Einde inhoudsopgave
Regeling veiligheid zeeschepen
Bijlage 6 Eisen met betrekking tot de vaart rond de eilanden van Caribisch-Nederland
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2014
- Bronpublicatie:
16-06-2014, Stcrt. 2014, 16426 (uitgifte: 17-06-2014, regelingnummer: IENM/BSK-2014/115681)
- Inwerkingtreding
01-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2014, Stcrt. 2014, 16426 (uitgifte: 17-06-2014, regelingnummer: IENM/BSK-2014/115681)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Grondrechten
Vervoersrecht / Zeevervoer
Staatsrecht / Staatsinrichting
Bijlage behorend bij artikel 41b, eerste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen
Een Caribisch-Nederlands schip, als bedoeld in artikel 41b, eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
- 1.
De eigenaar van het schip draagt er zorg voor dat het schip en de inrichting in deugdelijke staat is en dat het geschikt is voor de reizen die met dat schip worden ondernomen. Dit houdt in dat luiken, patrijspoorten en andere openingen waterdicht, dan wel in geval van openingen naar de machinekamer luchtdicht kunnen worden afgesloten; dat er een goed bevestigde reling aanwezig is; dat de aanwezige brandblus- en lenspompen operationeel zijn; dat er geen beschadigingen zijn die de veiligheid kunnen beïnvloeden; dat de voortstuwingsinstallatie bedrijfsvaardig is en voorzien van voldoende brandstof en dat het schip niet meer personen vervoert dan is toegestaan volgens de voorschriften van de fabrikant. De eigenaar van het schip draagt zorg dat onveilige situaties worden voorkomen en dat passende maatregelen worden genomen om risico’s te beheersen. Hij draagt er tevens zorg voor dat alle opvarenden voor vertrek bekend zijn met de veiligheidsprocedures bij noodsituaties.
- 2.
De eigenaar kan aantonen dat de constructie, uitwatering en stabiliteit van het schip voldoen aan de eisen die door de bouwer, het klassenbureau, richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen (PbEG 1994, L 164) of het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn gesteld. Het maximum toegestaan aantal opvarenden is vast op de buitenkant van het schip aangegeven.
- 3.
De eigenaar van het schip draagt er zorg voor dat de voortstuwingsinstallatie en de aanwezige uitrusting in goede staat verkeert en wordt onderhouden of gekeurd conform de instructies van de fabrikant. Motoren en voortstuwingsinstallaties ondergaan jaarlijks een servicebeurt door een deskundige waarbij bijzondere aandacht aan de brandveiligheid wordt besteed.
- 4.
Op het schip is de volgende uitrusting aanwezig:
- –
ten minste één goedgekeurde poederblusser van 5 kg en één goedgekeurde CO2-brandblusser van 6 liter nabij de toegang tot de machinekamer of een schuimblusser ingeval van een buitenboordmotor;
- –
tenminste één brandslang met spuitstuk of indien geen brandbluspomp aanwezig is één puts met lijn;
- –
indien sprake is van een kombuis, tenminste een branddeken;
- –
goedgekeurde reddingvesten voor alle opvarenden; in geval er kinderen aan boord zijn worden deze voor alle kinderen aangevuld met reddingvesten geschikt voor gebruik door kinderen;
- –
ten minste één goedgekeurde reddingboei, voorzien van de naam van het schip en de thuishaven; de boei is uitgerust met een drijvende lijn van 30 meter voorzien van een werpring en, indien in het donker gevaren wordt, van een licht;
- –
een trapje waarmee drenkelingen terug aan boord kunnen worden genomen;
- –
een zaklantaarn waarmee seinen kunnen worden gegeven en een seinspiegel;
- –
een set goedgekeurde noodsignalen bestaande uit tenminste twee handstakellichten en twee valschermsignalen of lichtkogels;
- –
een radarreflector inclusief voorzieningen om deze op een hoogte van tenminste een meter boven de romp te bevestigen;
- –
een voor het vaartuig geschikt anker met ankerkettingvoorloop en ankerlijn van voldoende lengte;
- –
een doelmatige lensmogelijkheid, bestaande uit tenminste één mechanische of handpomp per compartiment; voor eenvoudige vaartuigen kan worden volstaan met een hoosvat of emmer;
- –
een goedgekeurde vast opgestelde VHF radio installatie voorzien van een elektrische krachtbron om gedurende tenminste drie uur stroom te leveren;
- –
voldoende drinkwater voor de duur van de reis voor alle opvarenden;
- –
een lijst met reddingseinen en noodprocedures;
- –
navigatieverlichting, middelen voor het geven van geluidssignalen en dagmerken in overeenstemming met het Aanvaringsverdrag;
- –
een deugdelijk kompas, geschikt voor maritiem gebruik;
- –
tenminste twee meerlijnen van voldoende sterkte en lengte; en
- –
een EHBO kist met de in bijlage 8 bij de SCV-Code voorgeschreven medische uitrusting en de daarbij behorende handleiding.
- 5.
Benzine als brandstof is alleen toegestaan voor niet vast aangebrachte buitenboordmotoren. Deze motoren moeten zijn voorzien van een deugdelijke en veilige aansluiting met de benzinetank.
- 6.
Indien het schip is uitgerust met één enkel ingebouwd voortstuwingswerktuig is het schip tevens voorzien van peddels of roeiriemen en een drijfanker met lijn. Indien het schip is voorzien van één buitenboordmotor als voortstuwingswerktuig is er tevens een reserve buitenboordmotor aanwezig.
- 7.
Opslag van benzine aan boord van een schip, dat gebruik maakt van een buitenboordmotor, geschiedt in goedgekeurde opslagtanks aan dek.