Rb. Utrecht, 15-04-2009, nr. 16-711564-08
ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1291
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
15-04-2009
- Zaaknummer
16-711564-08
- LJN
BI1291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1291, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 15‑04‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑04‑2009
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Dit voor onttrekking aan het ouderlijk gezag.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711564-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Irak)
wonende te [woonadres] te [woonplaats]
raadsman mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 april 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn dochter wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd danwel haar aan het wettig gezag heeft onttrokken.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onttrekking van [slachtoffer] aan het ouderlijk gezag. Voor het primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het onder primair als het onder subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat uit niets is gebleken dat verdachte [slachtoffer] heeft belemmerd ergens heen te gaan. Verdachte heeft [slachtoffer] meegenomen naar Denemarken, maar bepaald niet op de wijze waarop artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht ziet, aldus de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat het voor een bewezenverklaring noodzakelijk is dat vast komt te staan dat [slachtoffer] zonder toestemming van haar moeder door verdachte is meegenomen. Hiertoe is de verklaring van de moeder van [slachtoffer] voorhanden, echter deze wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zodat er onvoldoende bewijs is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder primair wordt verweten. Hiervan zal verdachte door de rechtbank worden vrijgesproken. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat in zijn algemeenheid een kind van vier jaar nog niet kan gaan en staan waar het wil; sturing door de ouders is op die leeftijd nog noodzakelijk, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat in het onderhavige geval van wederrechtelijke vrijheidsberoving niet kan worden gesproken.
De rechtbank is evenwel met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zijn dochter [slachtoffer] heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag toen hij haar op 19 augustus 2008 vanuit Doorn heeft meegenomen naar Denemarken. De handelingen die hij toen daartoe heeft verricht en die de rechtbank redengevend oordeelt voor de conclusie dat verdachte zijn dochter zonder toestemming van haar moeder, die het ouderlijk gezag over haar had, heeft meegenomen naar Denemarken zijn de volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 augustus 2008 samen met [slachtoffer] vanuit Doorn naar Denemarken is gegaan en dat hij daar is gebleven tot de dag van zijn aanhouding op 23 augustus 2008. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts erkend dat de aangeefster het ouderlijk gezag over [slachtoffer] heeft.
De verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd zijn weliswaar wisselend van inhoud, maar consistent in de stelling dat verdachte géén toestemming had om [slachtoffer] mee te nemen naar Denemarken, maar dat hij haar slechts voor één dag mocht meenemen naar Amsterdam en nog diezelfde dag moest terugbrengen. De aangifte houdt in, dat aangeefster op 19 augustus 2008 aan verdachte toestemming heeft gegeven om [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003 , die dag mee naar Amsterdam te nemen. Voorts houdt de aangifte in dat aangeefster vervolgens op 20 augustus 2008 heeft bemerkt dat zowel verdachte als [slachtoffer] niet in haar woning te Doorn waren en dat kledingstukken en het paspoort van [slachtoffer] waren verdwenen. Aangeefster is ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft haar verklaring onder ede bevestigd; zij wist niet dat verdachte met [slachtoffer] naar Denemarken zou gaan en heeft daarvoor ook geen toestemming gegeven.
De verklaring van aangeefster staat niet op zichzelf, maar wordt ondersteund door de verklaring van de werkgever van verdachte [getuige 1], zoals hij deze bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in dat verdachte hem in een telefoongesprek heeft gezegd dat hij met [slachtoffer] naar zijn zus zou gaan, waarvan [getuige 1] achteraf heeft begrepen dat zij in Denemarken woont. [getuige 1] heeft voorts verklaard: “Ik kreeg toen een discussie met hem (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik zei tegen hem dat hij het kindje naar de moeder moest brengen. Dat hij het volgens de wet moest regelen, dat hij meer zou bereiken”.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande niet aannemelijk dat verdachte met de moeder van [slachtoffer] heeft besproken dat hij met [slachtoffer] naar Denemarken zou gaan en toestemming van de moeder van [slachtoffer] zou hebben gehad om haar mee te nemen naar Denemarken.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar haar oordeel onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de stelling dat verdachte daadwerkelijk van plan is geweest om [slachtoffer], vanuit Denemarken, naar Irak mee te nemen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
in de periode van 19 augustus 2008 tot en met 23 augustus 2008 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2003), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag,
immers heeft verdachte daar en toen
- -
nagelaten die [slachtoffer] bij haar moeder terug te brengen op het met haar
moeder afgesproken tijdstip en
- -
zonder toestemming van haar moeder die [slachtoffer] bij zich gehouden en
- -
die [slachtoffer] zonder medeweten en/of zonder toestemming van haar moeder
vanuit Nederland meegenomen naar Denemarken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1.
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is.
4.2.
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien toch tot strafoplegging zou worden overgegaan, heeft de verdediging de rechtbank in overweging gegeven de gevorderde straf te matigen, gelet op de omstandigheid dat verdachte in verband met zijn uitlevering door Denemarken en de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht reeds een maand heeft vast gezeten. Voorts is er door de verdediging op gewezen, onder verwijzing naar de in de pleitnotitie vermelde jurisprudentie, dat de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd ofwel in geheel voorwaardelijke vorm worden opgelegd, danwel van een aanmerkelijk kortere duur zijn.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ouderlijk gezag is het recht en de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en behoort door een ieder te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zijn, toen vierjarige, dochter [slachtoffer] meegenomen naar Denemarken, zonder dat hij daarvoor de toestemming van haar moeder had, die het ouderlijk gezag over [slachtoffer] heeft. Daarmee heeft verdachte in juridische zin het ouderlijk gezag ‘doorkruist’ en heeft hij zijn eigen belang boven het belang van [slachtoffer] geplaatst. Gedurende de dagen dat [slachtoffer] met verdachte in Denemarken verbleef, was haar lot voor haar moeder grotendeels onbekend. Hoe betrekkelijk kort deze periode ook moge zijn geweest, niet alleen was de moeder van [slachtoffer] aldus niet in staat om het gezag over [slachtoffer] uit te oefenen, maar het heeft haar ook veel spanning en angst bezorgd, niet in de laatste plaats vanwege de toen voor haar reële angst dat hij [slachtoffer] mee zou nemen naar Irak.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2008, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder contacten met politie en justitie heeft gehad, maar niet eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die aanmerkelijk lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 4.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- -
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- -
bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en
mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 april 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.