Vgl. ook HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3538. Evenals in het arrest van 2011 werd de term mishandelen in de bewezenverklaring gebruikt.
HR, 12-05-2015, nr. 13/02326
ECLI:NL:HR:2015:1237, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2015
- Zaaknummer
13/02326
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1237, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:585, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:585, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1237, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2015:133, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2308, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2308, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:133, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0217
SR-Updates.nl 2015-0041
Uitspraak 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Na het tussenarrest van de HR (ECLI:NL:HR:2015:133) heeft de AG bij de HR aanvullend geconcludeerd. Mishandeling. Art. 300 Sr. Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat -, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Het middel steunt op de opvatting dat voor de kwalificatie ‘mishandeling’ is vereist dat in de bewezenverklaring overeenkomstig de tll. met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat het toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoelens ‘mishandelend’ of ‘wederrechtelijk’ is geschied. Die opvatting is echter niet juist.
Partij(en)
12 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/02326
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 februari 2013, nummer 22/002131-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:133, geoordeeld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over het tweede middel.
1.3.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als 'medeplegen van mishandeling'.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 21 augustus 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon te weten [betrokkene 1]
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- meermalen aan de haren heeft getrokken en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder aanhaling van art. 300 Sr gekwalificeerd als "medeplegen van mishandeling".
2.3.
Onder 'mishandeling' in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vlg. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402.)
2.4.
Het middel steunt op de opvatting dat voor de kwalificatie 'mishandeling' is vereist dat in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat het toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoelens 'mishandelend' of 'wederrechtelijk' is geschied. Die opvatting is echter niet juist.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 268 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 261 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Na het tussenarrest van de HR (ECLI:NL:HR:2015:133) heeft de AG bij de HR aanvullend geconcludeerd. Mishandeling. Art. 300 Sr. Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat -, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Het middel steunt op de opvatting dat voor de kwalificatie ‘mishandeling’ is vereist dat in de bewezenverklaring overeenkomstig de tll. met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat het toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoelens ‘mishandelend’ of ‘wederrechtelijk’ is geschied. Die opvatting is echter niet juist.
Nr. 13/02326
Mr. Vegter
Zitting 10 maart 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 20 februari 2013 de verdachte ter zake van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplegen van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 268 (tweehonderdachtenzestig) dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, subsidiair 90 (negentig) dagen hechtenis.
2. Mr. R.A. Kaarls, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Mijn conclusie van 16 september 2014 hield in dat het eerste middel terecht was voorgesteld. Bij arrest van 27 januari 2015 oordeelde de Hoge Raad dat het eerste middel tevergeefs is voorgesteld en stelde mij alsnog in de gelegenheid mij uit te laten over het tweede middel. Van die gelegenheid maak ik bij deze gebruik.
4. Het tweede middel klaagt over de kwalificatie van het cumulatief bewezenverklaarde feit als ‘medeplegen van mishandeling’.
5. Als cumulatief feit heeft het Hof bewezenverklaard:
“zij op 21 augustus 2009 te ’s Gravenhage tezamen en in vereniging anderen opzettelijk een persoon te weten [betrokkene 1]
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- meermalen aan de haren heeft getrokken en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
6. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466 m.nt. Keijzer. Daaruit moet worden afgeleid dat mishandeling in art. 300 Sr de wederrechtelijkheid impliceert en dat de vereiste wederrechtelijkheid in de bewezenverklaring tot uitdrukking moet komen. Volgens de steller van het middel moet of de term ‘mishandeling’ of de term ‘wederrechtelijk’ in de bewezenverklaring voorkomen. Nu geen van beide termen is opgenomen, kan het bewezenverklaarde niet als medeplegen van mishandeling worden gekwalificeerd.
7. In het bedoelde arrest overweegt de Hoge Raad1.onder 2.4.2. :
“Onder "mishandeling" in de zin van de art. 300-301 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.”
8. “ Ook een bestanddeel als ‘mishandeling’ omschrijft de wederrechtelijkheid van de gedraging”, aldus De Hullu. Opname van het bestanddeel wederrechtelijk in de delictsomschrijving is wenselijk indien strafbaarstelling zonder dat bestanddeel een te ruim bereik zou hebben.2.Het toebrengen van letsel of pijn is soms maatschappelijk adequaat en verantwoord gedrag en moet dan dus niet als mishandeling wordt aangemerkt. Denk aan de volgens de regels van de kunst opererende arts.
9. Mijn ambtgenoot Machielse3.merkt over het arrest het volgende op:
“In 2011 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat in de aanduiding ‘mishandeling’ de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking komt. Het betrof een man die zijn beide zoontjes had laten besnijden zonder toestemming van de moeder die als enige het gezag over de kinderen had. Het hof had vrijgesproken omdat het niet bewezen achtte dat verdachte het opzet heeft gehad zijn zoontjes te mishandelen. Onder ‘mishandeling’ in de zin van de artikelen 303 (lees:300; PV) en 301 Sr moet volgens de Hoge Raad worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Het hof heeft een onjuiste betekenis toegekend aan het in de tenlastelegging voorkomende woord ‘mishandeld’ door het irrelevant te achten dat de besnijdenis heeft plaatsgevonden zonder toestemming van de moeder. De algemene bewoordingen waarin de Hoge Raad het begrip ‘mishandeling’ kenschetst roepen wel vragen op. Verdedigbaar is dat een medische behandeling die met toestemming geschiedt niet als ‘mishandeling’ is te duiden. In zo een geval is er sprake van een rechtvaardigingsgrond, de toestemming, naast het geoorloofde, medische doel. De aantasting van de lichamelijke integriteit heeft juist de bedoeling om het lichamelijk welzijn uiteindelijk te bevorderen. Dan past een pejoratieve aanduiding zoals die met ‘mishandeling’ is gegeven niet. Maar geldt hetzelfde voor de politieambtenaar die iemand met geweld moet aanhouden? Of voor degene die een ander in gerechtvaardigde zelfverdediging letsel toebrengt? De algemene toonzetting van de Hoge Raad zou tot gevolg hebben dat degene die een ander in noodweer opzettelijk pijn doet geen mishandeling pleegt. Dat zou toch wel een breuk met de traditie betekenen.”
10. In de onderhavige zaak is niet gekozen voor opname van het woord ‘mishandelen’ in de tenlastelegging en deze term komt (derhalve) evenmin in de bewezenverklaring voor. Voor zover te overzien komen in de praktijk zowel tenlasteleggingen voor waarin de aan de wet ontleende, kwalificatieve term ‘mishandelen’ op een of andere wijze is verwerkt als tenlasteleggingen waarin zulks niet het geval is en dus termen die (vooral) feitelijk zijn, worden gebruikt. Tenlasteleggingen gericht op een veroordeling ter zake van art. 300 Sr waarin de term ‘wederrechtelijk’ voorkomt in combinaties met een feitelijke term als slaan of schoppen heb ik nooit aangetroffen. De verklaring daarvoor lijkt mij eenvoudig dat die term geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving van art. 300 Sr.
11. Volgens de Hoge Raad is mishandelen aan een ander (opzettelijk) toebrengen van letsel en pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Indien de aan de wet ontleende term ‘mishandelen’ verwerkt is in de tenlastelegging moet een bewezenverklaring achterweg blijven indien zich een rechtvaardigingsgrond voordoet. Veel meer dan dat is uit het vermelde arrest uit 2011 niet af te leiden. Uit dat arrest vloeit niet dwingend voort dat een tenlastelegging ter zake van mishandeling steeds op een of andere wijze het woord mishandelen (of het woord wederrechtelijk) moet bevatten. Evenmin vloeit uit het arrest dwingend voort dat een (tenlastelegging en) bewezenverklaring waarin de (mishandelende) gedragingen uitsluitende in feitelijke termen zijn omschreven (indien een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden) niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling.
12. Wel komt het mij voor dat in het arrest ligt besloten dat indien zich ingeval van een louter feitelijke omschrijving van het gedrag in de bewezenverklaring een rechtvaardigingsgrond voordoet de kwalificatie als mishandeling achterwege moet blijven. De vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit en de vraag of er sprake is van een rechtvaardigingsgrond vallen dan samen. Dat betekent dus dat bij mishandeling de omschrijving van het feit in de tenlastelegging bepalend is voor de vraag welke uitspraak moet volgen indien zich een rechtvaardigingsgrond voordoet.
13. Het voorgaande leunt op het (ook voor wat betreft de volgorde) voor de rechter dwingende beslissingsschema van de vragen van art. 350 Sv. Daarbij is de wijze van ten laste leggen bepalend voor de vraag of de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak of tot ontslag van alle rechtsvervolging. De techniek van de strafvordering is dominant. Het verschil in de uitspraak staat er echter niet aan in de weg dat zowel bij de vrijspraak als bij het ontslag van rechtsvervolging wordt vast gesteld dat van mishandeling geen sprake was. Uiteindelijk is dat ook hetgeen waar het om gaat!
14. Hoewel met het voorgaande voor het middel het doek is gevallen, wil ik nog twee vragen die rechtstreeks verband houden met het karakter van mishandeling aanstippen. Allereerst de vraag of de omschrijving van mishandeling door de Hoge Raad uitputtend is. Levert het een ander (opzettelijk) toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat, steeds mishandeling op? Van belang daarbij is de reikwijdte van het begrip rechtvaardigingsgrond. Het komt mij voor dat dat begrip zoals de Hoge Raad dat hier bezigt niet strikt kan worden beperkt tot de (wettelijke) rechtvaardigingsgronden. Het moet ruim bedoeld zijn.4.Denk aan de (kick)bokser die zich aan de regels van de sport houdt, zelfs aan een eenmalige stomp tegen de arm met toestemming of aan een functionele duw door een portier van een uitgaansgelegenheid.5.Van een wettelijke rechtvaardigingsgrond is in deze voorbeelden geen sprake, terwijl het opzettelijk toebrengen van pijn wegens het ontbreken van de wederrechtelijkheid in dergelijke gevallen niet kan worden aangemerkt als mishandeling.6.
15. Een (tweede) vraag van heel andere orde is op welke wijze de rechter het beroep op de rechtvaardigingsgrond bij mishandeling bewijstechnisch moet verwerken. Keijzer formuleert de vraag en een begin van een antwoord in zijn noot bij het arrest uit 2011 als volgt: “Bij de thans gegeven definitie kan men zich afvragen of bij strafvervolging ter zake van mishandeling steeds ook ten laste moet worden gelegd dat zich geen rechtvaardigingsgrond voordoet. Negativa zijn moeilijk bewijsbaar, en dat is misschien ook niet de bedoeling.” Hoewel de steller van het middel dit probleem in 2.4 van de toelichting op het middel aan de orde stelt, is dit voor de beoordeling van het middel niet relevant. Voor de praktijk is het echter wel van betekenis. Moet in geval de term ‘mishandelen’ in de tenlastelegging is verwerkt de afwezigheid van rechtvaardigingsgronden worden bewezen en hoeft dat niet als gekozen is voor een louter feitelijke omschrijving van het gedrag?
16. Ook bij delicten waar de wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen en in de tenlastelegging is overgenomen zoals bijvoorbeeld de art. 282 of 350 Sr, geldt niet zonder meer dat de wederrechtelijkheid steeds in volle omvang dient te worden bewezen. Doorgaans is het voldoende dat een facet van de wederrechtelijkheid7.met bewijsmiddelen wordt belegd. Als de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond voor de rechter aannemelijk wordt, zal hij de verdachte vrijspreken. Bewijstechnisch is er geen (groot) verschil met de tenlastelegging waarin louter feitelijk gedrag is beschreven. Ook daar is het criterium het ‘aannemelijk worden’ van de rechtvaardigingsgrond. Keijzer zegt enigszins voorzichtig dat het misschien niet de bedoeling is dat wanneer in een tenlastelegging de term ‘mishandelen’ is verwerkt de wederrechtelijkheid wordt bewezen. Ik zeg het wat stelliger. Ik zie niet in waarom bij mishandeling anders dan bij delictsomschrijvingen waarvan het woord ‘wederrechtelijk’ expliciet deel uitmaakt, de wederrechtelijkheid in volle omvang zou moeten worden bewezen.8.
17. Tenslotte nog dit. In de tenlastelegging gebruikte begrippen als slaan en schoppen zijn wellicht minder feitelijk, minder neutraal dan ze op het eerste gezicht lijken. Ze worden ingekleurd door de omstandigheden van het geval en krijgen daardoor enige normatieve lading. Daarmee omvatten sommige op het eerste gezicht feitelijke gedragingen een min of meer normatieve component. Is het meermalen stompen en slaan tegen het gezicht, zeker in combinatie met aan de haren trekken en meermalen tegen het hoofd schoppen/trappen niet reeds uit zijn aard min of meer wederrechtelijk? De feitelijke omschrijving refereert hier aan een breed erkende maatschappelijke norm.9.Intensiteit van geweldstoepassing en de plaats waar pijn of letsel worden toegebracht maken dat van maatschappelijk adequaat of verantwoord gedrag hoogst uitzonderlijke gevallen daargelaten niet kan worden gesproken. Het zou toch veel te ver gaan indien de afwezigheid van dergelijke hoogst uitzonderlijke gevallen steeds zou moeten worden bewezen alvorens een feit kan worden gekwalificeerd als mishandeling. In de kern is dat wat de steller van het middel noodzakelijk oordeelt en daarin volg ik hem niet.
18. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
19. Deze (aanvullende) conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015
Zie J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer 2012, p. 186 e.v.
Aldus begrijp ik ook Keijzer in zijn noot onder het arrest uit 2011(onder punt 3). Zie ook punt 9 van deze conclusie. Als ik Machielse goed begrijp heeft hij een voorkeur om te onderscheiden tussen de meer klassieke situaties als de opererende arts en fysiek sterke sporter die niet onder mishandeling vallen en de rechtvaardigingsgronden waarin wel sprake is van mishandeling, maar de strafbaarheid van het feit wegens de aanwezigheid van een exceptie wegvalt.
Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA1622 waar duwen door en portier van een uitgaansgelegenheid werd aangemerkt als optreden dat valt binnen de grenzen is van wat redelijk is en – als ik het goed begrijp – dus niet als wederrechtelijk.
Zie voor het ouderlijk tuchtigingsrecht (de pedagogische tik) onder meer HR 10 september 1996, DD 97.004 (en de conclusie van Van Dorst die onder meer wijst op het feit dat de opvatting is verlaten dat het opzet zou ontbreken) . Voorts ook HR 10 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7402, NJ 2000/656 alsmede HR 4 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1657, NJ 2007/ 192 (met uitvoerige, rechtsvergelijkende conclusie Jörg).
Vgl. Th. W. van Veen, Facetwederrechtelijkheid, NJB 1972, p. 466-469.
In dezelfde zin: J. Nan, ‘Ingeblikte wederrechtelijkheid bij mishandeling’, TPWS 2014/10.
Vgl. D. Schaffmeister en A. Heijder, Wederrechtelijkheid in het strafrecht, in: Bij deze stand van zaken (Melaibundel), 1983, p. 464 e.v. Zie voorts: D.Vermunt, Onrecht en wederrechtelijkheid in de strafrechtsdogmatiek (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 174-181.
Uitspraak 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
1. Promis. Geen belang. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2007:BA0424 m.b.t. een Promisbewijsvoering. Het middel klaagt terecht dat een viertal zinsneden niet wordt geschraagd door de inhoud van de op de zog. Promis-wijze samengevatte bewijsmiddelen. Dit gebrek in de motivering van de bewezenverklaring behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Ook indien deze zinsneden uit de bewezenverklaring worden geschrapt, kan niet worden gezegd dat daarmee aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde wezenlijk afbreuk wordt gedaan, terwijl niet is aangevoerd dat en waarom de verdachte bij de omstandigheid dat deze zinsneden in de door het Hof in de voetnoten 13 en 14 vermelde proces-verbaal van aangifte, inhoudende de door de aangeefster afgelegde verklaring, (vrijwel) letterlijk voorkomen, niettemin een rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van het arrest en een nieuwe behandeling. CAG: anders. 2. De HR verwijst de zaak naar de rolzitting opdat de AG zich alsnog kan uitlaten over het tweede middel.
Partij(en)
27 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/02326
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 februari 2013, nummer 22/002131-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 21 augustus 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [betrokkene 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader(s) met dat opzet
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de bank moest gaan zitten en de woning (gelegen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten en
- de (vlucht)weg voor [betrokkene 1] geblokkeerd en
- [betrokkene 1] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd gestompt en geslagen en
- [betrokkene 1] meermalen aan de haren getrokken en
- [betrokkene 1] meermalen tegen het hoofd en het lichaam geschopt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag en
- de tas en mobiele telefoon van [betrokkene 1] afgepakt en
- [betrokkene 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Je moet je uitkleden en dan gaan er foto's van je gemaakt worden" en "En als je dat niet doet dan krijg je nog meer knallen van ons" en "Hoe meer je schreeuwt hoe meer klappen je krijgt" en "Je moet je bek houden en luisteren naar wat wij zeggen" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- [betrokkene 1] uitgekleed terwijl [betrokkene 1] werd vastgehouden en
- meerdere foto's van [betrokkene 1] gemaakt terwijl zij naakt was en
- met een schaar plukken haar van [betrokkene 1] afgeknipt en
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een bestelbus moest stappen en
- [betrokkene 1] belet de bestelbus te verlaten door aan weerszijden van [betrokkene 1] te gaan zitten en
- [betrokkene 1] meegenomen naar de woning gelegen aan de [a-straat 1], en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan waaraan [betrokkene 1] zich niet kon onttrekken;
en
zij op 21 augustus 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon te weten [betrokkene 1]
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- meermalen aan de haren heeft getrokken en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het bestreden arrest - met inbegrip van 24 voetnoten - het volgende in:
"Het bewijs
1.1
Vaststaande feiten
Het hof gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen uit van de volgende vaststaande feiten.1
a) Aangeefster [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] leren kennen tijdens een verblijf in een jeugdinstelling te Zeist. Zij kregen een zeer vriendschappelijke relatie.2
b) [betrokkene 1] heeft enkele maanden voor 21 augustus 2009 kennis gemaakt met de vader van [betrokkene 2] en haar zussen [betrokkene 3] (ook wel [betrokkene 3] genoemd) en verdachte, [verdachte] (ook wel [verdachte] genoemd).3
c) Op 16 augustus 2009 heeft [betrokkene 1] aan haar toenmalige vriend [betrokkene 4] verteld dat de vader van de zussen haar had geprobeerd te verleiden en dat zij hiervan erg was geschrokken.4
d) Op 21 augustus 2009 is [betrokkene 3] in de ochtend gebeld door haar moeder, die haar vertelde dat ze een sms'je had gevonden in de telefoon van haar man. Dit sms'je bleek afkomstig te zijn van [betrokkene 1].5 De verdachte heeft in verband met voornoemd sms'je [betrokkene 1] gebeld om verhaal te halen.6
e) Daarna heeft ook [betrokkene 3] met [betrokkene 1] gebeld over de kwestie van het sms'je. [betrokkene 3] heeft in dat gesprek voor diezelfde middag een afspraak gemaakt met [betrokkene 1] om de kwestie te bespreken.7 Zij zouden elkaar ontmoeten bij de Albert Heijn aan het Elandplein.8 [betrokkene 4] was op dat moment met [betrokkene 1] op het Elandplein. Vanaf die plek zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 1] naar de woning van [betrokkene 3] ([b-straat 1] te Den Haag) gelopen. Zij zijn kort na 14:00 uur in de woning aangekomen.9
f) Enige uren later zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 3] bij die woning opgehaald door [betrokkene 5] met diens auto, een rode Pontiac, en naar de woning van de moeder van verdachte aan de [a-straat 1] te Den Haag gereden. [betrokkene 1] heeft de moeder daar ontmoet.10
g) Op 21 augustus 2009 dan wel hooguit enkele dagen daarna heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [betrokkene 4], welk gesprek gedeeltelijk door [betrokkene 4] is opgenomen. In dit gesprek zegt de verdachte onder meer tegen [betrokkene 4]: "hé luister dan, hé luister dan lieve schat, luister dan luister dan hoe heeft zij knallen gekregen?" en, nadat [betrokkene 4] haar zusje voor een pot heeft uitgemaakt "...en die pot en die pot heeft jou vriendinnetje wel hele goede knallen gekregen, vriend, op die kop van haar" en "...maar toch die slet heeft slaag gekregen ... maar wij hebben haar wel goeie knallen gekregen daarom ben je toch boos schat, daarom ben je toch boos?" en "kijk die foto, kijk die foto ... je gaat wel zien waar die foto's op komen".11
h) De verdachte heeft op 1 oktober 2009 in de raadkamer gevangenhouding bevestigd dat zij dit gesprek heeft gevoerd en verklaard dat zij met 'die pot' haar zus [betrokkene 2] bedoelde en dat zij bedoelde te zeggen dat [betrokkene 2] de vriendin van [betrokkene 4] had geslagen.12
1.2
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 21 augustus 2009 in haar woning tezamen met haar zussen schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is daarbij gedwongen zich uit te kleden en er zijn naaktfoto's van haar gemaakt. Ook zijn er plukken haar van [betrokkene 1] afgeknipt. De advocaat-generaal grondt zijn overtuiging voornamelijk op de aangifte van [betrokkene 1] en haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep op 6 februari 2013, de waarnemingen van de verbalisant van de politie bij de aangifte, de verklaringen van [betrokkene 4], waaronder zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013, bovenvermeld telefoongesprek en de verklaring van de getuige [betrokkene 5] dat hij op de bewuste dag zowel [betrokkene 3] als een zus van haar en een vriendin heeft vervoerd van de woning van [betrokkene 3] naar de woning van de moeder van de zussen [verdachte en betrokkene 2 en 3].
1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De bewijsconstructie is grotendeels gebaseerd op de verklaring van aangeefster. Deze verklaring is echter onbetrouwbaar, onder andere gelet op de omstandigheid dat er geen bewijs is gevonden dat de naaktfoto's ook daadwerkelijk zijn genomen en gelet op de inconsistenties in haar verklaringen. De getuige [betrokkene 4] geeft aan dat aangeefster meermalen heeft gelogen. Ter onderbouwing van de onbetrouwbaarheid wordt voorts verwezen naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Daarnaast mag het hierboven weergegeven telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4] niet bijdragen aan het bewijs, omdat de opname slechts een deel van het gesprek betreft zodat de context waarbinnen dit gesprek is gevoerd niet kan worden vastgesteld. Verder kan aan de verklaring van de getuige [betrokkene 4] geen extra waarde worden gehecht, omdat hij niet onafhankelijk is en hij bovendien alles wat hij weet van aangeefster heeft gehoord. De verklaring van getuige [betrokkene 5] is evenmin bruikbaar, omdat hij de verdachte achteraf niet (van getoonde foto's) heeft herkend. Ten slotte is het van belang dat de medeverdachten niet belastend over de verdachte hebben verklaard en eveneens ontkennen, aldus de raadsman.
1.4
De beoordeling van de tenlastelegging
1.4.1
Het opgenomen telefoongesprek
Blijkens de verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013 heeft hij op 21 augustus 2009, na het ten laste gelegde feit en vóór de aangifte, telefonisch contact gehad met [betrokkene 3] of de verdachte. In het telefonisch contact werd aan hem verteld dat [betrokkene 1] was geslagen en dat er foto's van haar waren genomen. Ook heeft hij in het telefonisch contact gelach en gepraat op de achtergrond gehoord. Gelet op deze verklaring overweegt het hof dat het opgenomen telefoongesprek, zoals weergegeven op de pagina's 92 en 93 van het dossier, niet op zichzelf staat maar past binnen de context die blijkt uit voormeld vóór de aangifte gevoerde telefoongesprek van [betrokkene 4]. De omstandigheid dat slechts een deel van het latere telefoongesprek is opgenomen doet niets af aan de stellige bewoordingen van dit gesprek. Naar het oordeel van het hof, dat dit gesprek heeft beluisterd op de terechtzitting en in hoger beroep van 11 januari 2012 en 6 februari 2013, laten de bewoordingen en de toonzetting van het gesprek voorts in redelijkheid geen ruimte voor de stelling van de verdediging dat het hier om 'spot' of enige vorm van ironie zou zijn gegaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.
1.4.2
De aangifte
Volgens aangeefster [betrokkene 1] was op 21 augustus 2009 niet alleen [betrokkene 3] zelf in de woning van [betrokkene 3] aanwezig, maar bleek (even later) dat ook haar zussen [betrokkene 2] en de verdachte in die woning aanwezig waren, aanvankelijk in een andere ruimte. In de woning is zij door de drie zussen geslagen en aan haar haren getrokken. Hierdoor viel zij op de grond, maar dit weerhield de zussen er niet van haar te schoppen. Zij was erg bang en voelde pijn. Op een gegeven moment moest zij op de bank gaan zitten en werd haar duidelijk gemaakt dat zij niet weg mocht. Haar tas en telefoon waren door [betrokkene 2] afgepakt, zodat zij geen hulp kon inroepen. Vervolgens werd zij gedwongen zich uit te kleden. De zussen hebben haar geslagen en bedreigd. De vluchtweg was geblokkeerd, waardoor zij nergens heen kon. Toen zij niet wilde meewerken heeft de verdachte haar klemgezet met haar knie en hebben de anderen haar uitgekleed.13 Er zijn vervolgens naaktfoto's van haar gemaakt. Daarna mocht zij zich weer aankleden. De verdachte had ondertussen een aantal plukken haar van aangeefster afgeknipt. Tot slot is zij onder dwang in een busje gestapt en naar de moeder van de zussen gebracht. Zij heeft tussen de verdachte en [betrokkene 3] in de bus gezeten, zodat zij niet weg kon. Bij de moeder van de zussen aangekomen is er een kort gesprek geweest en zijn haar afgeknipte haren aan de moeder gegeven. Zij mocht vervolgens naar huis, nadat haar uitdrukkelijk was medegedeeld dat er "niets was gebeurd" en dat er ook geen foto's waren gemaakt.14
1.4.3
De reactie van [verdachte] op de aangifte
Volgens [verdachte] -en ook volgens [betrokkene 3] en [betrokkene 2]- heeft [betrokkene 1] het gehele verhaal verzonnen. Volgens de verdachten heeft [betrokkene 1], nadat zij op 21 augustus 2009 door [betrokkene 3] was gebeld en ruzie met haar had gekregen, een plan bedacht om de verdachte en haar twee zussen een loer te draaien. [betrokkene 1] deed dit omdat zij wraak wilde nemen op de verdachte omdat deze aan [betrokkene 4] had verteld dat [betrokkene 1] een relatie had met [getuige 1]. [betrokkene 1] heeft [betrokkene 4] overgehaald haar -bedachte- verhaal te bevestigen. Het letsel dat [betrokkene 1] bij de politie heeft laten zien was afkomstig van een eerdere mishandeling door [betrokkene 4]. Daarnaast zou [betrokkene 1] zelf stukken uit haar haar hebben geknipt.
1.4.4
De beoordeling van het hof
Het hof overweegt dat, indien de lezing van de verdachte zou worden gevolgd, dit inhoudt dat [betrokkene 1], nadat zij een volgens [betrokkene 3] rustig verlopen gesprek had gehad met [betrokkene 3] en later met de moeder van de verdachte, zeer kort daarna naar [betrokkene 4] is gegaan en belastend over de verdachte en de medeverdachten heeft verklaard. Dit zou dan moeten zijn voortgevloeid uit een plan dat [betrokkene 1] had bedacht om de verdachte een loer te draaien. Daarbij zou zij zich, nadat zij bij [betrokkene 3] en de moeder van de verdachte was geweest, hebben laten mishandelen door [betrokkene 4] en haar eigen haar deels hebben afgeknipt, om vervolgens direct daarna samen met [betrokkene 4] aangifte te doen bij de politie. Gezien het tijdsverloop, zoals blijkt uit het dossier, zou aangeefster dit plan binnen zeer korte tijd hebben moeten bedenken en ook nog moeten uitvoeren, zou zij [betrokkene 4] hebben moeten bewegen daaraan mee te werken en zou zij daarover, bij de onmiddellijk daarop volgende gesprekken/aangifte bij de politie, consistent hebben moeten verklaren, dat alles met het gevolg dat niet alleen de verdachte, maar ook haar goede vriendin [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in een kwaad daglicht zouden worden gesteld, terwijl [betrokkene 1] slechts de intentie had om wraak te nemen op de verdachte. Deze door verdachte gestelde gang van zaken komt het hof hoogst onwaarschijnlijk voor.
De lezing van de verdachte zou in de visie van de verdediging ondersteund worden door de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] (hulpverleenster in het huis waar [getuige 1] en [betrokkene 2] hebben verbleven) en [getuige 3] (moeder van de zussen). Deze verklaringen acht het hof echter in het geheel niet betrouwbaar. [getuige 1] is door de moeder van [betrokkene 2] gevraagd om te getuigen.15 Volgens de getuige [getuige 2] heeft [getuige 1] met haar gesproken over een verzoek van [betrokkene 1] om voor haar te getuigen, maar heeft hij ervoor gekozen voor [betrokkene 2] te gaan getuigen.16 Deze gang van zaken roept twijfel op over het motief van de getuige [getuige 1] om te verklaren zoals hij heeft gedaan, zeker in aanmerking nemend dat hij, toen hij zich bereid verklaarde te getuigen, in een ernstig conflict was geraakt met [betrokkene 1].17
De verklaringen die [getuige 1] heeft afgelegd zijn bovendien onduidelijk en op onderdelen tegenstrijdig. Deze getuige spreekt op het punt waar het op aankomt, namelijk de mogelijke valsheid van de aangifte van [betrokkene 1], voornamelijk in veronderstellingen en door hem getrokken conclusies, welke hij -zoals ook nog ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013 is gebleken- niet kan onderbouwen.
De verklaring van de getuige [getuige 2] is, alweer op het punt waar het om gaat, uitsluitend gebaseerd op hetgeen [getuige 1] haar heeft verteld, zodat deze -gezien hetgeen het hof hiervoor omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] heeft overwogen- niet ter ondersteuning van de verklaring van de verdachte kan dienen.
De getuige [getuige 3] is de moeder van de verdachte en de medeverdachten en is degene die [getuige 1] heeft benaderd om een verklaring als getuige af te leggen. [getuige 3] heeft bovendien eerst een verklaring afgelegd nadat zij kennis had genomen van het strafdossier en de mogelijkheid heeft gehad haar verklaring af te stemmen op die van haar dochters. Het hof twijfelt dan ook ernstig aan het waarheidsgehalte van haar verklaring.
De conclusie moet dus zijn dat een hoogst onwaarschijnlijk scenario, zoals dat door de verdachte en haar medeverdachten wordt geschetst, slechts steun vindt in de verklaringen die het hof als volstrekt onbetrouwbaar terzijde legt.
De omstandigheid dat bij [betrokkene 1] op 21 augustus 2009 slechts lichte verwondingen zijn geconstateerd, vormt geen indicatie dat het ten laste gelegde niet zou zijn gebeurd. Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring van [betrokkene 1] ondersteund door andere bewijsmiddelen en het hof acht, mede gelet op die ondersteunende bewijsmiddelen, haar relaas betrouwbaar. [betrokkene 4] heeft onder meer verk[l]aard dat aangeefster op de dag dat zij ongewenst seksueel benaderd was door de vader van de verdachte erg overstuur was. Voorts heeft hij verklaard dat de verdachte hem een sms-bericht had gestuurd en met hem wilde praten. Hij heeft vervolgens de verdachte gesproken en hij beschrijft de teneur van het gesprek als bedreigend. Daarnaast heeft hij verklaard dat [betrokkene 1] een afspraak had met [betrokkene 3]. Samen met [betrokkene 1] is hij naar de Elandstraat gegaan alwaar zij [betrokkene 3] troffen en hij heeft [betrokkene 3] toen gevraagd of hij bij het gesprek aanwezig mocht zijn. [betrokkene 3] wilde dit niet. Een uur nadat [betrokkene 3] met de verdachte mee was gegaan heeft hij geprobeerd [betrokkene 1] te bellen, maar zij nam niet op. Hij heeft haar later nog tweemaal gebeld en ook toen heeft zij niet opgenomen. Hij vond dit vreemd, omdat zij normaal altijd zijn telefoontjes direct beantwoordt.18 Op een gegeven moment werd hij gebeld door [betrokkene 1]. Zij heeft hem toen verteld dat zij in elkaar geslagen was door de drie zussen en dat zij naaktfoto's van haar hadden gemaakt. Vervolgens is er telefonisch contact geweest tussen [betrokkene 4] en een van de zusjes [verdachte en betrokkene 2 en 3], die hem vertelde dat 'zij' [betrokkene 1] hadden geslagen en foto's van haar hadden gemaakt. Op de achtergrond hoorde hij gelach en meerdere stemmen.19 Later heeft [betrokkene 4] [betrokkene 1] naar het politiebureau gebracht om aangifte te doen.20
De verbalisant heeft de aangifte van [betrokkene 1] op 21 augustus 2009 om 18:32 uur opgenomen. Zij heeft toen waargenomen dat aangeefster letsel had en dat er plukken haar waren afgeknipt.21 Zij heeft hiervan foto's gemaakt.
De verklaring van [betrokkene 4] en de waarneming van de verbalisant worden op hun beurt weer ondersteund door het telefoongesprek tussen [betrokkene 4] en een van de zusjes vlak voor de aangifte, evenals door het opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4]. In beide gesprekken geven de verdachte en/of [betrokkene 3] aan dat [betrokkene 1] door hen is geslagen en dat er foto's van haar zijn gemaakt. Daarnaast zegt de verdachte in het laatstgenoemde telefoongesprek tegen [betrokkene 4] dat hij ([betrokkene 4]) nog wel zal zien waar die foto's op komen.22 De verdachte heeft weliswaar beweerd dat zij boos was op [betrokkene 4] en hem daarom wilde kwetsen,23 maar de verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen begrijpelijke verklaring kunnen geven voor hetgeen zij omtrent het slaan en de foto's in dat gesprek heeft gezegd. Het hof verwijst voor de waardering van dit telefoongesprek naar rechtsoverweging 1.4.1.
De aangifte van [betrokkene 1] vindt voorts ondersteuning in de verklaring van [betrokkene 5] waar hij heeft verklaard dat hij op of omstreeks 21 augustus 2009 [betrokkene 3] met een zus en een vriendin heeft vervoerd van de woning van [betrokkene 3] naar de woning van de moeder van [betrokkene 3].24 Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en weerspreekt de verklaring van de verdachte op dit punt.
Tenslotte overweegt het hof ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [betrokkene 4] het volgende. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013 [betrokkene 1] en [betrokkene 4] als getuige gehoord. Het hof is van oordeel dat deze hierbij op essentiële punten, zoals ten aanzien van het tijdspad en het contact met de verdachte en de medeverdachten, consistent en geloofwaardig hebben verklaard. Het feit dat [betrokkene 1] dan wel [betrokkene 4] zich enkele details, ruim drie jaar na het ten laste gelegde feit, niet meer specifiek kunnen herinneren, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, met haar zussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2], [betrokkene 1] op 21 augustus 2009 wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en heeft mishandeld.
Voetnoten
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en geschriften met paginanummers, betreft dit paginanummers van processen-verbaal en geschriften in het doorgenummerde dossier met de nummers 1513/2009/43210-73, 1513/2009/43210-91, 1513/2009/43210-107, 1513/2009/43210-98, 1513/2009/43210-109, 1513/2009/43210-113, 1513/2009/43210-120, blz. 1 t/m 468.
2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 74; proces-verbaal van verhoor medeverdachte [betrokkene 2] d.d. 21 september 2009, blz. 118.
3 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 74.
4 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 75; proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] d.d. 30 september 2009, blz. 201.
5 Verklaring medeverdachte [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012.
6 Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012; proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 75; verklaring aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013;
7 Verklaring aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013; proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 75; verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012.
8 Verklaring aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013; proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 76; verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2009, blz. 107; verklaring van aangeefster [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 10 februari 2010, par. 18; proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2009, blz. 76.
10 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2009, blz. 77 en 78; verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012; proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] d.d. 22 oktober 2009, blz. 234; verklaring aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
11 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2009, blz. 92 en 93.
12 Proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie d.d. 1 oktober 2009; zie eveneens de verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013 en de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013 dat [betrokkene 2] 'van vrouwen houdt'.
13 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2009, blz. 76; verklaring van aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
14 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2009, blz. 77; verklaring van aangeefster [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
15 Verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 10 februari 2010, par. 6.
16 Verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2010, par. 10.
17 Verklaring van getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] d.d. 30 september 2009, blz. 202, en bij de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2010; verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
19 Verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] d.d. 30 september 2009, blz. 203; verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
21 Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2009, blz. 73, incl. foto's blz. 80 t/m 86.
22 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2009, blz. 92 en 93; verklaring van de getuige [betrokkene 4] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 februari 2013.
23 Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2012.
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] d.d. 22 september 2009, blz. 122 en 123."
2.4.
De werkwijze in de onderhavige zaak ten aanzien van de bewijsmotivering komt hierop neer dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, steunt op een bewijsredenering waarin de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zakelijk is samengevat, en waarin voor de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewijsbeslissing steunt, wordt verwezen naar de bewijsmiddelen waaraan deze feiten en omstandigheden zijn ontleend. In zo'n geval behoort de verwijzing naar de bewijsmiddelen zo nauwkeurig te zijn dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet-redengevende onderdelen inhoudt dan wel of de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/367 rov. 5.6.1).
2.5.
Het middel klaagt dat het Hof niet aan voormelde motiveringseisen heeft voldaan. Daartoe wordt aangevoerd dat de bewezenverklaring voor zover behelzende de volgende woorden of zinsneden:
"- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de bank moest gaan zitten en de woning (gelegen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten en
(...)
- [betrokkene 1] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd gestompt en geslagen en
(...)
- [betrokkene 1] meermalen tegen het hoofd en het lichaam geschopt (...) en
(...)
- [betrokkene 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: 'Je moet je uitkleden en dan gaan er foto's van je gemaakt worden' en 'En als je dat niet doet dan krijg je nog meer knallen van ons' en 'Hoe meer je schreeuwt hoe meer klappen je krijgt' en 'Je moet je bek houden en luisteren naar wat wij zeggen' althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
(...)
- met een schaar plukken haar van [betrokkene 1] afgeknipt en
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een bestelbus moest stappen en (...);
(...)
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
(...)
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt (...)",
niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, aangezien deze woorden of zinsneden niet (volledig) door de inhoud van de bewijsvoering worden geschraagd.
2.6.1.
Het middel mist feitelijke grondslag voor zover het betreft de zakelijk samengevatte inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waarnaar met voldoende nauwkeurigheid is verwezen, met betrekking tot de navolgende woorden of zinsneden:
- "tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de bank moest gaan zitten en de woning (gelegen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten";
- "[betrokkene 1] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd gestompt en geslagen";
- "[betrokkene 1] meermalen tegen het lichaam geschopt";
- "[betrokkene 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: 'Je moet je uitkleden en dan gaan er foto's van je gemaakt worden'";
- "met een schaar plukken haar van [betrokkene 1] afgeknipt";
- "tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een bestelbus moest stappen";
- "meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen" en
- "meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt".
2.6.2.
Het middel klaagt terecht dat de zinsneden:
- " meermalen tegen het hoofd geschopt";
- " En als je dat niet doet dan krijg je nog meer knallen van ons" en "Hoe meer je schreeuwt hoe meer klappen je krijgt" en "Je moet je bek houden en luisteren naar wat wij zeggen"
niet worden geschraagd door de, hiervoor in 2.3 weergegeven, inhoud van de op de zogenoemde Promis-wijze samengevatte bewijsmiddelen.
Dit gebrek in de motivering van de bewezenverklaring behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Ook indien deze zinsneden uit de bewezenverklaring worden geschrapt, kan niet worden gezegd dat daarmee aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde wezenlijk afbreuk wordt gedaan, terwijl niet is aangevoerd dat en waarom de verdachte bij de omstandigheid dat deze zinsneden in de door het Hof in de voetnoten 13 en 14 vermelde proces-verbaal van aangifte, inhoudende de door de aangeefster [betrokkene 1] afgelegde verklaring, (vrijwel) letterlijk voorkomen, niettemin een rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van het arrest en een nieuwe behandeling.
2.6.3.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
2.7.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over het andere voorgestelde middel. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 februari 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015.
Conclusie 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
1. Promis. Geen belang. De HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2007:BA0424 m.b.t. een Promisbewijsvoering. Het middel klaagt terecht dat een viertal zinsneden niet wordt geschraagd door de inhoud van de op de zog. Promis-wijze samengevatte bewijsmiddelen. Dit gebrek in de motivering van de bewezenverklaring behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Ook indien deze zinsneden uit de bewezenverklaring worden geschrapt, kan niet worden gezegd dat daarmee aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde wezenlijk afbreuk wordt gedaan, terwijl niet is aangevoerd dat en waarom de verdachte bij de omstandigheid dat deze zinsneden in de door het Hof in de voetnoten 13 en 14 vermelde proces-verbaal van aangifte, inhoudende de door de aangeefster afgelegde verklaring, (vrijwel) letterlijk voorkomen, niettemin een rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van het arrest en een nieuwe behandeling. CAG: anders. 2. De HR verwijst de zaak naar de rolzitting opdat de AG zich alsnog kan uitlaten over het tweede middel.
Nr. 13/02326
Mr. Vegter
Zitting 16 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 20 februari 2013 de verdachte ter zake van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplegen van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 268 (tweehonderdachtenzestig) dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, subsidiair 90 (negentig) dagen hechtenis.
2. Mr. R.A. Kaarls, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat ‘s Hofs bewijsmotivering van het Promis-arrest de bewezenverklaring niet, althans ontoereikend dekt.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op of omstreeks 21 augustus 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [betrokkene 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader(s) met dat opzet
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de bank moest gaan zitten en de woning (gelegen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten en
- de (vlucht)weg voor [betrokkene 1] geblokkeerd en
- [betrokkene 1] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd gestompt en geslagen en
- [betrokkene 1] meermalen aan de haren getrokken en
- [betrokkene 1] meermalen tegen het hoofd en het lichaam geschopt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag en
- de tas en mobiele telefoon van [betrokkene 1] afgepakt en
- [betrokkene 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Je moet je uitkleden en dan gaan er foto's van je gemaakt worden" en "En als je dat niet doet dan krijg je nog meer knallen van ons" en "Hoe meer je schreeuwt hoe meer klappen je krijgt" en "Je moet je bek houden en luisteren naar wat wij zeggen" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- [betrokkene 1] uitgekleed terwijl [betrokkene 1] werd vastgehouden en
- meerdere foto's van [betrokkene 1] gemaakt terwijl zij naakt was en
- met een schaar plukken haar van [betrokkene 1] afgeknipt en
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een bestelbus moest stappen en
- [betrokkene 1] belet de bestelbus te verlaten door aan weerszijden van [betrokkene 1] te gaan zitten en
- [betrokkene 1] meegenomen naar de woning gelegen aan de [a-straat 1], en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan waaraan [betrokkene 1] zich niet kon onttrekken;
en
zij op of omstreeks 21 augustus 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon te weten [betrokkene 1]
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- meermalen aan de haren heeft getrokken en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’’
5. Van de zestien afzonderlijk (na een liggende streepje aangeduide) bewezenverklaarde feitelijke onderdelen van de vrijheidsberoving en mishandeling zijn er acht niet of niet volledig gedekt door de Promisbewijsvoering1.in het arrest van het Hof. De steller van het middel heeft het vermoedelijk bij het rechte eind als hij opmerkt dat het Hof in het arrest met name de weerlegging van het door en namens verdachte gevoerde verweer tot uitgangspunt lijkt te hebben genomen. Dat heeft geresulteerd in een uitvoerige bewijsvoering van negen pagina’s, maar in die bewijsvoering ontbreekt bewijs ter staving van cruciale (en dus niet ondergeschikte2.) onderdelen van de bewezenverklaarde feiten. De beslissing van het Hof kan reeds om deze reden niet in stand blijven en het tweede middel laat ik vooralsnog buiten bespreking.
6. Het eerste middel is terecht voorgesteld.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2014
Zie voor de eisen: HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387 m.nt. Buruma.
Vgl HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1514.