Einde inhoudsopgave
Regeling veiligheid zeeschepen
Bijlage 3
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
31-01-2024, Stcrt. 2024, 3352 (uitgifte: 06-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2024/14298)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-01-2024, Stcrt. 2024, 3352 (uitgifte: 06-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2024/14298)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Grondrechten
Vervoersrecht / Zeevervoer
Staatsrecht / Staatsinrichting
behorende bij artikel 18a, eerste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen
§ 1. Eisen voor schepen, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel b
Schepen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel b, voldoen aan de volgende eisen:
- a.
ten aanzien van de scheepsbouwkundige, werktuigkundige en elektrotechnische aspecten, aan de eisen opgenomen in de regels, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het besluit;
- b.
ten aanzien van de stuurinrichting:
- 1.
zij zijn voorzien van ten minste twee van elkaar onafhankelijke stuurinrichtingen;
- 2.
de stuurinrichtingen zijn zodanig ontworpen dat bij volle kracht vooruit, bij volle kracht achteruit en onder de te verwachten bedrijfsomstandigheden een goede werking is gegarandeerd;
- 3.
de stuurinrichting is, wanneer het schip op de grootst toegestane diepgang in zeewater lig, in staat om bij de maximum dienstsnelheid vooruit het roer 35 graden uitslag aan één zijde te bewegen naar 35 graden uitslag aan de andere zijde. De tijdsduur benodigd voor het bewegen van het roer van 35 graden uitslag aan één zijde tot 30 graden uitslag aan de andere zijde, mag onder dezelfde omstandigheden niet meer dan 28 seconden bedragen;
- 4.
de stuurinrichting is zodanig uitgevoerd dat bij een enkelvoudige fout in het pijpleidingsysteem of aan één van de krachtwerktuigen, het defecte gedeelte zo danig buiten bedrijf kan worden gesteld dat de goede werking van de stuurinrichting kan worden gehandhaafd of snel kan worden hersteld;
- 5.
de stuurinrichtingen kunnen vanaf de brug worden bediend;
- 6.
het uitvallen van de energie voorziening van de krachtwerktuigen en het laag niveau van de hydraulische olie zijn op de brug gealarmeerd; en
- 7.
de stand van het roer wordt op de brug aangegeven. Het systeem van de roerstand aanwijzing werkt onafhankelijk van het afstandsbedieningsysteem;
- c.
ten aanzien van de bescherming tegen, de opsporing en de bestrijding van brand:
- 1.
zij zijn voorzien van ten minste één brandbluspomp;
- 2.
de brandbluscapaciteit bedraagt niet minder dan 4/3 van de capaciteit van de voorgeschreven lenspompen;
- 3.
indien meerdere brandbluspompen worden gebruikt, heeft elke brandbluspomp een capaciteit van niet minder dan 80% van de vereiste totale capaciteit gedeeld door het aantal brandbluspompen, maar in geen geval minder dan 10 m3/uur;
- 4.
de brandbluspomp kan vanaf de brug worden gestart zodat onmiddellijk watertoevoer van de brandblusleiding beschikbaar is;
- 5.
de waterdruk bij de brandkranen is tenminste 0,20 N/mm2 met één waterstraal in werking, en
- 6.
elk deel van het schip kan met één straal worden bereikt;
- d.
ten aanzien van de voorzieningen in ruimtes voor machines van categorie A:
- 1.
de eis van voorschrift II-2/10.4 van het SOLAS-verdrag met betrekking tot de vast aangebrachte brandblusinstallatie is van overeenkomstige toepassing;
- 2.
schijnlichten, indien aanwezig, zijn van staal;
- 3.
in schachten van ruimten voor machines zijn geen ramen, patrijspoorten of lichtranden aangebracht;
- 4.
bedieningsmiddelen zijn aangebracht voor:
- i.
schijnlichten en ventilatieopeningen;
- ii.
sluiten van mechanisch bewogen deuren;
- iii.
stoppen van de ventilatoren;
- iv.
stoppen van brandstofoliepompen, en
- v.
sluiten van de snelafsluiters aan de brandstoftank;
- 5.
de bedieningsmiddelen, genoemd in 4., zijn buiten de desbetreffende ruimte aangebracht en gegroepeerd op zo weinig mogelijk plaatsen. Een dergelijke plaats heeft een veilige toegang van open dek;
- 6.
ventilatiesystemen van ruimtes voor machines van categorie A zijn volledig gescheiden van andere ventilatiesystemen;
- e.
ten aanzien van reddingmiddelen en radiocommunicatie zijn de hoofdstukken III en IV van het SOLAS-verdrag van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de eisen van de volgende voorschriften van hoofdstuk III:
- 1.
voorschrift 6.2.1.1 met betrekking tot het minimum aantal portofoons mits er in ieder geval één portofoon aan boord is;
- 2.
voorschrift 6.3 met betrekking tot het minimum aantal valschermlichten mits het schip zich beperkt tot reizen van ten hoogste 30 zeemijlen uit de kust en er nooit minder dan 6 valschermlichten aan boord zijn;
- 3.
voorschrift 6.4.2;
- 4.
voorschrift 18;
- 5.
voorschrift 31.2 met betrekking tot het hebben van een hulpverleningsboot mits alternatieve voorzieningen zijn getroffen om een drenkeling binnen 15 minuten horizontaal binnenboord te brengen, en
- 6.
voorschrift 32.1.1 met betrekking tot de verplichte hoeveelheid reddingboeien aan boord mits er nooit minder dan 3 reddingboeien aan boord zijn waarvan ten minste 1 met lijn en 1 met licht;
- f.
bij tewerkstelling aan boord van meer dan 12 bijzondere opvarenden als bedoeld in de SPS-Code: de eisen van de hoofdstukken 2, 3, 4, 6, 8 en 9 van de van overeenkomstige toepassing zijnde SPS-Code. Voor zover in deze eisen wordt verwezen naar het Uitwateringsverdrag of het SOLAS-verdrag worden die verdragen overeenkomstig toegepast met inachtneming van alle op grond van artikel 71 van het besluit toepasselijke wijzigingen van dat verdrag;
- g.
ten aanzien van ruimten voor machines die met het oog op arbeidsomstandigheden niet permanent bemand kunnen zijn of waarbij er vrijwillig voor wordt gekozen deze periodiek onbemand te laten zijn:
- 1.
er zijn voorzieningen voor periodiek onbemande ruimten voor machines aangebracht;
- 2.
voor alle schepen ongeacht geïnstalleerd voortstuwingsvermogen geldt dat de voorzieningen zodanig zijn dat de veiligheid van het schip onder alle vaaromstandigheden, manoeuvreren inbegrepen, tenminste gelijkwaardig is aan die van een schip met bemande ruimten voor machines;
- 3.
voor schepen met een totaal geïnstalleerd voortstuwingsvermogen van 750 kW of minder voldoen aan paragraaf 3 of aan klassenregels als genoemd in artikel 37, tweede lid, van het besluit mits die equivalent zijn;
- 4.
voor schepen met een totaal geïnstalleerd voortstuwingsvermogen van meer dan 750 kW voldoen de voorzieningen voor periodiek onbemande ruimten voor machines aan klassenregels als genoemd in artikel 37, tweede lid, van het besluit.
§ 2. Eisen voor schepen, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling veiligheid zeeschepen
Schepen bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel c, voldoen aan de volgende eisen:
- a.
ten aanzien van de scheepsbouwkundige, werktuigkundige en elektrotechnische aspecten, de eisen opgenomen in de regels, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het besluit;
- b.
bij tewerkstelling aan boord van:
- 1.
12 bijzondere opvarenden of minder: de eisen, bedoeld in paragraaf 1, onder c, d en e, van deze bijlage;
- 2.
meer dan 12 bijzondere opvarenden als bedoeld in de SPS-Code: de eisen van de hoofdstukken 2, 3, 4, 6, 8 en 9 van de van overeenkomstige toepassing zijnde SPS-Code. Voor zover in deze eisen wordt verwezen naar het Uitwateringsverdrag of het SOLAS-verdrag worden die verdragen overeenkomstig toegepast met inachtneming van alle op grond van artikel 71 van het besluit toepasselijke wijzigingen van dat verdrag;
- c.
indien zij bemand naar hun bestemming worden gesleept:
- 1.
aanwezigheid van voldoende reddingmiddelen voor de bemanning van het schip; en
- 2.
voorzieningen aanwezig ten behoeve van radiocommunicatie met het slepende schip.
§ 3. Eisen ten aanzien van tijdelijk onbemande machinekamers voor schepen met een lengte van minder dan 24 meter en een totaal geïnstalleerd voortstuwingsvermogen van 750 kW of minder
Schepen met een totaal geïnstalleerd voortstuwingsvermogen van 750 kW of minder, voldoen aan de volgende eisen:
- a.
ten aanzien van afstandsbediening van voortstuwingsmachines vanaf de navigatiebrug:
- 1.
de snelheid van het vaartuig, de stuwrichting en, indien van toepassing, de spoed van de schroef zijn onder alle vaaromstandigheden, inclusief manoeuvreren, vanaf de navigatiebrug volledig bestuurbaar;
- 2.
de afstandsbediening wordt voor elke onafhankelijke schroef uitgevoerd door één enkel bedieningsapparaat, met automatische uitvoering van alle bijbehorende diensten, met inbegrip van, waar nodig, middelen om overbelasting van de voortstuwingsmachines te voorkomen;
- 3.
de voortstuwingsinstallatie is voorzien van een noodstopvoorziening op de navigatiebrug, die onafhankelijk is van het afstandsbedieningssysteem;
- 4.
het op afstand bedienen van de voortstuwingsinstallatie mag slechts vanaf één locatie tegelijk mogelijk zijn; op locaties waar op afstand wordt bediend zijn onderling verbonden bedieningsposten toegestaan. Op elke locatie, met uitzondering van volledig mechanische afstandsbedieningen, is een indicator aanwezig die aangeeft op welke locatie de voortstuwingsapparatuur wordt bediend. De overdracht van de besturing vanuit de navigatiebrug en machineruimten is alleen mogelijk in de voortstuwingsmachineruimte of de machinecontrolekamer. Dit systeem bevat middelen om te voorkomen dat de stuwkracht significant verandert wanneer de besturing van de ene naar de andere locatie wordt overgedragen.
- 5.
het is mogelijk de voortstuwingsinstallatie plaatselijk te bedienen, zelfs in het geval van een storing in enig onderdeel van het afstandsbedieningssysteem;
- 6.
het ontwerp van het afstandsbedieningssysteem, met uitzondering van volledig mechanische afstandsbedieningssystemen, is zodanig dat bij storing een alarm wordt gegeven. De vooraf ingestelde snelheid en richting van de stuwkracht wordt gehandhaafd totdat de lokale besturing in werking is, behalve voor dynamisch ondersteunde vaartuigen (DSC) en hogesnelheidsvaartuigen (HSC) waarvoor de snelheid tot nul wordt teruggebracht, voor zover praktisch mogelijk en uitvoerbaar, totdat de lokale besturing in werking is;
- 7.
op de navigatiebrug zijn indicatoren aangebracht voor het schroef- of motortoerental en de stand van de spoed in het geval van schroeven met verstelbare spoed. Daarnaast zijn instrumenten aangebracht, die aangeven:
- –
de smeeroliedruk van het voorstuwingswerktuig;
- –
de koelwatertemperatuur van het voorstuwingswerktuig; en
- –
de bedieningsluchtdruk bij toepassing van pneumatische afstandsbediening;
- 8.
het aantal automatische opeenvolgende startpogingen waarbij de motoren niet kunnen worden gestart, wordt beperkt om voldoende startluchtdruk of batterijvermogen te waarborgen om lokaal te starten. Na een storing wordt de hoofdmotor niet automatisch gestart. Er is een alarm aanwezig om een lage startluchtdruk of een bijna lege accu aan te geven, dat op een niveau wordt ingesteld om verdere starthandelingen van de motor mogelijk te maken;
- b.
ten aanzien van alarmsysteem:
Er is een alarmsysteem aanwezig dat elke storing aangeeft die aandacht vereist en aan het volgende voldoet:
- 1.
het alarmsysteem, dat zich op een geschikte plaats op de navigatiebrug bevindt, geeft elk afzonderlijk alarm visueel en hoorbaar aan. Een algemeen alarm (bijv. zoemer) kan worden geaccepteerd;
- 2.
het alarmsysteem is, voor zover praktisch uitvoerbaar, zodanig ontworpen dat een storing in het systeem zelf ook een alarm veroorzaakt;
- 3.
het alarmsysteem wordt continu gevoed vanuit de normale voeding en vanuit een onafhankelijke energiebron (UPS of accu) en schakelt automatisch over naar een tweede onafhankelijke bron bij uitval van de normale voeding. In dit geval wordt ook een alarm gegeven;
- 4.
de aanwezigheid van spanning is visueel aangegeven op het alarmpaneel;
- 5.
het alarmsysteem is in staat om tegelijkertijd meer dan één storing aan te geven en het accepteren van een alarm mag een ander alarm niet verhinderen;
- 6.
alarmen worden gehandhaafd totdat ze worden geaccepteerd en de visuele indicaties van individuele alarmen blijven bestaan totdat de storing is verholpen, waarna het alarmsysteem automatisch terugkeert naar de normale bedrijfstoestand;
- 7.
de noodzakelijke alarmen zijn voorzien van een vertragingstijd, indien toepasselijk. Onnodige activering van alarmen tijdens het manoeuvreren wordt voorkomen;
- c.
speciale vereisten voor elektrische installaties, automatische bestrijding en alarmsystemen:
- 1.
indien elektrisch vermogen nodig is om de voortstuwings- en stuurcapaciteiten van het vaartuig in stand te houden, is een elektrische hoofdkrachtbron aanwezig bestaande uit ten minste twee generatoren. Indien noodzakelijk voor de aard van het vaartuig wordt automatisch overgeschakeld bij uitval van één van de generatoren.
- 2.
ten aanzien van het automatische regel- en alarmsysteem:
- i.
het regelsysteem is zodanig uitgevoerd dat de diensten die nodig zijn voor de werking van de hoofdvoortstuwingsinstallatie en de hulpwerktuigen, door de noodzakelijke automatische voorzieningen zijn verzekerd;
- ii.
automatisch overschakelen wordt door middel van een alarm aangegeven;
- iii.
er is voor alle belangrijke drukken, temperaturen, vloeistofniveaus en andere van belang zijnde parameters, een alarmsysteem aangebracht dat voldoet aan de eisen van onderdeel b;
- iv.
de navigatiebrug is ingericht met een alarmpaneel, dat ten minste de volgende alarmen afzonderlijk aangeeft:
- –
lage smeeroliedruk van de voortstuwingsmotor;
- –
hoge koelwater- of luchttemperatuur van de voortstuwingsmotor;
- –
laag niveau in het koelwaterexpansievat van de voortstuwingsmotor;
- –
lage oliedruk van de keerkoppeling of het pitch control-systeem;
- –
hoog bilgewaterpeil in de machineruimte;
- –
storing in het afstandsbedieningssysteem indien dit anders dan geheel mechanisch is uitgevoerd;
- –
laag brandstofpeil in de verbruikstank;
- –
de stuurmachine, zoals genoemd in bijlage 3 of bijlage 3a; en
- –
de vast aangebrachte brandblusinstallaties met gas als blusstof;
- –
voltages en falen van de branddetectie, accu’s etc.; en
- –
aanvullende apparatuur zoals de olie water separator;
- v.
nabij de bedieningsplaats waar het voortstuwingswerktuig ter plaatse kan worden bediend, zijn ten minste de volgende instrumenten aanwezig, die het volgende aangeven:
- –
de rotatiefrequentie van de schroef of de motor bij toepassing van vaste schroeven of rotatiefrequentie van de schroef en de stand van de schroefbladen bij toepassing van verstelbare schroeven;
- –
de smeeroliedruk van het voortstuwingswerktuig;
- –
de koelwatertemperatuur van het voortstuwingswerktuig; en
- –
de oliedruk van de keerkoppeling of schroefblad-verstelinrichting;
- d.
ten aanzien van branddetectie- en brandalarminstallaties:
- 1.
in ruimten voor machines van categorie A is een vaste branddetectie- en brandalarminstallatie aangebracht;
- 2.
De installatie moet zo zijn ingericht dat bij brand een hoorbaar en zichtbaar alarm wordt gegeven op de navigatiebrug. In eventuele slaapvertrekken moet dit alarm ook hoorbaar zijn.