Einde inhoudsopgave
Wet op de loonbelasting 1964
Artikel 31a [Berekening eindheffing werkkostenregeling]
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 499 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36418)
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
21-12-2022, Stb. 2022, 532 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36202)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 499 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36418)
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
20-12-2023, Stb. 2023, 501 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36420)
21-12-2022, Stb. 2022, 532 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36202)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Kostenvergoeding
Loonbelasting / Eindheffing
1.
Het bedrag van de verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt per inhoudingsplichtige bepaald.
2.
De verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met het bedrag aan vrije ruimte als bedoeld in het derde lid, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm van:
- a.
vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer:
- 1°
indien het vervoer plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige: tot de werkelijke kosten, met dien verstande dat de vermindering niet geldt voor vergoedingen ter zake van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige;
- 2°
indien het vervoer plaatsvindt per openbaar vervoer, anders dan in de vorm van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, en de vergoedingen hoger zijn dan € 0,23 per kilometer en zijn vastgesteld op basis van de werkelijke kosten: tot de werkelijke kosten met dien verstande dat, indien het vervoer plaatsvindt per Nederlands openbaar vervoer met gebruikmaking van een recht op vrij reizen (OV-abonnement) of een recht op vermindering van de prijs van vervoerbewijzen (voordeelurenkaart): ten minste tot de aanschafkosten van het OV-abonnement, onderscheidenlijk van de voordeelurenkaart;
- 3°
in overige situaties: tot € 0,23 per afgelegde kilometer;
met dien verstande dat ingeval voor het vervoer, niet zijnde vervoer per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, een vaste vergoeding wordt gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, deze vergoeding mag worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar naar die vaste plaats van werkzaamheden reist;
- b.
tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter;
- c.
onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een beroepsregister, alsmede outplacement;
- d.
het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, daaronder mede begrepen het volgen van een procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie, met uitzondering van:
- 1°
vergoedingen en verstrekkingen die verband houden met een werk- of studeerruimte, daaronder begrepen de inrichting;
- 2°
vergoedingen van binnenlandse reizen voor zover de vergoeding meer bedraagt dan het bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van onderdeel a;
- e.
extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten);
- f.
verhuizing in het kader van de dienstbetrekking, ter omvang van de kosten van het overbrengen van de inboedel vermeerderd met € 7750, waarbij bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de beoordeling of in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking wordt verhuisd;
- g.
gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur, die naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van het bijbehorende datatransport en de voor het gebruik in het kader van dienstbetrekking benodigde programmatuur en dergelijke, indien:
- 1°
de werknemer verplicht is tot teruggaaf van deze voorziening of tot vergoeding van de restwaarde, voor zover de voorziening voor rekening van de inhoudingsplichtige is gekomen, op het moment dat deze voorziening naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige niet langer noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en
- 2°
de werknemer geen werkzaamheden verricht in de functie van bestuurder of commissaris van de inhoudingsplichtige;
- h.
bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt;
- i.
branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige of van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, tot een bedrag van ten hoogste 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten, maar niet meer dan € 500 per werknemer per kalenderjaar;
- j.
een in het kader van de dienstbetrekking aangevraagde verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of daarmee vergelijkbare buitenlandse verklaring;
- k.
thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking tot € 2,35 per thuiswerkdag, daaronder begrepen een gedeelte van een thuiswerkdag, met dien verstande dat ingeval voor thuiswerken een vaste vergoeding wordt gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar thuiswerkt, deze vergoeding mag worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar thuiswerkt.
3.
De vrije ruimte bedraagt:
- a.
1,92% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting wordt geheven voor zover dat loon niet meer bedraagt dan € 400.000, vermeerderd met:
- b.
1,18% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting wordt geheven voor zover dat loon meer bedraagt dan € 400.000.
4.
In afwijking in zoverre van het tweede lid worden vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, bij de bepaling van de daarover verschuldigde belasting niet verminderd met vaste vergoedingen ter zake van de in het tweede lid bedoelde kosten ingeval aan deze vergoedingen geen onderzoek naar de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt.
5.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder vervoer vanwege de inhoudingsplichtige verstaan: vervoer als bedoeld in artikel 13a, zesde lid.
6.
Voor de toepassing van dit artikel worden vergoedingen ter zake van vervoer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, geacht niet hoger te zijn dan € 0,23 per afgelegde kilometer voor zover deze vergoedingen in totaal niet meer hebben bedragen dan het aantal in het kalenderjaar in dit kader afgelegde kilometers vermenigvuldigd met € 0,23.
7.
Voor de berekening van de in het tweede lid, onderdelen a en k, bedoelde vaste vergoeding ter zake van vervoer, onderscheidenlijk thuiswerken, worden de in die onderdelen genoemde aantallen dagen:
- a.
vermenigvuldigd met vier vijfde, drie vijfde, twee vijfde of een vijfde ingeval de werknemer in de regel vier dagen, drie dagen, twee dagen, onderscheidenlijk een dag, per week naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, onderscheidenlijk thuiswerkt;
- b.
naar tijdsgelang herrekend bij het aanvangen of beëindigen van de betreffende vergoeding, dan wel bij een wijziging in de grondslag voor de berekening van de vergoeding, in de loop van het kalenderjaar.
8.
Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten voor een periode van ten hoogste 20 maanden tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, voor de daaropvolgende periode van ten hoogste 20 maanden tot ten hoogste 20% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon en voor de daaropvolgende periode van ten hoogste 20 maanden tot ten hoogste 10% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden. Bij de toepassing van de eerste zin wordt per werknemer, naast de vergoeding of verstrekking van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schoolgelden, ten hoogste een bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen in aanmerking genomen van 30% van het bedrag van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens. Voor een werknemer waarvoor de eerste zin niet het gehele kalenderjaar wordt toegepast, wordt het ten hoogste in aanmerking te nemen bedrag, bedoeld in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van de tweede zin, ingeval de eerste zin voor dezelfde werknemer ook wordt toegepast door een of meer met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen of door een of meer natuurlijke personen die voor ten minste een derde gedeelte belang hebben in de inhoudingsplichtige.
9.
Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige buiten Nederland worden uitgezonden, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.
10.
Het tweede lid, onderdeel g, is niet van toepassing voor zover de vergoeding of verstrekking, al dan niet in het kader van een wijziging van de samenstelling van de tussen de werknemer en de inhoudingsplichtige overeengekomen beloning, in de plaats is gekomen van een ander loonbestanddeel.
11.
Het tweede lid, onderdeel g, onder 2°, is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat de voorziening een voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van de desbetreffende werknemer gebruikelijke voorziening is.
12.
Indien op een dag zowel naar een vaste plaats van werkzaamheden wordt gereisd als wordt thuisgewerkt kan voor die dag slechts een van de vergoedingen of verstrekkingen ter zake of in de vorm van vervoer in het kader van de dienstbetrekking naar een vaste plaats van werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel k, worden gegeven. Indien op een dag naar een vaste plaats van werkzaamheden wordt gereisd met een door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde auto als bedoeld in artikel 13bis, kan voor die dag niet een vergoeding of verstrekking ter zake of in de vorm van thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel k, worden gegeven.
13.
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid, onderdeel k, genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.
14.
Bij de toepassing van het tweede lid wordt, in afwijking van artikel 13, zesde lid, de ingevolge artikel 13, eerste tot en met vijfde lid, in aanmerking te nemen waarde van verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, verminderd met het bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van die verstrekkingen in totaal aan zijn werknemers in rekening heeft gebracht, met dien verstande dat de aldus verminderde waarde ten minste op nihil wordt gesteld.
15.
Bij de bepaling van het in het derde lid bedoelde loon wordt buiten beschouwing gelaten:
- a.
loon uit vroegere dienstbetrekking indien de inhoudingsplichtige in meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt;
- b.
loon ter zake waarvan de inhoudingsplichtige uitsluitend ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel c, inhoudingsplichtige is.
16.
De verschuldigde belasting, bedoeld in het tweede lid, wordt, in afwijking van artikel 27a, tweede lid, uiterlijk aangegeven en afgedragen tegelijk met de aangifte, onderscheidenlijk afdracht, over het tweede tijdvak van het volgende kalenderjaar. Ingeval de inhoudingsplicht is geëindigd in de loop van het kalenderjaar wordt voor het tweede tijdvak van het volgende kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin, gelezen: het tijdvak waarin de inhoudingsplicht is geëindigd.
17.
Indien extraterritoriale kosten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, worden vergoed aan een werknemer die voldoet aan de voorwaarden van het achtste lid, eerste zin, onderscheidenlijk negende lid, dient de inhoudingsplichtige ter zake van het eerste loontijdvak van ieder kalenderjaar waarin die werknemer aan die voorwaarden voldoet en die kosten door hem aan die werknemer worden vergoed een keuze te maken voor het al dan niet toepassen van het achtste lid, onderscheidenlijk negende lid. De keuze, bedoeld in de eerste zin, geldt voor het gehele kalenderjaar zolang de werknemer, bedoeld in de eerste zin, aan de voorwaarden, bedoeld in die zin, blijft voldoen.
18.
Indien binnen de eerste vier maanden van aanvang van de tewerkstelling als werknemer met extraterritoriale kosten een verzoek tot toepassing of voortgezette toepassing van de bewijsregel, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur gebaseerd op het achtste lid, wordt gedaan, dient de keuze, bedoeld in het zeventiende lid, in afwijking in zoverre van dat lid, eerste zin, voor het eerst te worden gemaakt ter zake van het eerstvolgende loontijdvak na afloop van die eerste vier maanden en geldt in dat geval vanaf dat loontijdvak voor de resterende periode van het kalenderjaar waarin de termijn van die eerste vier maanden afloopt zolang de werknemer, bedoeld in het zeventiende lid, eerste zin, aan de voorwaarden, bedoeld in die zin, blijft voldoen.