Het hier geciteerde betreft het verhandelde ter terechtzitting voordat de officier van Justitie in de gelegenheid is gesteld te requireren.
HR, 05-07-2011, nr. 09/04196
ECLI:NL:HR:2011:BQ5780
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
09/04196
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ5780
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ5780, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ5780
ECLI:NL:PHR:2011:BQ5780, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ5780
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Art. 51b (oud) en art. 421 (oud) Sv, art. 1:253i BW. In aanmerking genomen dat uit het p.v. van de tz. van de Rb blijkt dat de advocaat van de b.p. opgave heeft gedaan van de t.b.v. de minderjarige dochter van de b.p. gevorderde schadevergoeding, geeft het oordeel van het Hof dat de b.p. zich mede als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige dochter als b.p. in het geding in e.a. heeft gevoegd, geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 51b (oud) Sv. ’s Hofs oordeel dat de b.p., die het bedrag van haar oorspronkelijke vordering heeft gehandhaafd, zich ook in h.b. mede als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige dochter als b.p. in het geding heeft gevoegd, geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04196
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 oktober 2009, nummer 21/000010-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] "tevens optredende als wettelijk vertegenwoordigster namens de minderjarige [betrokkene 1]" heeft mr. M. Nurdogan-Ferwerda, advocaat te Amsterdam, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij [benadeelde partij] zich tevens als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 19 juli 2008 tot en met 10 oktober 2008, te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland opzettelijk een minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, zijnde [betrokkene 1] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002), heeft onttrokken en onttrokken gehouden aan het wettig over haar gesteld gezag (aan [benadeelde partij], de moeder van genoemde [betrokkene 1]) welke onttrekking hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, die [betrokkene 1] heeft meegenomen en opzettelijk buiten medeweten van en zonder toestemming van [benadeelde partij] heeft gebracht naar een zodanige plaats (in Tunesië), die aan [benadeelde partij] onbekend was en zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van [benadeelde partij] lag dat de uitoefening van het gezag door [benadeelde partij] onmogelijk was (geworden)."
2.3.1. Het zich bij de stukken bevindende voegingsformulier als bedoeld in art. 51b Sv houdt het volgende in:
"1. Benadeelde
Naam: [achternaam benadeelde partij]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1979 (...)
2. Gemachtigde van benadeelde
mr. M. Nurdogan-Ferwerda (...)
4a. Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad?
Zie productie 1.
4b. Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving Bijlagen Bedrag
1. immateriële schade nr. 1 € 10.000,00
2. vliegtickets Tunesiënr. 2 € 1.095,90
3. kosten rechts-nr. 3 € 110,50
bijstand + griffierecht
4. kosten deurwaardernr. 4 € 239,75
5. kosten telefonie Symionr. 5 € 183,00
6. kosten telefonie nr. 6 € 218,13
Vodafone
7. kosten telefonie Tele2 nr. 7 € 314,52
Totaal € 12.188,80
(...)
De schade die nog niet is/wordt vergoed en die in deze procedure wordt gevorderd bedraagt:
Totaal € 12.188,80."
2.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt het volgende in:
"De raadsvrouw mr. Nurdogan-Ferwerda voert het woord namens de benadeelde partij overeenkomstig de door haar overgelegde toelichting (bijlage 1).
(...)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
(...) Nederhand stelt zich als benadeelde partij, blijkbaar ook als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1]. Er blijkt ook immateriële schade te zijn met betrekking tot [betrokkene 1]. Dat staat niet op het formulier vermeld.
De raadsvrouw mr. Nurdogan-Ferwerda voert het woord, zakelijk weergegeven:
Dat is niet expliciet op het formulier aangegeven. De vordering ziet ook op de door [betrokkene 1] geleden immateriële schade. Er is geen onderscheid gemaakt tussen [betrokkene 1] en haar moeder. Er is één bedrag vermeld.
(...)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
De vordering van de benadeelde partij is goed onderbouwd. Het slachtoffer heeft recht op schadevergoeding. Aan mevrouw zou naar mijn mening een bedrag van € 5.000,- toegewezen kunnen worden terzake immaterieel geleden schade. Het overige deel vind ik te ingewikkeld en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat geldt ook ten aanzien van [betrokkene 1]: de schade moet nog blijken.
De materiële schade is goed onderbouwd en is toewijsbaar. Over de kosten van rechtsbijstand heeft de civiele rechter zich uitgelaten. Dit deel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Zo ook de inkomstenderving. Mevrouw heeft wel recht op schade, maar dat is niet eenvoudig vast te stellen.
(...)
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
De vordering van de benadeelde partij is fantastisch onderbouwd. Dat zie je niet vaak. Ik ben het met de officier van justitie eens om de immateriële schade te beperken. Bij een eerdere zaak uit de jurisprudentie bleef de desbetreffende verdachte halsstarrig weigeren om mee te werken aan de terugkeer van het kind naar Nederland. In dit geval is dat niet zo. Dit is een duister gebied, er staat niets in de gids en ook niets op rechtspraak.nl. Ik ben het verder eens met wat de officier van justitie daarover heeft gezegd.
(...)"
2.3.3. Het vonnis van de Rechtbank houdt onder het hoofd "vordering tot schadevergoeding" in:
"De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich, zowel voor zich zelf als als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [betrokkene 1], met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 15.318,80 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Dit betreft de navolgende posten.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade van [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.000,00, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, nu haar dat deel van de vordering niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. Dit geldt eveneens voor de gestelde materiële schade, te weten de kosten van vliegtickets naar Tunesië, de kosten van rechtsbijstand en griffierecht, de kosten van een deurwaarder en de kosten van telefonie tot een bedrag van € 2.188,80.
De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade van [betrokkene 1], alsook de door [benadeelde partij] gestelde inkomensderving ten gevolge van het tenlastegelegde, zal de rechtbank de benadeelde in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit niet zo eenvoudig van aard is, dat het zich leent voor afdoening in het kader van het strafgeding.
(...)"
2.3.4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van [benadeelde partij] gericht aan het Ressortsparket Arnhem. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Hiermee bevestig ik de ontvangst van uw brief van 13 augustus 2009, waarin u mij meedeelde dat in de strafzaak tegen [verdachte], in welke zaak ik mij destijds bij de strafrechter heb gevoegd als benadeelde partij, hoger beroep is aangetekend en (mogelijk) zal dienen bij het gerechtshof te Arnhem op 25 september 2009.
Ik deel u hierbij mee dat ik mijn oorspronkelijke vordering wel wens te handhaven."
2.3.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
"De voorzitter geeft de advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [betrokkene 1] de gelegenheid hun vorderingen nader toe te lichten, die het woord voert overeenkomstig haar pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht en voegt hieraan toe -zakelijk weergegeven-:
(...)
De advocaat-generaal voert het woord -zakelijk weergegeven-:
(...)
De vordering van de benadeelde partij is goed onderbouwd. Mijns inziens kan ook de gevorderde inkomensschade ad EUR 1312 worden toegewezen. Daarnaast kan het voorschot ad EUR 5000,- voor de immateriële schade die [betrokkene 1] heeft geleden worden toegewezen. Er zijn gedragsdeskundige stukken ter onderbouwing.
De raadsvrouw voert het woord -zakelijk weergegeven-:
(...)
De vordering als voorschot voor de immateriële schade van [betrokkene 1] kan niet worden toegewezen. Het ouderlijk gezag is het beschermd belang. Het kind is een derde. Shockschade die is opgelopen door derden kan niet worden toegewezen.
De advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [betrokkene 1] voert het woord -zakelijk weergegeven-:
(...)
Wat betreft de gevorderde immateriële schade van [betrokkene 1], als iemand slachtoffer is, dan is het [betrokkene 1] wel.
(...)"
2.3.6. De bestreden uitspraak houdt onder het hoofd "de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]" het volgende in:
"De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces mede als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt EUR 5.000,- bestaande uit immateriële schade bij wijze van voorschot. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Hoewel er in het dossier geen afzonderlijk voegingsformulier ten name van [betrokkene 1] aanwezig is, zal het hof hieraan voorbij gaan, nu de advocaat van [benadeelde partij] in eerste aanleg heeft aangegeven dat [benadeelde partij] zich ook als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] heeft gevoegd.
Het hof acht - anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd - voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [betrokkene 1] door hetgeen haar door verdachte is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Het gevorderde bedrag als voorschot ad € 5.000,- acht het hof redelijk en zal dan ook worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen."
2.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 51b (oud) Sv:
"1. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde partij.
2. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan."
- Art. 421 (oud) Sv:
"1. De benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51b, eerste of tweede lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen.
(...)"
- Art. 1:253i Burgerlijk Wetboek:
"1. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is.
(...)
3. Oefent een ouder het gezag alleen uit, dan wordt door die ouder het bewind over het vermogen van het kind gevoerd en het kind in burgerlijke handelingen vertegenwoordigd.
(...)"
2.5. In aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank blijkt dat de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij] opgave heeft gedaan van de ten behoeve van [betrokkene 1], de minderjarige dochter van Nederhand, gevorderde schadevergoeding, geeft het oordeel van het Hof dat [benadeelde partij] zich mede als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 51b (oud) Sv. 's Hofs oordeel dat [benadeelde partij], die het bedrag van haar oorspronkelijke vordering heeft gehandhaafd, zich ook in hoger beroep mede als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] als benadeelde partij in het geding heeft gevoegd, geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering.
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 9 oktober 2009 verzoeker wegens het opzettelijk aan het ouderlijk gezag onttrekken van een kind (art. 279 Sr) veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verzoeker heeft zijn destijds vijfjarige dochter zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Tunesië, terwijl alleen de moeder het ouderlijk gezag heeft. Bijna drie maanden later zijn moeder en dochter herenigd.
Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van moeder en dochter toegewezen tot een bedrag van € 6.465,90 respectievelijk € 5.000, met in zoverre oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 67 respectievelijk 60 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Namens de benadeelde partijen is door mr. M. Nurdogan-Ferwerda, advocaat te Amsterdam, het eerste middel van verzoeker schriftelijk weersproken.
4.
Het eerste middel klaagt dat het hof de minderjarige dochter [betrokkene 1] ten onrechte als benadeelde partij in haar vordering heeft ontvangen, omdat zij zich niet bij apart voegingsformulier dan wel mondeling ter terechtzitting als benadeelde partij heeft gevoegd.
5.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een ‘voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’, met onder meer de volgende inhoud:
‘1. Benadeelde
Naam: [achternaam benadeelde partij]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1979 (…)
2. Gemachtigde van benadeelde
mr. M. Nurdogan-Ferwerda (…)
4a. Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad?
Zie productie 1.
4b. Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving | Bijlagen | Bedrag | |
1. | immateriële schade nr. 1 | € | 10.000,00 |
2. | vliegtickets Tunesië nr. 2 | € | 1.095,90 |
3. | kosten rechts- nr. 3 | € | 110,50 |
bijstand + griffierecht | |||
4. | kosten deurwaarder nr. 4 | € | 239,75 |
5. | kosten telefonie Symio nr. 5 | € | 183,00 |
6. | kosten telefonie nr. 6 | € | 218,13 |
Vodafone | |||
7. | kosten telefonie Tele2 nr. 7 | € | 314,52 |
Totaal | € | 12.188,80 |
(…)
De schade die nog niet is/wordt vergoed en die in deze procedure wordt gevorderd bedraagt:
Totaal € 12.188,80.’
6.
Het voegingsformulier is door [benadeelde partij] ondertekend en voorzien van een schriftelijke machtiging waarmee [benadeelde partij] de advocate mr. M. Nurdogan-Ferwerda machtigt om haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure tegen verzoeker.
7.
Bijlage 1 bij het voegingsformulier betreft een schrijven van P&P Consult, opgesteld en ondertekend door [betrokkene 2], ‘counsellor IP’, van 29 november 2008, met daarin onder meer:
‘Uw hulpvraag was eenduidig: u wilde zekerheid over de effecten van (mogelijk) traumatische ervaring door [betrokkene 1] opgedaan. Dit trauma zou kunnen zijn ontstaan als gevolg van haar ontvoering naar Tunesië door haar biologische vader eerder dit jaar. Deze vraag komt voort vanuit persoonlijke waarneming van het gedrag van [betrokkene 1] als ook waarnemingen vanuit school. Het gedrag werd omschreven als terugtrekking uit haar omgeving vanuit intens verdriet. Ook wilde u persoonlijke advisering in de verdere pedagogische begeleiding van [betrokkene 1]. Uw persoonlijke ervaring(en) van voor en tijdens de ontvoering hadden hun tol geëist en u wilde richting geven aan uw leven omdat u (zoals u dat uitdrukte) volstrekt aan het einde van uw ‘latijn’ was. (…)
De opvolgende gebeurtenissen kunnen worden omschreven als traumatisch voor [benadeelde partij]. (…) [Benadeelde partij] komt over als een evenwichtige persoon. (…) Slechts haar angst om [betrokkene 1] niet die kind[s]heid te geven waar zij recht op heeft, heeft geleid tot het uiten van de hulpvraag. (…)
Ik heb nog geen school- en gezinsobservatie van [betrokkene 1] kunnen doen.’
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt voor zover hier van belang het volgende in:1.
‘Namens de benadeelde partij is aanwezig mr. Nurdogan-Ferwerda, advocaat te Amsterdam.
(…)
De raadsvrouw mr. Nurdogan-Ferwerda voert het woord namens de benadeelde partij overeenkomstig de door haar overgelegde toelichting (bijlage 1).
(…)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
(…)
Ik heb nog een vraag. Nederhand stelt zich als benadeelde partij, blijkbaar ook als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1]. Er blijkt ook immateriële schade te zijn met betrekking tot [betrokkene 1]. Dat staat niet op het formulier vermeld.
De raadsvrouw mr. Nurdogan-Ferwerda voert het woord, zakelijk weergegeven:
Dat is niet expliciet op het formulier aangegeven. De vordering ziet ook op de door [betrokkene 1] geleden immateriële schade. Er is geen onderscheid gemaakt tussen [betrokkene 1] en haar moeder. Er is één bedrag vermeld.’
9.
De rechtbank Zutphen heeft ten aanzien van de vordering van de minderjarige [betrokkene 1] het volgende overwogen:
‘De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich, zowel voor zich zelf als als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [betrokkene 1], met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 15.318,80 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
(…)
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade van [betrokkene 1], alsook de door [benadeelde partij] gestelde inkomensderving ten gevolge van het tenlastegelegde, zal de rechtbank de benadeelde in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit niet zo eenvoudig van aard is, dat het zich leent voor afdoening in het kader van het strafgeding.’
10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
‘Tevens is verschenen namens de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [betrokkene 1] mr. M. Nurdogan-Ferwerda, advocate te Amsterdam.
(…)
De voorzitter geeft de advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [betrokkene 1] de gelegenheid hun vorderingen nader toe te lichten, die het woord voert overeenkomstig haar pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht en voegt hieraan toe — zakelijk weergegeven —:
[betrokkene 1] is op dit moment nog in therapie.
(…)
De advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [betrokkene 1] voert het woord — zakelijk weergegeven —:
Voor de hoogte van de immateriële schadevergoeding verwijs ik u naar de in eerste aanleg overgelegde productie 7. (…)
Wat betreft de gevorderde immateriële schade van [betrokkene 1], als iemand slachtoffer is, dan is het [betrokkene 1] wel.’
11.
Het hof heeft ten aanzien van de vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij het volgende in de bestreden uitspraak overwogen:
‘De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces mede als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt EUR 5.000,= bestaande uit immateriële schade bij wijze van voorschot. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Hoewel er in het dossier geen afzonderlijk voegingsformulier ten name van [betrokkene 1] aanwezig is, zal het hof hieraan voorbij gaan, nu de advocaat van [benadeelde partij] in eerste aanleg heeft aangegeven dat [benadeelde partij] zich ook als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] heeft gevoegd.
Het hof acht — anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd — voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [betrokkene 1] door hetgeen haar door verdachte is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Het gevorderde bedrag als voorschot ad € 5.000,= acht het hof redelijk en zal dan ook worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.’
12.
Het burgerlijk recht schrijft voor dat een minderjarige procesonbekwaam is en derhalve voor burgerlijke handelingen een wettelijke vertegenwoordiger behoeft (vgl. art. 234, eerste lid, jo253 van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek). De minderjarige heeft ook als benadeelde partij in het strafproces een wettelijke vertegenwoordiger nodig (art. 51f, vierde lid, Sv; tot 1 januari 2011 art. 51c Sv). Deze regel strekt ter bescherming van de minderjarige tegen onberaden procederen. Er wordt niet altijd duidelijk onderscheiden om welke hoedanigheid van de wettelijke vertegenwoordiger het gaat bij het indienen van een vordering: ‘pro se’ of ‘qualitate qua’ (vgl. HR 22 september 1995, NJ 1995, 731).2. Zo kan een deel van een vordering gezien de inhoud geacht worden te zijn gedaan in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, terwijl de vordering voor het overige betrekking heeft op door de vertegenwoordiger zelf geleden schade.
13.
Een benadeelde partij kan zich zowel ter terechtzitting in eerste aanleg, voordat de officier van Justitie het requisitoir houdt, mondeling of schriftelijk in het strafproces voegen, alsook door tevoren een voegingformulier in te dienen (voorheen art. 51b Sv; sinds 1 januari 2011 art. 51g Sv). Betreft het een schriftelijke voeging vooraf door een minderjarige, dan dient de wettelijke vertegenwoordiger het voegingsformulier te ondertekenen. Er staat niets aan in de weg dat een benadeelde partij zich tevoren schriftelijk voegt en vervolgens nogmaals tijdens de terechtzitting, bijvoorbeeld om aan de eerdere voeging klevende gebreken te herstellen. Met de wettelijke regeling is immers beoogd ter bescherming van slachtoffers van een strafbaar feit ruime mogelijkheden te bieden zich in het strafproces als benadeelde partij te voegen (vgl. HR 16 maart 2004, LJN AO1486). De advocaat die ter terechtzitting namens een minderjarige optreedt, dient mondeling of schriftelijk gevolmachtigd te zijn door de wettelijke vertegenwoordiger om namens deze op te treden.3.
14.
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat alleen [benadeelde partij] het ouderlijk gezag over [betrokkene 1] uitoefent, zodat zij ingevolge art. 253i, derde lid, van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek joart. 51f, vierde lid, Sv degene is die haar minderjarige dochter in rechte vertegenwoordigt.
15.
Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij [benadeelde partij] zich zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep in het strafproces mede als wettelijke vertegenwoordiger van [betrokkene 1] heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Het voegingsformulier is door de wettelijke vertegenwoordiger [benadeelde partij] ingediend en omvat niet alleen een vordering tot vergoeding van door haarzelf geleden materiële en immateriële schade. Gezien de bij het voegingsformulier gevoegde bijlage (nr. 1) en de op de vordering gegeven mondelinge toelichting omvat de vordering immers ook de vordering tot vergoeding van door haar dochter geleden immateriële schade. Voorts volgt uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep dat de advocaat door de wettelijke vertegenwoordiger gevolmachtigd was om namens haar op te treden, dus zowel voor de moeder zelf als ook voor haar als wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige.
16.
Het middel faalt derhalve in al haar onderdelen.
17.
Het tweede middel klaagt dat de strafoplegging in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd onvoldoende is gemotiveerd.
18.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens verzoeker het volgende aangevoerd:
‘De strekking van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht is dat degene die het wettig gezag heeft in staat wordt gesteld om de bevoegdheden uit te oefenen. Dit is in februari 2009 door de rechtbank Leeuwarden benadrukt. Het wetsartikel sluit niet uit dat dat gezag indirect wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld via telefonisch contact of door contact met familieleden. Er was in de tenlastegelegde periode door [benadeelde partij] contact met haar dochter. Zij heeft dus enige mogelijkheid gehad tot gezagsuitoefening. Dit dient een grote matigende werking te hebben op de hoogte van de straf. Er was sprake van een twist tussen ex-partners. Het is een algemeen gegeven dat bij de breuk kinderen worden ingezet. Mijn cliënt wilde met zijn kind alleen op vakantie. Hij mocht dit niet van zijn ex-partner. Hij voelde zich machteloos. In deze context moet het strafbare feit worden bekeken. Hij moet vast wel eens gedacht hebben dat het fijn zou zijn om samen met zijn dochter in Tunesië te blijven, omdat ze het samen zo fijn hadden. Hij is echter tot inkeer gekomen. Het kind is uiteindelijk teruggekomen. Hij heeft zijn kind niet meer gezien. Op deze manier wordt hij al gestraft. Hij heeft echter als vader recht op contact met zijn kind.
Over de strafoplegging in dergelijke zaken wijs ik op een viertal uitspraken. In het vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 april 2009, LJN BI1291 wordt de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. In het vonnis van de rechtbank Middelburg van 26 maart 2008, LJN BC8594 had een moeder haar kinderen naar Slowakije meegenomen en is een werkstraf voor de duur van 240 uren opgelegd. In het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2008, LJN BG6499 is een contactverbod opgelegd. Daarnaast wijs ik op een vonnis waarin een moeder de zoon bij de vader heeft weggehouden en is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Uit de genoemde voorbeelden volgt dat het verschil met de door de advocaat-generaal gevorderde eis heel groot is. Ik verzoek u een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en eventueel een werkstraf. Er zijn geen gronden voor gevangenneming.’
19.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
‘Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn dochter [betrokkene 1], die destijds vijf jaar oud was, onder valse voorwendselen op 19 juli 2008 meegenomen naar Tunesië. Verdachte had gezegd dat hij samen met zijn dochter naar Euro Disney in Parijs zou gaan, maar ging daadwerkelijk met haar naar Tunesië. Hij had hiervoor geen toestemming van de moeder, die het gezag over zijn dochter uitoefende. In Tunesië moet de vader van het kind toestemming geven voor het reizen van het kind. Gelet hierop heeft de moeder van [betrokkene 1] in kort geding gevorderd dat verdachte, die inmiddels op 4 september 2008 in Nederland was aangehouden, zijn schriftelijke toestemming zou verlenen voor terugkeer van [betrokkene 1] naar Nederland. Pas op 11 oktober 2008 is [betrokkene 1] in Nederland met haar moeder herenigd. De moeder heeft door toedoen van verdachte gedurende een periode van ongeveer drie maanden in grote onzekerheid geleefd over de vraag of zij haar dochter ooit weer terug zou zien. Hij heeft zijn dochter in een voor haar vreemde omgeving in een land, waar zij de taal niet machtig is, achtergelaten. Dit moet voor [betrokkene 1] een onprettige en angstige ervaring zijn geweest. Uit de brief van counsellor [betrokkene 2], gedateerd 4 maart 2009, komt naar voren dat [betrokkene 1] thans opvallend angstig gedrag vertoont, dat niet leeftijdsadequaat is. Begeleiding van [betrokkene 1] voor de angststoornis wordt noodzakelijk geacht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek. Gelet op de ernst van het feit en de langere bewezenverklaarde periode waarin verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit, ziet zij aanleiding een hogere straf dan die door de rechtbank is opgelegd te vorderen.
Hetgeen de raadsvrouw heeft voorgesteld, een gevangenisstraf die niet langer is dan de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en eventueel een werkstraf, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Het hof acht de hoogte van de door de rechtbank opgelegde deels voorwaardelijke straf passend en geboden.
Alhoewel het hof anders dan de rechtbank tot een langere bewezenverklaarde periode komt, ziet het hof geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan die [welke]door de rechtbank is opgelegd, nu de rechtbank reeds in de strafoplegging rekening heeft gehouden met het feit dat het verblijf van [betrokkene 1] in Tunesië tot 11 oktober 2008 heeft geduurd.’
20.
Aldus heeft het hof de strafoplegging, ook in het licht van hetgeen namens verzoeker is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het hof niet tot een nadere motivering (vgl. HR 16 december 2008, NJ 2009, 227 en 228). De raadsvrouw volstond immers in haar betoog met een tamelijk algemene verwijzing naar enkele andere rechterlijke uitspraken, terwijl het hof in toereikende mate heeft gemotiveerd waarom het in de onderhavige zaak vanwege de ernst van het feit tot deze strafoplegging komt (vgl. de annotatie van Buruma bij HR 9 december 2008, LJN BD4870, NJ 2009, 226). Ook dit middel is tevergeefs voorgesteld.
21.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
22.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2011
J. de Boer, Asser Personen- en familierecht, nr. 791.
C. Hol, SDU Commentaar Strafvordering Eindonderzoek, ad art. 51a – 51f Sv, C.2.6.