HR 22 april 1986, LJN AC9316, NJ 1986/827, m.nt. 't H; HR 22 november 1994, LJN ZC9870, NJ 1995/174; HR 5 april 2011, LJN BO6691, NJ 2011/316, m.nt. P.A.M. Mevis.
HR, 09-04-2013, nr. 11/00759
ECLI:NL:HR:2013:BZ6502
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
11/00759
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BZ6502
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6502, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6502
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5128, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6502, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6502
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5128
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/00759
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2011, nummer 23/001091-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 april 2013.
Conclusie 12‑03‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/00759
Mr. Vegter
Zitting: 12 maart 2013
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Op 12 februari 2013 heb ik in deze zaak een conclusie genomen. Ik heb toen het voorgestelde middel besproken en ben tot de conclusie gekomen dat dit middel faalt. Op 25 februari 2013 heeft de raadsman van de verdachte op deze conclusie gereageerd. Deze reactie komt er, voor zover hier van belang, kort gezegd op neer dat ik er ten onrechte van zou zijn uitgegaan dat de cassatieschriftuur slechts één middel bevat. Op dat punt wil ik in deze aanvullende conclusie graag reageren.
2.
Namens de verdachte is op 20 oktober 2011 per fax een schriftuur ingediend. Deze schriftuur bestond uit vijf pagina's en bevatte twee middelen van cassatie. De op 21 oktober 2011 ter griffie binnengekomen originele schriftuur wijkt echter af van de faxschriftuur. Het origineel bestaat uit vier pagina's en bevat slechts één cassatiemiddel. De derde pagina van de faxschriftuur, met daarop de toelichting op het eerste middel en het tweede middel, ontbreekt. In mijn conclusie ben ik - uiteraard - uitgegaan van het origineel. Dat het origineel kennelijk niet compleet is, komt mijns inziens voor rekening van de raadsman. Overigens is daaruit geen bloed gevloeid. In mijn conclusie van 12 februari 2013 heb ik zowel het eerste middel als (onder 7 e.v.) ook de in de toelichting op het (ontbrekende) tweede middel aangevoerde klacht besproken.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Nr. 11/00759
Mr. Vegter
Zitting: 12 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
- 1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 25 januari 2011 verdachte wegens 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en onder 2. en 3. "de voortgezette handeling van wederspannigheid terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft en medeplegen van mishandeling tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van €1250, - met een schadevergoedingsmaatregel bedoeld in art. 36f Sr.
- 2.
Namens verdachte heeft mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het eerste bewezenverklaarde feit niet heeft beslist op de grondslag van de tenlastelegging, omdat ten onrechte geen keuze is gemaakt uit de in de tenlastelegging opgenomen alternatieven. In de toelichting onder 4 wordt daaraan nog toegevoegd dat de bewijsmiddelen onvoldoende zijn om daaruit te destilleren dat de door verdachte gebezigde woorden redelijkerwijs kunnen worden verstaan als specifieke bedreiging met de dood of zwaar lichamelijk letsel.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 29 november 2009 te Amsterdam verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde [verbalisant 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;"
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
- 1.
Een proces-verbaal met nummer PL134C 2009322113-16 van 30 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 22-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 november 2009 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [verbalisant 1]:
Op zondag 29 november 2009 werd te Amsterdam het volgende feit gepleegd:
Wij hebben de bestuurder (het hof begrijpt: van een schakelbrommer) staande gehouden. De bestuurder bleek later te zijn genaamd [betrokkene 1]. Tijdens het verbaliseren van de bestuurder kwamen er twee mannen bij ons staan. Dit bleken later te zijn [betrokkene 2] en [verdachte], zijnde de broer van de bestuurder. [Verdachte] riep tegen mij dat ik bij de Meer en Vaart werkte en dat hij mij wel kende en dat ik voortaan maar over mijn schouder achterom moest kijken. Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar het kenteken keek van het opvallende politievoertuig.
[Verdachte] is fors van postuur en keek hierbij zeer serieus. Ik kan de situatie in zijn geheel en zijn gedrag in combinatie met zijn postuur als intimiderend omschrijven. Ik hoorde dat [verdachte] wederom naar mij riep: "Ik bedreig jullie niet maar jullie moeten voortaan wel achterom gaan kijken. " Ik vond dit wel degelijk bedreigend en heb hierop [verdachte] aangemerkt als verdachte en hem medegedeeld dat hij was aangehouden voor bedreiging.
- 2.
Een proces-verbaal met nummer PL134C 2009322113-14 van 30 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren S. blaakmeer en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 1-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] zeggen: Iik ken jullie wel. Julie zijn zeker van Meer en Vaart he". Wij zagen dat [verdachte] vervolgens naar de voorzijde van onze politieauto liep en naar onze kentekenplaat keek.
Wij hoorden [verdachte] wederom in de richting van verbalisant [verbalisant 1] zeggen: "Ja. Meer en Vaart hè. Ik ken jou wel."
Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] voor verbalisant [verbalisant 1] kwam staan en we hoorden hem zeggen: "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken".
- 3.
Een proces-verbaal van 10 december 2009, opgemaakt door mr. Th.J.M. Gijsberts, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 december 2009 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige 1]:
[Verdachte] (het hof begrijpt [verdachte]) sprak [betrokkene 1] aan en zei dat hij weg moest gaan. Dat deed hij ook. [Verdachte] sprak vervolgens ons aan. [Verdachte] was boos over het feit dat wij zijn broer hadden bekeurd.
Hij zei iets als: "Ga boeven vangen!" Hij zei ook dat hij ons wel kende van Meer en Vaart en dat hij [verbalisant 1] nog wel kende van een vorige keer. Ik herinner me dat ik tegen hem zei: "Dan ken ik u ook vanaf dit moment. "[Verbalisant 1] en ik wilden eigenlijk weggaan. We zijn allebei in de auto gestapt. De portieren van onze deuren stonden nog open. [Verdachte] stond aan de bestuurderskant. Ik hoorde hem toen zeggen: "Jullie moeten voortaan achterom gaan kijken." Wij zijn toen beiden uitgestapt.
[Verbalisant 1] was als eerste bij [verdachte] en vroeg wat hij zojuist had gezegd. Daarop zei [verdachte]: "Ik wil jullie niet bedreigen, maar jullie moeten voortaan achterom kijken." [Verbalisant 1] zei toen dat hij was aangehouden. Ik heb gehoord dat [verdachte] tot 2 keer toe het woord 'voortaan' heeft gebruikt toen hij ons bedreigde.
- 4.
Een proces-verbaal met nummer 2009322113-15 van 30 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], (doorgenummerde pagina's 16-21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 november 2009 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 2]:
Ik zag dat beide agenten in de deuropening van hun auto hingen. Het leek er een beetje op alsof ze weg wilden gaan. Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt telkens: [verdachte]) aan de kant van de bestuurder stond en met die agenten praatte. Ik zag dat de bestuurder en de passagier instapten in de politieauto. Opeens zag ik de passagier weer uit de auto stappen en voor de politieauto om liep en naar [verdachte] toe liep.
- 5.
Een proces-verbaal met nummer 2009322113-18 van 30 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 36-39).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 november 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Zondag (het hof begrijpt: op 29 november 2009) hoorde ik van mijn zus dat mijn broertje was aangehouden door de politie en ik ben er toen even heen gegaan. Ik zag dat mijn broertje nog bij de politie was en dat hij de boete had geaccepteerd. Ik vroeg aan de politie, is dat nou nodig, die bon?
6.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de politie gevraagd of ze van Meer en Vaart waren. Ik was vroeger een keer in elkaar geslagen door politieagenten van Meer en Vaart en ik dacht dat dit misschien dezelfde agenten waren."
- 6.
Het Hof heeft inderdaad in het midden gelaten of verdachte heeft gedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. De keuze uit de in de tenlastelegging gebezigde alternatieven is hier echter voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van geen belang is en het middel faalt in zoverre.1.
7.
Hoewel de presentatie van een zelfstandige klacht louter in de toelichting geen schoonheidsprijs verdient, zal ik die klacht desondanks bespreken. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.2. Niet vereist wordt dat een dergelijke vrees ook daadwerkelijk is ontstaan.3. De bedreigende woorden kunnen op zichzelf reeds een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr opleveren, maar indien dit niet het geval is kunnen de omstandigheden waaronder de bedreiging is geschied de uitlatingen een bedreigend karakter geven. Het Hof heeft naar aanleiding van een verweer inhoudende dat de bewezenverklaarde woorden niet bedreigend zijn het volgende overwogen:
"(...)Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn aangifte onder meer verklaard dat de verdachte tegen hem heeft geroepen: "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken". De verdachte had verbalisant [verbalisant 1] daarvoor reeds duidelijk gemaakt dat hij wist dat voornoemde verbalisant bij Meer en Vaart (het hof begrijpt: het politiebureau Meer en Vaart) werkte en dat hij voornoemde verbalisant wel kende. De verdachte keek vervolgens naar het kenteken van het opvallende politievoertuig. Ter terechtzitting van 5 februari 2010 in eerste aanleg heeft verbalisant [verbalisant 1] als getuige verklaard dat hij hierdoor het idee kreeg dat de verdachte het voertuig en het kenteken bekeek om dit op een later tijdstip te kunnen herkennen. Hij voelde zich hierdoor bedreigd. De getuige [getuige 1] heeft bovendien verklaard dat de verdachte, voordat hij de uitspraken tegen verbalisant [verbalisant 1] deed, had gezegd dat hij hem nog wel kende van een vorige keer. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij dacht dat het misschien wel om de agenten ging die hem in het verleden hadden mishandeld.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij de bedreigde, [verbalisant 1], redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar mishandeld zou kunnen worden. Voorts is de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat zij in het algemeen geschikt is vrees voor inbreuk op de persoonlijke veiligheid teweeg te brengen."
8.
Op zich zelf lijken mij de bewezenverklaarde woorden "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken" nog niet voldoende voor bedreiging. Ze zijn daarvoor te vaag en er is geen rechtstreeks verband met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling. In vergelijking met de telefonische mededeling "bedankt voor die acht jaar. Als ik vrij kom ga ik jou als eerste pakken" die door uw Raad op zichzelf onvoldoende werd geoordeeld voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht 4. zijn de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde woorden bepaald niet bedreigender. In de lagere rechtspraak volgden vrijspraken bij de volgende verbale bedreigingen5.: 'Chekan (verrader in de Marokkaanse taal), ik ga jou aanpakken en/of je gaat het zien'6., 'Ik krijg je nog wel te pakken, of je uniform bent of niet'7. en 'Als jij de verklaring niet intrekt, zal het jou bezuren. En u ook' en/of 'dat verdachte de bedoelde personen nog wel zou krijgen'8.
9.
Het komt hier aan op de omstandigheden.9. Die omstandigheden kunnen maken dat woorden die op zich zelf niet bedreigend zijn of waarover geaarzeld kan worden door de context bedreigend worden. Een voorbeeld is de uiting, tegenover een beveiligingsbeambte, "Ik onthoud je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je", Die levert volgens uw Raad bedreiging op mede doordat het slachtoffer kennis droeg van de kort daarvoor geuite bedreiging tegen het leven gericht van een collega.10. Het gaat dan dus om de woorden in hun relatie met de omstandigheden die bepalend zijn. Het oordeel of een uiting bedreigend is en of redelijkerwijs vrees kan ontstaan voor een levensdelict of zware mishandeling is daarmee, zoals Keijzer het uitdrukt, afhankelijk van allerlei factoren en noodzakelijkerwijs verweven met waarderingen van feitelijke aard. Dat oordeel kan in cassatie slechts marginaal worden getoetst.11.
10.
Het Hof heeft in het bestreden arrest op goede grond aan de omstandigheden in een bewijsoverweging aandacht besteed. Twee factoren springen in het oog: 1. De uiting is geïndividualiseerd en concreet gericht op een bepaald persoon12. te weten een politieambtenaar13. die verdachte al langer (van gezicht mede door een eerdere confrontatie) kent en van wie hij weet waar hij werkt; verdachte maakt de essentie van die wetenschap ook duidelijk kenbaar; 2. Verdachte keek naar het kenteken van het politievoertuig. Uit bewijsmiddel 2 blijkt dat hij daartoe naar de voorzijde van de politieauto liep. Dit komt mede in het licht van het postuur en de blik van verdachte intimiderend over. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof gelet op deze omstandigheden tot de slotsom komt dat de geuite woorden kunnen worden aangemerkt als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling. De bewijsmiddelen bevatten overigens nog meer omstandigheden die kennelijk door het Hof in aanmerking zijn genomen. Zie bewijsmiddel 3 waaruit blijkt dat verdachte tegen een andere agent zegt: Dan ken ik u ook vanaf dit moment. Ook blijkt onder meer uit dat bewijsmiddel dat verdachte de woorden heeft herhaald. Het is geen 'slip of the tongue' of een moeilijk te beheersen eenmalige uiting van boosheid. Bovendien heeft het Hof de woorden van verdachte dat hij niet wilde dreigen kennelijk als provocatief opgevat en ook dat is niet onbegrijpelijk. Onontkoombaar lijkt mij dat bij het oordeel of van bedreiging sprake is niet kan worden uitgewist dat toen werd getracht verdachte ter zake van bedreiging aan te houden een nogal hevig geweldsincident is ontstaan tussen enerzijds verdachte en zijn broer en anderzijds de politie (feiten 2 en 3).
11.
De slotsom is dat het middel faalt, nu het Hof met inachtneming van de juiste maatstaf en de omstandigheden van het geval, tot het oordeel is gekomen dat de woorden bedreigend waren.
12.
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 7 februari 2011 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. Overigens heb ik geen andere gronden aangetroffen waarop het arrest ambtshalve zou moeten worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2013
HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448 en in het bijzonder voor bedreiging met zware mishandeling HR 25 januari 2011, LJN BO4022, NJ 2011/226.
HR 3 februari 2004, LJN AN9309, r.o. 3.4.2.
HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448.
Telkens ging het om bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Hof Amsterdam 27 januari 2011, LJN BP8702, NS 2011/ 96.
Hof 's-Hertogenbosch 15 april 2010, LJN BM9124, NS 2010/ 210.
Hof Arnhem 10 april 2009, LJN BJ1637, NS 2009/220.
HR 10 mei 2005, LJN AT1802. Zie ook HR 4 december 2007, LJN BB7104.
HR 22 maart 2011, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer.
HR 18 januari 2005, LJN AR7062, NJ 2005/145 ( 'Die kankerwouten, die teringlijers moeten ze allemaal afmaken' is te algemeen).
HR 18 april 2006, NJ 2006/397, m.nt Y. Buruma waaruit naar voren komt dat aan politieambtenaren niet zonder meer hogere eisen kunnen worden gesteld dan aan de gewone burger. .