Rechtbank Limburg 3 januari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4.
HR, 16-09-2022, nr. 21/01623
ECLI:NL:HR:2022:1222, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2022
- Zaaknummer
21/01623
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1222, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑09‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:138, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:26, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2022:138, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1222, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2021
- Vindplaatsen
NTHR 2022, afl. 6, p. 245
NTHR 2023, afl. 4, p. 133 met annotatie van mr. A.D. Visser
NJ 2024/145 met annotatie van M.L. Hendrikse
NTHR 2022, afl. 3, p. 119
Uitspraak 16‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Vervoerrecht. CMR. Bevat CMR een regel van bewijslastverdeling met betrekking tot vraag of tijdens vervoer door douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als door afzender aan vervoerder meegegeven goederen?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/01623
Datum 16 september 2022
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres] ,
advocaten: J.H.M. van Swaaij en J.M. Moorman,
tegen
[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: N.T. Dempsey.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/03/226122 / HA ZA 16-566 van de rechtbank Limburg van 3 januari 2018;
de arresten in de zaak 200.236.225/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 december 2019 en 12 januari 2021.
[eiseres] heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door C. Sprik.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 12 januari 2021 en tot afdoening van de zaak zoals in 2.20 van de conclusie is aangegeven, en voor het overige tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van [eiseres] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] verzorgde in 2015 regelmatig in opdracht van [A] Ltd, gevestigd te [plaats 1] , Bulgarije (hierna: [A] ), transporten van zendingen keukenartikelen naar het Verenigd Koninkrijk. Deze keukenartikelen werden door of in opdracht van [A] afgeleverd bij [verweerster] te [plaats 2] .
(ii) [verweerster] gaf vervolgens de opdracht aan [eiseres] om deze zendingen bij haar in [plaats 2] op te halen en naar de eindbestemming in het Verenigd Koninkrijk te vervoeren.
(iii) Op 21 oktober 2015 heeft een chauffeur van [eiseres] vier pallets met dozen bij [verweerster] geladen. De inhoud van de dozen was niet zichtbaar. De dozen hadden geen opdruk. De door [verweerster] ingevulde en door de chauffeur van [eiseres] ondertekende CMR-vrachtbrief vermeldde onder meer het volgende:
“Goederen: 4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1.450 kg (…)”
(iv) Uit het bewegingsrapport van de vrachtwagen blijkt dat deze van [plaats 2] naar [eiseres] in [plaats 3] is gereden, en onderweg tweemaal is gestopt. In [plaats 3] zijn de pallets overgeladen in een andere vrachtwagen, bestuurd door een andere chauffeur.
(v) Op weg naar de eindbestemming is deze verzegelde vrachtwagen aangehouden door de Franse douane. Bij inspectie zijn in de vrachtwagen vier pallets met dozen aangetroffen met daarin sigaretten, waarover geen accijns was afgedragen. De chauffeur is aangehouden, verhoord en na een nacht weer in vrijheid gesteld. De vrachtwagen, met inhoud, is enige tijd in beslag genomen door de douane en de sigaretten zijn verbeurd verklaard.
2.2
In deze procedure vordert [eiseres] veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden, begroot op € 24.583,43, en tot betaling van openstaande facturen van tezamen € 1.718,20. Daarnaast heeft [eiseres] gevorderd voor recht te verklaren dat zij jegens [verweerster] niet aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] door verlies van de zending keukenartikelen zegt te hebben geleden.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen.1.
2.4
Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vorderingen afgewezen.2.Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg3.(hierna: CMR) is van toepassing. [eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij van [verweerster] vier pallets met sigaretten, waarover geen accijnzen waren betaald, heeft meegekregen. Door de douane zijn andere goederen aangetroffen dan op de vrachtbrief stonden vermeld. Voor de daardoor ontstane schade is [verweerster] aansprakelijk op de voet van art. 7 en 11 CMR, aldus [eiseres] . (tussenarrest, rov. 3.5.1 en 3.5.2)
[eiseres] baseert haar vordering op de stelling dat de dozen die de douane in beslag heeft genomen, dezelfde dozen zijn als door [verweerster] aan [eiseres] zijn meegegeven. [verweerster] heeft die stelling gemotiveerd betwist, zodat de gestelde feiten nog niet zijn komen vast te staan, en er is, gelet op een aantal feitelijke onduidelijkheden, onvoldoende bewijs voor die stelling. (tussenarrest, rov. 3.5.4)
Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv rust de bewijslast van die stelling op [eiseres] . [eiseres] wordt daarom toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de dozen met sigaretten die de Franse douane heeft aangetroffen in de vrachtwagen van [eiseres] , door [verweerster] aan [eiseres] zijn meegegeven. (tussenarrest, rov. 3.5.5)
In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] niet geslaagd is in het bewijs dat de door [verweerster] aan [eiseres] meegegeven dozen dezelfde dozen waren als die, welke door de Franse douane zijn aangetroffen. (eindarrest, rov. 6.8.1)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.5.4 en 3.5.5 van het tussenarrest) dat, overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv, op [eiseres] de bewijslast rust van haar stelling dat de dozen die de douane in beslag heeft genomen, dezelfde dozen zijn als [verweerster] aan [eiseres] heeft meegegeven. Het onderdeel voert onder meer aan dat uit de CMR een andere bewijslastverdeling voortvloeit. Deze zou inhouden dat de vervoerder in een geval als het onderhavige in beginsel ermee kan volstaan te bewijzen dat de door de douane aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken en bestemming overeenstemt met hetgeen op de vrachtbrief staat vermeld. Als de afzender zich erop beroept dat de aangetroffen vracht niet de zijne is, dan dient hij die stelling te bewijzen, althans geldt ten gunste van de vervoerder een bewijsvermoeden dat de met de omschrijving in vrachtbrief overeenstemmende vracht afkomstig is van de afzender die deze vrachtbrief heeft ondertekend, aldus het onderdeel. Het onderdeel verwijst naar de art. 6 lid 1, 7 lid 1, 8 leden 1 en 3, 9 lid 1, en 11 CMR, mede in hun onderlinge verhouding.
3.2.1
Vragen van uitleg van bepalingen van de CMR dienen te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van de art. 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (hierna: Verdrag van Wenen).4.
Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moeten de bepalingen van de CMR worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepalingen met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitlegging van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van de CMR vormt.
Voorts geldt dat voor de uitleg van de CMR geen gebruik kan worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis van het verdrag omdat geen verslag of documentatie van de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is, zodat het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen bij de uitleg van de CMR niet kan worden toegepast.5.
3.2.2
De CMR bevat in de Engelse authentieke tekst voor zover hier van belang de volgende bepalingen.
Art. 6 lid 1:
“The consignment note shall contain the following particulars:
(a) (…)
(b) (…)
(c) (…)
(d) The place and the date of taking over of the goods and the place designated for delivery;
(e) (…)
(f) The description in common use of the nature of the goods and the method of packing, and, in the case of dangerous goods, their generally recognized description;
(g) The number of packages and their special marks and numbers;
(h) The gross weight of the goods or their quantity otherwise expressed;
(i) (…);
(j) The requisite instructions for Customs and other formalities;
(k) (…) “
Art. 7 lid 1
“The sender shall be responsible for all expenses, loss and damage sustained by the carrier by reason of the inaccuracy or inadequacy of:
(a) The particulars specified in article 6, paragraph 1, (b), (d), (e), (f), (g), (h) and (j);
(b) (…);
(c) (…).”
Art. 8
“1. On taking over the goods, the carrier shall check:
(a) The accuracy of the statements in the consignment note as to the number of packages and their marks and numbers, and
(b) The apparent condition of the goods and their packaging.
2. (…)
3. The sender shall be entitled to require the carrier to check the gross weight of the goods or their quantity otherwise expressed. He may also require the contents of the packages to be checked. The carrier shall be entitled to claim the cost of such checking. The result of the checks shall be entered in the consignment note.”
Art. 9
1. The consignment note shall be prima facie evidence of the making of the contract of carriage, the conditions of the contract and the receipt of the goods by the carrier.
2. If the consignment note contains no specific reservations by the carrier, it shall be presumed, unless the contrary is proved, that the goods and their packaging appeared to be in good condition when the carrier took them over and that the number of packages, their marks and numbers corresponded with the statements in the consignment note.”
Art. 11
1. For the purposes of the Customs or other formalities which have to be completed before delivery of the goods, the sender shall attach the necessary documents to the consignment note or place them at the disposal of the carrier and shall furnish him with all the information which he requires.
2. The carrier shall not be under any duty to enquire into either the accuracy or the adequacy of such documents and information. The sender shall be liable to the carrier for any damage caused by the absence, inadequacy or irregularity of such documents and information, except in the case of some wrongful act or neglect on the part of the carrier.
3. (…)”
3.2.3
Op grond van art. 7 CMR is de afzender aansprakelijk voor door de vervoerder geleden schade als gevolg van de onnauwkeurigheid of onvolledigheid van de aanduidingen op de vrachtbrief met betrekking tot onder meer de aard van de goederen en de wijze van verpakking, het aantal colli, hun bijzondere merken en nummers, het bruto-gewicht van de goederen en de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies. Art. 8 CMR houdt in dat de vervoerder slechts de juistheid van het aantal in de vrachtbrief genoemde colli en hun merken en nummers moet onderzoeken, tenzij de afzender eist dat de vervoerder ook het gewicht of de hoeveelheid of de inhoud van de colli onderzoekt. Op grond van art. 11 CMR is de afzender onder meer verantwoordelijk voor het verschaffen van de informatie en bescheiden die nodig zijn om te voldoen aan douane- en andere formaliteiten. Wanneer de afzender aan die verplichting niet voldoet, is hij aansprakelijk voor schade die de vervoerder daardoor lijdt.
3.2.4
Met betrekking tot de vraag of in een geval als het onderhavige de vervoerder moet bewijzen dat de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen, dan wel dat de afzender moet bewijzen dat de door de douane aangetroffen goederen niet de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen zijn, bevat de CMR geen uitdrukkelijke regels. Dergelijke regels liggen evenmin besloten in de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde art. 6, 7, 8, 9 en 11 CMR.
Gezien de bewoordingen van art. 9 CMR, beschouwd in hun context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR, levert de vrachtbrief enkel een bewijsvermoeden op van de juistheid van hetgeen genoemd wordt in die bepaling, waaronder dat het aantal colli en hun merken en nummers bij de inontvangstneming door de vervoerder in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 6 lid 1, onder g, in verbinding met art. 8 lid 1 CMR). Dat bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de vraag of de tijdens het vervoer aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender meegegeven goederen.
Uit art. 8 lid 1 en lid 3 CMR, in samenhang gelezen, volgt dat de vervoerder zonder een daartoe strekkende opdracht van de afzender niet gehouden is om de inhoud van de vracht te onderzoeken. Die bepalingen brengen niet mee dat, indien de afzender de vervoerder niet heeft opgedragen de inhoud van de vracht te onderzoeken en het aantal colli van de aangetroffen lading overeenstemt met de vrachtbrief, op de afzender de bewijslast rust dat de tijdens het vervoer aangetroffen goederen niet dezelfde zijn als de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen.
Uit de rechtspraak en literatuur van de verschillende CMR-verdragsstaten blijkt niet van een heersende opvatting over de hiervoor bedoelde bepalingen van de CMR als door het onderdeel bepleit.
Een en ander betekent dat niet de CMR, maar het nationale recht bepalend is voor de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen.
3.2.5
Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten van onderdeel 1 falen.
3.3
Onderdeel 4 klaagt dat het hof het eindvonnis van de rechtbank integraal heeft vernietigd, ook voor zover daarin de vordering van [eiseres] tot betaling van de openstaande facturen ten bedrage van € 1.718,20 is toegewezen. Het onderdeel wijst er terecht op dat tegen de toewijzing van deze vordering in hoger beroep geen grieven zijn gericht (zoals het hof in rov. 3.2.2 van het tussenarrest ook heeft overwogen), en dat het hof dus buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door het vonnis ook op dit punt te vernietigen.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.5
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het in onderdeel 4 bestreden gedeelte van het dictum van het eindarrest van het hof te vernietigen voor zover dit meebrengt dat de door de rechtbank toegewezen vordering van [eiseres] tot betaling van de openstaande facturen ten bedrage van € 1.718,20 alsnog is afgewezen.
[verweerster] heeft de onjuistheid in het dictum van het eindarrest van het hof niet uitgelokt en heeft zich bij schriftelijke toelichting ten aanzien van dit onderdeel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. [eiseres] heeft het onderdeel niet schriftelijk toegelicht. De Hoge Raad zal, nu reservering van de proceskosten niet in aanmerking komt, de proceskosten van het cassatieberoep compenseren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 12 januari 2021 voor zover de vernietiging door het hof van het vonnis van de rechtbank Limburg van 3 januari 2018 zich uitstrekt tot de veroordeling van [verweerster] tot betaling van de openstaande facturen aan [eiseres] van in totaal € 1.718,20, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot aan de dag van volledige betaling;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 16 september 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑09‑2022
Gerechtshof ’sHertogenbosch 24 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4668 en 12 januari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:26.
Trb. 1957, 84.
Trb. 1972, 51, en 1985, 79.
Vgl. HR 29 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1191, HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2043 en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2528.
Conclusie 11‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Vervoerrecht. Bewijsrecht. CMR-Verdrag. Bewijslastverdeling, art. 150 Rv; rust bewijslast dat vervoerde pallet dozen waarop door Franse douane beslag is gelegd, dezelfde pallet is als die ten vervoer is aangeboden, op vervoerder of op afzender?; motiveringsklachten.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01623
Zitting 11 februari 2022
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
[eiseres] B.V.
(hierna: [eiseres] )
Tegen
[verweerster] B.V.
(hierna: [verweerster] )
Deze zaak betreft het vervoer van een vracht bestaande uit vier pallets met dozen met – volgens de vrachtbrief – keukengerei van Nederland naar Engeland onder de CMR-voorwaarden. Tijdens een controle in Frankrijk bleek de vracht geen keukengerei maar sigaretten te bevatten, waarvoor geen accijnzen waren afgedragen. Vervoerder [eiseres] heeft afzender [verweerster] aansprakelijk gesteld voor haar schade. [verweerster] heeft zich erop beroepen dat niet is aangetoond dat de vracht die de Franse douane heeft aangetroffen ook de vracht is die zij in Nederland aan [eiseres] heeft meegegeven. In cassatie staat het oordeel van het hof centraal dat op [eiseres] de bewijslast rust dat het om dezelfde vracht gaat en dat [eiseres] niet in dit bewijs is geslaagd.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.
(i) [verweerster] verzorgde in 2015 regelmatig in opdracht van [A] Ltd (hierna: [A] ), gevestigd te [plaats 1] , Bulgarije, transporten van zendingen keukenartikelen naar het Verenigd Koninkrijk. Deze keukenartikelen werden door of in opdracht van [A] afgeleverd bij [verweerster] te [plaats 2] .
(ii) [verweerster] gaf vervolgens de opdracht aan [eiseres] om deze zendingen bij haar in [plaats 2] op te halen en naar de eindbestemming te vervoeren. Zo ook bij e-mail van 21 oktober 2015.
(iii) Op 21 oktober 2015 heeft een chauffeur van [eiseres] pallets in [plaats 2] bij [verweerster] geladen. De inhoud van de dozen was niet zichtbaar en de dozen hadden geen opdruk. Over die belading verklaarde de chauffeur in een overgelegde schriftelijke verklaring onder meer dat hij van een medewerker van [verweerster] had begrepen dat de zending bestek bevatte, dat hij na het inladen van de pallets naar [eiseres] is gereden zonder tussenstops te maken en dat hij bij [eiseres] de zending heeft uitgeladen en voorzien heeft van een [eiseres] -sticker en dat deze zending vervolgens binnen een kwartier in een andere trailer is geladen.
(iv) Op de door [verweerster] ingevulde CMR vrachtbrief met nummer NL [001] is onder meer vermeld dat de zending ‘4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1.450 kg’ betrof. [verweerster] en [eiseres] hebben als vervoerder respectievelijk ontvanger een handtekening geplaatst.
(v) De paklijst, op briefpapier van [B] , vermeldt de naam van de afzender, de naam van de geadresseerde en ‘Item: Swiss style knivessets 112 boxes containi[n]g 20 sets’.
(vi) Uit het Bewegingen Rapport van de trekker met kenteken [002] blijkt dat de pallets bij [verweerster] te [plaats 2] zijn opgehaald tussen 16.10 uur en 16.20 uur. Verder blijkt daaruit dat de trekker daarna via [plaats 4] naar [eiseres] in [plaats 3] is gereden, waarbij de trekker 5 minuten is gestopt aan de [a-straat] ; [b-straat] , [plaats 4] en 35 minuten is gestopt aan de [c-straat] ; [b-straat] , [plaats 4] .
(vii) Een zelfstandig chauffeur (hierna: X) die in opdracht werkzaam is voor [eiseres] , heeft een gesloten, verzegelde, trailer met kenteken [003] in ontvangst genomen, deze voorzien van extra hangsloten en aan de trekker met kenteken [004] gekoppeld. Op diezelfde dag, rond 23.00 uur, werd de vrachtwagen op weg naar de eindbestemming in het Verenigd Koninkrijk dichtbij [plaats 5] in Frankrijk aangehouden door de Franse douane voor inspectie.
(viii) Het rapport van de douane vermeldt hierover onder meer:
‘Le chauffeur nous présente les documents suivants:
-Une CMR [ [001] ] , en date du 21/10/2015, relative à un transport de 4 (..) palettes d’ustensiles de cuisine(..)
-Un bon de chargement annexé à cette CMR n° [005] (..)
(..)
Nous constatons que le chargement se compose de palettes de groupage sur toute la longueur. Nous remarquons au milieu du chargement la présence de quatre palettes de cartons blancs sans marque.
Nous procédons à l’ouverture d’un des cartons et constatons qu’il est intégralement rempli de cartouches de cigarettes
(..)
Précisons également que les palettes de cigarettes étaient chacune revêtues d’une étiquette numérotées en série continue 1/4, 2/4, 3/4 et 4/4, reprenant les mêmes coordonnées de transporteur et de destinataire que la CMR présentée [005] par monsieur [betrokkene 1] en début de contrôle et relative à un transport de quatre palettes d’ustensiles de cuisine. (..)’.
(ix) Voor de aangetroffen sigaretten waren geen accijnzen voldaan. De Franse douane heeft chauffeur X aangehouden, verhoord en na een nacht in vrijheid gesteld. De trekker en trailer (met inhoud) zijn vervolgens enige tijd in beslag genomen door de Franse douane en de sigaretten zijn verbeurd verklaard.
(x) Op 22 oktober 2015 heeft [eiseres] [verweerster] geïnformeerd omtrent de gebeurtenis.
(xi) Bij brief van 26 oktober 2015 heeft [eiseres] [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de kosten, die zij stelde te hebben gemaakt ten gevolge van het voorval, door [eiseres] begroot op € 24.583,43. Op 27 oktober 2015 heeft [A] [verweerster] aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van vermissing van de vier pallets met keukenartikelen.
(xii) [verweerster] heeft jegens [eiseres] aansprakelijkheid afgewezen en de betaling van vier facturen van [eiseres] opgeschort, omdat zij op haar beurt door [A] aansprakelijk was gesteld.
(xiii) In opdracht van de verzekeraar van [verweerster] is door [C] te Amsterdam een onderzoek gedaan naar de vermissing van vier pallets met keukenartikelen. In haar (voorlopige) rapport van 29 juli 2016 concludeerde [C] voorlopig dat onvoldoende is onderbouwd dat door [A] aan [verweerster] vier pallets met keukenspullen werden geleverd, en dat de mogelijkheid bestaat dat in de vier pallets sigaretten waren verpakt. Ook concludeerde [C] voorlopig dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de pallets die op 21 oktober om 16 uur in de oplegger van [eiseres] werden geladen ook de pallets waren die de douane heeft aangetroffen, en dat het mogelijk is dat pallets en/of documenten zijn gewisseld gedurende de periode dat de zending onder de hoede was van [eiseres] .
1.2
[eiseres] heeft [verweerster] in rechte betrokken en kort samengevat gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van haar schade van € 24.583,43, van de buitengerechtelijke kosten en van vier openstaande facturen van in totaal € 1.718,20 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente. Daarnaast heeft [eiseres] een verklaring voor recht gevorderd dat zij jegens [verweerster] niet aansprakelijk is voor de door [verweerster] geleden schade ter zake van de in de dagvaarding genoemde zending keukengerei.
1.3
Bij vonnis van 3 januari 20182.heeft de rechtbank Limburg de vorderingen van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.4
[verweerster] heeft hoger beroep ingesteld. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft bij (tussen)arrest van 24 december 20193.onder meer geoordeeld dat op [eiseres] de bewijslast rust ten aanzien van de feiten die aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd. Het hof heeft [eiseres] toegelaten te bewijzen dat de pallets met dozen met sigaretten die de Franse douane heeft aangetroffen in de oplegger van [eiseres] , de pallets met dozen zijn die door [verweerster] eerder die dag aan [eiseres] voor vervoer zijn meegegeven. [eiseres] heeft getuigen laten horen. [verweerster] heeft afgezien van een contra-enquête.
1.5
Het hof heeft bij arrest van 12 januari 20214.het vonnis van de rechtbank Limburg vernietigd, de vorderingen van [verweerster] afgewezen en [verweerster] veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen ter uitvoering van het vonnis aan haar was voldaan. Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, onder meer overwogen dat het niet terugkomt op het bij tussenarrest gegeven oordeel over de bewijslastverdeling (rov. 6.2). Mogelijke schimmige kwesties rondom [A] als oorspronkelijk afzender van de vracht hebben niets van doen met de bewijsopdracht dat [verweerster] de dozen met sigaretten aan [eiseres] heeft meegegeven (rov. 6.5). Met de door [eiseres] voorgedragen bewijsmiddelen is niet overtuigend bewezen dat de door [verweerster] aan [eiseres] meegegeven dozen dezelfde dozen waren als die, welke door de Franse douane zijn aangetroffen (rov. 6.6.1-6.6.6). Niet uitgesloten kan worden het door [verweerster] bij wege van verweer opgeworpen scenario dat de dozen sigaretten door iemand ergens in de tijd tussen de belading van de oplegger en het moment dat chauffeur X met zijn verzegelde oplegger vertrok, in de ene of de andere oplegger zijn geplaatst en/of dat de bijbehorende papieren zijn verwisseld. Alle andere twijfels en schimmige kwesties die [eiseres] heeft opgerakeld, kunnen hier niet aan afdoen en behoeven verder geen bespreking meer (rov. 6.8.1).
1.6
[verweerster] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof van 24 december 2019 en 12 januari 2021. [eiseres] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. [verweerster] heeft schriftelijke toelichting genomen. [eiseres] heeft gerepliceerd. [verweerster] heeft afgezien van dupliek.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
De procesinleiding bevat twee middelen. Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen (onderdelen 1 en 2) en is gericht tegen het arrest van 24 december 2019 (hierna: het tussenarrest). Het tweede middel bestaat uit drie onderdelen (onderdelen 3, 4 en 5) en is gericht tegen het arrest van 12 januari 2021 (hierna: het eindarrest).
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 3.5.4 en 3.5.5 van het tussenarrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat op [eiseres] de bewijslast rust van de stelling dat de vier pallets die zij op 21 oktober 2015 bij [verweerster] heeft opgehaald, dezelfde pallets met dozen zijn die aanwezig waren in [eiseres] ’s vrachtwagen met oplegger die op 21 oktober 2015 door de Franse douane werd gecontroleerd. Volgens het hof levert het enkele feit dat de Franse douane sigaretten heeft aangetroffen in de oplegger, onvoldoende bewijs op van de stelling van [eiseres] dat [verweerster] deze sigaretten heeft meegegeven met de chauffeur van [eiseres] . [verweerster] heeft de door [eiseres] gestelde feiten gemotiveerd betwist, zodat deze feiten nog niet zijn komen vast te staan. Volgens het hof rust op [eiseres] krachtens de hoofdregel van art. 150 Rv de last de feiten te bewijzen waarop zij haar vordering baseert. Het onderdeel klaagt dat het hof de bewijslastverdeling onjuist heeft toegepast, gelet op een drietal vaststaande feiten. Deze feiten laten zich volgens het onderdeel niet anders verstaan dan dat de in [eiseres] ’s oplegger aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken correspondeert met de namens [eiseres] en [verweerster] ondertekende CMR-vrachtbrief die [eiseres] aan de Franse douane heeft laten zien. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat (i) sprake is van een bevrijdend verweer door [verweerster] , (ii) op grond van de ‘tenzij-bepaling’ van art. 150 Rv de bewijslast op [verweerster] moet rusten, en (iii) ten gunste van [eiseres] een bewijsvermoeden moet gelden. Het onderdeel beroept zich nog op een aantal bepalingen van het in deze zaak toepasselijke CMR-Verdrag5., waaruit zou volgen dat [eiseres] als vervoerder niet behoeft te bewijzen welke inhoud de vracht had. Het onderdeel verwijst naar art. 7 lid 1 in verbinding met art. 6 lid 1, onder b, d, e, f, g, h en j, art. 8 leden 1 en 3, art. 9 lid 1 en art. 11 CMR.
2.3
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op het vervoer in deze zaak het CMR-Verdrag van toepassing is. Het CMR-Verdrag geeft geen regeling van de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag die in deze procedure aan de orde is, namelijk op wie de bewijslast rust in het geval tussen afzender en vervoerder in geschil is of de vervoerde goederen dezelfde zijn als die door de afzender ten vervoer zijn aangeboden. Nu op dit punt een bepaling in het CMR-Verdrag ontbreekt, wordt de bewijslast beheerst door art. 150 Rv. De bewijslast rust krachtens art. 150 Rv op de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.6.De vraag rijst of de bepalingen van het CMR-Verdrag waarop het onderdeel een beroep doet, ertoe leiden dat de bewijslastverdeling in deze zaak anders zou moeten liggen. Weliswaar zien enkele van de door het onderdeel genoemde bepalingen op de bewijskracht van in de vrachtbrief vermelde aanduidingen, maar zij hebben geen betrekking op de vraag of de pallets zoals deze zijn afgeleverd ook dezelfde zijn als deze zijn vervoerd en later in een vrachtwagen zijn aangetroffen door de Franse douane. In het navolgende ga ik in op de genoemde bepalingen van het CMR-Verdrag.
2.4
Art. 7 CMR bepaalt kort gezegd dat de afzender aansprakelijk is voor schade van de vervoerder door onnauwkeurigheid of onvolledigheid van bepaalde aanduidingen in de vrachtbrief. Het gaat daarbij om aanduidingen die gelet op art. 6 CMR in een vrachtbrief opgenomen moeten worden, waaronder het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers (art. 6 lid 1, sub g); het brutogewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen (art. 6 lid 1, sub h) en de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies (art. 6 lid 1, sub j). Uit art. 8 lid 1 CMR volgt welk onderzoek van een vervoerder verwacht mag worden bij inontvangstneming van de vracht. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen dat een vervoerder slechts een beperkt onderzoek dient te verrichten, omdat het voor een vervoerder ondoenlijk is om iedere zending volledig te controleren. Dit zou kosten en verlies van tijd met zich brengen die de vervoerder zich zonder compensatie niet kan veroorloven.7.De beperkte controle houdt in dat een vervoerder wel het aantal colli en hun merken en nummers dient te vergelijken met de vrachtbrief. Ook dient de vervoerder de uiterlijke staat van de verpakkingen te controleren. Aan dit laatste onderzoek mogen niet te hoge eisen worden gesteld; het gaat erom wat bij een redelijk onderzoek uiterlijk waarneembaar is. Van een vervoerder wordt niet verwacht dat hij ook de inhoud van de verpakkingen controleert.8.Een afzender kan dit overigens wel van een vervoerder verlangen, maar dan mag de vervoerder de kosten daarvoor bij de afzender in rekening brengen (art. 8 lid 3 CMR). Dit onderzoek kan bewijsrechtelijke gevolgen hebben. In de praktijk wordt van de mogelijkheid van art. 8 lid 3 CMR nauwelijks gebruik gemaakt.9.
2.5
Op grond van art. 9 lid 1 CMR levert een vrachtbrief volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden van de overeenkomst en de ontvangst van de goederen door de vervoerder. In samenhang gelezen met art. 8 CMR, geldt dit dus niet voor de in de vrachtovereenkomst opgenomen inhoud van de verpakkingen.10.De vrachtbrief levert bewijs van de ontvangst van de vracht, maar niet bewijs dat ook de inhoud van die vracht overeenkomt met hetgeen in de vrachtbrief is vermeld nu deze niet door de vervoerder gecontroleerd zal zijn. Dat in de onderhavige zaak in de vrachtbrief is opgenomen dat het om de levering van keukengerei gaat, betekent dus niet dat de vrachtbrief het in art. 9 lid 1 CMR bedoelde bewijs(vermoeden) oplevert dat de vracht die inhoud had.11.De vraag naar het bewijs van de inhoud van de vracht is in zulke gevallen aan de gerechten zelf overgelaten.12.
2.6
Anders dan het onderdeel betoogt, levert art. 9 lid 1 CMR ook geen aanwijzingen op dat in deze zaak van een bewijsvermoeden of een andere bewijslastverdeling moet worden uitgegaan. Het bewijsvermoeden van art. 9 lid 1 CMR heeft alleen betrekking op de vracht zoals deze in ontvangst is genomen, en wel op de uiterlijke kenmerken waarnaar de vervoerder onderzoek moet doen en op de vrachtbrief zijn vermeld. Het levert geen vermoeden op ten aanzien van de vraag of de vracht later nog hetzelfde is. Daarbij merk ik op dat wanneer een vracht wordt aangetroffen met hetzelfde aantal pallets en dozen, en dit overeenkomt met de vrachtbrief, dit uiteraard bewijs zal opleveren van de stelling dat het nog om dezelfde vracht gaat. Er kunnen echter ook omstandigheden zijn die maken dat dit (nog) niet voldoende bewijs oplevert, en van zo’n situatie is volgens het hof sprake (zie rov. 3.5.4).
2.7
Art. 11 CMR heeft geen betrekking op de bewijslast, of op een verdeling daarvan, maar bepaalt in het tweede lid slechts dat de afzender jegens de vervoerder aansprakelijk is voor de schade die de vervoerder lijdt door afwezigheid, onvolledigheid of onregelmatigheid van bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor bijvoorbeeld douaneformaliteiten. Ook deze bepaling vormt geen reden om van een andere bewijslastverdeling uit te gaan.
2.8
Uit het voorgaande volgt dat in deze zaak het CMR-Verdrag niets bepaalt over de bewijslast ten aanzien van de vraag of het om dezelfde pallets gaat. Art. 150 Rv is daarom van toepassing. Van een afwijking op grond van een bijzondere regel is geen sprake. Ook valt niet in te zien waarom eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval zouden meebrengen dat van een andere bewijslastverdeling zou moeten worden uitgegaan. Het is immers [eiseres] onder wiens verantwoordelijkheid de vracht wordt vervoerd, en [verweerster] heeft, nadat [eiseres] de vracht in ontvangst heeft genomen, verder geen zicht meer op de vracht. Waarom dit in de visie van [eiseres] anders zou liggen, wordt door het onderdeel ook niet uitgewerkt anders dan door verwijzing naar bepalingen van het CMR-Verdrag en de door het onderdeel genoemde feiten.
2.9
Het onderdeel noemt de volgende vaststaande feiten die een andere bewijslastverdeling zouden rechtvaardigen: (i) in de vrachtbrief is de vracht omschreven als ‘4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1450 kg’, (ii) de vrachtbrief is door de chauffeur aan de Franse douane afgegeven en (iii) de Franse douane heeft in de gecontroleerde vrachtwagen sigaretten gevonden in ‘quatre (4) palettes de vingt huit (28) cartons’, welke pallets ieder een label hadden met ‘les mêmes coordonnées de transporteur et de destinataire’ als opgenomen in de vrachtbrief. Volgens het onderdeel volgt hieruit dat de in [eiseres] ’s oplegger aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken correspondeert met de namens [eiseres] en [verweerster] ondertekende CMR-vrachtbrief die [eiseres] aan de Franse douane heeft laten zien.
2.10
Anders dan het onderdeel betoogt, volgt uit deze feiten niet dat de bewijslast anders zou moeten worden verdeeld. Het is immers [eiseres] die van [verweerster] vergoeding vordert van de door haar geleden schade. In dat kader heeft [eiseres] aangevoerd dat de van [verweerster] afkomstige pallets bij de controle in Frankrijk niet, zoals op de vrachtbrief stond aangegeven, keukengerei bevatten maar sigaretten waarvoor geen accijnzen waren betaald. [verweerster] heeft erkend dat bij de controle in Frankrijk in de vrachtwagen van [eiseres] vier pallets met sigaretten zijn aangetroffen, maar heeft weersproken dat die door de Franse douane aangetroffen pallets dezelfde zijn als die [eiseres] bij haar heeft opgehaald. [verweerster] betwist dan ook een feit waarop [eiseres] zich beroept, zodat [eiseres] daarvan, gelet op art. 150 Rv, de bewijslast draagt. Voor zover het onderdeel klaagt dat de feiten meebrengen dat sprake is van een bevrijdend verweer, en dat dus van een andere bewijslastverdeling had moeten worden uitgegaan, faalt ook deze klacht. Het hof heeft in rov. 3.5.4 terecht overwogen dat sprake is van de gemotiveerde betwisting door [verweerster] van de door [eiseres] gestelde feiten. Het hof heeft dit vervolgens uitgewerkt door te overwegen dat er nog te veel onduidelijkheden zijn en de stellingen van partijen te veel vragen oproepen.
2.11
Op grond van het voorgaande kom ik tot de slotsom dat de klachten van onderdeel 1 falen.
2.12
Onderdeel 2 bevat een voortbouwklacht die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
2.13
Onderdeel 3 valt in twee onderdelen uiteen en is gericht tegen rov. 6.5 en rov. 6.8.1 van het eindarrest. In rov. 6.5 heeft het hof geoordeeld dat de herkomst van de door [A] aangeleverde documentatie nogal schimmig lijkt, maar niets van doen heeft met de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht dat [verweerster] de desbetreffende dozen aan [eiseres] heeft meegegeven. In rov. 6.8.1 heeft het hof overwogen dat ‘alle andere twijfels en schimmige kwesties die [eiseres] heeft opgerakeld’ niet kunnen afdoen aan het oordeel van het hof dat [eiseres] geen bewijs heeft geleverd van haar stelling dat [verweerster] aan [eiseres] de dozen met sigaretten had meegegeven, terwijl de vrachtbrief keukengerei vermeldde.
2.14
Onderdeel 3.1 klaagt dat deze overwegingen onbegrijpelijk zijn in het licht van de stellingen van [eiseres] , die erop neerkomen dat [A] omgeven is door twijfels en schimmige kwesties. [eiseres] verwijst daarbij naar de door haar ingenomen stellingen: (i) dat [A] niet alleen een vervalste inkoopfactuur, maar ook een vervalste verkoopfactuur ten grondslag gelegd heeft aan het vervoer van de vier pallets met dozen van Bulgarije naar het Verenigd Koninkrijk, (ii) dat minst genomen opmerkelijk is dat [A] de vervoersopdracht direct annuleerde nadat zij door [verweerster] telefonisch verwittigd was van de in Frankrijk gevonden pallets met sigaretten, en [A] hierbij – in de bewoordingen van [verweerster] – ontwijkende antwoorden gaf, (iii) dat volgens [A] de dozen met keukenmessen op 21 oktober 2015 afgeleverd moesten worden bij [D] in [plaats 6] , maar [D] een fabrikant is van allerlei soorten kabels, en (iv) dat [A] (naar eigen zeggen) kort na het incident op 21/22 oktober 2015 haar deuren heeft moeten sluiten en van de aardbodem is verdwenen. Het zou daarom plausibel zijn dat de dozen die in opdracht van [A] bij [verweerster] zijn afgeleverd, geen keukengerei bevatten maar sigaretten. Volgens het onderdeel valt niet in te zien waarom die stellingen niet relevant zouden zijn.
2.15
Het hof heeft in rov. 3.8.1 overwogen dat het door [verweerster] bij wege van verweer opgeworpen scenario dat de dozen tijdens het transport door iemand zijn verwisseld, niet is uitgesloten. Het hof heeft verder overwogen dat [eiseres] haar stelling dat [verweerster] de dozen met sigaretten heeft meegegeven niet heeft bewezen en dat daaraan de door [eiseres] opgeworpen twijfels en ‘schimmige kwesties’ over [A] niet kunnen afdoen. Het hof heeft de stellingen van [eiseres] beoordeeld en in rov. 6.5 overwogen dat aan [eiseres] kan worden nagegeven dat de herkomst van de door [A] aangeleverde documentatie nogal schimmig lijkt. Het hof heeft overwogen dat deze twijfels en schimmige kwesties niets van doen hebben met de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht. Anders dan het onderdeel betoogt, acht ik het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, zodat het onderdeel faalt.
2.16
Onderdeel 3.2 betoogt dat de klacht van onderdeel 3.1 temeer klemt, omdat [verweerster] de dozen niet heeft geopend of de inhoud ervan heeft gecontroleerd, en dat dit aannemelijker zou maken dat de pallets met dozen reeds op het moment van het in ontvangst nemen ervan door [eiseres] sigaretten bevatten.
2.17
Het onderdeel bouwt voort op onderdeel 3.1 en behoeft geen nadere bespreking.
2.18
Onderdeel 4 klaagt dat het hof in zijn eindarrest het vonnis van de rechtbank integraal heeft vernietigd, met veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van al hetgeen [verweerster] aan [eiseres] heeft betaald ter uitvoering van het vonnis. Dit terwijl de rechtbank bij vonnis onder meer twee vorderingen ‘tot betaling van de openstaande facturen aan [eiseres] van in totaal € 1.718,20, vermeerderd met de wettelijke handelsrente’ had toegewezen, en het hof in zijn tussenarrest had overwogen dat in hoger beroep ‘de door [verweerster] niet betaalde openstaande facturen (ad € 1.718,20) geen rol meer’ speelden.13.Het hof zou hiermee ten onrechte buiten de grenzen van de rechtsstrijd in appel zijn getreden door het vonnis van de rechtbank (integraal) te vernietigen.
2.19
Uit rov. 3.2.2 van het tussenarrest volgt dat de vorderingen tot betaling van de openstaande facturen niet aan het hof zijn voorgelegd. Het hof kon dan ook niet overgaan tot integrale vernietiging van het vonnis met veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van al hetgeen [verweerster] aan [eiseres] heeft betaald ter uitvoering van het vonnis. Het hof had het vonnis van de rechtbank niet mogen vernietigen voor zover het vonnis betrekking had op de veroordeling tot betaling van de facturen van in totaal € 1.718,20. Het hof is daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, zodat de klacht slaagt.
2.20
Bij het slagen van onderdeel 4 kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen door het eindarrest van het hof op dit punt te vernietigen en [eiseres] te veroordelen tot terugbetaling aan [verweerster] van hetgeen uit hoofde van het vonnis van de rechtbank Limburg van 3 januari 2018 is voldaan, behoudens hetgeen door [verweerster] is voldaan ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de openstaande facturen van in totaal € 1.718,20, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
2.21
Onderdeel 5 bevat voortbouwklachten die verder geen bespreking behoeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 12 januari 2021 en tot afdoening van de zaak zoals in 2.20 van deze conclusie is aangegeven, en voor het overige tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2022
Zie het bestreden arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 24 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4668, onder rov. 3.1.
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (Convention Relative au Contrat de Transport International de Marchandises par Route), gesloten te Genève op 19 mei 1956, Trb. 1957, 84.
Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast (2017), 1 e.v. (Inleiding)
R. Loewe, Commentary on the Convention of 19 May 1956 on the Contract for the International Carriage of Goods by Road (CMR), 1975, p. 29; M.L. Hendrikse & Ph.H.J.G. van Huizen, CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg: een praktische en rechtsvergelijkende benadering, 2005, p. 89 e.v.
Th.H.J. Dorrestein, Recht van het internationale wegvervoer, 1977, p. 103.
Hendrikse & Van Huizen, a.w., p. 90; Dorrestein, a.w., p. 105.
K.F. Haak, De aansprakelijkheid van de vervoerder ingevolge de CMR, 1984, p. 215.
Loewe, a.w., p. 32.
[verweerster] refereert zich ten aanzien van deze klacht aan het oordeel van de Hoge Raad, zie voetnoot 12 van de schriftelijke toelichting.
Beroepschrift 12‑04‑2021
PROCESINLEIDING CASSATIE (VORDERINGSZAAK)
Gerecht: Hoge Raad der Nederlanden
Datum indiening: maandag 12 april 2021
Uiterste verschijndatum verweerster: donderdag 20 mei 2021
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt op — de in hoofdstuk 1 van het Procesreglement van de Hoge Raad voor civiele vorderingszaken ( Stcrt. 2017/5928) genoemde — vrijdagen om 10.00 uur de zaken die vermeld zijn op het in art. 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken.
De hierna te vermelden verweerster in cassatie kan in dit geding bij de Hoge Raad uitsluitend verschijnen door tussenkomst van en vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad.
Partijen en advocaten
Eiseres tot cassatie
Naam: [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres])
Gevestigd te: [vestigingsplaats]
Advocaat bij de Hoge Raad: mr. J.H.M. van Swaaij
Kantooradres: Molenveldlaan 162
6523 RN Nijmegen
Verweerster in cassatie
Naam: [verweerster] B.V. (hierna: [verweerster])
Gevestigd te: [vestigingsplaats]
Advocaat laatste feitelijke instantie: mr. J.F.G. Godart
Kantooradres advocaat: Oude Lindestraat 1
6411 EH Heerlen
Bestreden arresten
Instantie: gerechtshof 's‑Hertogenbosch
Datum tussenarrest: 24 december 2019
Datum eindarrest: 12 januari 2021
Middel van cassatie I:1.
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het hof overwogen en beslist heeft zoals in zijn op 24 december 2019 gewezen tussenarrest (hierna: het tussenarrest) vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
Inleiding
Dit middel stelt een principiële vraag aan de orde over wegvervoer waarop het CMR-verdrag van toepassing is. Zij betreft het bewijs dat vracht die een vervoerder vervoert, en die bij een douanecontrole smokkelwaar blijkt te bevatten, afkomstig is van de afzender, de opdrachtgever van de vervoerder. Wie moet bewijzen dat deze vracht door de vervoerder bij deze afzender opgehaald is, en hoe wordt dit bewijs geleverd?
Eerst de belangrijkste feiten2. in deze zaak. [eiseres] heeft van [verweerster] per e-mail van 21 oktober 2015 de opdracht gekregen om vier pallets met dozen (28 per pallet, 112 in totaal) te vervoeren van [a-plaats] naar [b-plaats] (Verenigd Koninkrijk). Deze pallets met dozen waren eerder al in [a-plaats] bij [verweerster] afgeleverd door of in opdracht van [A] (hierna: [A]), gevestigd te [c-plaats] (Bulgarije). [eiseres] is op deze 21ste oktober begonnen met de uitvoering van [verweerster]' opdracht. Rond 16:15 uur heeft een vrachtwagenchauffeur van [eiseres] de pallets met dozen opgehaald bij [verweerster]. De CMR-vrachtbrief die toen namens [eiseres] en [verweerster] ondertekend is, vermeldt dat de dozen keukengerei zouden bevatten. Rond 18:40 uur is deze chauffeur aangekomen bij [eiseres]'s distributiecentrum in [d-plaats], na twee tussenstops in Kerkrade van respectievelijk vijf minuten en 35 minuten. Voor de rit naar het Verenigd Koninkrijk, die nog dezelfde avond begon, schakelde [eiseres] een van haar andere vrachtwagenchauffeurs in. Rond 23.00 uur werd deze chauffeur in Frankrijk, in de buurt van [e-plaats], door de Franse douane aangehouden voor een inspectie.
Tijdens deze inspectie heeft deze chauffeur genoemde CMR-vrachtbrief laten zien en zijn door de Franse douane in de oplegger van de vrachtwagen onder meer vier pallets met 28 dozen per pallet aangetroffen en geïnspecteerd. Op deze vier pallets zat een label met de bestemming die correspondeert met de CMR-vrachtbrief die de vrachtwagenchauffeur aan de Franse douane had laten zien. In iedere doos bleken vijftig sloffen sigaretten te zitten (per slof tien pakjes van 20 sigaretten); in totaal derhalve (4 × 28 × 50 =) 5600 sloffen sigaretten. [eiseres] heeft van de Franse douane een boete gekregen voor het vervoeren van sigaretten waarvoor geen accijnzen betaald waren. De door [eiseres] in dit geding ingestelde eis, die door de rechtbank toegewezen is, strekt onder meer tot een veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van [eiseres]'s schade, waaronder die (door [eiseres] betaalde) boete.
In casu hebben de rechtbank en het hof verschillend geoordeeld over de bewijslastverdeling. De rechtbank is (kort gezegd) tot het oordeel3. gekomen dat het op de weg van [verweerster] als afzender gelegen had om meer handen en voeten te geven aan haar stelling dat de vier pallets met dozen die [eiseres] van [verweerster] in ontvangst genomen heeft, àndere pallets zouden zijn dan de pallets met dozen die de Franse douane aangetroffen heeft. Het hof is echter tot het oordeel gekomen dat [eiseres] als vervoerder zou moeten bewijzen (althans nog nader zou moeten bewijzen) dat de dozen die de douane in beslag genomen heeft, dezelfde dozen zijn die [verweerster] aan [eiseres] meegegeven heeft, ofschoon de in [eiseres]'s vrachtwagen aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken en bestemming gewoon correspondeert met de namens [eiseres] en [verweerster] ondertekende CMR-vrachtbrief.
Klachten
1. Onjuiste bewijslastverdeling, gezien de feiten en bepalingen uit het CMR-verdrag (tussenarrest-rovv, 3.5.4 en 3.5.5)
Onjuist is 's hofs oordeel in rovv. 3.5.4 en 3.5.5 dat op [eiseres], krachtens de hoofdregel van art. 150 Rv, de last zou rusten om te bewijzen, althans nog nader te bewijzen, dat de vier pallets met dozen die zij op 21 oktober 2015 rond 16:15 uur bij [verweerster] opgehaald heeft, dezelfde pallets met dozen zijn die aanwezig waren in [eiseres]'s vrachtwagen met oplegger die op deze 21ste oktober 2015 rond 23:00 uur door de Franse douane gecontroleerd werd op een snelwegparkeerplaats in de buurt van [e-plaats].
Immers, de door het hof voorgestane bewijslastverdeling is onjuist, gezien de in casu vaststaande feiten en het op de vervoersovereenkomst4. tussen [eiseres] en [verweerster] toepasselijke5. CMR-verdrag.6. Het hof miskent dat op basis van de in casu vaststaande feiten (hierna: letters a t/m c) en bepalingen in het CMR-verdrag (hierna: letters d t/m f) aangenomen moet worden:
- i.
dat het door [verweerster] als afzender gevoerde ‘dat zijn ondanks de vrachtbrief niet mijn pallets met dozen’-verweer een bevrijdend verweer is of moet zijn, zodat de stelp licht en bewijslast wat betreft dit verweer op [verweerster] rust; althans
- ii.
dat, indien geen sprake zou zijn van zo'n bevrijdend verweer, de hoofdregel van art. 150 Rv op grond van de ‘tenzij’ van art. 150 Rv uitzondering moet lijden, omdat uit genoemde feiten en CMR-bepalingen volgt of moet volgen dat in casu sprake is van een geval waarin een andere bewijslastverdeling voortvloeit uit een bijzondere regel en/of de eisen van redelijkheid en billijkheid; althans
- iii.
dat, indien geen sprake zou zijn van zo'n bevrijdend verweer of zo'n uitzondering op de hoofdregel van art. 150 Rv, ten gunste van [eiseres] als vervoerder een bewijsvermoeden geldt of moet gelden, bijvoorbeeld inhoudende dat de vrachtbrief en de daarmee qua uiterlijke kenmerken en bestemming corresponderende vracht ‘dwingend bewijs’7. resp. ‘volledig bewijs, behoudens tegenbewijs’8. levert dat deze vracht afkomstig is van de afzender die deze vrachtbrief ondertekend heeft.
Genoemde vaststaande feiten bestaan namelijk hierin:
- a.
dat de CMR-vrachtbrief van 21 oktober 2015 met nummer [001] de door [eiseres] naar [b-plaats] (Verenigd Koninkrijk) te vervoeren vracht omschrijft als ‘4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1450 kg’;9.
- b.
dat [eiseres]'s vrachtwagenchauffeur deze CMR-vrachtbrief getoond heeft aan de Franse douane;10. en
- c.
dat in [eiseres]'s door de Franse douane gecontroleerde vrachtwagen sigaretten gevonden zijn in ‘quatre (4) palettes de vingt huit (28) cartons’, welke pallets ieder een label hadden met ‘les mêmes coordonnées de transporteur et et de destinataire’ als op de door [eiseres]'s vrachtwagenchauffeur aan de Franse douane getoonde CMR-vrachtbrief met nummer [001].11.
Derhalve laten deze feiten zich niet anders verstaan, dan dat de in [eiseres]'s oplegger aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken (dus: vier pallets met per pallet 28 dozen) en bestemming (dus: [a-straat], [postcode] [b-plaats]) correspondeert met de namens [eiseres] en [verweerster] ondertekende CMR-vrachtbrief die [eiseres]'s vrachtwagenchauffeur voor deze vracht aan de Franse douane heeft laten zien. Gezien deze feiten, is onjuist 's hofs oordeel in rovv. 3.5.4 en 3.5.5 dat [eiseres] zou moeten bewijzen, althans nog nader zou moeten bewijzen, dat het om dezelfde vracht ging: dus dat de vier pallets met 28 dozen per pallet die [eiseres] bij [verweerster] opgehaald heeft, dezelfde pallets met dozen zijn die aanwezig waren in [eiseres]'s door de Franse douane gecontroleerde oplegger.12.
Zulks klemt temeer, omdat het CMR-verdrag nu juist bepaalt:
- d.
dat de vrachtbrief volledig bewijs, behoudens tegenbewijs levert van onder meer de ontvangst van de vracht door de vervoerder (art. 9 lid 1 CMR);
- e.
dat de vervoerder bij inontvangstneming van de vracht slechts gehouden is om onderzoek te doen naar de juistheid van de vrachtbrief betreffende ‘het aantal colli en hun merken en nummers’ en de uiterlijke staat van de vracht (artt. 8 lid 1 jo. 6 lid 1 letter g CMR), tenzij de afzender eist dat de vervoerder ook ander onderzoek doet, bijvoorbeeld naar ‘de inhoud der colli’ (art. 8 lid 3 CMR);13. en
- f.
dat de afzender aansprakelijk is voor schade die de vervoerder leidt door onnauwkeurigheid of onvolledigheid van de vrachtbrief (artt. 7 lid 1 jo art. 6 lid 1 letters b, d, e, f, g, h en j CMR), en in beginsel aansprakelijk is voor schade die de vervoerder leidt door afwezigheid, onvolledigheid of onregelmatigheid van bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor bijvoorbeeld douaneformaliteiten (art. 11 CMR).
Uit deze CMR-verdragsbepalingen volgt [1] dat de vervoerder kan volstaan met een onderzoek naar de uiterlijke kenmerken14. van de vracht en dat hij geen onderzoek hoeft te doen naar de inhoud van de vracht, tenzij de afzender dit van de vervoerder eist, alsmede [2] dat de afzender aansprakelijk is voor alle schade die de vervoerder leidt door onnauwkeurigheid of onvolledigheid van de vrachtbrief, bijvoorbeeld wat betreft de inhoud van de vracht (artt. 8 lid 1 jo. 6 lid 1 letter f CMR: ‘de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen ’) en bovendien in beginsel aansprakelijk is voor de afwezigheid van bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor douaneformaliteiten, ook indien deze afzender, zoals in casu15., niet voorafgaand aan de inontvangstname van de vracht door de vervoerder gecontroleerd heeft of de vrachtbrief nauwkeurig en volledig is. Het hof miskent niet alleen dat uit deze verdragsbepalingen volgt dat een vervoerder zoals [eiseres] ter beantwoording van de vraag of vracht afkomstig is van een afzender zoals [verweerster] volstaan kan met het leveren van het bewijs dat de vracht qua uiterlijke kenmerken en bestemming correspondeert met de door de afzender ondertekende vrachtbrief, maar ook dat van een vervoerder zoals [eiseres] kan niet gevergd kan worden dat hij meer bewijs levert dan dat (en dit bijvoorbeeld met behulp van door van vrachtwagenchauffeurs of distributiecentrummedewerkers afgelegde of af te leggen verklaringen over de kleur van de pallets, de dozen of het verpakkingsmateriaal). Het hof miskent bovendien dat een vervoerder zoals [eiseres] in ieder geval niet hoeft te bewijzen welke inhoud de vracht had (dus in casu: ‘Kitchenware’/keukengerei of sigaretten). Uit art. 8 lid 1 CMR volgt immers dat de vervoerder de inhoud van de vracht niet hoeft te controleren, zodat de vrachtbrief geen dwingend bewijs oplevert van de inhoud van de vracht.
2. Voortbouwklacht
Hetgeen waarover onderdeel 1 klaagt, vitieert alles waarmee door het hof in het tussenarrest voortgebouwd wordt op wat dat onderdeel bestrijdt, in het bijzonder in het dictum.
Middel van cassatie II:
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het hof overwogen en beslist heeft zoals in zijn op 12 januari 2021 gewezen eindarrest (hierna: het eindarrest) vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
3. Hoezo zouden ‘twijfels en schimmige kwesties’ rondom [a] en haar relatie met [verweerster] ‘niets van doen’ hebben met de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht? (eindarrest-rovv, 6.5 en 6.8.1)
3.1
Onbegrijpelijk zijn 's hofs:
- —
oordeel in rov. 6.5 dat de herkomst van de door [A] aangeleverde documentatie nogal schimmig lijkt, maar dat dit met de door het hof aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht dat [verweerster] de betreffende dozen met sigaretten aan [eiseres] meegegeven heeft, ‘niets van doen ’ zou hebben; en
- —
oordeel in rov. 6.8.1 dat de door [eiseres] betrokken stellingen over twijfels en schimmige kwesties niet zouden ‘kunnen {…} afdoen ’ aan 's hofs oordeel16. in deze rov. 6.8.1 dat [eiseres] niet bewezen zou hebben dat [verweerster] dozen sigaretten meegegeven had terwijl de bijbehorende vrachtbrief vermeldde dat het om keukengerei ging, zodat deze stellingen verder geen bespreking meer zouden behoeven.
Immers, zonder motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom voor de door bewijslevering te beantwoorden vraag of de pallets met dozen die [eiseres] bij [verweerster] opgehaald heeft, dezelfde pallets met dozen zijn die aanwezig waren in de vrachtwagen van [eiseres] die door de Franse douane gecontroleerd werd, niet relevant zou zijn dat de door [eiseres] bij [verweerster] in ontvangst genomen dozen afkomstig zijn van een schimmige partij in Bulgarije, die zeer wel sigaretten in plaats van keukengerei naar het Verenigd Koninkrijk zou kunnen willen laten vervoeren. De betreffende door [eiseres] betrokken ‘twijfels en schimmige kwesties’-stellingen,17. waarop het hof respondeert met deze oordelen, zijn echter wèl relevant. Die stellingen18. komen namelijk hierop neer:
- a.
dat [A] niet alleen een vervalste inkoopfactuur19., maar ook een vervalste verkoopfactuur20. ten grondslag gelegd heeft aan het vervoer van de vier pallets met dozen van Bulgarije naar het Verenigd Koninkrijk;
- b.
dat minst genomen opmerkelijk is dat [A] de vervoersopdracht direct annuleerde nadat zij door [verweerster] telefonisch verwittigd was van de in Frankrijk gevonden pallets met sigaretten, en [A] hierbij — in de bewoordingen van [verweerster] — ‘ontwijkende antwoorden’ gaf;21.
- c.
dat volgens [A] de dozen met keukenmessen op 21 oktober 2015 afgeleverd moesten worden bij [D] in [b-plaats], maar [D] een fabrikant is van allerlei soorten kabels;22. en
- d.
dat [A] (naar eigen zeggen) kort na het incident op 21/22 oktober 2015 haar deuren heeft moeten sluiten en van de aardbodem verdwenen is.23.
Die stellingen laten zich niet anders verstaan, dan dat [A] omgeven is door twijfels en schimmige kwesties, en dat het daarom alleszins plausibel is dat de vier pallets met dozen, die door of in opdracht van [A] bij [verweerster] afgeleverd zijn, bij de aflevering aan [verweerster] geen keukenspullen bevatten, maar sigaretten. Derhalve valt niet in te zien waarom die stellingen naar 's hofs oordeel niet relevant (‘niets van doen’24. resp. ‘kunnen hier niet aan afdoen’25.) zouden zijn voor de vraag of de pallets met dozen die [eiseres] bij [verweerster] opgehaald heeft, dezelfde pallets met dozen zijn die aanwezig waren in de vrachtwagen van [eiseres] die door de Franse douane gecontroleerd werd, welke dozen toen sigaretten bleken te bevatten.
3.2
Hetgeen waarover subonderdeel 3.1 klaagt, klemt nog temeer, gezien de door [eiseres] betrokken stelling26. dat zij de pallets met dozen van [verweerster] in ontvangst genomen heeft zònder dat [verweerster] deze dozen geopend heeft of de inhoud ervan gecontroleerd heeft.
Immers, deze stelling laat zich niet anders verstaan, dan dat [verweerster] geen zekerheid heeft dat de door haar aan [eiseres] meegegeven pallets met dozen geen sigaretten maar keukengerei bevatten, hetgeen des te aannemelijker maakt dat de pallets met dozen reeds ten tijde van de inontvangstneming ervan door [eiseres] bij [verweerster] te [vestigingsplaats] sigaretten bevatten.
4. Miskenning negatieve devolutieve werking: hof treedt buiten grenzen rechtsstrijd in appèl (eindarrest-rovv, 6.8.2 en 7)
Onjuist zijn 's hofs:
- —
oordeel in rov. 6.8.2 dat de ‘vordering van [eiseres] ’ afgewezen zou moeten worden en dat het bestreden vonnis daarom vernietigd zou moeten worden; en
- —
beslissing in rov. 7 (dictum) inhoudende dat het hof het vonnis van 3 januari 2018 ‘vernietigt’, ‘de vorderingen van [eiseres] ’ afwijst en [eiseres] veroordeelt tot terugbetaling van ‘al hetgeen [verweerster] ter uitvoering van het bestreden vonnis van 3 januari 2018 heeft voldaan aan [eiseres]’, vermeerderd met de wettelijke rente.
Immers, met dit oordeel en die beslissing miskent het hof de negatieve devolutieve werking van het hoger beroep. Bij vonnis van 3 januari 2018 heeft de rechtbank [verweerster] namelijk veroordeeld27.‘tot betaling van de openstaande facturen aan [eiseres] van in totaal € 1.718,20, vermeerderd met de wettelijke handelsrente’, en zoals het hof geoordeeld28. heeft ‘spelen de door [verweerster] niet betaalde openstaande facturen (ad € 1.718,20) geen rol meer’ in hoger beroep. Derhalve is het hof ten onrechte buiten de grenzen van de rechtsstrijd in appèl getreden door genoemd vonnis (integraal) te vernietigen, ‘de vorderingen’ van [eiseres] (integraal) af te wijzen, en [eiseres] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [verweerster] aan [eiseres] betaald heeft ter uitvoering van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente.
5. Voortbouwklachten
5.1
Hetgeen waarover onderdelen 3 en 4 klagen, vitieert alles waarmee door het hof in het eindarrest voortgebouwd wordt op wat dat onderdeel bestrijdt.
5.2
Hetgeen waarover middel van cassatie I (dus: in onderdelen 1 en 2) klaagt, vitieert alles waarmee het hof in het eindarrest voortbouwt op wat dat middel bestrijdt.
Op grond van deze middelen moge het de Hoge Raad behagen om de bestreden arresten te vernietigen; kosten rechtens (cassatie), met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen arrest.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑04‑2021
Hoewel het (tegenwoordig) voorkomt dat één middel meerdere in een zaak gewezen arresten bestrijdt, is er dezerzijds voor gekozen om het tussen- en eindarrest elk met een eigen middel te bestrijden. de onderdelen in deze middelen zijn overzichtelijkheidshalve gewoon doorgenummerd.
De feiten zijn vastgesteld in rovv. 2.1 t/m 2.16 van het in eerste aanleg, op 3 januari 2018 gewezen vonnis van de rechtbank Limburg en in rov. 3.1, letters a t/m n, van het tussenarrest. Het hof verwijst te dezen onder meer naar de producties die [eiseres] overgelegd heeft bij Akte 21 september 2016, namelijk het ‘Bewegingenrapport’ (prod. E-2, zie ook MvA-prod. R-2), de CMR-vrachtbrief (prod. E-3, zie ook MvA-prod. R-3) en het Proces-verbaal van de Franse douane (prod. E-4, zie ook MvA-prod. R-4).
Zie: Vonnis-rov. 4.10.
Zie: Vonnis-rov. 4.2 en Tussenarrest-rov. 3.5.1.
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR).
Zie: Tussenarrest-rov. 3.1, letter d. De CMR-vrachtbrief is overgelegd als Akte 21 september 2016-prod. E-3 (en overigens ook als MvA-prod. R-3). Deze CMR-vrachtbrief vermeldt rechtsboven het vrachtbriefnummer, bij nummers 6 t/m 12 de te vervoeren goederen, en bij nummer 21 de datum.
Zie: Tussenarrest-rov. 3.1, letter i. Het Proces-verbaal is overgelegd als Akte 21 september 2016-prod. E-4 (en overigens ook als MvA-prod. R-4). Dit Proces-verbaal vermeldt op blz. 1 (voor zover thans relevant):‘Le chauffeur nous présente les documents suivants:— Une CMR [001], en date du 21/10/2015, relative á un transport de 4 (quatre) palettes d'ustensiles de cuisine, pour un total de 112 cartons, avec pour expéditeur [expediteur], [f-plaats], et pour destinataire [D], [b-plaats], GB.— Un bon de chargement annexé á cette CMR no[001] á en-téte de la société [D], et reprenant 112 cartons de 2 sets d'ustensiles de cuisson.’
Zie: Tussenarrest-rov. 3.1, letter i (alsmede MvA-§§ 4.16 en 4.17, en Memorie na enquête-§§ 4.7 t/m 4.9). Het Proces-verbaal vermeldt op blz. 2 (voor zover thans relevant)niet alleen: ‘Nous constatons que le chargement se compose de palettes de groupage sur toute la longueur. Nous remarquons au milieu du chargement la presence de quatre palettes de cartons blancs sans marque. ’, maar ook: ‘ Nous dénombrons quatre (4) palettes de vingt huit (28) cartons, de cinquante (50) cartouches de dix (10) paquets de vingt (20) cigarettes de marque [merk], soit un total de mille cent vingt (1120) kilogrammes de cigarettes de marque [merk].Précisons que les paquets de cigarettes sont dépourvus de vignettes fiscales.Précisons également que les palettes de cigarettes étaient chacune revêtues d'une étiquette numérotées en série continue 1/4, 2/4, 3/4 et 4/4, reprenant les mêmes coordonnées de transporteur et et de destinataire que la CMR présentée [001] par monsieur [betrokkene 1] en début de controle et relative á un transport de quatre palettes d'ustensiles de cuisine. ’
Vgl. C. Teutsch, in: K.H. Thume e.a., Commentar CMR Übereinkommen über den Beförderungsvertrag im internationalen Straβengüterverkehr, Deutscher Fachverlag, 2013, blz. 249: ‘Lautet der Frachtbrief über ‘ein Container’ mit bestimmtem Inhalt, ist mangels näherer Anhaltspunkte der Container das Frachtstück.’
Rechtens onjuist is derhalve de door [verweerster] betrokken stelling dat [eiseres] alles wat in ontvangst genomen wordt zou moeten checken. Zie: Proces-verbaal van comparitie van partijen van 13 november 2017-blz. 4 (4de al.).
De uiterlijke kenmerken van de vracht zijn de kenmerken die zich laten vaststellen zònder dat de vracht geopend hoeft te worden. De vracht mag in beginsel niet geopend worden, tenzij de afzender eist dat de vervoerder de inhoud van de vracht onderzoekt (art. 8 lid 3 CMR). Vgl. C. Teutsch, in: K.H. Thume e.a., Commentar CMR Übereinkommen über den Beförderungsvertrag im internationalen Straβengüterverkehr, Deutscher Fachverlag, 2013, blz. 250: ‘Äuβerer Zustand des Gutes ist der, der sich ohne Öffnung der Verpackung feststellen lässt.’
Zie: Tussenarrest-rov. 3.5.3: ‘{…} het feit dat [verweerster] de inhoud van de dozen op de pallets niet heeft gecontroleerd maar wel op de vrachtbrief heeft vermeld dat zij keukengerei zouden bevatten, {…}’.
Zoals onderdeel 2 klaagt, brengt het slagen van onderdeel 1 mee dat dit oordeel niet in stand kan blijven. Immers, op grond van art. 8 CMR hoeft [eiseres] als vervoerder niet te onderzoeken, laat staan te bewijzen, welke inhoud de in opdracht van de afzender te vervoeren vracht heeft, in casu keukengerei of sigaretten.
Geciteerd is uit Eindarrest-rov. 6.8.1 (in fine).
Zie: Proces-verbaal van comparitie van partijen van 13 november 2017-blz. 4 (1e en 5de al.), MvA-§§ 3.1 t/m 3.18, en Memorie na enquête-§§ 2.1 t/m 2.13 en 5.1.
De inkoopfactuur is overgelegd als Akte 1 september 2020-prod. R-17 (laatste blz.). Zie voor de stellingen over de inkoopfactuur: Memorie na enquête-§§ 2.2 t/m 2.11, met verwijzing naar Akte 1 september 2020-prod. R-17 t/m R-21. Die stellingen komen hierop neer dat navraag bij [B] leert 1. dat de inkoopfactuur vervalst is, 2. dat [A] niet voorkomt in de database van [B] , 3. dat [B] benadrukt niet in keukenwaar te handelen, 4. dat het [B] toeschijnt dat de factuur met behulp van een vertaalmachine opgesteld is, 5. dat deze factuur geen BTW-nummer vermeldt, hetgeen in Bulgarije verplicht is.
De verkoop is overgelegd als CvA-prod. 6. ([eiseres] heeft in voetnoot 2 van Memorie na enquête-§ 2.5 abusievelijk verwezen naar CvA-prod. 5.) Zie voor de stellingen over de verkoopfactuur: MvA-§§ 3.6 t/m 3.10, met verwijzing naar MvA-prod. R-12 en R-14, alsmede Memorie na enquête-§§ 2.7, 2.8 en 2.11 bij ii, met verwijzing naar Akte 1 september 2020-prod. R-19. Die stellingen komen hierop neer 1. dat de verkoopfactuur op naam gesteld is van [C] , 2. dat [C] op 22 oktober 2015 al bijna een jaar failliet was, 3. dat de verkoopfactuur op vijf punten in strijd is met Bulgaars recht, 4. dat ook op de factuur een geldig BTW-nummer van [A] ontbreekt, omdat [A] reeds op 23 februari 2015 uit het Bulgaarse register voor BTW-geregistreerde bedrijven geschreven was, en 5. dat [C] niks te maken heeft met keukengerei, maar een expediteur (professionele vervoerder) was.
Zie: MvA-§§ 3.3 en 3.4 en Memorie na enquête-§ 2.12. Zie hierover ook: Vonnis-rov. 2.11.
Zie: MvA-§ 3.12, met verwijzing naar prod. R-16, alsmede Memorie na enquête-§ 2.11 bij iii.
Zie: MvA-§ 3.14. Zie ook: Proces-verbaal van comparitie van 13 november 2017-blz. 4 (1e al.). Zie voorts: Vonnis-rov. 2.13.
Geciteerd is uit Eindarrest-rov. 6.5.
Geciteerd is uit Eindarrest-rov. 6.8.1 (in fine).
Zie: MvA-§ 4.20, met verwijzing naar Vonnis-rov. 4.10. Zie ook: Tussenarrest-rov. 3.5.3: ‘{…} het feit dat [verweerster] de inhoud van de dozen op de pallets niet heeft gecontroleerd maar wel op de vrachtbrief heeft vermeld dat zij keukengerei zouden bevatten, {…}’. Zie verder: Proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 september 2020-blz. 3 (7de en 9de al.), en blz. 4 (3e al.), waaruit blijkt dat [verweerster] tijdens het getuigenverhoor in appèl verklaard heeft 1. dat de pallets zoals binnengekomen van de afzender ([A]) intact blijven en ‘gewoon doorgeschoven’ worden, 2. dat de desbetreffende dozen (keukenmessen) niet door [verweerster] opengemaakt zijn, en 3. dat er ‘van alles’ in de dozen gezeten kan hebben. Zie voorts: Proces-verbaal van comparitie van 13 november 2017-blz. 2, 6de al., blz. 3, 2de al., en blz. 3, 7de al.), waaruit blijkt dat [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard heeft 1.‘Ik heb de betreffende pallets en dozen die [A] bij ons heeft aangeleverd zelf niet gezien.’, 2.‘Op uw vraag of het zou kunnen zijn dat wij ook nooit messen in ontvangst hebben genomen antwoord ik dat dit best zo zou kunnen zijn. Dan zou dat wel een hele merkwaardige zending zijn geweest.’, en 3.‘Op uw vraag waarom ik ervan overtuigd ben dat [A] mij messensets heeft aangeleverd antwoord ik dat het me stug lijkt dat dit anders is. Ik heb in het verleden ooit gezien wat [A] aanleverde. Deze zending heb ik niet gezien. Ik ben er heilig van overtuigd dat er niks anders in zat dan messen.’
Zie: Vonnis-rov. 5.2 (en rov. 4.13).
Zie: Tussenarrest-rov. 3.2.2.