Ik merk ambtshalve op dat hier aftrek van het voorarrest van de taakstraf is aangewezen. Zie ook T&C Sr aantek. 4 bij art. 27 Sr en HR 27 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:129). In het kader van de tenuitvoerlegging kan het OM dit gebrek herstellen.
HR, 09-02-2016, nr. 14/05083
ECLI:NL:HR:2016:223
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2016
- Zaaknummer
14/05083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:223, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2657, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2657, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:223, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2015
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0106
Uitspraak 09‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Uitlokking. Art. 47.1 onder 2 Sr. 1. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2001:AB0260, inhoudende dat onder inlichtingen a.b.i. art. 47.1 onder 2, Sr zijn begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. ’s Hofs oordeel dat de door verdachte verstrekte gegevens over de personen over wie hij nadere informatie wenste te verkrijgen als inlichtingen kunnen worden aangemerkt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 2. Een zekere bereidheid in algemene zin tot het plegen van - mogelijk soortgelijke - strafbare feiten bij degene die zou zijn uitgelokt, staat aan uitlokking niet in de weg, omdat het er bij uitlokking om gaat dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer uitlokkingsmiddelen wordt aangezet tot het plegen van een specifiek strafbaar feit (vgl. ECLI:NL:HR:1975:AB4660, NJ 1975/386). ’s Hofs oordeel dat de omstandigheid dat de uitgelokte in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor informatieverzoeken, aan de tlgl. uitlokkingen niet af doet, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
Partij(en)
9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05083
MD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2014, nummer 21/004513-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
" [betrokkene 1] op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 te Winterswijk (telkens) een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te Winterswijk, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, [betrokkene 1] , telkens gericht in de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en/of persoonlijke gegevens (betreffende informatie over onder andere werkgevers en/of jaarinkomens en/of banksaldi en/of gegevens over eigen bedrijven en/of adresgegevens en/of gegevens over de gezinssamenstelling en/of inkomen- en winstgegevens) van de volgende personen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (zaak 9), en
- [betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23), en
vervolgens telkens die gegevens verstrekt aan [verdachte] welk feit verdachte op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) aan die [betrokkene 1] , beperkte gegevens/informatie (zoals personalia) verstrekt van de volgende personen met als doel aanvullende gegevens/ informatie te verkrijgen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (zaak 9), en
- [betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23)."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover in cassatie van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"4. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam als inspecteur van politie bij de Rijksrecherche, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20080048, gesloten en getekend op 22 april 2009 te Zwolle, als bijlage (p. 271 t/m p. 273) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik [betrokkene 1] heb leren kennen via onze zonen en de voetbalvereniging. Op een gegeven moment vertelde hij mij dat hij bij de belastingdienst werkte. Ik zei toen tegen hem: "Dat is nou net informatie waar ik bij bepaalde onderzoeken wat mee kan". Ik heb hem wel eens om informatie gevraagd.
V: Hoe vaak heb je bij benadering informatie gevraagd aan [betrokkene 1] ?
A: Ik heb geen idee. Als ik het wist dan zou ik het zeggen. Ik denk dat het wel meer dan 10 keer moet zijn geweest.
5. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Arnhem, zitting houdende te Utrecht, op 3 oktober 2012, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Ik heb [betrokkene 1] om gegevens met betrekking tot diverse personen gevraagd, omdat ik de financiële situatie van deze personen wilde weten. [betrokkene 1] , voornoemd, heeft deze gegevens bij mij in de brievenbus gestopt.
6. Een schriftelijk bescheid, als bijlage (p. 1542) gevoegd aan het stamproces-verbaal, zijnde een relaas van een tapgesprek, - zakelijk weergegeven -:
Rapport: Mbt telefoongesprek
sessienr: 269
Datum: 05-01-2009
Tijd: 12:30
[verdachte] bum [betrokkene 1] (sh). Na de inleiding zegt [verdachte] zegt dat [betrokkene 15] nog in Oostenrijk zit en dat hij niet precies weet wanneer de aangifte van 2006 ingeleverd moet zijn. [verdachte] denkt dat hij met moeite misschien nog een keer uitstel kan krijgen. [betrokkene 1] zegt dat hij dat niet weet. Verder wordt gesproken over de aangifte IB.
Dan woordelijk:
[verdachte] : Ik heb even een verzoekje. Kun je vrijuit praten of niet?
[betrokkene 1] : Ja hoor.
[verdachte] : Ik heb hier ..eh, [betrokkene 3] (opmerking verb.: wordt gespeld) van [geboortedatum] -1972
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Eh, 0, ik heb het sofinummer [001]
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : [001]
[betrokkene 1] : [001] ?
[verdachte] : Ja, Hij zou wonen in de [a-straat 1] , staat die ingeschreven eh bij ene [betrokkene 2] , [betrokkene 2]
[betrokkene 1] : Waar is dat?
[verdachte] : In eh Enschede, Enschede
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : Enschede, dat is [a-straat 1] , in Enschede
[betrokkene 1] : Ja ok
[verdachte] : Zij is van [geboortedatum] -1970
[betrokkene 1] : Wie? Oh zij?
[verdachte] : [geboortedatum] -1970. Ja, hij is van [geboortedatum] -1972
[betrokkene 1] . Ja.
[verdachte] : En ik zou heel graag willen weten wat daar binnen kwam, wat daar stond op rekening enzovoort.
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : En eh ik zou dat ook willen weten van [betrokkene 4] , van afgelopen jaar. Het jaar daarvoor heb ik nog. Maar ook wat zij die de laatste jaren op de rekeningnummers had staan.
[betrokkene 1] : Eh. Van [betrokkene 4] . Ik wou zeggen, dat komt me bekend voor.
[verdachte] : Ja [betrokkene 4] van [geboortedatum] -1957.
[betrokkene 1] : Wat die het laatste jaar op de rekening heeft staan
[verdachte] : Ja de laatste jaren en wat ze in 2008 heeft binnengehaald.
[betrokkene 1] : ja maar daar moeten we nog even mee wachten hè?
[verdachte] : Ja denk ik maar goed... maar op het moment dat je het mee kunt dan eh
[betrokkene 1] : Ja, nee ik bedoel die gegevens zeg maar die worden niet eerder, die zijn normaal gesproken niet eerder bekend dan op zijn vroegst eind maart, begin april.
[verdachte] : Ja ok, maar dat is eh
[betrokkene 1] : Maar ik kan ik kan.., ja
[verdachte] : ok
[betrokkene 1] : Maar ik kan wel vast de andere gegevens proberen te achterhalen.
[verdachte] : ok, nee ik dacht dat ze van loondienst meteen bekend waren?
[betrokkene 1] : Nee, nee nee, ja die zullen ze misschien wel direct aanleveren maar dan nog hebben we te maken met een bepaalde verwerkingstijd.
[verdachte] : Ja, ok dat is eh.... Dat is jammer dat het zo lang gaat duren, maar goed dat geeft niet
[betrokkene 1] : nee, dan ik er ook weinig mee natuurlijk, En van die […] dat is het zelfde verhaal?
[verdachte] : ja, maar dat gaat ook om het jaar daarvoor 2007
[betrokkene 1] : 2006 ook nog
[verdachte] : Ja
[betrokkene 1] : ok
[verdachte] : Daar heb je al wat in gedaan maar eh wat ik daarvan wil weten is eb eh wat ze op eb ... wat ze hebben staan.
[betrokkene 1] : Ja, ja op de rekening en zo
[verdachte] : Ja
(...)
10. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk werkzaam als inspecteur van politie bij de Rijksrecherche en werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20080048, gesloten en getekend op 28 april 2009 te Zwolle, als bijlage (p. 582 t/m p. 586) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven -:
V: We willen u graag een afgeluisterd telefoongesprek laten horen. Het betreft een telefoongesprek van 05 januari 2009 omstreeks 12.30 uur. Wie horen we in het telefoongesprek met elkaar praten?
A: Ik heb dit telefoongesprek al gehoord. Ik hoor mezelf en [verdachte] .
V: In het telefoongesprek geeft [verdachte] u de personalia door van [betrokkene 4] . Hij zou graag willen weten wat er daar binnen kwam en op rekening stond. Wat kunt u hierover verklaren?
A: [verdachte] vraagt me hier om de banksaldi en loonopgaven van de genoemde [betrokkene 4] . Ik moest deze informatie aan hem verstrekken.
(...)
14. Een schriftelijk bescheid, als bijlage (p. 1694) gevoegd aan het stamproces-verbaal, zijnde een relaas van een tapgesprek, - zakelijk weergegeven -:
Rapport: Mbt telefoongesprek
sessienr: 102
Datum: 01-12-2008
Tijd: 10:55
[verdachte] bum [betrokkene 1] . [verdachte] vraagt of [betrokkene 1] vrijuit kan praten. Dat kan [betrokkene 1] niet. [verdachte] vraagt of hij wat door kan geven wat hij alleen noteert. Dat kan.
Het gaat over [betrokkene 7] , geb. [geboortedatum] -1965, echtgenote van [betrokkene 8] , geboren [geboortedatum] -60. Beiden hebben een bedrijf. Zij heeft [A] . Hij heeft [B] . Ook een bedrijf in horeca inkopen. Beiden hebben geen inkomen. Ze wonen in [adres] . [verdachte] wil de inkomens gegevens en de banktegoeden weten.
[verdachte] vraagt of [betrokkene 1] de andere SMS gehad heeft. Dat bevestigt [betrokkene 1] . Hij daar gelijk een vraagje over. Over die [betrokkene 6] , wat is daar de bedoeling van. [verdachte] wil het adres. [betrokkene 1] zegt dat die dat heeft. [verdachte] zegt daarop: 'Wie er allemaal wonen?'
De financiële gegevens van die man, moet er maar gelijk bij.
15. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk werkzaam als inspecteur van politie bij de Rijksrecherche en werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20080048, gesloten en getekend op 28 april 2009 te Zwolle, als bijlage (p. 578 t/m p. 581) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven -:
SMS bericht (sessienummer 63)
O: de hierboven genoemde [betrokkene 6] is woonachtig op het adres [adres] . [betrokkene 16] is de ex-echtgenote van [betrokkene 6] . Op 29 november 2008 omstreeks 08.37 uur, ontvangt uw telefoonaansluiting (06- [002] ) een sms bericht van de telefoonaansluiting van [verdachte] (06- [003] ). De tekst van het sms bericht luidt:
" [adres] ."
V: Wat is de bedoeling van deze sms?
A: Ik denk het de bedoeling van [verdachte] was om erachter te komen wie er woonachtig waren op dat adres. Als hij meer wilde weten had hij waarschijnlijk iets genoemd van loongegevens of iets dergelijks.
Telefoongesprek (sessienummer 102)
V: We willen u graag een afgeluisterd telefoongesprek laten horen. Het betreft een telefoongesprek van 01 december 2008 omstreeks 10.55 uur. Wie horen we in het telefoongesprek met elkaar praten?
A: Dit gesprek heb ik al eerder gehoord. Ik hoor hier [verdachte] en mijzelf.
V: In het telefoongesprek vraagt [verdachte] of u de andere sms heeft ontvangen. U bevestigt dit. U vraagt wat de bedoeling is met die [betrokkene 6]. [verdachte] geeft vervolgens aan dat hij wil weten wie er allemaal wonen. Verder wil hij de financiële gegevens van die man. Wat kunt u over dit telefoongesprek verklaren?
A: Dit is weer een informatieverzoek van [verdachte] aan mij.
V: Wat was de reden dat [verdachte] juist u belde met deze vraag om informatie?
A: Omdat ik bij de Belastingdienst werkzaam was en beschikte over de benodigde informatiebronnen.
V: Wat heeft u uiteindelijk gedaan met het verzoek van [verdachte] ?
A: Voor zover ik de gevraagde gegevens heb kunnen achterhalen heb ik deze verstrekt aan [verdachte] . Dit kunt u dan terugvinden in het eerder genoemde computerbestand op de inbeslaggenomen laptop van de Belastingdienst.
V: Welke informatie hebt u uiteindelijk verstrekt aan [verdachte] en/of [C] CV?
A: Als we af moeten gaan op het telefoongesprek denk ik aan financiële gegevens van de genoemde [betrokkene 6] . Verder vroeg hij mij om gegevens wie er nog meer op het eerder genoemde adres ingeschreven stonden.
V: Op welke wijze moest de gevraagde informatie aangeleverd worden?
A: Vermoedelijk op de bekende wijze. Ik bedoel hiermee het verwerkt in een word document. Dit document in een enveloppe gedaan en deze afgeleverd bij [verdachte] .
V: Van welke computersystemen heeft u hiervoor gebruik gemaakt?
A: Bij deze informatie denk ik aan BVR en RENS.
17. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk werkzaam als inspecteur van politie bij de Rijksrecherche en werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20080048, gesloten en getekend op 27 april 2009 te Zwolle, als bijlage (p. 567 t/m p. 569) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven -:
(...)
V: In het telefoongesprek geeft [verdachte] u de namen door van [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . Wat is hier de bedoeling van?
A: [verdachte] wil financiële informatie over deze personen. Dit is een voorbeeld van een informatieverzoek van [verdachte] .
V: Wat was de reden dat [verdachte] juist u belde met deze vraag om informatie?
A: Omdat ik bij de Belastingdienst werkte en daardoor over de gevraagde informatie kon beschikken.
V: Wat heeft u uiteindelijk gedaan met het verzoek van [verdachte] ?
A: Gehonoreerd, ik heb de informatie verschaft aan [verdachte] .
V: Welke informatie hebt u uiteindelijk verstrekt aan [verdachte] en/of Cipol Recherche CV?
A: Ik neem aan de informatie waar hij om vroeg.
(...)
18. Een schriftelijk bescheid, als bijlage (p. 1686) gevoegd aan het stamproces-verbaal, zijnde een relaas van een tapgesprek, - zakelijk weergegeven -:
Rapport: Mbt telefoongesprek
sessienr: 470
Datum: 09-12-2008
[verdachte] bum [betrokkene 1] (Ing). [verdachte] vraagt of hij stoort. Het kan wel even. [verdachte] vraagt of [betrokkene 1] niet vrijuit kan praten. Dat kan hij inderdaad niet. Daarna woordelijk:
[verdachte] : Ik heb toen die gegevens gekregen van die [betrokkene 7] en die [betrokkene 8] , dat is eh
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : [betrokkene 7] heeft sofinummer [004]
[betrokkene 1] : Ja
[verdachte] : en [betrokkene 8] heeft [005] . eh
[betrokkene 1] : Was dat van afgelopen maandag?
[verdachte] : ja Ja klopt
[betrokkene 1] : Ja ja ok ja
[verdachte] : en mijn vraag is wat hadden zij in 2007 op de bankrekeningnummers staan
[betrokkene 1] : ok
[verdachte] : Dat zou ik wel heel erg interessant vinden.
[betrokkene 1] : Dat had je er niet bij vermeld
[verdachte] . Nee nee bij die andere ook niet, maar dat is ook niet zo heel interessant. Voor die ander is dat niet zo interessant.
[betrokkene 1] : Eindtotaal 2007.
[verdachte] : Ja
[betrokkene 1] : Ja dat speel ik je nog door.
(...)
22. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk werkzaam als inspecteur van politie bij de Rijksrecherche en werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 20080048, gesloten en getekend op 29 april 2009 te Zwolle, als bijlage (p. 587 t/m p. 591) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven -:
SMS bericht (sessienummer 473)
O: Op 09 december 2008 omstreeks 10.05 uur, ontvangt uw telefoonaansluiting (06- [002] ) een sms bericht van de telefoonaansluiting van [verdachte] (06- [003] ). De tekst van het sms bericht luidt:
" [betrokkene 10] , [geboortedatum] -1969"
V: Wat is de bedoeling van deze sms?
A: Ik denk dat [verdachte] met dit sms bericht wil weten waar deze persoon woont. Wie er nog meer wonen op dat adres en de inkomensgegevens van deze persoon.
(...)
24. Een schriftelijk bescheid, als bijlage (p. 1749) gevoegd aan het stamproces-verbaal, zijnde een relaas van een tapgesprek, - zakelijk weergegeven -:
(...)
[verdachte] : Kun jij schrijven
[betrokkene 1] : Ja dan moet ik de auto even aan de kant zetten, maar eh hoezo dan
[verdachte] : dan sms ik jou wel, maar eh ik heb een precair geval die jij waarschijnlijk kent
[betrokkene 1] : o
[verdachte] : ik heb de gegevens nodig van eh... onze aller grote vriend [betrokkene 11]
[betrokkene 1] : oh ja na goed dan eh wordt dat toch niet eerder dan eh...volgende week maandag, want ik ben nou op pad dus eh
[verdachte] : dat weet ik maar dat geeft ook niet, maar ik geef jou even de gegevens van hem en eh...
[betrokkene 1] : doe maar sms maar
[verdachte] : Ik moet even weten of hij in gemeenschap van goederen getrouwd is op niet want die heeft er zo'n zooitje van gemaakt maar goed dat vertel ik je wel nog
[betrokkene 1] : ja ja
[verdachte] : maar goed ik zal jou de gegevens even door sms'en dan eh... als jij dan ... onverstaanbaar... echtgenote dat is de verleden tijd van echt genieten dat weet je he... van [betrokkene 12] en [betrokkene 11] dan eh ... zijn we weer gelukkig...."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De verdediging heeft betoogd - kort gezegd en zakelijk weergegeven - dat niet voldaan is aan het vereiste opzet van verdachte op uitlokking en het aanzetten van een ander, te weten [betrokkene 1] tot het plegen van enig strafbaar feit. Het enkele verzoeken om informatie te verstrekken is onvoldoende om uitlokking aan te nemen. Er was voorts geen sprake van een psychische omslag bij [betrokkene 1] , in die zin dat bij die [betrokkene 1] als gevolg van het handelen van verdachte het opzet tot het plegen van een strafbaar feit ontstond, waar dat daarvoor niet het geval was.
Het hof overweegt dat, blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. Het hof is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake was op het moment dat verdachte een concreet verzoek om informatie indiende bij [betrokkene 1] en verdachte met die bedoeling de namen van de personen, waar de gewenste informatie betrekking op moest hebben, aan [betrokkene 1] gaf. De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de door de verdachte verstrekte gegevens kunnen worden aangemerkt als "inlichtingen" als bedoeld in art. 47, eerste lid onder 2, Sr.
3.2.
Onder inlichtingen als bedoeld in art. 47, eerste lid onder 2, Sr zijn begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd (vgl. HR 27 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0260, NJ 2001/308).
3.3.
Het Hof heeft met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 3.2 is vooropgesteld, geoordeeld dat de door de verdachte verstrekte gegevens over de personen over wie hij nadere informatie wenste te verkrijgen, als inlichtingen in de zin van art. 47, eerste lid onder 2, Sr kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van uitlokking, omdat [betrokkene 1] uit zichzelf had aangeboden informatie te verstrekken.
4.2.
Een zekere bereidheid in algemene zin tot het plegen van – mogelijk soortgelijke - strafbare feiten bij degene die zou zijn uitgelokt, staat aan uitlokking niet in de weg, omdat het er bij uitlokking om gaat dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer uitlokkingsmiddelen wordt aangezet tot het plegen van een specifiek strafbaar feit (vgl. HR 13 mei 1975, ECLI:NL:HR: 1975:AB4660, NJ 1975/386).
4.3.
Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor informatieverzoeken, aan de tenlastegelegde uitlokkingen niet af doet, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4.4.
Het middel faalt.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016.
Conclusie 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Uitlokking. Art. 47.1 onder 2 Sr. 1. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2001:AB0260, inhoudende dat onder inlichtingen a.b.i. art. 47.1 onder 2, Sr zijn begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. ’s Hofs oordeel dat de door verdachte verstrekte gegevens over de personen over wie hij nadere informatie wenste te verkrijgen als inlichtingen kunnen worden aangemerkt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 2. Een zekere bereidheid in algemene zin tot het plegen van - mogelijk soortgelijke - strafbare feiten bij degene die zou zijn uitgelokt, staat aan uitlokking niet in de weg, omdat het er bij uitlokking om gaat dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer uitlokkingsmiddelen wordt aangezet tot het plegen van een specifiek strafbaar feit (vgl. ECLI:NL:HR:1975:AB4660, NJ 1975/386). ’s Hofs oordeel dat de omstandigheid dat de uitgelokte in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor informatieverzoeken, aan de tlgl. uitlokkingen niet af doet, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
Nr. 14/05083 Zitting: 1 december 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 30 september 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde, de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en de verdachte wegens 1 subsidiair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd” en 3 primair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van een ambtsgeheim”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.1.
2. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (15/00423), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens verdachte heeft mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. In de onderhavige zaak heeft de verdachte, naar aanleiding van informatie die hij verstrekte aan respectievelijk een ambtenaar van de Belastingdienst en een politieambtenaar, van voornoemde personen onder het ambtsgeheim vallende gegevens ontvangen. In de schriftuur wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verdachte in de onderhavige zaken inlichtingen heeft verschaft waardoor hij de ander heeft uitgelokt tot het plegen van een misdrijf onbegrijpelijk is en/of blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Alvorens ik de middelen bespreek geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring en de bestreden overwegingen van het Hof weer.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair:
[betrokkene 1] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 te Winterwijk (telkens) een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te Winterwijk, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, [betrokkene 1], telkens gericht de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en/of persoonlijke gegevens (betreffende informatie over onder andere werkgevers en/of jaarinkomens en/of banksaldi en/of gegevens over eigen bedrijven en/of adresgegevens en/of gegevens over de gezinssamenstelling en/of inkomens- en winstgegevens) van de volgende personen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (zaak 9), en
- [betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23), en
vervolgens telkens die gegevens verstrekt aan [verdachte] welk feit verdachte op tijdstippen in of-omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) aan [betrokkene 1], beperkte gegevens/informatie (zoals personalia) verstrekt van de volgende personen met als doel aanvullende gegevens/informatie te verkrijgen:
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (zaak 8), en
- [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (zaak 9), en -[betrokkene 6] (zaak 13), en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (zaak 14), en
- [betrokkene 9] en [betrokkene 10] (zaak 15), en
- [betrokkene 11] en [betrokkene 12] (zaak 19), en
- [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (zaak 23);
3 primair:
[D] op 3 februari 2009 te Dieren, een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk, te weten als politieambtenaar bij de Regiopolitie Gelderland-Midden, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft [D] (gericht) in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere (daaraan gelinkte) te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar gegevens/informatie over kenteken [AA-00-BB], en (vervolgens) die gegevens/informatie verstrekt aan [verdachte] welk feit hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 3 februari 2009 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, aan [D] beperkte gegevens/informatie, te weten kenteken [AA-00-BB], verstrekt met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over dat kenteken, te weten de tenaamstelling; (zaak 20)”
6. Het bestreden arrest bevat de volgende overweging:
“De verdediging heeft betoogd -kort gezegd en zakelijk weergegeven- dat niet voldaan is aan het vereiste opzet van verdachte op uitlokking en het aanzetten van een ander, te weten [betrokkene 1] tot het plegen van enig strafbaar feit. Het enkele verzoeken om informatie te verstrekken is onvoldoende om uitlokking aan te nemen. Er was voorts geen sprake van een psychische omslag bij [betrokkene 1], in die zin dat bij [betrokkene 1] als gevolg van het handelen van verdachte het opzet tot het plegen van een strafbaar feit ontstond, waar dat daarvoor niet het geval was.
Het hof overweegt dat, blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. Het hof is van oordeel dat van een degelijke situatie sprake was op het moment dat verdachte een concreet verzoek om informatie indiende bij [betrokkene 1] en verdachte met die bedoeling de namen van de personen, waar de gewenste informatie betrekking op moest hebben, aan [betrokkene 1] gaf. De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af.
De stelling van de verdediging, inhoudende dat verdachte geen opzet had op de uitlokking, wordt door het hof eveneens verworpen. Verdachte vroeg [betrokkene 1] immers om fiscale gegevens van derden en wist dat [betrokkene 1] uit hoofde van zijn functie ten aanzien van deze gegevens een geheimhoudingsplicht had. De gedragingen van verdachte kunnen derhalve naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat de verdachte het desbetreffende gevolg, te weten het schenden van de geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1], bewust heeft aanvaard.”
7. In het eerste en derde middel wordt geklaagd dat de mededelingen van de verdachte geen ‘inlichtingen’ als bedoeld in art. 47, eerste lid onder 2 Sr opleveren.
8. Het verschaffen van inlichtingen is een van de in art. 47, eerste lid, onder 2, Sr limitatief opgesomde uitlokkingsmiddelen vereist voor uitlokking. Het verschaffen van gelegenheid alsmede het verschaffen van middelen of inlichtingen zijn in 1924 als uitlokkingsmiddelen toegevoegd.2.Voor zover een uitlokking mondeling geschiedt zijn mededelingen van de uitlokker aan de uitgelokte onontbeerlijk. Louter mededelingen zijn zo bezien op zich zelf nog geen inlichtingen als bedoeld in art. 47 Sr. Anders zou elke toegevoegde betekenis van het uitlokkingsmiddel ‘verschaffen van inlichtingen’ ontbreken. Het gaat dus om de vraag of de mededeling de grens3.van een (kale) mededeling overschrijdt en daarmee een inlichting als bedoeld in art. 47 Sr wordt.
De Hullu4.schrijft dat inlichtingen meer moeten zijn dan ‘een eenvoudige aansporing’ tot het plegen van een strafbaar feit met een mededeling wat het gevolg van dat strafbare feit zou zijn. Als niet zonder meer duidelijk is dat een mededeling een feit betreft dat de uitgelokte niet kent en evenmin dat de mededeling het mogelijk of gemakkelijker maakt het feit te plegen dan is van een inlichting geen sprake, aldus de Hoge Raad in 1982.5.In 2001 omschreef de Hoge Raad het begrip ‘inlichtingen’ zeer ruim6.als mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd.7.
9. Uit de aanvulling met bewijsmiddelen (zie onder meer bewijsmiddel 6, 14 en 15) die ten grondslag zijn gelegd aan feit 1 subsidiair blijkt dat verdachte namen, adressen, geboortedata en sofinummers van personen via de telefoon of per sms heeft doorgegeven aan de belastingambtenaar [betrokkene 1], die vervolgens van de betreffende personen fiscale gegevens aan de verdachte doorspeelde. Uit de aanvulling met bewijsmiddelen die ten grondslag zijn gelegd aan feit 3 primair (bewijsmiddelen 33 t/m 39) blijkt dat de verdachte een kenteken heeft opgegeven aan [D], een politieambtenaar, die in de politiesystemen gegevens betreffende dit kenteken en de tenaamstelling heeft opgezocht en aan de verdachte heeft verstrekt.
10. Door te overwegen dat “blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd” is het Hof in reactie op een door de verdediging inzake feit 1 subsidiair gevoerd verweer vrijwel letterlijk aangesloten bij de bewoordingen van het onder punt 8 hierboven vermelde arrest van de Hoge Raad uit 2001. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het Hof in het kader van feit 3 primair een ander criterium heeft gehanteerd. Voor zover wordt geklaagd over een onjuist rechtsoordeel van het Hof faalt het middel.
11. Het oordeel van het Hof is evenmin onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meen ik dat de bij het verzoek verstrekte gegevens zeer concreet waren en ook geschikt waren om het delict te kunnen plegen. Het betrof gegevens die de uitgelokte in concreto niet eerder bekend waren en die voor de uitgelokte zelfs noodzakelijk waren om het delict te kunnen plegen. Het is gelet daarop geenszins onbegrijpelijk te concluderen dat het informatie betrof die van belang was met het oog op het te plegen delict in die zin dat zij geschikt waren om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict gepleegd zou worden. Voor wat betreft het eerste feit kwam het Hof uitdrukkelijk tot die (niet onbegrijpelijke) conclusie en voor wat betreft het derde feit ligt die conclusie in het oordeel van het Hof besloten.
12. De middelen 1 en 3 zijn vergeefs voorgesteld.
13. Het tweede middel klaagt dat er voor wat betreft feit 1 subsidiair geen sprake is van uitlokking, omdat [betrokkene 1] reeds opzet had op het verstrekken van informatie aan de verdachte, voordat hij hiertoe het verzoek deed, omdat [betrokkene 1] zelf aan de verdachte had aangeboden om gegevens te verstrekken. Het vierde middel betreft feit 3 subsidiair en klaagt dat [D] niet behoefde te worden overgehaald door de verdachte, maar dat [D], nadat verdachte slechts een verzoek om informatie bij [D] had neergelegd, op eigen initiatief gegevens, waarvan volgens de steller van het middel overigens niet vast is komen te staan dat het ging om geheime informatie, heeft verstrekt.
14. Wanneer bij de ander het plan om het strafbare feit te plegen reeds bestond voordat de uitlokker in actie kwam, kan van strafbare uitlokking geen sprake zijn.8.Wel kan iemand die eerder een delict heeft gepleegd, en aldus een zekere bereidheid daartoe heeft getoond, worden uitgelokt tot het plegen van een vergelijkbaar delict.9.
15. In het tweede middel worden voor zover het feit 1 subsidiair betreft de pijlen uiteindelijk gericht op de overweging van het Hof die inhoudt: “De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af.” Anders dan de steller van het middel zie ik niet in dat daaraan een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag ligt. Uitlokking is niet uitgesloten als er een algemene bereidheid bij de uitgelokte is om strafbare feiten, mogelijk zelfs strafbare feiten van een bepaalde soort, te plegen en die bereidheid ook bij de uitgelokte bekend is. Het gaat om het concrete strafbare feit10.waartoe de uitlokker de uitgelokte overhaalt. Zie Machielse11.: “Wanneer iemand aan een ander aanbiedt tegen geldelijke beloning enig strafbaar feit te plegen dan is die ander de uitlokker als het aanbod aangenomen wordt en het strafbare feit volgt. Immers de wil, het besliste voornemen tot het plegen van is door de gift gewekt. Was het aanbod niet gedaan, de gift niet gegeven het feit zou niet gepleegd zijn.” Zo geldt in de onderhavige zaak dat het feit zonder de inlichtingen niet gepleegd zou zijn. Het besliste voornemen is door de inlichtingen tot stand gekomen. Ik wijs er bovendien op dat omtrent de algemene bereidheid van de ‘uitgelokte’ verder geen enkele feitelijke vaststelling is gedaan, zodat een verdere beoordeling van een al dan niet begrijpelijk oordeel van het Hof mede in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen in het geheel niet aan de orde is.
16. Het vierde middel betreft een soortgelijke klacht inzake feit 3 primair. [D] zou niet zijn aangezet, omdat hij op eigen initiatief handelde. Uit de bewijsmiddelen 33 t/m 39 in hun onderlinge verband en samenhang heeft het Hof kunnen afleiden dat [D] naar aanleiding van een verzoek (vergezeld van een concreet kenteken) van verdachte bevragingen heeft gedaan in geautomatiseerde systemen naar de tenaamstelling van dat kenteken, dat die avond verdachte en [D] contact hebben en dat de volgende dag verdachte gegevens die bij het kenteken horen doorgeeft aan een derde ([E]). Het Hof is er kennelijk en niet onbegrijpelijk vanuit gegaan dat [D] handelde op initiatief van verdachte en in zoverre dus ook door verdachte is aangezet tot dit feit.
17. Nogal losjes wordt voor het eerst in cassatie in het kader van het vierde middel ook nog geklaagd dat de politieambtenaar [D] de geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden nu bij een kenteken behorende gegevens door bedrijven en instellingen die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel kunnen worden opgevraagd en dus niet geheim zijn. Er was uiteraard geen aanleiding voor het Hof om aan dit aspect van de geheimhouding in het arrest enige aandacht te besteden. Ik meen in reactie op het middel met het volgende te kunnen volstaan. De enkele omstandigheid dat (onder nader omschreven voorwaarden) derden12.toegang hebben tot gegevens sluit niet uit dat wanneer een politieambtenaar dergelijke gegevens in zijn beroepsuitoefening ontsluit ten aanzien van die gegevens voor die politieambtenaar een geheimhoudingsverplichting bestaat.13.
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑12‑2015
Wet van 28 juli 1924, Stb. 370.
Zie de conclusie van AG Leijten (middel 3) bij HR 5 januari 1982, NJ 1982/339. Vgl. ook H.D. Wolswijk, Middelen en wijzen van uitlokking, in: Opstellen materieel strafrecht, Nijmegen 2009, p. 220-222.
De Hullu, Materieel Strafrecht, 2015, p. 483.
HR 5 januari 1982, NJ 1982/339.
Aldus de terminologie van Knigge/Wolswijk, Het materiele strafrecht, 2015, p. 283.
HR 27 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0260, NJ 2001/308.
HR 8 maart 1920, NJ 1920, p. 458; HR 25 januari 1944, NJ 1944/362.
HR 3 januari 1934, NJ 1934, pp. 549; HR 28 juni 1937, NJ 1938/173.
Daaronder kunnen andere politieambtenaren worden begrepen (ECLI:NL:PHR:2013:1129).
HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343, NJ 2003/274.
Beroepschrift 10‑04‑2015
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 30 september 2014, onder parketnummer 21-004513-12, waarbij verzoeker wegens ‘(onder 1 subsidiair) door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijk schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd’ en ‘(onder 3 primair) door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van een ambtsgeheim’ is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken en tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren:
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft (met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit) het verzoek van verzoeker aan [betrokkene 1] om hem informatie over bepaalde personen te verstrekken, ten onrechte aangemerkt als het verschaffen van inlichtingen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr. Het hof heeft aldus een onjuiste — met het recht strijdige — uitleg gegeven aan het bewezenverklaarde ‘verschaffen van inlichtingen’. Het oordeel van het hof dat hier sprake was van uitlokking door het verschaffen van inlichtingen geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Artikel 47, eerste lid, Sr luidt — voor zover hier van belang — als volgt:
‘Als daders van een strafbaar feit worden gestraft: (…) 2o zij die (…) door het verschaffen van (…) inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.’
In deze zaak gaat het om de vraag of het verzoeken om concrete informatie over bepaalde personen kan worden aangemerkt als het verschaffen van inlichtingen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr.
Het hof oordeelde dat dit het geval is en overwoog daartoe het volgende:
‘Het hof overweegt dat, blijkens de jurisprudentie, onder het verschaffen van inlichtingen gezien kan worden het doen van mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat zij geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd. Het hof is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake was op het moment dat verdachte een concreet verzoek om informatie indiende bij [betrokkene 1] en verdachte met die bedoeling de namen van de personen, waar de gewenste informatie betrekking op moest hebben, aan [betrokkene 1] gaf. De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af.’.
Het ‘verschaffen van inlichtingen’ impliceert dat er informatie wordt verstrekt aan een ander en dat degene die de informatie ontvangt daardoor wordt aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. Onder ‘inlichtingen’ zijn in dit verband begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd (vgl. HR 27 februari 2001, NJ 2001, 308).
In dit geval werd door verzoeker om informatie verzocht. Dit verzoek werd door verzoeker geconcretiseerd door de namen te noemen van de personen van wie hij informatie wenste te ontvangen. Het concretiseren van een verzoek — door persoonsgegevens door te geven van de personen over wie informatie wordt verlangd — kan niet worden gelijkgesteld aan het ‘verschaffen van inlichtingen’ in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr. De inhoud van deze persoonsgegevens, behelsde geen mededelingen van feitelijke aard, maar diende slechts ter afbakening van het verzoek om informatie. Bovendien is het aanduiden van de personen over wie informatie werd verzocht, niet te beschouwen als een mededeling die geschikt is om te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof (met betrekking tot feit 1 subsidiair) dat verzoeker strafbare feiten opzettelijk heeft uitgelokt ‘door het verschaffen van inlichtingen’ aan [betrokkene 1], geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Voor uitlokking in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr is vereist dat het uitlokkingsmiddel van beslissende invloed is geweest op het besluit van de uitgelokte. In dit geval staat vast dat [betrokkene 1] niet door gebruikmaking van een uitlokkingsmiddel is overgehaald om informatie aan verzoeker te verstrekken. Integendeel zelfs. [betrokkene 1] had zelf aangeboden om informatie te verstrekken. Hij hoefde — met andere woorden — niet te worden overgehaald door verzoeker.
Verzoeker heeft vervolgens concreet aangegeven welke informatie hij graag van [betrokkene 1] zou willen ontvangen, waarna [betrokkene 1] hem (telkens) de verzochte informatie heeft verstrekt.
Verzoeker heeft [betrokkene 1] derhalve niet uitgelokt. In zekere zin zou men zelfs kunnen zeggen dat [betrokkene 1] verzoeker heeft bewogen om bij hem ([betrokkene 1]) informatie over derden op te vragen.
In dit verband geeft de overweging van het hof (‘De omstandigheid dat [betrokkene 1] in een eerder stadium in algemene zin te kennen had gegeven open te staan voor dit soort verzoeken, doet daar niet aan af’) blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is zij onbegrijpelijk. Verzoeker heeft [betrokkene 1] immers door zijn verzoek niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop het opzet van deze [betrokkene 1] vooraf reeds was gericht.
Middel 3:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft (met betrekking tot het onder 3 primair bewezenverklaarde feit) het verzoek van verzoeker aan [D] om hem gegevens/informatie te verstrekken over kenteken [betrokkene 1], ten onrechte aangemerkt als het verschaffen van inlichtingen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr. Het hof heeft aldus een onjuiste — met het recht strijdige — uitleg gegeven aan het bewezenverklaarde ‘verschaffen van inlichtingen’. Het oordeel van het hof dat hier sprake was van uitlokking door het verschaffen van inlichtingen (‘immers heeft hij, verdachte, aan [D] beperkte gegevens / informatie, te weten kenteken [betrokkene 1], verstrekt’) geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk (nu het hof hieraan — ondanks het gevoerde verweer — geen bijzondere bewijsoverweging heeft gewijd).
Artikel 47, eerste lid, Sr luidt — voor zover hier van belang — als volgt:
‘Als daders van een strafbaar feit worden gestraft: (…) 2o zij die (…) door het verschaffen van (…) inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.’
In deze zaak gaat het om de vraag of het verzoeken om concrete informatie over een bepaald kenteken kan worden aangemerkt als het verschaffen van inlichtingen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr.
Het hof heeft hieraan geen bijzondere bewijsoverweging gewijd.
Het ‘verschaffen van inlichtingen’ impliceert dat er informatie wordt verstrekt aan een ander en dat degene die de informatie ontvangt daardoor wordt aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. Onder ‘inlichtingen’ zijn in dit verband begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd (vgl. HR 27 februari 2001, NJ 2001, 308).
In dit geval werd door verzoeker om informatie verzocht. Dit verzoek werd door verzoeker geconcretiseerd door een kentekennummer te noemen van het voertuig waarvan hij informatie wenste te ontvangen. Het concretiseren van een verzoek — door een kentekennummer door te geven van het voertuig waarover informatie wordt verlangd — kan niet worden gelijkgesteld aan het ‘verschaffen van inlichtingen’ in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr. Het kentekennummer behelsde geen mededelingen van feitelijke aard, maar diende slechts ter afbakening van het verzoek om informatie. Bovendien is het noemen van een kentekennummer van een voertuig waarover informatie wordt verzocht, niet te beschouwen als een mededeling die geschikt is om te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd.
Middel 4:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof (met betrekking tot feit 3 primair) dat verzoeker strafbare feiten opzettelijk heeft uitgelokt ‘door het verschaffen van inlichtingen’ aan [D], geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Voor uitlokking in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 2o Sr is vereist dat het uitlokkingsmiddel van beslissende invloed is geweest op het besluit van de uitgelokte. In dit geval staat vast dat [D] niet door gebruikmaking van een uitlokkingsmiddel is overgehaald om informatie aan verzoeker te verstrekken. Het was een soort ‘vriendendienst’. [D] hoefde — met andere woorden — niet te worden overgehaald door verzoeker. Ik citeer uit de pleitnota: ‘Wat [D] heeft gedaan is op zijn eigen initiatief geweest. Van het er toe aanzetten door [verzoeker] is geen sprake geweest.’.
Verzoeker heeft vervolgens concreet aangegeven welke informaties hij graag van [D] zou willen ontvangen, waarna [D] hem de verzochte informatie heeft verstrekt. Overigens heeft verzoeker ontkend de informatie van [D] te hebben ontvangen (zie pleitnota).
Verzoeker heeft [D] niet uitgelokt. Hij heeft slechts een verzoek om informatie bij [D] neergelegd, waarna [D] hem (wellicht) de verzochte informatie heeft verstrekt. Dat [D] daarmee een geheimhoudingsplicht schond, kan verzoeker niet worden verweten en leidt zeker niet tot de conclusie dat verzoeker [D] opzettelijk daartoe heeft uitgelokt. Het andersluidende oordeel van het hof is geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Ten overvloede merkt verzoeker nog op dat de informatie waar het hier kennelijk om gaat geen ‘geheime’ informatie is. De rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) biedt bedrijven en instellingen (met een KvK-registratie) de mogelijkheid om tegen betaling informatie met betrekking tot voertuigen met een Nederlands kenteken op te vragen. Voor zover [D] dergelijke informatie aan verzoeker zou hebben verstrekt, is daarmee dan ook nog niet vastgesteld dat deze [D] aldus zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, en evenmin dat verzoeker [D] opzettelijk heeft uitgelokt tot het schenden van een geheimhoudingsplicht ‘met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens / informatie over dat kenteken, te weten de tenaamstelling’ (feit 3 primair). De bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan worden afgeleid dat het verstrekken van de kentekeninformatie / voertuiggegevens en tenaamstelling valt onder een geheimhoudingsplicht. De bewezenverklaring is in zoverre onvoldoende met redenen omkleed, in aanmerking genomen dat de RDW tegen betaling dergelijke informatie aan bedrijven en instellingen verstrekt en er in zoverre geen sprake kan zijn van een ‘geheim’.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 10 april 2015
J. Boksem