Einde inhoudsopgave
Besluit vragen en antwoorden toepassing 30%-regeling (extraterritoriale werknemers)
Artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB (extraterritoriale kosten)
Geldend
Geldend vanaf 12-09-2013
- Bronpublicatie:
23-08-2013, Stcrt. 2013, 25663 (uitgifte: 11-09-2013, regelingnummer: DGB 2013/70M)
- Inwerkingtreding
12-09-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-08-2013, Stcrt. 2013, 25663 (uitgifte: 11-09-2013, regelingnummer: DGB 2013/70M)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Kostenvergoeding
Vraag 7
Volgens artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB, moet sprake zijn van een tijdelijk verblijf. Geldt de 30%-regeling ook voor ingekomen werknemers die aan alle voorwaarden voldoen maar zich hier permanent vestigen?
Antwoord
Ja, voor de periode waarin hoofdstuk 4A van het UBLB op een ingekomen werknemer van toepassing is, wordt deze geacht tijdelijk hier te lande te verblijven.
Vraag 8
Een inhoudingsplichtige heeft per 1 januari 2012 een werknemer in dienst genomen. Deze werknemer is in 1965 geboren en heeft tot 1995 in Nederland gewoond. Van 1 januari 1995 tot 1 januari 2012 heeft hij in de VS gewerkt. Deze werknemer is geen ingekomen werknemer als bedoeld in artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB, omdat zijn specifieke deskundigheid niet schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Is in deze situatie wel een gericht vrijgestelde vergoeding mogelijk op basis van de werkelijke extraterritoriale kosten?
Antwoord
Nee, de VS zijn in deze situatie niet het land van herkomst. Daarom voldoet de werknemer niet aan de voorwaarde van een tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (zie artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB).
De VS zouden wel het land van herkomst kunnen zijn, als de werknemer daar geworteld zou zijn (geweest). Dit houdt in dat de werknemer na het vertrek uit Nederland de banden met Nederland moet hebben losgelaten. Voor de beoordeling of iemand nog banden met Nederland heeft, wordt de kortingsregeling als bedoeld in artikel 10ef van het UBLB gehanteerd. Als op basis van deze regeling nog een looptijd voor de bewijsregel zou resteren, dan kan het verblijf in Nederland worden aangemerkt als een tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.
In de hiervoor genoemde situatie resteert geen looptijd meer. In artikel 10ef, eerste lid, van het UBLB, is immers bepaald dat de looptijd wordt verminderd met de perioden van eerdere tewerkstelling of eerder verblijf in Nederland. Dit is de periode van 1965 tot 1 januari 1995. Deze periode beslaat meer dan de looptijd van de bewijsregel van 8 jaar.
Na een voorafgaand langdurig verblijf in Nederland zal een werknemer bij terugkeer binnen een periode van 25 jaar derhalve niet aangemerkt kunnen worden als een werknemer die in Nederland verblijf houdt buiten het land van herkomst. In zo'n geval is een gericht vrijgestelde vergoeding van extraterritoriale kosten niet mogelijk.
Vraag 9
De looptijd van de bewijsregel voor ingekomen werknemers bedraagt maximaal 8 jaar. Een werknemer blijft na deze periode tewerkgesteld door een inhoudingsplichtige. Kan de werkgever vervolgens een gericht vrijgestelde vergoeding geven op basis van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten?
Antwoord
Nee. Op grond van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB, behoren tot de gericht vrijgestelde vergoedingen de vergoedingen van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.
Het is niet aannemelijk dat na een verblijf van 8 jaar nog sprake is van een tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan langer sprake zijn van tijdelijk verblijf, bijvoorbeeld bij een seizoenarbeider die niet in Nederland woont en jaarlijks een aantal maanden in Nederland verblijft. Ook in het negende jaar dat hij in Nederland komt werken, kan sprake zijn van een tijdelijk verblijf.