Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/15.4.4.1
15.4.4.1 De moeilijk in geld uit te drukken tegenwaarde
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS363308:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 14 juli 1998, nr. C-172/96 (First National Bank of Chicago), V-N 1998/57.18, r.o. 31 en 49.
HvJ EG 24 oktober 1996, nr. C-288/94 (Argos), V-N 1996, blz. 4569, r.o. 22.
HvJ EG 5 mei 1994, nr. C-38/93 (Glawe), V-N 1994, blz. 1877.
In dezelfde zin: Jj.P. Swinkels, De belastingplichtige in de Europese BTW (diss.), Koninklijke Vermande, 's-Gravenhage, 2001, blz. 169-170.
K.M. Braun, S.T.M. Beelen, O.L. Mobach en Gj. van Norden, Cursus Belastingrecht (Omzetbelasting), Kluwer, Deventer (losbl.), onderdeel 2.2.1.A,d.1, menen dat in voorkomende gevallen de maatstaf van heffing via schatting kan worden vastgesteld. Als voorbeeld halen zij aan de levering van een nieuw vervaardigd kantoorgebouw aan een belegger, waarbij de verkoopprijs voor een gedeelte vaststaat en bij levering betaald wordt en voor een deel afhankelijk is van de in een bepaalde periode gerealiseerde huuropbrengsten, welk deel pas na verloop van die periode betaald zal worden.
Bij arrest van 14 juli 1998 heeft het HvJ EG het uitgangspunt dat de tegenwaarde in geld moet kunnen worden uitgedrukt enigszins genuanceerd. In deze zaak (First National Bank of Chicago) ging het om een bank die valuta wisselde, zonder dat de bank daarvoor een afzonderlijke provisie bedong. De bank haalde zijn opbrengsten uit het verschil tussen de aan- en verkoopkoersen. Omdat een bank zeer veel transacties verricht op zeer uiteenlopende bedragen en valuta’s waarvan de koersen voortdurend fluctueren, was de vergoeding per individuele transactie niet bepaald en overigens ook niet bepaalbaar. Toch was naar het oordeel van het HvJ EG sprake van diensten onder bezwarende titel, waarbij de vergoeding werd gevormd door het koersverschil. Het HvJ EG overwoog dat er van een bezwarende titel kan worden gesproken, ook wanneer de partijen op het moment waarop de prestaties worden verricht, de grondslag waarover de btw zal worden geheven niet kennen en de ontvanger van de prestatie daarvan ook later niet op de hoogte raakt. Naar het oordeel van het HvJ EG zijn eventuele technische problemen bij de vaststelling van de hoogte van de tegenprestatie op zich geen reden om aan te nemen, dat een tegenprestatie ontbreekt.1
Ook in de zaak Argos oordeelde het HvJ EG dat het feit dat bij elke afzonderlijke transactie niet nauwkeurig bekend is wat een belastingplichtige als tegenprestatie voor een levering van goederen (en naar ik aanneem voor diensten) ontvangt, niet afdoet aan de vaststelling dat van een bezwarende titel sprake is.2 Het ging in casu om waardebonnen die Argos tegen de nominale waarde, maar soms ook met korting had verkocht aan detailhandelaren, die deze bonnen vervolgens aan klanten hadden doen toekomen. Een klant kon met een waardebon betalen. Het was evenwel onmogelijk om vast te stellen of de daadwerkelijk betaalde vergoeding voor die bon de nominale waarde, dan wel de nominale waarde minus een korting was.
Eenzelfde systematiek paste het HvJ EG toe op de vergoeding voor het spelen op speelautomaten. Het is niet mogelijk om per spel, per speler de vergoeding te bepalen. HvJ EG besloot dat de vergoeding voor de dienst door de exploitant van een speelautomaat bestaat uit het bedrag dat zich na de uitkering van de prijzen in de automaat bevindt.3 Zowel in de zaak Glawe als in de zaak First National Bank of Chicago, heeft het HvJ EG de band met een specifieke prestatie losgelaten, omdat de vergoeding per dienst bij de exploitatie van een speelautomaat, respectievelijk het wisselen van valuta niet te bepalen is.4
Hiermee geeft het HvJ EG aan dat de enkele onbepaalbaarheid van de hoogte van de vergoeding niet in de weg staat aan de aanwezigheid van een bezwarende titel. Terecht laat het HvJ EG mijns inziens het algemene karakter van de btw zwaarder wegen dan de praktische problemen die bestaan met betrekking tot het vaststellen van de precieze vergoeding per transactie. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat particuliere consumptie onbelast blijft en kan een neutrale toepassing van de btw-heffing worden verzekerd. Het komt mij voor dat indien de zuiver subjectieve maatstaf van heffing zich niet laat vaststellen, de geobjectiveerde subjectieve maatstaf van heffing moet worden gezocht. Desnoods moet die maatstaf van heffing door waarderingsdeskundigen worden vastgesteld.5 In dat verband merk ik op dat het HvJ EG met betrekking tot het vaststellen of van een bezwarende titel niet vereist dat de tegenwaarde in geld wordt uitgedrukt, maar in geld kan worden uitgedrukt. Het daadwerkelijk in geld uitdrukken in een geldbedrag van de tegenwaarde is pas aan de orde nadat een bezwarende titel is vastgesteld en de vraag van de maatstaf van heffing voorligt.