Voor zover in cassatie van belang. Zie rov. 2.1-2.6 van het tussenarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 19 februari 2013. Voor de in eerste aanleg vastgestelde feiten zie rov. 2.1-2.4 van het eindvonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 1 februari 2012.
HR, 12-06-2015, nr. 14/02402
ECLI:NL:HR:2015:1520, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-06-2015
- Zaaknummer
14/02402
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1520, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑06‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:8332, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:10363, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:409
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:559, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2015:409, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1520
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑04‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/352 met annotatie van T.F.E. Tjong Tjin Tai
JBPr 2015/62 met annotatie van mr. drs. B.T.M. van der Wiel
TvPP 2015, afl. 5, p. 146
JBPr 2015/62 met annotatie van mr. drs. B.T.M. van der Wiel
Uitspraak 12‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Ontbinding overeenkomst. Vordering tot ongedaanmaking ontvangen prestaties, art. 6:271 BW. Waardevergoeding, art. 6:272 BW. Appelprocesrecht. Gevolg van niet-instellen incidenteel hoger beroep tegen vonnis in reconventie voor verweer in conventie.. Samenloop gevorderde renteschade en wettelijke rente, art. 6:119 BW. Berekening renteschade.
Partij(en)
12 juni 2015
Eerste Kamer
14/02402
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AIS VLIEGOPLEIDINGEN B.V.,gevestigd te Lelystad,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. D.M. de Knijff en mr. M.S. van der Keur,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als AIS en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 187207/HA ZA 11-789 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 september 2011 en 1 februari 2012;
b. de arresten in de zaak 200.104.504/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013, 5 november 2013 en 28 januari 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 19 februari 2013 en 28 januari 2014 heeft AIS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014 en tot afdoening zoals onder 2.30 van de conclusie omschreven.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 6 maart 2008 hebben AIS en [verweerder] een schriftelijke “Leerovereenkomst AIS vliegopleidingen” (hierna: de overeenkomst) afgesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1– Opleiding
1.1
AIS Vliegopleidingen verzorgt ten behoeve van de leerling een geïntegreerde opleiding tot verkeersvlieger (…).
1.2
Het programma als bedoeld in artikel 1.1. is onderverdeeld in 5 fases:
(…)
1.3
Naar het oordeel van AIS Vliegopleidingen met goed gevolg doorlopen van een fase, alsmede hetgeen vermeld in artikel 1.1, is telkens voorwaarde voor de toelating tot een opvolgende fase, tenzij door de partijen uitdrukkelijk schriftelijk anders is overeengekomen.
(…)
Artikel 3 – Opleidingsprogramma
(…)
3.2 (…)
Indien de leerling extra onderwijs of vliegonderricht nodig heeft, dit ter beoordeling van AIS Vliegopleidingen, zijn de kosten hiervan voor rekening van de leerling (…).
(…)
Artikel 4 – Voortijdige beëindiging
4.1
Indien de leerling de opleiding voortijdig beëindigt zal AIS Vliegopleidingen niet gehouden zijn de reeds vooruitbetaalde lesgelden te restitueren.
4.2
Indien naar het oordeel van [het] de Head of Training de studieresultaten beneden de door AIS Vliegopleidingen gestelde norm zijn en blijven kan AIS Vliegopleidingen de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen en zal AIS Vliegopleidingen niet gehouden zijn de reeds vooruitbetaalde lesgelden te restitueren.
(…)
Artikel 5 – Duur van de opleiding
5.1
De duur van de opleiding is circa 18 maanden.
(…)
Artikel 12 – Prijzen
12.1
De prijs welke de leerling is verschuldigd inzake de opleiding bedraagt € 97.500,- (zeven en negentig duizend vijfhonderd euro).
(…)”
(ii) [verweerder] heeft aan AIS een bedrag van € 97.500,-- betaald.
(iii) [verweerder] heeft gedurende een periode van ongeveer 20 maanden fase 1 als bedoeld in artikel 1.2 van de overeenkomst doorlopen, zonder goed gevolg.
(iv) AIS heeft [verweerder] naast het reguliere programma extra begeleiding gegeven en extra toetsen afgenomen.
(v) Bij brief van 1 maart 2011 heeft [A] namens AIS aan [verweerder] geschreven:
“In 2008 ben jij gestart met de vliegopleiding bij AIS Flight Academy. Helaas hebben wij moeten constateren, dat jouw studieresultaten niet hebben voldaan aan het gewenste niveau. Hierom hebben wij moeten besluiten jouw studieovereenkomst te ontbinden conform artikel 4.1 en 4.2 van genoemde overeenkomst. (…)”
3.2.1
In deze procedure heeft [verweerder] gevorderd AIS te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 83.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2011 en van een bedrag van € 15,67 per dag als gevolg van rentebetalingen vanaf de datum van ontbinding van de overeenkomst op 1 maart 2011. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat, nu hij er niet in is geslaagd fase 1 van de opleiding met succes af te ronden, AIS is gehouden de reeds vooruitbetaalde en niet gebruikte lesgelden te restitueren. AIS heeft in reconventie veroordeling van [verweerder] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 5.627,-- wegens door haar aan [verweerder] gegeven extra theorielessen en extra examens.
3.2.2
De rechtbank heeft zowel de vordering van [verweerder], als die van AIS, afgewezen. In conventie heeft zij, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“4.8. [verweerder] stelt weliswaar dat zijn opleiding veel minder heeft gekost dan het reeds betaalde bedrag van EUR 97.500,-, met name omdat hij veel minder vlieguren heeft gemaakt, doch hij heeft ter comparitie erkend dat AIS hem naast het reguliere programma extra begeleiding heeft gegeven in de vorm van speciaal voor hem geschreven extra examens. Verder staat vast - naar blijkt uit de verklaring van [verweerder] ter comparitie - dat zijn opleidingsperiode bij AIS in totaal ongeveer 20 maanden heeft geduurd. [verweerder] heeft derhalve gedurende de gehele reguliere lesperiode (die conform de overeenkomst 18 maanden bedraagt) onderwijs genoten.”
In reconventie:
“4.13. Hiervoor in rechtsoverweging 4.8. is reeds geconstateerd dat [verweerder] gedurende de reguliere periode onderwijs heeft genoten. Daarnaast staat enerzijds vast dat AIS extra uren heeft besteed aan de opleiding van [verweerder] door het voorbereiden van extra examens. Anderzijds moet worden bedacht dat [verweerder] slechts 28 vlieguren heeft gemaakt terwijl de volledige opleiding 110 ‘echte’ vlieguren bevat. Hierdoor zijn kosten bespaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AIS onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat door AIS zó veel extra tijd en uren zijn besteed aan de opleiding van [verweerder], dat daarmee méér kosten gemoeid zijn dan de bespaarde kosten. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.”
3.2.3
Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en AIS veroordeeld tot (terug)betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 57.050,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2011 en tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 15,67 per dag als gevolg van rentebetaling vanaf 13 mei 2011. Daartoe heeft het, voor zover van belang, als volgt overwogen.
Nu beide partijen ervan uitgaan dat AIS de overeenkomst heeft ontbonden en dat aldus de art. 4.1 en 4.2 van de overeenkomst niet van toepassing zijn, gaat ook het hof daarvan uit. Voor zover de verbintenissen uit de overeenkomst reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat tussen partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Aldus geldt dat voor zover AIS nog niet jegens [verweerder] heeft gepresteerd, laatstgenoemde een deel van de door hem betaalde lesgelden behoort terug te krijgen. [verweerder] heeft slechts fase 1 doorlopen. De aard van deze prestatie sluit uit dat zij ongedaan wordt gemaakt. Aldus treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van ontvangst (artikel 6:272 BW). (rov. 4.4-4.5 tussenarrest 19 februari 2013 ) AIS heeft haar stelling dat de door haar geleverde prestatie moet worden gewaardeerd op tenminste het door [verweerder] betaalde lesgeld van € 97.500,-- onvoldoende onderbouwd. Derhalve moet worden bepaald welk gedeelte van dat bedrag betrekking heeft op die reeds geleverde prestatie (fase 1). Aangezien AIS geen beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie, kan bij de bepaling van het bedrag dat door AIS aan [verweerder] moet worden terugbetaald geen rekening worden gehouden met de waarde van de door haar gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen. (rov. 4.6-4.7 tussenarrest 19 februari 2013)
Het lesgeld van € 97.500,-- dient te worden betaald voor vijf fases. Het hof stelt vast dat voor de gemaakte vlieguren een bedrag van € 5.450,-- moet worden gerekend en begroot de kosten van overhead voor het volgen door [verweerder] van fase 1 gedurende ongeveer 20 maanden ex aequo et bono op € 35.000,--. Dit brengt mee dat AIS van het door [verweerder] betaalde lesgeld ad € 97.500,-- een bedrag van € 57.050,-- dient terug te betalen. AIS heeft de vordering tot betaling van rentekosten onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat ook deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt. (rov. 2.1, 2.3 en 2.4 eindarrest)
3.3.1
Onderdeel 1 bestrijdt het oordeel van het hof dat AIS wat betreft fase 2 tot en met 5 van de opleiding niet heeft gepresteerd en dat [verweerder] daarom recht heeft op terugbetaling van een deel van het lesgeld. Het betoogt, samengevat, dat AIS de overeengekomen prestatie, te weten het verzorgen van onderwijs gedurende achttien maanden, heeft verricht en dat [verweerder] wegens onvoldoende presteren in fase 1 niet tot enige verdere prestatie gerechtigd was.
3.3.2
Het onderdeel faalt. Het betoog dat de verbintenis van AIS bestond uit het verzorgen van opleiding gedurende achttien maanden en dat van verdere verbintenissen geen sprake was, stuit af op de andersluidende uitleg die het hof aan de overeenkomst heeft gegeven. Het hof heeft geoordeeld dat de overeenkomst strekte tot het verzorgen van een opleiding tot verkeersvlieger in vijf fases. Deze uitleg, waarin niet de verwachte duur van de opleiding de kern van de prestatie is, is niet onbegrijpelijk. Hiervan uitgaande heeft het hof kunnen oordelen dat op AIS uit hoofde van art. 6:271 BW de verplichting is komen te rusten een gedeelte van het vooruit betaalde lesgeld aan [verweerder] terug te betalen, nu de daar tegenover staande verbintenis tot het geven van onderwijs in zoverre ten gevolge van de ontbinding was vervallen.
3.4.1
Onderdeel 3 komt op tegen het oordeel van het hof dat bij het bepalen van de omvang van de verbintenis tot waardevergoeding geen rekening wordt gehouden met de waarde van de door AIS gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen, omdat AIS geen incidenteel appel heeft ingesteld van de afwijzing van haar, daarop betrekking hebbende, reconventionele vordering. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat deze waardering binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep valt, omdat AIS de extra begeleiding en examens mede ten grondslag heeft gelegd aan haar verweer tegen de terugbetalingsvordering van [verweerder] in conventie.
3.4.2
Het onderdeel slaagt. Het verweer van AIS strekte niet ertoe dat haar vordering alsnog zou worden toegewezen, maar dat haar extra inspanningen om [verweerder] fase 1 met succes te doen afronden in aanmerking zouden worden genomen bij de, met het oog op de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering van [verweerder] noodzakelijke, waardering van de door haar verrichte prestatie. Het hof heeft miskend dat AIS daartoe geen incidenteel beroep behoefde in te stellen.
3.5.1
Onderdeel 4 is gericht tegen de toewijzing van wettelijke rente over het door AIS aan [verweerder] terug te betalen bedrag van € 57.050,--, naast de vergoeding van een bedrag van € 15,67 per dag als renteschade. Het betoogt dat wanneer de werkelijke renteschade wordt vergoed, er geen grond is om ook wettelijke rente toe te kennen.
3.5.2
Ingevolge art. 6:119 BW kon [verweerder] ter zake van de vertraging in de voldoening van de ongedaanmakingsverbintenis door AIS in beginsel slechts aanspraak maken op de wettelijke rente en niet (tevens) op de vergoeding van de in verband met die vertraging door hem betaalde rente. Waar AIS een dergelijk verweer niet heeft gevoerd, mocht het hof daaruit afleiden dat AIS aanvaardt dat in plaats van wettelijke rente deze door [verweerder] betaalde rente wordt toegewezen. Het hof had evenwel dienen te oordelen dat niet daarnaast ook nog wettelijke rente over het door AIS terug te betalen bedrag is verschuldigd. Het onderdeel slaagt dus.
3.6.1
Onderdeel 5 klaagt dat het hof ten onrechte de rente heeft toegekend over het door [verweerder] teruggevorderde bedrag (€ 83.500,-). Nu het hof het door [verweerder] teveel betaalde bedrag op een lager bedrag (€ 57.050,--) heeft bepaald, had het het bedrag van € 15,67 ook naar beneden moeten bijstellen. De betwisting van de rentevordering door AIS, inhoudend dat deze niet toewijsbaar is omdat geen sprake is van door [verweerder] teveel betaalde opleidingskosten, was in dat kader afdoende.
3.6.2
De klacht is gegrond. [verweerder] heeft aan zijn vordering tot vergoeding van renteschade ten grondslag gelegd dat hij over het door hem ter financiering van de opleidingskosten geleende bedrag 6,85% rente moet betalen en dat AIS deze schade dient te vergoeden voor zover zij het teveel betaalde lesgeld ten onrechte onder zich heeft gehouden. Uitgaande van een aan hem terug te betalen bedrag van € 83.500,-- heeft [verweerder] deze schade berekend op 6,85% x € 83.500,--/365 per dag. Nu het hof een bedrag van € 57.050,- toewijsbaar heeft geoordeeeld, had het, gelet op het door AIS op dit punt gevoerde verweer, de door AIS te vergoeden renteschade moeten vaststellen op 6,85% x € 57.050,--/365 = € 10,71 per dag.
3.7
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013 en 28 januari 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AIS begroot op € 2.716,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 12 juni 2015.
Conclusie 03‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Ontbinding overeenkomst. Vordering tot ongedaanmaking ontvangen prestaties, art. 6:271 BW. Waardevergoeding, art. 6:272 BW. Appelprocesrecht. Gevolg van niet-instellen incidenteel hoger beroep tegen vonnis in reconventie voor verweer in conventie.. Samenloop gevorderde renteschade en wettelijke rente, art. 6:119 BW. Berekening renteschade.
Zaaknr. 14/02402
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 3 april 2015
Conclusie inzake:
AIS Vliegopleidingen B.V.
tegen
[verweerder]
In deze zaak vordert verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) restitutie van een deel van de reeds vooruitbetaalde lesgelden voor de door eiseres tot cassatie (hierna: AIS) verzorgde opleiding tot verkeersvlieger. [verweerder] heeft de eerste van vijf fases van de opleiding niet met goed gevolg afgesloten. AIS heeft de studieovereenkomst ontbonden en in reconventie de kosten gevorderd van de extra lessen en examens die [verweerder] zijn aangeboden.
In cassatie is aan de orde of het hof het niet volgen van onderwijs van fase twee tot en met vijf kon aanmerken als een niet ontvangen prestatie in het kader van de ongedaanmakingsverbintenis als gevolg van de ontbinding van de studieovereenkomst. In dat kader speelt een rol dat [verweerder] gedurende ongeveer 20 maanden opleiding heeft genoten, terwijl de duur van de totale opleiding in de studieovereenkomst op 18 maanden is geschat. Tevens is de vraag aan de orde of het hof de door AIS voor het onderwijs in fase 1 geleverde prestaties in het kader van art. 6:272 BW correct heeft gewaardeerd. Andere vraag is of een partij, indien zij in hoger beroep een verweer voert dat gelijk is aan de eis in reconventie in eerste aanleg waarop afwijzend is beslist, (incidenteel) moet appelleren van de afwijzing van haar in eerste aanleg in reconventie daartoe ingestelde vordering om te bewerkstelligen dat zij vergoeding krijgt,. Ten slotte komt de vraag aan de orde of het hof AIS tweemaal tot vergoeding van rente kon veroordelen en of het hof de wettelijke rente over het juiste bedrag heeft toegewezen.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 Op 6 maart 2008 hebben AIS en [verweerder] een schriftelijke “Leerovereenkomst AIS vliegopleidingen”3.(hierna: de overeenkomst) afgesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“Deel 1 – OPLEIDINGSSTRUCTUUR
Artikel 1– Opleiding
1.1 AIS Vliegopleidingen verzorgt ten behoeve van de leerling een geïntegreerde opleiding tot verkeersvlieger (…) met als doel de leerling zodanig op te leiden dat hij/zij naar het oordeel van AIS Vliegopleidingen, in staat wordt geacht de theorie- en praktijkexamens van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart voor het brevet verkeersvlieger (ATLP-A frozen) en beroepsvlieger (CPL-A) met de bevoegdverklaring blindvliegen en een-, en meermotorige vliegtuigen (IR-SE(A) en IR-ME(A)) af te leggen.
1.2 Het programma als bedoeld in artikel 1.1. is onderverdeel in 5 fases:
Fase 1 Theorie PPL
Theorie ATPL
VFR Praktijk (basis t/m first solo)
Fase 2 Theorie ATPL
VFR Praktijk (navigatie)
Fase 3 Theorie ATPL
VFR Praktijk (extended excercises, PPL examen en uren maken voor CPL)
Fase 4 IFR Praktijk (single engine, multi engine)
Fase 5 Multi Crew Coöperation Course
1.3 Naar het oordeel van AIS Vliegopleidingen met goed gevolg doorlopen van een fase, alsmede hetgeen vermeld in artikel 1.1, is telkens voorwaarde voor de toelating tot een opvolgende fase, tenzij door de partijen uitdrukkelijk schriftelijk anders is overeengekomen.
(…)
Artikel 3 – Opleidingsprogramma
(…)
3.2 (…) Indien de leerling extra onderwijs of vliegonderricht nodig heeft, dit ter beoordeling van AIS Vliegopleidingen, zijn de kosten hiervan voor rekening van de leerling (zie artikel 13.1 en artikel 13.2).
(…)
DEEL 2 – ALGEMEEN
Artikel 4 – Voortijdige beëindiging
4.1 Indien de leerling de opleiding voortijdig beëindigt zal AIS Vliegopleidingen niet gehouden zijn de reeds vooruitbetaalde lesgelden te restitueren.
4.2 Indien naar het oordeel van [het] de Head of Training de studieresultaten beneden de door AIS Vliegopleidingen gestelde norm zijn en blijven kan AIS Vliegopleidingen de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen en zal AIS Vliegopleidingen niet gehouden zijn de reeds vooruitbetaalde lesgelden te restitueren.
(…)
Artikel 5 – Duur van de opleiding
5.1 De duur van de opleiding is circa 18 maanden.
(…)
Artikel 7 – Extra onderricht
7.1 Indien de leerling tijdens zijn opleiding extra onderricht nodig heeft, zal AIS Vliegopleidingen dit voor de leerling verzorgen met inachtneming van artikel 7.2.
7.2 Aan het volgen van extra onderricht zijn kosten verbonden. De kosten hieraan verbonden zijn vermeld in artikel 13.
(…)
DEEL 3 – PRIJZEN
(…)
Artikel 12 – Prijzen
12.1 De prijs welke de leerling is verschuldigd inzake de opleiding bedraagt € 97.500,- (zeven en negentig duizend vijfhonderd euro).
(…)
Artikel 13 – Extra opleidingen
13.1 Voor extra onderricht als omschreven in artikel 3.2 en artikel 9.1 [7.1, W-vG] van deze leerovereenkomst geldt een instructietarief van € 85,00 (vijf en tachtig euro) per klokuur.
13.2 De kosten verbonden aan extra praktijkonderricht zullen door AIS Vliegopleidingen aan de leerlingen in rekening worden gebracht op basis van de geldende kosten van vliegtuighuur met opslag van 10% voor overhead-, administratie- en begeleidingskosten. Daarenboven geldt een instructietarief van € 95,00 (vijf en negentig euro) per klokuur.”
1.2 [verweerder] heeft aan AIS een bedrag van € 97.500,- betaald.
1.3 Bij brief van 25 januari 2010 heeft [A] namens AIS aan [verweerder] geschreven:
“(…) Na meerdere malen afspraken gemaakt te hebben, een laatste waarschuwing en blijvend tegenvallende resultaten heeft AIS Vliegopleidingen besloten uw opleiding voortijdig te beëindigen zoals aan u is meegedeeld in een gesprek op donderdag 21-01-2010, 8.30 u.”
1.4 Bij brief van 1 maart 20114.heeft [A] namens AIS aan [verweerder] geschreven:
“In 2008 ben jij gestart met de vliegopleiding bij AIS Flight Academy. Helaas hebben zij moeten constateren, dat jouw studieresultaten niet hebben voldaan aan het gewenste niveau. Hierom hebben wij moeten besluiten jouw studieovereenkomst te ontbinden conform artikel 4.1 en 4.2 van genoemde overeenkomst. (…)”
1.5 [verweerder] heeft – zonder goed gevolg – gedurende een periode van ongeveer 20 maanden fase 1 als bedoeld in artikel 1.2 van de overeenkomst doorlopen.
1.6 AIS heeft [verweerder] naast het reguliere programma extra begeleiding gegeven en extra toetsen afgenomen.
1.7 Bij inleidende dagvaarding van 27 juni 2011 heeft [verweerder] AIS gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad en heeft daarbij veroordeling van AIS gevorderd tot betaling van een bedrag van € 83.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 20115.en van een bedrag van € 15,67 per dag als gevolg van rentebetalingen vanaf de datum van ontbinding van de overeenkomst op 1 maart 2011.
Aan deze vorderingen heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat de door AIS verzorgde opleiding tot verkeersvlieger uit vijf fasen bestaat en dat een leerling steeds pas wordt toegelaten tot de volgende fase nadat hij naar het oordeel van AIS een fase met goed gevolg heeft doorlopen. [verweerder] is er niet in geslaagd fase 1 van de opleiding met succes af te ronden. AIS heeft daarop de overeenkomst ontbonden, doch weigert ten onrechte de reeds vooruitbetaalde en niet gebruikte lesgelden te restitueren.
1.8 AIS heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en met een beroep op artikel 4.1 en 4.2 van de overeenkomst betwist dat zij tot restitutie van lesgeld is gehouden. AIS heeft in reconventie veroordeling van [verweerder] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 5.627,-, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor de door AIS geleverde prestaties die door [verweerder] nog niet zijn betaald en die niet kunnen worden gerestitueerd. AIS heeft deze vordering gebaseerd op de stelling dat zij [verweerder] extra theorielessen heeft moeten aanbieden en voor hem extra examens heeft moeten opstellen om hem alsnog in de gelegenheid te stellen om zijn theorie-examen te halen binnen de daarvoor gestelde termijn en dat [verweerder] die kosten op grond van de overeenkomst dient te voldoen.
1.9 [verweerder] heeft zich tegen de reconventionele vordering verweerd.
1.10 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 september 2011 een comparitie van partijen bevolen, die op 6 december 2011 heeft plaatsgevonden, in aanwezigheid van onder meer partijen en hun advocaten.
Vervolgens heeft de rechtbank bij eindvonnis van 1 februari 2012 de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
1.11 [verweerder] is, onder aanvoering van vier grieven, van het eindvonnis in conventie6.in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Leeuwarden7.. Hij heeft – zakelijk weergegeven8.– daarvan vernietiging gevorderd en veroordeling gevorderd van AIS tot betaling van hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd en van buitengerechtelijke kosten.
1.12 AIS heeft de grieven bestreden.
1.13 Het hof heeft bij tussenarrest van 19 februari 2013 de feiten vastgesteld, onder meer overwogen dat de grieven 2 tot en met 4 (gedeeltelijk) slagen en voorts, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft op 8 mei 2013 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun advocaten.
Ter comparitie heeft de raadsheer-commissaris de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van AIS waarin slechts de voor de door [verweerder] genoten opleiding van fase 1 gemaakte kosten van overhead concreet en gespecificeerd worden weergegeven met aanvullende verklaring van de accountant van AIS.
1.14 AIS heeft een akte met een verklaring van haar accountant als productie overgelegd, waarop [verweerder] bij antwoordakte heeft gereageerd. AIS heeft om pleidooi gevraagd.
1.15 Bij tussenarrest van 5 november 2013 heeft het hof wederom een comparitie van partijen gelast. Die comparitie heeft op 14 november 2013 plaatsgevonden, waarbij de advocaten van partijen in de gelegenheid zijn gesteld nog datgene op te merken wat zij noodzakelijk achten.
1.16 Het hof heeft bij eindarrest van 28 januari 2014 het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, AIS veroordeeld tot (terug)betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 57.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2011 en tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 15,67 per dag als gevolg van rentebetaling vanaf 13 mei 2011. Het hof heeft deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.17 Bij brief van 13 maart 2014 heeft AIS om herstel van het eindarrest verzocht, waarop [verweerder] bij brief van 20 maart 2014 heeft gereageerd met het verzoek aan het hof om het verzochte af te wijzen9..
1.18 Het hof heeft bij beschikking van 15 april 2014 het verzoek tot het wijzen van een herstelarrest geweigerd.
1.19 AIS heeft tegen de arresten van 19 februari 2013 en 28 januari 2014 tijdig10.cassatieberoep ingesteld.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht11..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat onder “Inleiding” een omschrijving bevat van de kern van de zaak en onder “Klachten” een vijftal klachten (onderdeel 1-5), is gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.5-4.7 van het tussenarrest van 19 februari 2013 en de rechtsoverwegingen 2.1-2.4 en het dictum van het eindarrest, waar het hof – voor zover in cassatie van belang – als volgt heeft overwogen:
Tussenarrest van 19 februari 2013
“4.5 Voor zover de verbintenissen uit de overeenkomst reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat tussen partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Aldus geldt naar het oordeel van het hof dat voor zover AIS nog niet jegens [verweerder] heeft gepresteerd, [verweerder] een deel van de door hem betaalde lesgelden behoort terug te krijgen. Vaststaat dat [[verweerder], W-vG] [verweerder] slechts fase één, zij het zonder goed gevolg, heeft doorlopen en dus niet de fases twee tot en met vijf heeft gevolgd en ingevolge de overeenkomst ook niet heeft kunnen volgen (AIS heeft dan ook bij brief van 25 januari 2010 aan [verweerder] geschreven dat AIS heeft besloten de opleiding van [verweerder] voortijdig te beëindigen). Gelet op de aard van deze prestatie – het bieden van fase één van een pilotenopleiding – sluit deze uit dat zij ongedaan wordt gemaakt. Aldus treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van ontvangst (artikel 6:272 BW).
4.6
Dit betekent dat de grieven 2 tot en met 4 (deels) slagen. Gelet op de devolutieve werking van het appel, komt het (door de rechtbank niet behandelde) verweer van AIS aan de orde. Daartoe heeft AIS onder meer gesteld dat de door haar geleverde prestatie, welke volgens haar niet meer ongedaan kan worden gemaakt, moet worden gewaardeerd op ten minste het door [verweerder] betaalde lesgeld ad € 97.500,-. Dit is door [verweerder] (gemotiveerd) weersproken en is onvoldoende door AIS onderbouwd. Ook de bij memorie van antwoord overgelegde productie, waarover [verweerder] zich nog niet heeft kunnen uitlaten, kan deze stelling niet schragen. Aldus gaat het hof aan deze stelling voorbij.
4.7
Thans moet de grootte worden bepaald van het bedrag dat door AIS aan [verweerder] moet worden terugbetaald van het door hem betaalde lesgeld ad € 97.500,-. Dit bedrag wordt deels bepaald door het niet volgen van voormelde fases twee tot en met vijf en deels door de waarde van de prestatie die AIS wel heeft verricht. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen [dat, nu AIS geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar vordering (oorspronkelijk in reconventie) door de rechtbank, in het hoger beroep nog slechts de vordering van [verweerder] (oorspronkelijk in conventie) aan de orde is, W-vG], kan daarbij geen rekening worden gehouden met de waarde van de door AIS gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen. In het bijzonder zal derhalve moeten worden bezien hoeveel uren reguliere begeleiding en afname van reguliere examens gedurende fase één daadwerkelijk aan [verweerder] zijn besteed en tegen welk uurtarief, alsmede hoeveel vlieguren [verweerder] gedurende deze fase één in een vliegtuig en in een simulator heeft gemaakt en tegen welk uurtarief. Voorts zijn ook de gemaakte kosten van huur van een vliegtuig alsmede gemaakte brandstofkosten van belang. Mogelijk zijn er ook nog andere kosten gemaakt. (…)”
Eindarrest:
“2.1 Gelet op de inhoud van [het, W-vG] proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2013 staat tussen partijen vast dat voor de 28 vlieguren die [verweerder] tijdens zijn opleiding bij AIS heeft gemaakt alsmede voor de tien uren die hij in een s[]imulator heeft doorgebracht een bedrag van in totaal € 5.450,- moet worden gerekend. Volgens AIS resteert dan nog een bedrag aan overheadkosten. Tegen het door haar bij akte ten behoeve van de comparitie van partijen gestelde en ter comparitie genoemde bedrag van € 70.000,- heeft [verweerder] gemotiveerd verweer gevoerd. Ook bij antwoordakte heeft [verweerder] de stellingen van AIS op dit punt gemotiveerd weersproken.
2.2
Ingevolge voormeld proces-verbaal van comparitie van partijen van 8 mei 2013 is AIS in staat gesteld (slechts) de voor de door [verweerder] genoten opleiding van fase 1 gemaakte kosten van overhead concreet en gespecificeerd weer te geven met aanvullende verklaring van de accountant van AIS. Daartoe heeft AIS een verklaring van haar accountant (productie 2 bij akte van 18 juni 2013 van AIS) overgelegd met een daarbij behorende bijlage 1. In deze bijlage zijn ter zake van [verweerder] gedurende 24 maanden opleidingsduur zeven kostenposten vermeld voor in totaal € 53.994,-. Het hof heeft evenwel in het tussenarrest van 19 februari 2013 als vaststaand feit onder 2.5 vermeld dat [verweerder] (tussen juli 2008 en januari 2010) gedurende ongeveer 20 maanden fase 1 heeft doorlopen, zodat het hof van die termijn uitgaat. Dit betekent in de eerste plaats dat AIS voor voormelde kostenposten vier maanden teveel heeft gerekend. Voorts is in deze bijlage, noch in de verklaring van de accountant vermeld hoeveel leerlingen in totaal gedurende voormelde 20 maanden door AIS worden onderwezen. Derhalve is het hof niet in staat om de door AIS opgegeven kosten van overhead van [verweerder] gedurende voormelde 20 maanden op juistheid te waarderen.
2.3
Vaststaat dat de gehele opleiding circa 18 maanden duurt en vijf fases omvat. Uitgaande van het lesgeld van € 97.500,- dient dit lesgeld derhalve te worden betaald voor vijf fases. [verweerder] heeft slechts de eerste fase doorlopen, echter hij heeft over deze fase 1 ongeveer 20 maanden gedaan. Aldus begroot het hof de kosten van overhead voor het volgen door [verweerder] van fase 1 gedurende ongeveer 20 maanden ex aequo et bono op € 35.000,-. Dit brengt mee dat AIS van het door [verweerder] betaalde lesgeld ad € 97.500,- een bedrag van (€ 97.500 minus € 5.450,- + [bedoeld is minus, W-vG] € 35.000,- =) € 57.050,- dient terug te betalen.
2.4
Gelet op hetgeen in het tussenarrest van 19 februari 2013 en hiervoor is overwogen, slagen de grieven 2 tot en met 4 (deels). AIS heeft de vordering tot betaling van rentekosten onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat ook deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt. (…) Aldus zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vordering toewijzen, zoals hierna wordt beslist. (…).”
2.2
Onderdeel 1, dat uit drie subonderdelen bestaat, bestrijdt het oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest dat AIS, vanwege het door [verweerder] niet kunnen volgen van fase 2 tot en met 5, nog niet heeft gepresteerd en dat [verweerder] de overeengekomen prestatie in zoverre niet heeft ontvangen en daarom recht heeft op terugbetaling van een deel van het lesgeld. Het onderdeel neemt het vaststaande feit dat [verweerder] gedurende de overeengekomen lesperiode van 18 maanden onderwijs heeft genoten tot uitgangspunt en klaagt vervolgens in subonderdeel 1.1 dat het hof heeft miskend dat hij derhalve op het moment van de ontbinding jegens AIS niet tot enige verdere prestatie was gerechtigd en dat omgekeerd AIS op dat moment de overeengekomen prestatie had uitgevoerd.
Volgens subonderdeel 1.2 kan daarnaast de omstandigheid dat AIS bij brief van 25 januari 2010 aan [verweerder] heeft geschreven dat zij heeft besloten de opleiding voortijdig te beëindigen, derhalve niet, althans niet zonder meer, redengevend zijn voor het oordeel dat AIS haar verbintenis niet volledig heeft uitgevoerd en [verweerder] de overeengekomen prestatie in zoverre niet heeft ontvangen.
Subonderdeel 1.3 tot slot klaagt het oordeel van het hof dat de aard van de prestatie het aanbieden van fase 1 van de pilotenopleiding is, onjuist is of onbegrijpelijk is gemotiveerd nu de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 onbestreden heeft vastgesteld dat de overeengekomen prestatie het verzorgen van onderwijs gedurende de overeengekomen duur van 18 maanden is.
2.3
Ik behandel de klachten gezamenlijk. Daarbij staat het volgende voorop.
In cassatie wordt niet opgekomen tegen rechtsoverweging 4.4 van het tussenarrest, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“De rechtbank heeft in voormeld vonnis van 1 februari 2012 in rechtsoverweging 4.4 overwogen dat beide partijen zich op het standpunt hebben gesteld dat AIS de overeenkomst bij brief van 1 maart 2011 heeft ontbonden en dat aldus artikel 4.1, noch artikel 4.2 van deze overeenkomst van toepassing is en dat deze artikelen voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van belang zijn. Daartegen is door [verweerder], noch door AIS gegriefd of anderszins bezwaar gemaakt. Aldus zal (ook) het hof ervan uitgaan dat de overeenkomst bij brief van 1 maart 2011 door AIS is ontbonden, dat dit door [verweerder] is erkend en dat voormelde artikelen van de overeenkomst derhalve in dit geschil toepassing missen.”
2.4
In cassatie is derhalve uitgangspunt dat de overeenkomst is ontbonden en dat de artikelen 4.1 en 4.2 van de overeenkomst niet van toepassing zijn. Dit brengt mee dat het hof dan ook terecht de wettelijke ontbindingsbepalingen heeft toegepast.
Ontbinding heeft tot gevolg dat de rechtsgrond voor reeds nagekomen verbintenissen in stand blijft en dat tussen partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties ontstaat (art. 6:271 BW)12.. Het door het hof gemaakte onderscheid tussen de door [verweerder] wel en niet ontvangen prestaties is mitsdien juist.
2.5
Een prestatie is het verrichten van iets dat naar zijn objectieve strekking als prestatie kan worden aangemerkt13.. Nakomen is het verrichten van een prestatie die geheel beantwoordt aan een daartoe strekkende verbintenis14.. Het oordeel over dat wat onder de overeenkomst als prestatie heeft te gelden en of een prestatie is nagekomen, is een kwestie van uitleg15.. Een oordeel daarover is in hoge mate feitelijk en om die reden in cassatie slechts beperkt toetsbaar.
2.6
Uit de overeenkomst volgt dat deze strekt tot het volgen van een opleiding tot verkeersvlieger die vijf fases omvat (artikel 1.2). Voorwaarde voor de toelating tot een opvolgende fase is het naar het oordeel van AIS met goed gevolg doorlopen van een fase (artikel 1.3). De duur van de gehele opleiding tot verkeersvlieger wordt in de overeenkomst geschat op achttien maanden (artikel 5.1). Het in artikel 12.1 van de overeenkomst genoemde bedrag aan lesgeld betreft de in artikel 1.1 omschreven geïntegreerde opleiding tot verkeersvlieger, waarvan het programma als gezegd is onderverdeeld in de fases één tot en met vijf.
2.7
In cassatie wordt niet opgekomen tegen het door het hof in rechtsoverweging 4.5 vastgestelde feit dat [verweerder] slechts fase één, zij het zonder goed gevolg, heeft doorlopen en dat hij de fases twee tot en met vijf niet heeft gevolgd en wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst door AIS ook niet heeft kunnen volgen16.. Het oordeel van het hof dat het niet volgen van die fases als een door [verweerder] niet ontvangen prestatie dient te worden beschouwd, is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor de daaruit voortvloeiende redenering van het hof dat dan slechts fase één van de opleiding naar haar waarde op het tijdstip van de ontvangst op geld moet worden gewaardeerd. De omstandigheid dat [verweerder] gedurende ongeveer twintig maanden – dat is langer dan de geschatte periode van de gehele opleiding – de opleiding heeft gevolgd, maakt niet, althans niet per definitie, dat hij de overeengekomen prestatie volledig heeft ontvangen. Het feit dat de duur van de opleiding in de overeenkomst op achttien maanden wordt geschat, betekent nog niet dat als achttien maanden onderwijs is genoten de hele opleiding is gevolgd.
2.8
Uit het voorgaande volgt dat de subonderdelen 1.1 en 1.2 falen. Subonderdeel 1.3 mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat de overeengekomen prestatie het verzorgen van onderwijs gedurende achttien maanden is, maar dat [verweerder] gedurende de gehele reguliere lesperiode onderwijs heeft genoten.
Onderdeel 1 kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
2.9
Onderdeel 2, dat eveneens drie subonderdelen omvat, komt op tegen de rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7 van het tussenarrest en de rechtsoverwegingen 2.1-2.3 van het eindarrest. Het onderdeel bouwt voort op het in het eerste onderdeel gekozen uitgangspunt dat [verweerder] gedurende de overeengekomen opleidingsduur van achttien maanden onderwijs heeft genoten. De subonderdelen klagen dat het hof ten onrechte art. 6:272 lid 2 BW heeft toegepast en niet conform het bepaalde in art. 6:272 lid 1 BW is uitgegaan van de waarde die de vliegopleiding op het moment van aangaan van de leerovereenkomst had in economisch verkeer, althans heeft miskend dat de waarde van de prestatie bij correcte nakoming veelal gesteld zal moeten worden op de hoogte van de tegenprestatie, te weten het betaalde lesgeld van € 97.500,-. Ik bespreek de klachten gezamenlijk.
2.10
Ongedaanmaking van een geleverde prestatie kan wegens de aard ervan niet mogelijk zijn, zo volgt uit de aanvang van het eerste lid van art. 6:272 BW.
Dit is – zoals het hof in rechtsoverweging 4.5 terecht en in cassatie onbestreden heeft overwogen – het geval bij het volgen van een opleiding.
In plaats van ongedaanmaking dient dan de waarde van de ontvangen prestatie te worden vergoed. Achtergrond van deze verbintenis tot vergoeding is dat moet worden voorkomen dat de ontvanger van die prestatie ongerechtvaardigd wordt verrijkt doordat hij die prestatie mag behouden terwijl hij zijn eigen prestatie zou mogen achterhouden of terugvorderen17..
2.11
Deze verbintenis tot vergoeding beloopt in beginsel de waarde van de prestatie op het tijdstip van ontvangst (slot lid 1). Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat daarbij als regel de waarde moet worden vergoed die in het economische leven normaliter aan de prestatie wordt toegekend (de zgn. objectieve waarde)18.. Die zal veelal kunnen worden gesteld op de hoogte van de tegenprestatie, maar hoeft niet per definitie de contractprijs te zijn19.. Uit de tegenstelling met de in het tweede lid genoemde situatie blijkt dat het in het eerste lid gaat om een niet ongedaan te maken prestatie die aan de verbintenis beantwoordt.
2.12
Wanneer de geleverde prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, wordt ingevolge het tweede lid de waarde beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op het tijdstip van ontvangst in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Dit komt neer op een subjectieve waardering van de ontvangen prestatie20..
2.13
Bij het becijferen van de waarde komt aan de feitenrechter een hoge mate van vrijheid toe.
2.14
Uit de rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7 van het tussenarrest en rechtsoverweging 2.3 van het eindarrest blijkt dat het hof heeft geoordeeld dat de gehele te leveren prestatie van AIS het geven van onderwijs in de successievelijke vijf fases is, voorts dat [verweerder] de prestatie van het geven van onderwijs in de fases 2 tot en met 5 niet heeft ontvangen met als consequentie dat hij het daarvoor betaalde lesgeld behoort terug te krijgen, en tot slot dat de door [verweerder] ontvangen en niet ongedaan te maken prestatie die AIS wel heeft verricht het geven van onderwijs in fase 1 is.
2.15
Met betrekking tot de waardebepaling daarvan heeft het hof overwogen dat moet worden bezien hoeveel uren reguliere begeleiding en afname van reguliere examens gedurende fase 1 daadwerkelijk aan [verweerder] zijn besteed en tegen welk uurtarief, alsmede hoeveel vlieguren [verweerder] gedurende deze fase in een vliegtuig en simulator heeft gemaakt en tegen welk uurtarief. Verder neemt het hof ook de kosten van huur van een vliegtuig en de gemaakte brandstofkosten in ogenschouw, evenals eventuele andere door AIS gemaakte kosten.
Het hof heeft de waarde van de ontvangen prestatie derhalve objectief willen bepalen. De klachten van het onderdeel stuiten hierop af.
2.16
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.7 van het tussenarrest dat bij het bepalen van de waarde van de verbintenis tot waardevergoeding geen rekening wordt gehouden met de waarde van de door AIS gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen omdat AIS geen incidenteel appel heeft ingesteld van de afwijzing van haar reconventionele vordering en dus in het hoger beroep nog slechts de conventionele vordering van [verweerder] aan de orde is. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat deze waardering binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel valt omdat AIS de extra begeleiding en examens mede ten grondslag heeft gelegd aan haar verweer tegen de terugbetalingsvordering van [verweerder] in conventie zodat AIS geen incidenteel appel behoefde in te stellen tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering om te bereiken dat zij zich in het hoger beroep tegen de terugbetalingsvordering kan verweren met een beroep op die extra begeleiding en toetsen.
2.17
Tussen partijen staat vast dat AIS tijdens fase 1 van de opleiding aan [verweerder] extra begeleiding heeft gegeven naast het reguliere programma en extra toetsen bij hem heeft afgenomen om hem in staat te stellen fase één met succes te doorlopen21.. In die zin is door [verweerder] een extra prestatie ontvangen die samenhangt met het doel van de overeenkomst: het met succes doorlopen van de in artikel 1.2 van de overeenkomst genoemde vijf fases van de opleiding zodat de leerling in staat wordt gesteld de in artikel 1.1 van de overeenkomst genoemde examens af te leggen. De kosten van deze extra prestatie komen op grond van de artikelen 3.2, 7.2 en 13 van de overeenkomst apart voor vergoeding in aanmerking.
2.18
AIS heeft zich in eerste aanleg onder meer tegen de vordering van [verweerder] verweerd met de stelling dat zij zich allerlei inspanningen heeft getroost om [verweerder] te laten slagen voor de vakken van fase 122.en heeft vervolgens in reconventie op de voet van artikel 3.2 van de overeenkomst vergoeding van haar extra inspanningen en extra gemaakte kosten gevorderd. Met het instellen van de reconventionele vordering heeft AIS, in de bewoordingen van Heemskerk23., het gebied van het verweer verlaten en het gebied van de tegeneis betreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat AIS inderdaad extra uren heeft besteed aan de opleiding van [verweerder], maar heeft vervolgens de reconventionele vordering afgewezen op de grond dat AIS onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat door AIS zo veel extra tijd en uren zijn besteed dat daarmee meer kosten zijn gemoeid dan de bespaarde kosten24..
2.19
Het onderdeel stelt dat AIS in hoger beroep de waardering van de extra begeleiding en examens mede ten grondslag heeft gelegd aan haar verweer tegen de terugbetalingsvordering van [verweerder] in conventie25..
2.20
M.i. geeft het oordeel van het hof dat bij de waardebepaling geen rekening kan worden gehouden met de waarde van de door AIS gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting op grond van het volgende.
Het verweer in hoger beroep komt er op neer dat AIS haar vordering wegens gemaakte extra kosten verrekend wenst te zien met de uitkomst van de waardebepaling van de prestatie van het geven van onderwijs in fase 1 op de voet van art. 6:272 BW. In hoger beroep wordt de eis in reconventie dus verruild voor een verweer van AIS dat ertoe strekt om de waarde van de eis in conventie te verminderen met het door haar in eerste aanleg gevorderde bedrag voor de door haar extra gemaakte kosten. Door het instellen van de eis in reconventie in eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld over twee vorderingen die op verschillende verbintenissen zijn gebaseerd, waarvan er een in het dictum is afgewezen. Met het in hoger beroep inruilen van de reconventionele vordering voor het hiervoor genoemde verweer wordt evenwel geen bezwaar gemaakt tegen het dictum van het vonnis in reconventie, dat dientengevolge tussen partijen kracht van gewijsde krijgt. Het is in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen indien een vordering, die bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis is afgewezen, door een partij bij dat vonnis langs andere weg voor toewijzing aan de rechter wordt voorgelegd.
De regel dient m.i. te zijn dat in een dergelijk geval, waarin dus het verweer in hoger beroep gelijk is aan de eis in reconventie in eerste aanleg waarop afwijzend is beslist, een partij, om te bewerkstelligen dat zij vergoeding krijgt, (incidenteel) moet appelleren van de afwijzing van haar in eerste aanleg daartoe ingestelde vordering26..
Bovendien betreft het verweer in hoger beroep, evenals de grondslag van de reconventionele vordering niet (de waardering van) de hiervoor onder 2.14 omschreven prestatie, maar de vergoeding van de extra door AIS gemaakte kosten, die op grond van de overeenkomst (zie hiervoor onder 2.17) apart dienen te worden betaald. Ook om die reden dient van de afwijzing door de rechtbank (incidenteel) te worden geappelleerd om in hoger beroep betaling van die kosten te bewerkstelligen. Onderdeel 3 faalt derhalve.
2.21
Onderdeel 4 is gericht tegen de toewijzing in het dictum van het eindarrest van de vergoeding van wettelijke rente over een bedrag van € 57.050,- bovenop de vergoeding van een bedrag van € 15,67 per dag als gevolg van rentebetaling. Daartegen wordt aangevoerd dat wanneer de werkelijke renteschade wordt vergoed de grond om ook de wettelijke rente toe te kennen, komt te vervallen. Het onderdeel stelt aldus de samenloop van de vorderingen tot vergoeding van compensatoire interessen en van wettelijke rente aan de orde.
2.22
Op de verbintenis tot waardevergoeding op de voet van art. 6:272 BW zijn de algemene bepalingen inzake verbintenissen van toepassing27., derhalve ook de bepaling van art. 6:119 BW, waarin de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom – zulks ter wille van de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht op dit punt28.– is gefixeerd op de wettelijke rente. Deze fixatie houdt in dat de schuldeiser enerzijds niet hoeft te bewijzen enig renteverlies te hebben geleden en hij anderzijds in beginsel geen hogere rente kan vorderen wanneer hij bewijst een groter renteverlies dan het fixum te hebben geleden29..
2.23
Art. 6:119 BW laat in tegenstelling tot art. 1286 BW (oud) geen vergoeding van compensatoire interessen toe30.. Dat betreft een vergoeding van renteschade doordat de benadeelde als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust een rentedragend vermogensbestanddeel is ontnomen of doordat de benadeelde als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust rente heeft moeten betalen die hij zich zou hebben bespaard als hij over het vermogensbestanddeel (zoals een geldsom) had beschikt31..
In de Memorie van Antwoord wordt over deze wijziging opgemerkt:
“Naar zijn mening pleit voor dit stelsel [dat wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is, W-vG] voorts ook dat daarin geen behoefte meer is aan het vorderen van wat in het huidige recht wordt aangeduid als “compensatoire rente”. Ondanks het feit dat artikel 1286 B.W. de vertragingsschade over een geldsom op de wettelijke rente stelt, pleegt de huidige rechtspraak aan te nemen dat de schuldeiser in geval van een vordering tot schadevergoeding ook vergoeding kan vorderen (eventueel in de plaats van de wettelijke rente) voor inkomsten die hij heeft moeten derven, doordat hij een bepaald vermogensbestanddeel (bijv. een geldsom) gedurende een zekere tijd heeft moeten missen (…)
Deze rechtspraak is begrijpelijk in het stelsel waaronder zij ontstaan is, nl. dat van artikel 1286 B.W., voordat het werd gewijzigd bij de Wet van 7 oktober 1970, Stb. 458. Wettelijke rente was toen immers slechts verschuldigd vanaf de dagvaarding, terwijl de compensatoire rente vooral voor de periode daarvóór van belang was. In het stelsel van het gewijzigd ontwerp [het huidige art. 6:119 BW, W-vG] kan zich echter niet meer de situatie voordoen dat degene die recht op schadevergoeding heeft, schade lijdt wegens inkomstenderving door het missen van een bepaald geldbedrag, zonder dat de schuldenaar steeds wettelijke rente verschuldigd is. De mogelijkheid van het vorderen van compensatoire rente die in de praktijk vaak tot lastige bewijsvragen leidt, is daarom uitgesloten.”32.
2.24
Doordat wettelijke rente op grond van art. 6:119 lid 1 BW is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met de voldoening van een geldsom in verzuim is, is de toekenning van compensatoire interessen aan de benadeelde uitgesloten wanneer de schuldeiser betaling van een geldsom vordert33.. Verlangt de schuldeiser iets anders dan de betaling van een geldsom (bijvoorbeeld levering van een goed) dan mist art. 6:119 BW toepassing en komt de te derven of te betalen rente doordat dit goed wordt gemist geheel voor vergoeding in aanmerking34..
2.25
[verweerder] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aan zijn vordering tot vergoeding van rentekosten ten grondslag gelegd dat AIS de teveel betaalde opleidingskosten van € 83.500,- onrechtmatig onder zich houdt en dat hij dit bedrag dan ook niet kan benutten om een deel van de lening af te lossen35.. Volgens [verweerder] is de over dit bedrag verschuldigde rente van € 15,67 per dag schade in de zin van art. 6:96 BW. Daarnaast heeft [verweerder] vergoeding van de wettelijke rente gevorderd.
2.26
De vordering tot vergoeding van de rentekosten vormt een zelfstandige vordering tot schadevergoeding die is ingegeven door de omstandigheid dat [verweerder] vanaf het moment van ontbinding van de overeenkomst niet de beschikking had over het teveel betaalde lesgeld waardoor hij de lening die hij ten behoeve van het betalen van het lesgeld had afgesloten, niet kon inlossen, waardoor hij over dat bedrag rente werd verschuldigd. Dit is geen vordering tot vergoeding van compensatoire interessen, maar een vordering die voorspruit uit de wet. De klacht dat een veroordeling tot vergoeding van de werkelijke renteschade niet naast de veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente kan bestaan, miskent dit en faalt mitsdien.
2.27
Gelet op het voorgaande geeft het – feitelijke – oordeel van het hof in rechtsoverweging 2.4 van zijn eindarrest dat AIS de vordering tot betaling van rentekosten onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken zodat ook deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt, eveneens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd.
Onderdeel 4 kan derhalve niet tot cassatie leiden.
2.28
Onderdeel 5, dat is voorgesteld voor zover (alleen) de werkelijke renteschade voor vergoeding in aanmerking komt, klaagt – zakelijk weergegeven – dat het hof ten onrechte de rente heeft toegekend over het door [verweerder] teruggevorderde bedrag (€ 83.500,-). Nu het hof het door [verweerder] teveel betaalde bedrag zelf op een lager bedrag (€ 57.050,-) heeft bepaald, had het hof het bedrag van € 15,67 ook naar beneden moeten bijstellen.
2.29
Uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (zgn. concrete schadeberekening)36..
Doordat het hof in rechtsoverweging 2.3 van het eindarrest het teveel betaalde bedrag aan opleidingskosten heeft bepaald op € 57.050,- in plaats van op het door [verweerder] gevorderde bedrag van € 83.500,-, heeft AIS een bedrag van € 26.450,- (€ 83.500,- minus € 57.050,-) niet onrechtmatig onder zich gehad, zodat [verweerder] voor dat deel ook geen schade heeft geleden door onrechtmatig handelen van AIS. In zoverre is het onderdeel terecht voorgesteld.
2.30
Ik geef de Hoge Raad in overweging de zaak zelf af te doen door het eindarrest te vernietigen voor zover AIS daarin is veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 15,67 per dag vanaf 13 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en het bedrag van deze veroordeling te wijzigen in (6,85% x € 57.050,-/365 =)37.€ 10,71 per dag.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014 en tot afdoening zoals onder 2.30 omschreven.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑04‑2015
Zie voor de procedure in eerste aanleg de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad van 7 september 2011 en 1 februari 2012, rov. 1.1 en 1.2. Voor het procesverloop in hoger beroep zie het tussenarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 19 februari 2013, rov. 1.1-1.5, het tussenarrest van 5 november 2013, onder 1 (“Het geding”), het eindarrest van 28 januari 2014, rov. 1.1-1.6 en de beschikking van 15 april 2014, onder “De procesgang”.
Overgelegd als prod. 1 bij de inleidende dagvaarding.
Het hof vermeldt in rov. 2.4 van zijn arrest van 19 februari 2013 als datum: 1 maart 2010.
Het hof noemt in rov. 3.1 van zijn arrest van 19 februari 2013 als datum: 1 mei 2011.
Zie rov. 3.3 van het tussenarrest van 19 februari 2013.
Dit was vóór de wijziging gerechtelijke kaart, zie rov. 1.5 van het arrest van het hof van 19 februari 2013.
Zie voor een volledige omschrijving van het petitum rov. 1.2 van het arrest van 19 februari 2013.
Deze brieven zijn in cassatie niet overgelegd.
De cassatiedagvaarding is op 25 april 2014 uitgebracht.
De in cassatie overgelegde procesdossiers komen niet overeen. In het B-dossier ontbreekt de herstelbeschikking van het hof. Het A-dossier bevat niet de CvA in reconventie (nr. 4 A-dossier).
Parl. Gesch. Boek 6, p. 1034. Zie over ongedaanmaking, p. 817.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 804.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 153-154 en 277.
Vgl. F.B. Bakels, Ontbinding van overeenkomsten (Mon. BW B58) 2011/26(a).
Zie ook rov. 2.5 van het tussenarrest van 19 februari 2013 en rov. 2.3 van het eindarrest.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 817-818. O.m. Verbintenissenrecht (losbl.), art. 6:272 BW, aant. 2 (W.H. van Boom); Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/704; Bakels, Ontbinding van overeenkomsten (Mon. BW B58) 2011/50; G.J. de Jong, H.B. Krans en M.H. Wissink, Verbintenissenrecht algemeen, 2014, nr. 246.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 818-819 en 1031.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 1031-1032; Verbintenissenrecht (losbl.), art. 6:272 BW, aant. 3-4 (W.H. van Boom); Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/704; De Jong e.a., a.w., nr. 246; De Vries, Recht op nakoming en op schadevergoeding en ontbinding wegens tekortkoming, 1997, p. 177-178; Hartlief, Ontbinding, 1994, p. 59.
Zie over de objectieve en subjectieve waarde o.m. Verbintenissenrecht (losbl.), art. 6:272 BW, aant. 3-4 (W.H. van Boom); Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/704; De Jong e.a., a.w., nr. 246; G.J.P. de Vries, a.w., p. 176-179; T. Hartlief, a.w., p. 49-51.
Zie 1.6 hiervoor en rov. 2.6 van het tussenarrest van 19 februari 2013. Vgl. ook rov. 4.13 van het eindvonnis van de rechtbank.
CvA onder 12.
W.H. Heemskerk, De eis in reconventie, diss. 1972, nr. 94.
Zie rov. 4.13 van het vonnis van 1 februari 2012.
Het onderdeel verwijst daarvoor naar de MvA, nr. 5, 11, 12, 18-20.
De problematiek van het arrest van 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6699, NJ 2014/175 m.nt. H.J. Snijders waarop AIS in haar s.t. een beroep doet, is in dit geval dan ook niet van toepassing.
Zie bijv. De Vries, a.w., p. 179-180.
HR 11 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4777, NJ 2000/275, rov. 3.5; HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1914, NJ 1997/163 m.nt. M. Scheltema, rov. 3.4. Zie tevens Parl. Gesch. Boek 6, p. 467 en 473.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 467 en 473.
Zie o.m. Parl. Gesch. Boek 6, p. 475 e.v; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/216; W.H.B. Den Hartog Jager, Wettelijke rente, 2012, p. 14.
HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4499, NJ 2005/96, rov. 5.5.2; HR 29 april 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0299, NJ 1988/773 m.nt. W.C.L van der Grinten, rov. 3.2.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 475 en 476.
O.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/216 en Den Hartog Jager, a.w., p. 14.
Vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 476 en T&C BW (Rank), art. 6:119 BW, aant. 6.
Inleidende dagvaarding, nr. 19; MvG, nr. 40.
HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539, RvdW 2010/468, rov. 3.5.
Partijen zijn het eens over het rentepercentage van 6,85% en over de berekeningsmethode, zie de MvG onder 40 en onderdeel 5.
Beroepschrift 25‑04‑2014
Heden, de vijfentwintigste april tweeduizendveertien;
ten verzoeke van de besloten vennootschap AIS VLIEGOPLEIDINGEN B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Lelystad, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Anna van Saksenlaan 30, ten kantore van de maatschap Ekelmans & Meijer Advocaten, van wie de advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden mrs. D.M. de Knijff en M.S. van der Keur in deze zaak door mijn requirante als advocaten worden aangewezen om haar als zodanig te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie,
heb ik:
[JACOB HEIJKOOP, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Groningen en aldaar kantoorhoudende aan de Bankastraat 73]
AAN:
[gerequireerde], wonende te [woonplaats], mijn exploot doende overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te (9712 GN) Groningen, aan de Oude Boteringestraat 64 ten kantore van de advocaat mr. B. Jans bij wie gerequireerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, aldaar sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mr. B. Jans in persoon]
AANGEZEGD:
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten die door het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden onder rolnummer 200.104.504/01 zijn gewezen tussen enerzijds mijn requirante als geïntimeerde, en anderzijds gerequireerde als appellant, en die zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 en 28 januari 2014.
Voorts heb ik, deurwaarder, exploterende en relaterende als voormeld, gerequireerde
MET DE AANZEGGINGEN:
dat indien verweerder in cassatie advocaat bij de Hoge Raad stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerder om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
dat bij verschijning in het geding van verweerder een griffierecht zal worden geheven te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel;
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- I.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel;
- II.
een verklaring van het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 9 mei tweeduizendveertien, des voormiddags te 10:00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van die Raad, welke terechtzitting zal worden gehouden in het gebouw van die Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
zulks teneinde tegen de aangevallen arresten te horen aanvoeren het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het Gerechtshof heeft overwogen en beslist als vermeld in de arresten waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
Het gaat in de onderhavige zaak kort samengevat om het volgende. [gerequireerde] heeft bij eiseres tot cassatie, AIS, een achttien maanden durende vliegopleiding gevolgd, maar deze niet met succes afgerond. AIS heeft om die reden bij brief van 1 maart 2011 de leerovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. [gerequireerde] heeft van AIS terugbetaling gevorderd van een bedrag van € 83.500, stellende dat dit bedrag overeenkomt met door AIS bespaarde kosten vanwege het door hem niet afmaken van de vliegopleiding. De rechtbank heeft de vordering van [gerequireerde] afgewezen. Het hof heeft AIS veroordeeld tot terugbetaling aan [gerequireerde] van een bedrag van € 57.050. Het hof is van oordeel dat AIS dat deel van het door [gerequireerde] betaalde lesgeld moet terugbetalen, omdat [gerequireerde] slechts fase 1 van de vijf fases van de opleiding heeft gevolgd.
Klachten
1.1
In rov. 4.5, eerste volzin, van het tussenarrest neemt het hof tot uitgangspunt dat — zoals in art. 6:271 tweede volzin BW is bepaald — voor zover verbintenissen reeds zijn nagekomen, de rechtsgrond voor deze nakoming in stand blijft, maar tussen partijen een verbintenis ontstaat tot ongedaanmaking van de ontvangen prestaties. Vast staat dat de opleiding van [gerequireerde] bij AIS in totaal ongeveer 20 maanden heeft geduurd en dat hij aldus gedurende de overeengekomen lesperiode van 18 maanden onderwijs heeft genoten, terwijl hij daarnaast extra begeleiding heeft gekregen en extra toetsen heeft mogen afleggen.1. Gesteld noch gebleken is dat AIS in haar verplichting tot het geven van onderwijs op enigerlei wijze jegens [gerequireerde] tekort is geschoten. Naar het hof in rov. 4.5 heeft overwogen, heeft [gerequireerde] ingevolge de overeenkomst de fase 2 tot en met 5 niet kunnen volgen omdat hij fase 1 niet met succes had afgerond. Zoals in rov. 2.1 van het tussenarrest is overwogen is volgens artikel 1.2 van de leerovereenkomst toelating tot een opvolgende fase slechts mogelijk als de cursist de eerdere fase met goed gevolg heeft doorlopen. De rechtbank heeft onbestreden vastgesteld dat het eindigen van de overeenkomst het gevolg is van onvoldoende presteren van [gerequireerde] en dat het eindigen van de overeenkomst hem is toe te rekenen.2. Naar het hof heeft miskend, heeft [gerequireerde] de opleiding gedurende de overeengekomen tijd op de overeengekomen wijze kunnen volgen en was hij derhalve op het moment van de ontbinding jegens AIS niet tot enige verdere prestatie gerechtigd. Omgekeerd geldt dat AIS op dat moment de overeengekomen prestatie had uitgevoerd. Derhalve is onjuist en in elk geval onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat vanwege het door [gerequireerde] niet kunnen volgen van fase 2 tot en met 5, AIS nog niet heeft gepresteerd en dat [gerequireerde] de overeengekomen prestatie in zoverre niet heeft ontvangen en daarom recht heeft op terugbetaling van een deel van het lesgeld.
1.2
De omstandigheid dat — zoals het hof in rov. 4.5 van het tussenarrest voorts overweegt — AIS bij brief van 25 januari 2010 aan [gerequireerde] heeft geschreven dat zij heeft besloten de opleiding voortijdig te beëindigen — doet niet af aan de vaststelling dat [gerequireerde] gedurende de overeengekomen lesperiode van 18 maanden onderwijs had genoten. Die omstandigheid kan dat ook niet, althans niet zonder meer, redengevend zijn voor het oordeel dat AIS haar verbintenis niet volledig heeft uitgevoerd en [gerequireerde] de overeengekomen prestatie in zoverre niet heeft ontvangen.
1.3
Het oordeel van het hof in rov. 4.5 van het tussenarrest dat de aard van de prestatie is het aanbieden van fase 1 van de pilotenopleiding, is onjuist of onbegrijpelijk (gemotiveerd). Immers heeft de rechtbank in rov. 4.8 van haar vonnis onbestreden vastgesteld dat de overeengekomen prestatie is het verzorgen van onderwijs gedurende de overeengekomen duur van 18 maanden.
2.1
Althans heeft het hof in rov. 4.5 van het tussenarrest, in het daarop gebaseerde uitgangspunt in rov. 4.7 van het tussenarrest en in de daarop voortbouwende toepassing in rov. 2.1 – 2.3 van het eindarrest, ten onrechte doorslaggevend belang toegekend aan de waarde die de prestatie van AIS voor [gerequireerde] heeft gehad. Die wijze van vaststelling geldt immers slechts in gevallen waarin de prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt (vgl. art 6:272 lid 2 BW). Nu in het onderhavige geval vast staat dat [gerequireerde] gedurende de overeengekomen opleidingsduur van 18 maanden onderwijs heeft genoten en gesteld noch gebleken is dat AIS in de nakoming van enige verbintenis tekort is geschoten, had het hof conform het bepaalde in art 6:272 lid 1 BW moeten uitgaan van de waarde die de vliegopleiding op het moment van het aangaan van de leerovereenkomst in het economisch verkeer had (dat wil zeggen geabstraheerd van de vraag of en in hoeverre [gerequireerde], als gevolg van de omstandigheid dat hij de fase 1 niet met goed gevolg heeft afgelegd, vlieguren in een vliegtuig of in een simulator heeft gemaakt en tegen welk uurtarief).
2.2
Althans heeft het hof met zijn in subonderdeel 2.1 bedoelde oordeel het in appel onbestreden uitgangspunt van de rechtbank miskend, dat de waarde van de prestatie bij correcte nakoming veelal gesteld zal moeten worden op de hoogte van de tegenprestatie.3. Het hof had niet zonder nadere motivering van dat in appel vaststaande uitgangspunt mogen afwijken.
2.3
Bij het slagen van (één van) de klachten die in de subonderdelen 2.1 en 2.2 zijn gericht tegen de wijze van vaststelling van de waarde van de door [gerequireerde] ontvangen prestatie, kan ook rov. 4.6 van het tussenarrest, waarin het hof de stelling van AIS dat die waarde moet worden gesteld op het betaalde lesgeld ad € 97.500 heeft verworpen niet in stand blijven.
3.
In rov. 4.7 van het tussenarrest overweegt het hof ten onrechte dat bij het bepalen van het bedrag dat AIS aan [gerequireerde] dient terug te betalen, geen rekening kan worden gehouden met de waarde van de door AIS gegeven extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen omdat — naar in rov. 3.3 is overwogen — de rechtbank de vordering van AIS in reconventie ter zake van de kosten daarvan heeft afgewezen terwijl AIS geen incidenteel appel heeft ingesteld en aldus in hoger beroep alleen de vordering van [gerequireerde] nog aan de orde is. Het hof heeft namelijk miskend dat de afwijzing van de vordering van AIS in reconventie niet erop is gegrond dat bedoelde werkzaamheden niet zijn verricht — integendeel staat vast dat deze zijn verricht4. — of er op is gegrond dat daarmee bij de waardering van de verrichte prestaties geen rekening kan worden gehouden. Voor die afwijzing acht de rechtbank enkel redegevend dat AIS onvoldoende had aangevoerd om aan te nemen dat zij méér extra kosten aan begeleiding en examens heeft gemaakt, dan dat zij zich heeft bespaard doordat [gerequireerde] fase 2–5 niet heeft doorlopen. Nu AIS de waardering van de extra begeleiding en examens mede ten grondslag heeft gelegd aan haar verweer tegen de terugbetalingsvordering van [gerequireerde] in conventie5., viel deze waardering binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel. Omdat met betrekking tot die waardering in reconventie geen bindende eindbeslissing is gegeven waaraan gezag van gewijsde toekomt, behoefde AIS geen incidenteel appel in te stellen om te bereiken dat zij zich tegen de terugbetalingsvordering met een beroep op die extra begeleiding en examens kan verweren.
4.
In het dictum van het eindarrest heeft het hof AIS veroordeeld tot terugbetaling van € 57.050, zijnde het bedrag waarvan het hof heeft vastgesteld dat AIS dit op 13 mei 2011 had moeten terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum tot die der algehele voldoening. Daarnaast heeft het hof AIS veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 15,67 vanaf 13 mei 2011, zijnde de door [gerequireerde] aan de bank betaalde rente over dat bedrag. Aldus heeft het hof miskend dat schade maar één keer vergoed kan worden. Bij vergoeding van de werkelijke renteschade — volgens [gerequireerde] 6,85% over het door hem van de bank geleende bedrag — bestaat geen grond meer om ook wettelijke rente toe te kennen en die is door het hof dan ook ten onrechte toegewezen.
5.
Voor zover (alleen) de werkelijke renteschade voor vergoeding in aanmerking komt, heeft het hof ten onrechte de rente toegekend die door [gerequireerde] is berekend over het door hem teruggevorderd bedrag, dat wil zeggen 6,85% × € 83.500 / 365 = € 15,67 per dag.6. AIS heeft tegen de rentevordering als verweer aangevoerd dat zij niet ten onrechte een bedrag van € 83.500 onder zich hield ‘daar geen sprake is van door [gerequireerde] teveel betaalde opleidingskosten.’7. Het hof heeft in rov. 2.3 van het eindarrest vastgesteld dat een bedrag van € 57.050 wèl te veel was betaald. Aldus is van de door [gerequireerde] gevorderde hoofdsom een bedrag van € 26.450 (€ 83.500 − € 57.050) afgewezen en had het hof in zoverre ook de nevenvordering in verband met de renteschade dienen af te wijzen. Derhalve komt ter zake maximaal 6,85% × € 57.050 / 365 = € 10,71 per dag voor vergoeding in aanmerking.
Ten onrechte heeft het hof in dat verband in rov. 2.4 van het eindarrest geoordeeld dat AIS de gevorderde rentekosten onvoldoende gemotiveerd zou hebben betwist. Voor zover zulks al niet vanzelf spreekt, ligt in de zojuist cursief weergegeven stelling van AIS besloten dat van renteschade slechts sprake kan zijn voor zover zij ten onrechte een deel van het betaalde lesgeld niet aan [gerequireerde] heeft terugbetaald.
AIS heeft het hof verzocht deze (reken)fout op de voet van art. 31 Rv te herstellen, maar het hof heeft bij beslissing van 15 april 2014 geweigerd een herstelarrest te wijzen op grond van de overweging dat AIS tegen de rentevorderingen van [gerequireerde] geen verweer zou hebben gevoerd, zulks in het licht van het voorgaande ten onrechte.
En mitsdien:
Op grond van bovenstaand middel van cassatie te horen vernietigen de arresten waartegen dat middel is gericht, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, ook omtrent de kosten van het geding.
De kosten dezes van mij, deurwaarder, zijn € 77,52
de deurwaarder voornoemd
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑04‑2014
Zie de in zoverre in appel niet bestreden vaststelling in rov. 4.8 van het vonnis van de rechtbank van 1 februari 2012 en rov. 2.5-6 van het tussenarrest.
Vonnis van de rechtbank van 1 februari 2012, rov. 4.9.
Vonnis van de rechtbank van 1 februari 2012, rov. 4.7.
Aldus rov. 2.6 en 4.7 van het tussenarrest.
Zie MvA §§ 5, 11, 12, 18–20.
Zie § 40 MvG.
Zie § 24 MvA.