Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden
Artikel 27 Overpad
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2006
- Bronpublicatie:
02-03-2005, Trb. 2005, 86 (uitgifte: 18-04-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-08-2006, Trb. 2006, 175 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Voor zover zulks gelet op de verkeerssituatie noodzakelijk is, mogen de ambtenaren van een Verdragsluitende Staat voor de in artikel 2 van dit Verdrag geregelde doeleinden het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat betreden teneinde het eigen grondgebied via een zo kort mogelijke weg weer te bereiken. Voor zover zulks met inachtneming van het nationale recht noodzakelijk is, mag hierbij van voorrangsrechten en speciale voorrechten gebruik worden gemaakt. In de gevallen als genoemd in de tweede volzin dienen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan van de voorrangsrechten en speciale voorrechten gebruik wordt gemaakt, onverwijld geïnformeerd te worden.
2.
Ambtenaren van een Verdragsluitende Staat mogen ten behoeve van maatregelen die zij naar nationaal recht op de op het eigen grondgebied gelegen trajecten van grensoverschrijdende personentreinen of passagiersschepen uitvoeren, reeds op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat aan boord gaan of na beëindiging van de maatregelen ter plaatse van boord gaan. Indien een op het eigen grondgebied met inachtneming van het nationale recht begonnen controlemaatregel, in het bijzonder de controle van een persoon of een goed, niet in het grensstreek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, tweede volzin kan worden voltooid en indien te verwachten is dat anders het doel van de maatregel niet kan worden bereikt, mag deze op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat zo lang worden voortgezet als volstrekt noodzakelijk is om de maatregel te voltooien. Voor zover overige maatregelen noodzakelijk zijn, blijven de hiervoor geldende regelingen onverlet.