur, een organisatie met een bepaald doel die een eenheid vormt die als subject deelneemt aan het rechtsverkeer” (de klacht verwijst daarnaar niet).
Zie de klacht in nr. 2.7. Ik laat ook daar dat de klacht in nr. 2.7 (of elders) niet wijst op een daartoe strekkende stellingname zijdens No Surrender (of Los Hermanos), laat staan met verwijzing naar enige vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties.
Waaronder dus, kort gezegd: dat in het maatschappelijk verkeer leden van chapters niet van elkaar te onderscheiden zijn (daar zij zich presenteren als onderdeel van een gemeenschap die No Surrender heet en daaraan hun bestaansrecht ontlenen, niet aan het lidmaatschap van lokale afdelingen, waaraan niet afdoet het feit dat al deze subgroeperingen eigen 'patches' dragen en eigen namen hebben, nu weliswaar die patches leden van No Surrender onderling in de gelegenheid stellen clubgenoten (ook letterlijk) te 'plaatsen', maar die nuanceringen voor de buitenstaander niet onderscheidend zijn); en dat, anders dan bij No Surrender, op geen enkele manier is gebleken dat de chapters desondanks daadwerkelijk zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, wat als reden heeft dat de presentatie van (chapters van) No Surrender in het maatschappelijk leven wordt bepaald door dat centrale gezag binnen No Surrender (door die strikte, centraal gestuurde organisatie, waarbinnen in feite alles strikt hiërarchisch (‘top down’) is vormgegeven). Zie nader rov. 3.27 van de beschikking.
Zie nr. 2.8.
Zie A-G Vlas in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:1163) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, JOR 2020/226, onder 3.30, noot 54: “ABRvS 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, AB 2009/201, m.nt. R. Ortlep (Comité Behoud Havezathe Heeckeren), rov. 2.3; Rb. Oost-Brabant 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701 (Satudarah Motorclub Eindhoven), rov. 3.3; Overes, Van der Ploeg & Van Veen, a.w., 2019, p. 51.” De klacht verwijst in nr. 2.8 naar “voetnoot 53” in de genoemde conclusie, maar daarin wordt slechts literatuur genoemd, dus niet de uitspraak van de voorzieningenrechter. De klacht verwijst in nr. 2.7 naar Rb. Oost-Brabant (Vzr.) 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, rov. 3.6, maar daarop wijst de A-G dus niet in de genoemde conclusie (daar gaat het alleen om Rb. Oost-Brabant (Vzr.) 24 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2701, rov. 3.3, geciteerd in noot 90 hiervoor).
Zie nr. 2.9.
Wat betreft de bestreden overweging van het hof in rov. 3.27 is dat in nr. 2.10 niet meer dan dat het hof “hierom”, wat kennelijk terugslaat op nrs. 2.6-2.9, “althans niet zonder nadere overweging die ontbreekt” tot zijn oordeel kon komen.
Zie wederom nr. 2.10: “De overweging, onder 3.28., dat de chapters ook een eigen naam en (meestal) een clubhuis hebben, een onontkoombaar gevolg is van het feit dat het om lokale afdelingen gaat en dat op de vraag of ze als verenigingen zijn aan te merken, dat geen wezenlijke invloed heeft, kan hierom evenmin de toets der cassatiekritiek doorstaan.” Dit bouwt kennelijk (“hierom evenmin”) ook voort op nrs. 2.6-2.9. Zie ook de vorige noot.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 11 september 2020, p. 10 onderaan.
Zie ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2020, p. 2, waar de voorzitter van het hof opmerkt: “[H]et hof heeft geconstateerd dat de chapters en brotherhoods niet als belanghebbenden in de procedure zijn betrokken en heeft besloten hen alsnog op te roepen.”
Zie rov. 1.1 van de beschikking en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2020, p. 2.
Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2020, p. 2.
Waaraan het hof in rov. 3.35 toevoegt: “(…) een eigen doelstelling ontbreekt, en er zijn geen beslissende feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij als informele verenigingen zijn aan te merken. In tegendeel, de brotherhoods zijn ondergeschikt aan de chapters en kennen zelfs niet de vrijheden van de chapters. Daar is althans niets van gebleken.”
Zie o.a. HR 25 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0387, NJ 1992/149, rov. 4.2, HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440, NJ 2003/486, rov. 3.3.2, HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, NJ 2007/45, rov. 3.4.2 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900, NJ 2018/412, rov. 4.1.2.
Zie bijv. ook HR 25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696, NJ 1984/297, rov. 3.4: “[D]e bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden [komt] in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen. (…) Het voormelde uitgangspunt - waar dit ruimte laat voor uitzonderingen - brengt mee dat voor het antwoord op de door het middel aan de orde gestelde vraag beslissend is of er grond bestaat te dezen een zodanige uitzondering aan te nemen.” Deze beslissing is herhaald in HR 3 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1163, NJ 1994/375, rov. 3.3, HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1130, NJ 2015/265, rov. 5.1 en HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233, NJ 2016/429, rov. 3.4.1. Zie ook o.a. de conclusie van A-G De Bock (ECLI:NL:PHR:2016:837) voor laatstgenoemd arrest en A. Knigge & M. Zilinsky, GS Burgerlijke Rechtsvordering, Deventer: Wolters Kluwer 2020 (actueel t/m 14 januari 2020), art. 45, aant. 9: “De Hoge Raad liet in genoemd arrest [HR 25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696, NJ 1984/297, A-G] echter uitdrukkelijk de mogelijkheid open een uitzondering toe te laten op de geformuleerde hoofdregel. Voor de vraag of de omstandigheden tot een dergelijke uitzondering nopen, zal beslissend zijn of het toekennen van procesbevoegdheid aan een entiteit die noch een natuurlijke persoon is noch over rechtspersoonlijkheid beschikt, noodzakelijk is teneinde het recht op een effectieve toegang tot de rechter te effectueren.” In de praktijk plegen wel vaker ‘entiteiten’ die geen rechtspersoon zijn, als belanghebbende te worden aangemerkt. Zie bijv. OK 26 juni 1986, ECLI:NL:GHAMS:1986:AC9616, NJ 1987/976 (ondernemingsraad is belanghebbende in jaarrekeningprocedure).
Het onderdeel vermeldt in nr. 2.12 van het cassatieverzoekschrift niet meer dan: “Hierom kan de beschikking niet in stand blijven.” Dit behelst geen klacht die nog weer een aparte behandeling behoeft, gegeven al het voorgaande.
Het onderdeel lijkt te bedoelen: dat de brotherhoods geen informele verenigingen zijn. Rov. 3.35 van de beschikking ziet immers op de brotherhoods, terwijl het middel niet bestrijdt enige door het hof aangelegde “maatstaf” voor het al dan niet aanmerken van een ‘entiteit’ als formele vereniging (zie bijv. rov. 3.4, in cassatie onbestreden), wat de brotherhoods volgens het hof dus niet zijn (zie rov. 3.35, eerste zin: “De brotherhoods zijn geen formele verenigingen”).