Einde inhoudsopgave
De civielrechtelijke zorgplicht van de beleggingsdienstverlener (O&R nr. 101) 2017/3.5.1
3.5.1 Het condicio sine qua non-verband bij schending van de civielrechtelijke zorgplicht door de beleggingsdienstverlener
I.P.M.J. Janssen, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
I.P.M.J. Janssen
- JCDI
JCDI:ADS371496:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Voetnoten
Voetnoten
Artikel 150 Rv.
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, JOR 2012/116, m.nt. S.B. van Baalen, NJ 2012/95, AA 2012, afl. 10, p. 752-759, m.nt. D. Busch (Rabobank Vaart & Vecht/X), r.o. 3.7.1.
Klaassen 2013, p. 128.
Tjong Tjin Tai 2006, p. 120.
Het is dus niet zo dat ten aanzien van alle deelverplichtingen het causaal verband bij schending van de civielrechtelijke zorgplicht problematisch is. Bij de weigeringsplicht is het aantonen van het csqn-verband vaak niet problematisch.
Neering 2013, p. 412.
Klaassen 2013, p. 129.
Zie over dit gevaar in meer algemene termen: Deelen 2016.
Klaasen 2013, p. 134.
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, JOR 2012/116, m.nt. S.B. van Baalen, NJ 2012/95, AA 2012, afl. 10, p. 752-759, m.nt. D. Busch (Rabobank Vaart & Vecht/X), r.o. 3.7.1.
Van Baalen 2012, onder nr. 5.
Die cliënt heeft niet altijd voor een variabele rente gekozen uit bittere noodzaak – omdat de beleggingsdienstverlener geen lening met vaste rente zou willen verstrekken – maar soms ook omdat hij een vaste rente gewoonweg te duur vindt. Daarmee neemt de cliënt het risico op een dalende onderliggende rente voor lief. In dat geval is geen sprake van een gebrek aan eigen inzicht van de cliënt, maar schat hij eenvoudigweg de markontwikkelingen verkeerd in. Caria 2014, p. 53. Het is dan minder waarschijnlijk dat de cliënt bij uitvoering van de waarschuwingsplicht tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Al is dat mede afhankelijk van de vraag of de beleggingsdienstverlener voor alle risico’s heeft gewaarschuwd. Dus niet alleen voor de mogelijke negatieve waarde bij tussentijdse beëindiging maar ook de mogelijkheid tot het verhogen van de opslag. In gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052,JOR 2014/168, m.nt. B.T.M. van der Wiel & I.J.F. Wijnberg, Ondernemingsrecht 2014/92, m.nt. T.M.C. Arons (Westkant/ABN AMRO), r.o. 4.11.15 komt het gerechtshof toch tot de aanname van een causaal verband. Onduidelijk is wel of het csqn-verband is gebaseerd op schending van de waarschuwingsplicht of de onderzoeksplicht.
Neering 2013, p. 413.
Neering 2013, p. 412.
Met een onjuist advies doel ik op de situatie dat bijvoorbeeld het beleggingsadvies niet in overeenstemming is met de beleggingsdoelstelling of inkomenspositie van de cliënt.
Neering 2013, p. 413.
HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, NJ 2007/203, m.nt M.R. Mok (Noordnederlands Effectenkantoor/Mourik).
Zie voor een bespreking van de andere mogelijkheden Schild 2009b, p. 258.
In het kader van het causaal verband moet eerst het csqn-verband vast komen te staan. De hoofdregel luidt dat degene die stelt, moet bewijzen.1 Deze hoofdregel is bij beleggingsdienstverlening van overeenkomstige toepassing, aldus de Hoge Raad.2 Het is dus aan de cliënt om aan te tonen dat een csqn-verband bestaat tussen schending van de civielrechtelijke zorgplicht en de ontstane schade. De cliënt hoeft geen volledige zekerheid te verschaffen over het csqn-verband, maar er moet wel sprake zijn van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat schending van de civielrechtelijke zorgplicht de schade van de cliënt heeft veroorzaakt.3
Bij beleggingsdienstverlening kan het om verschillende redenen gecompliceerd zijn om het csqn-verband aan te tonen. Allereerst is bij schending van de civielrechtelijke zorgplicht vaak sprake van een nalaten. In die situatie is het lastiger om het csqn-verband te bewijzen dan in het geval dat sprake is van een handelen dat schade heeft veroorzaakt. Bij een nalaten moet de cliënt namelijk eerst aantonen dat de beleggingsdienstverlener iets had moeten doen en vervolgens moet hij nog het csqn-verband bewijzen tussen het nalaten en de schade. Ten tweede rust op de beleggingsdienstverlener vaak een inspanningsverplichting. De beleggingsdienstverlener moet handelingen verrichten waarbij hij de vereiste zorg in acht moet nemen, maar die geen gegarandeerd resultaat beogen.4 In dat geval is het lastig om aan te tonen dat de vereiste zorg niet in acht is genomen. Bij resultaatsverplichtingen is het eenvoudiger om het csqn-verband aan te tonen, omdat de cliënt dan simpelweg slechts hoeft te bewijzen dat het resultaat niet is bereikt. Een voorbeeld waarbij sprake is van een resultaatsverplichting als onderdeel van de civielrechtelijke zorgplicht is de saldibewakingsplicht. Voor vaststelling van het csqn-verband hoeft de cliënt in dat geval slechts aan te tonen dat de beleggingsdienstverlener orders heeft uitgevoerd ondanks het feit dat niet voldoende margin aanwezig was.5 Ten derde is het bij beleggingsdienstverlening complicerend dat het eigen handelen van de cliënt vaak een cruciale schakel vormt tussen de normschending en de schade. Voor het aannemen van een csqn-verband tussen schending van de waarschuwingsplicht en de schade moet bijvoorbeeld vast komen te staan dat de schade niet ontstaan zou zijn als de beleggingsdienstverlener afdoende had gewaarschuwd. Dit impliceert dat vast moet staan dat de cliënt die waarschuwing dan ook ter harte zou hebben genomen.6 Er is dan sprake van een hypothetisch referentiekader.7 Dat bemoeilijkt het csqn-verband en bij de rechter treedt dan het risico op hindsight bias op.8
Door het feit dat de cliënt geen volledige zekerheid hoeft te verschaffen over het csqn-verband maar dat een redelijke mate van waarschijnlijkheid voldoende is, wordt de cliënt enigszins tegemoet gekomen. De Hoge Raad maakt van deze ruimte gebruik door feitelijk gezien de lat niet altijd hoog te leggen of de feitenrechter meer ruimte te geven om het csqn-verband aanwezig te achten.9Rabobank Vaart & Vecht/X is daarvan een voorbeeld ten aanzien van een particuliere cliënt. In het kader van het csqn-verband in die zaak acht de Hoge Raad het voldoende aannemelijk dat de cliënt de overeenkomsten niet zou zijn aangegaan als de beleggingsdienstverlener aan de zorgplicht had voldaan, omdat vaststaat dat hij zijn vermogen wilde behouden.10
Daarnaast kan de aard van de civielrechtelijke zorgplicht die op de beleggingsdienstverlener rust, van enige invloed zijn op het aannemen van het csqn-verband. Zo lijkt een redelijke mate van waarschijnlijkheid over het csqn-verband bij waarschuwingsplichten enigszins voor de hand te liggen. Zoals uit paragraaf 3.4.1.2 blijkt, kan op de beleggingsdienstverlener jegens de particuliere cliënt de verplichting rusten om indringend te waarschuwen. Nu de beleggingsdienstverlener bij uitstek professioneel en deskundig is, lijkt het waarschijnlijk dat ten minste een particuliere cliënt waarde hecht aan deze waarschuwing. Dat is anders in de situatie dat de cliënt eerdere waarschuwingen naast zich neer heeft gelegd of deskundiger is.11 Bij de waarschuwingsplicht die het gerechtshof aannam jegens de niet-particuliere cliënt in het kader van de renteswapproblematiek in Westkant/ABN AMRO, ligt de aanname weer minder voor de hand behalve als de beleggingsdienstverlener dit product geadviseerd heeft.12
Ook indien de schending slechts het verstrekken van enige informatie betreft, lijkt het lastiger om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het csqn-verband aan te kunnen tonen. Bij vrij algemene informatie is het allerminst zelfsprekend dat de cliënt op basis van de correcte informatie een bepaalde belegging niet zou hebben gedaan.13 Daarbij speelt de complicerende factor dat de cliënt – indien de juiste informatie zou zijn verstrekt – mogelijk weliswaar voor een andere belegging had gekozen, maar ook bij die andere belegging bestaat de mogelijkheid dat hij verlies zou hebben geleden.14
Bij schending van de onderzoeksplicht zal wel weer eerder sprake zijn van een redelijke mate van zekerheid in het geval dat sprake is van een onjuist advies dat de cliënt heeft opgevolgd.15 In dat geval lijkt het meer aannemelijk dat hij een juist advies ook zou opvolgen.16 Indien slechts onvoldoende informatie is ingewonnen in het kader van de onderzoeksplicht, is het weer minder waarschijnlijk dat dit de schade heeft veroorzaakt.
In het algemeen geldt dat des te specifieker of indringender de geschonden deelverplichting van de civielrechtelijke zorgplicht is, des te eerder sprake is van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de schade het gevolg is van de geschonden norm. Ten aanzien van de aard van de cliënt ligt het mijns inziens voor de hand dat des te ondeskundiger een cliënt is, des te eerder deze redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen. Een ondeskundige cliënt onderkent minder snel het verschil tussen bijvoorbeeld een onjuist en juist advies dan een ervaren cliënt. Laatstgenoemde zal kritischer zijn en dus mogelijk minder snel de beleggingsdienstverlener volgen indien het advies niet strookt met zijn eigen inzichten. In het algemeen zal het voor particuliere cliënten – maar ook voor niet-particuliere cliënten zonder kennis en ervaring – eenvoudiger zijn om het csqn-verband te bewijzen dan voor deskundige cliënten.
Onder omstandigheden hoeft de cliënt het csqn-verband echter niet aan te tonen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de rechter afwijkt van de hoofdregel in artikel 150 Rv op grond van de redelijkheid en billijkheid of indien hij een verzwaarde stelplicht oplegt aan de beleggingsdienstverlener.17 Ook kan de omkeringsregel of proportionele aansprakelijkheid van toepassing zijn. Dat zijn uitzonderingen op het csqn-verband die kunnen worden ingezet indien het bewijzen van het csqn-verband problematisch is. Hierna beperk ik mij tot de nadere bespreking van de mogelijkheid van toepassing van de omkeringsregel en proportionele aansprakelijkheid bij beleggingsdienstverlening.18
3.5.1.1 De eerste uitzondering op het csqn-verband: de omkeringsregel3.5.1.2 Proportionele aansprakelijkheid