Hof Amsterdam, 25-01-2011, nr. 23-001091-10
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5128
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
23-001091-10
- LJN
BU5128
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5128, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑01‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ6502, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6502
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Benadeelde partij deels niet-ontvankelijk in de vordering wegens onevenredige belasting van het strafgeding.
Partij(en)
parketnummer: 23-001091-10
datum uitspraak: 25 januari 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-411045-09 tegen
verdachte,
geboren te X op Y,
adres: Z.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, verbalisant A heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend voor/dicht op die A gaan staan en/of heeft verdachte (daarbij) voornoemde A dreigend de woorden toegevoegd: "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2:
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende A verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten bureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig één of meermalen in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te duwen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een hersenschudding en/of één of meerdere schaafwond(en) en/of krassen en/of blauwe plekken) bekwam;
feit 3:
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten A, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, één of meerdere malen in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen (terwijl die A op de grond lag en/of verdachte op die A zat) en/of heeft/hebben geduwd, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt.
Bespreking van een gevoerd verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd
- -
zakelijk weergegeven - dat de verbalisanten mogelijk de verdachte verkeerd hebben begrepen dan wel dat de bewoordingen zoals opgenomen in het onder 1 ten laste gelegde geen bedreiging opleveren in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht op grond van de verklaringen van beide verbalisanten bewezen dat de verdachte de bedoelde bewoordingen heeft gebruikt.
Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad dient voor de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is geweest van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht voorop te worden gesteld, dat niet is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke veiligheid is opgewekt; voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke veiligheid teweeg te brengen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, toen zijn broertje - medeverdachte F -, een bon kreeg, aan de verbalisanten heeft gevraagd: “Is dat nou nodig, die bon?”. Verbalisant B heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 10 december 2009 in de hoedanigheid van getuige verklaard dat de verdachte boos was over het feit dat zijn broertje was bekeurd.
Verbalisant A heeft in zijn aangifte onder meer verklaard dat de verdachte tegen hem heeft geroepen: “Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken”. De verdachte had verbalisant A daarvoor reeds duidelijk gemaakt dat hij wist dat voornoemde verbalisant bij Meer en Vaart (het hof begrijpt: het politiebureau Meer en Vaart) werkte en dat hij voornoemde verbalisant wel kende. De verdachte keek vervolgens naar het kenteken van het opvallende politievoertuig. Ter terechtzitting van 5 februari 2010 in eerste aanleg heeft verbalisant A als getuige verklaard dat hij hierdoor het idee kreeg dat de verdachte het voertuig en het kenteken bekeek om dit op een later tijdstip te kunnen herkennen. Hij voelde zich hierdoor bedreigd. De getuige B heeft bovendien verklaard dat de verdachte, voordat hij de uitspraken tegen verbalisant A deed, had gezegd dat hij hem nog wel kende van een vorige keer. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij dacht dat het misschien wel om de agenten ging die hem in het verleden hadden mishandeld.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij de bedreigde, A, redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar mishandeld zou kunnen worden. Voorts is de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat zij in het algemeen geschikt is vrees voor inbreuk op de persoonlijke veiligheid teweeg te brengen.
Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 november 2009 te Amsterdam verbalisant A heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde A dreigend de woorden toegevoegd: "Jij moet voortaan wel uitkijken. Jullie moeten voortaan wel achterom kijken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 november 2009 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende A verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig op het gezicht en op het hoofd en tegen het lichaam te slaan en/of te duwen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel - een hersenschudding en één schaafwond en krassen - bekwam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 29 november 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten A, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op het gezicht en op het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl die A op de grond lag en verdachte op die A zat, en/of heeft geduwd, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
- -
wederspannigheid terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft en
- -
medeplegen van mishandeling tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte na bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij A geleden schade ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde toegewezen tot het bedrag groot EUR 1.250,- en daarbij aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezen verklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij A geleden schade ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en gevorderd dat daarbij aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, verzet bij zijn aanhouding en mishandeling in vereniging tegen een verbalisant die in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was en die als gevolg van het optreden van de verdachte en zijn broer gewond is geraakt en een tijdlang zijn werkzaamheden als politieagent niet heeft kunnen verrichten.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 1 februari 2010 van GGZ Inforsa JVz Amsterdam, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker B. Vargas Rivera.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2011 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Het hof stelt voorop dat bedreiging van en geweld tegen gezagsdragers niet getolereerd kan worden.
Het valt de verdachte ernstig te verwijten dat hij zich in het gevecht, dat door zijn broer was begonnen, heeft gemengd. Indien de verdachte zich afzijdig had gehouden en juist gepoogd zou hebben om zijn broer te kalmeren in plaats van actief te gaan meedoen, dan was een en ander niet zo geëscaleerd.
Anderzijds betrekt het hof bij de strafoplegging dat uit alle verklaringen, waaronder die van de verbalisanten, blijkt dat de situatie enorm hectisch was en dat er ook door de verbalisanten - die zich bedreigd voelden - aanzienlijk geweld is toegepast.
Aannemelijk is voorts dat de verdachte heeft gehandeld uit emotie nadat hij zag hoe zijn jongere broertje door de verbalisant met handboeien op het hoofd werd geslagen en hierbij gewond raakte. Alhoewel de verdachte anders had moeten reageren en zijn betrokkenheid de zaken juist heeft verergerd - hetgeen hem valt te verwijten - zal het hof bij de straftoemeting, evenals de advocaat-generaal in haar strafeis, rekening houden met het hiervoor overwogene. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 56, 57, 63, 180, 181, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij A (Regiopolitie Amsterdam-Amstelland)
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 1.724,04 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij betreffende de immateriële schade zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof licht dit toe als volgt.
De benadeelde partij heeft een bedrag aan materiële schade gevorderd betreffende het mislopen van de operationele toelage, tot een bedrag van EUR 474,04. De benadeelde partij heeft deze vermogensschade in de bijlage bij de vordering toegelicht, maar heeft – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – verzuimd deze toelichting met bewijsstukken te onderbouwen.
Dit gedeelte van de vordering is, ook in eerste aanleg, namens de verdachte betwist, waarbij is gewezen op het gebrek aan onderbouwing. De politierechter heeft dit gedeelte van de vordering niet-eenvoudig van aard geacht en de benadeelde partij daarin bij vonnis van 19 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij is bij brief van 9 november 2011 op de hoogte gebracht van de datum van de zitting in hoger beroep en heeft bij fax van 24 december 2010 laten weten de vordering te willen handhaven.
Het hof zou thans de benadeelde partij, die hoewel daarvan in kennis gesteld niet ter zitting in hoger beroep aanwezig is geweest, in de gelegenheid kunnen stellen deze bewijsstukken alsnog over te leggen. Gelet echter op de datum van de bewezenverklaarde feiten, 29 november 2009, en het feit dat het zittingsrooster van het hof thans zodanig is bezet dat voor voortzetting van de behandeling eerst na 1 mei 2011 gelegenheid zou bestaan, acht het hof het - het belang van afdoening binnen een redelijke termijn mede in aanmerking genomen - een onevenredige belasting van het strafgeding om het onderzoek te heropenen teneinde de benadeelde partij de gelegenheid te geven alsnog bewijsstukken over te leggen. Het hof zal de benadeelde partij dan ook voor dat gedeelte van de vordering in zoverre daarin niet-ontvankelijk verklaren. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij A (Regiopolitie Amsterdam-Amstelland):
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte, die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de één aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan A (Regiopolitie Amsterdam-Amstelland), een bedrag van EUR 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, zulks ten behoeve van A (Regiopolitie Amsterdam-Amstelland).
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de twaalfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.A. Hartsuiker en mr. H.J. Bronkhorst, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2011.