Rb. Breda, 25-03-2011, nr. 02/801127-10 en 02/625288-09 (vord. tul)
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP9283
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
25-03-2011
- Zaaknummer
02/801127-10 en 02/625288-09 (vord. tul)
- LJN
BP9283
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP9283, Uitspraak, Rechtbank Breda, 25‑03‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Oplichting van een groot aantal personen door wie op internet via advertenties op marktplaats.nl goederen werden gekocht. Beslissingen over medeplegen, deelname aan een criminele organisatie, bewegen tot afgifte en de vraag of handelingen oplichting opleveren."
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
Parketnummers: 02/801127-10 en 02/625288-09 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende [adres]
raadsman mr. Sneep, advocaat te Breda
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen dan wel alleen een groot aantal personen heeft opgelicht door het aanbieden van goederen op de internetsite marktplaats en na betaling niet afleveren van die goederen;
feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het onder 1 tenlastegelegde
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten [mededader 1] [mededader 2] en [verdachte] feit 1 tezamen en in vereniging hebben gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangiften die zijn gedaan door de in de tenlastelegging genoemde personen, alsmede op de verklaringen die zijn afgelegd door de personen die zijn geronseld door verdachte [mededader 1] om rekeningen ter beschikking te stellen. Op afschriften van de gebruikte bankrekeningen is te zien dat betalingen voor de gekochte goederen werden bijgeschreven en die bedragen kort daarna weer werden opgenomen. Camerabeelden hebben diverse malen pintransacties, uitgevoerd door de verdachten, vastgelegd. De gebruikte e-mailadressen werden in verschillende combinaties op de computers van meerdere van de verdachten aangetroffen. Er werden IP-adressen van alle drie de verdachten gebruikt.
[getuige 1] heeft verklaard dat alle drie de verdachten zich bezig hielden met oplichten door het plaatsen van advertenties op internet.
T.[mededader 1] (de vader van [voornaam mededader 1]), [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7] hebben eveneens belastende verklaringen afgelegd.
De computer van [mededader 1] en de mobiele telefoons van [mededader 1] en [mededader 2] zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat zij betrokken zijn bij internetfraude.
Verdachte [mededader 1] heeft verklaard wel eens geld te hebben gepind van de rekening van [naam rekenin[voornaam rekeninghouder 1]der] en van de rekening van [naam rekeninghouder 2]. Hij ontkent echter zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting.
Verdachte [mededader 2] heeft verklaard dat er geld op zijn rekening werd gestort door mensen die hij niet kende. Hij nam dat geld gewoon op.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] zich bezig hielden met oplichting en hij er bij betrokken werd.
Deze verklaringen komen niet overeen met hetgeen de geronselden hebben verklaard. Aan de verklaringen van de verdachten moet dan ook weinig waarde worden gehecht.
Er zijn zoveel overeenkomsten tussen de feiten dat alle zaken tezamen één geheel vormen. Daarbij heeft ieder een rol gehad. De verdachten hebben steeds van elkaar geweten wie wat deed en met welk doel. Er is dan ook, aldus de officier van justitie, sprake van medeplegen.
Het onder 2 tenlastegelegde
De meldingen hebben diverse overeenkomsten die steeds tot de drie zelfde verdachten hebben geleid, zoals
- -
overeenkomsten in de gebruikte IP-adressen ondanks verschillende advertenties en verschillende gebruikte rekeningnummers over en weer,
- -
overeenkomsten in de gebruikte valse namen over en weer,
- -
overeenkomsten in de gebruikte e-mailadressen over en weer en
- -
bedragen die worden doorgeboekt naar (familieleden van) de verdachten.
Geronselden gaven hun bankpasje en pincode aan de ene verdachte, terwijl de andere verdachte geld opneemt. De pincodes moeten derhalve aan elkaar doorgegeven zijn.
De geronselde [slachtoffer 1] verklaart gedwongen te zijn door “de groep van [voornaam mededader 1].”
Er is een bepaalde structuur, een manier van werken geweest. De samenwerking tussen de verdachten ging verder dan het gewone medeplegen en heeft voor langere termijn tot doel gehad om zoveel mogelijk mensen op te lichten. Alle drie de verdachten hebben hier een rol in gehad met een gezamenlijk doel voor ogen. Zij hebben, aldus de officier van justitie, allen deelgenomen in die organisatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - kort samengevat - de volgende verweren gevoerd. De rechtbank noemt hierna de verweren die zowel bij de medeverdachte [mededader 1] als de medeverdachten [mededader 2] en [verdachte] zijn gevoerd, nu aan ieder van hen hetzelfde is tenlastegelegd en een beslissing daarover op alle drie de medeverdachten betrekking heeft.
De verweren bij het onder 1 tenlastegelegde
- -
Het dossier, noch de verklaring van [getuige 1], geeft voldoende aanknopingspunten voor het gezamenlijk en in vereniging plegen van de feiten.
- -
[mededader 1] en [mededader 2] kunnen ook gebruik gemaakt hebben van de rekening van [getuige 1].
- -
Er is geen sprake van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging verwijst daarbij naar jurisprudentie (Hoge Raad, arrest van 23 mei 2000, NJ 2000, 474; arrest Hoge Raad van 29 juni 2010, LJN:BL 8638; arrest gerechtshof Arnhem van 6 augustus 2009, LJN:BJ 4706; arrest gerechtshof Leeuwarden van 14 oktober 2009, LJN: BK 0201; vonnis rechtbank Amsterdam van 30 november 2009, LJN:BK 4742).
In het verlengde daarvan is opgemerkt dat kopers van goederen op Marktplaats niet weerloos zijn. Door marktplaats zelf wordt ook gewezen op het feit dat zij moeten op-passen. De kopers zijn zelf overeengekomen om te betalen, voordat de levering tot stand is gekomen. Uit de Memorie van Toelichting bij titel XXV van boek II van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat de wetgever niet heeft willen beschermen tegen onnozelheid en lichtgelovigheid.
- -
Bij diverse aangiften blijkt niet dat men is bewogen tot afgifte van geld.
- -
Door het ontbreken in een aantal gevallen van de mailwisseling, de brongegevens van het mailverkeer en IP-adressen is er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring.
- -
In sommige gevallen is sprake van overboeking van geld door een ander dan degene met wie contact is geweest. Dit kan dan ook niet tot een bewezenverklaring leiden.
De verweren bij het onder 2 tenlastegelegde
Er is geen sprake van een criminele organisatie. Het enkele feit dat er meerdere oplichtingen door verschillende personen zouden zijn begaan is onvoldoende. In geen enkel geval kan een zekere samenwerking worden aangenomen die valt te relateren aan één van de feiten. Het dossier geeft geen blijk van een zekere taakverdeling, structuur en hiërarchie. Taps, observaties en andere objectieve waarnemingen en vaststellingen ontbreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat bij de tenlastegelegde feiten van 9 bankrekeningen gebruik is gemaakt. In chronologische volgorde zijn dit de rekeningen:
- 1546.55.651.
op naam van [naam rekeninghouder 1]: gebruikt bij feiten 1 tot en met 9.
Betreft periode 23 maart tot en met 13 april 2010.
- -
ING [000000000] op naam van I.A. [getuige 7]: gebruikt bij feiten 21 tot en met 26.
Betreft periode 4 april tot en met 24 april 2010.
- -
4358.74.535 op naam van [voornaam mededader 2] [mededader 2]: gebruikt bij feiten 41 tot en met 45 en 47.
Betreft periode 28 april tot en met 5 mei 2010 en 25 juli 2010.
- -
1565.36.811 op naam van W. [getuige 4]: gebruikt bij feiten 10 tot en met 13.
Betreft periode 3 mei tot en met 31 mei 2010.
- -
1568.58.789 op naam van [getuige 1]: gebruikt bij feiten 14 tot en met 20.
Betreft periode 5 mei tot en met 2 juni 2010 en 9 maart 2010.
- -
ING 58.21.024 op naam van D. [getuige 5]: gebruikt bij feiten 30 tot en met 40.
Betreft periode 6 mei tot en met 31 mei 2010.
- -
5627.71.794 op naam van [g[getuige 8] : gebruikt bij feit 46.
Betreft 11 juni 2010.
- -
1400.68.104 op naam van [naam rekeninghouder 2]: gebruikt bij feiten 28, 29 en 49.
Betreft periode 17 tot en met 21 juni 2010.
- -
1297.14.100 op naam van T. [slachtoffer 1] : gebruikt bij feit 27. Betreft periode 3 juli 2010.
De rechtbank zal de feiten in voornoemde volgorde hierna bespreken onder verwijzing naar de vindplaats van de bewijsmiddelen.
Feiten 1 tot en met 9
Door in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 1 tot en met 9, is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 23 maart tot en met 13 april 2010 geld overgemaakt naar de bankrekening 1546.55.651. Deze bankrekening stond op naam van [naam rekeninghouder 1]. Op grond van de bankafschriften van [naam rekeninghouder 1] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op deze bankrekening.
[vader van de rekeninghouder 1] heeft verklaard dat zijn zoon, [naam rekenin[voornaam rekeninghouder 1]der], zijn bankpas en pincode in goed vertrouwen had afgegeven aan [voornaam mededader 1] [mededader 1]. Deze had vervolgens op marktplaats het rekening-nummer van [voornaam rekeninghouder 1] gebruikt om spullen te verkopen, die hij daarna niet leverde. Al het geld dat naar de rekening van [voornaam rekeninghouder 1] werd overgemaakt, heeft [voornaam mededader 1] [mededader 1] van de rekening afgepind. De vader van [voornaam mededader 1] [mededader 1] heeft dit bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij zijn zoon [voornaam mededader 1] in het bijzijn van de vader van [naam rekenin[voornaam rekeninghouder 1]der] daarover heeft aangesproken.
Camerabeelden tonen aan dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] degene was die geld pinde van de rekening van [naam rekeninghouder 1] op 14 april 2010. Verdachte [mededader 1] heeft ook zelf verklaard wel eens van de rekening van [naam rekeninghouder 1] te hebben gepind.
Bij de feiten 1 en 3 is ook vastgesteld dat het IP-adres van verdachte [mededader 1] werd gebruikt.
Voorts kan uit de verklaring van [getuige 1] worden afgeleid dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] zich bezig hield met oplichting en daarbij gebruik maakte van de rekening op naam van [naam rekeninghouder 1].
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] bij deze feiten vast. De betrokkenheid bij deze feiten van [voornaam mededader 2] [mededader 2] en [verdachte] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 21 tot en met 26
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 21 tot en met 26 is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 4 april tot en met 24 april 2010 geld overgemaakt op bankrekeningnummer [000000000]. Deze rekening stond op naam van van I.A. [getuige 7]. Op grond van de bankafschriften van [getuige 7] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op deze rekening.
[getuige 7] heeft gezegd dat hij zijn pas heeft afgegeven aan [voornaam] [getuige 3] en dat hij van [getuige 3] had gehoord dat die zijn pas had afgegeven aan [mededader 2]. [getuige 3] heeft dit laatste bevestigd en heeft verklaard dat hij voor [mededader 2] geld heeft gepind van voornoemde rekening.
Bij de feiten 22 en 25 is het IP-adres van [mededader 2] gebruikt.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 2] [mededader 2] bij deze feiten vast. De betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [verdachte] bij deze feiten heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 41 tot en met 45 en 47
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 41 tot en met 45 en bij feit 47 is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 28 april 2010 tot en met 5 mei 2010 en op 5 juli 2010 geld overgemaakt op bankrekening nr. 43.58.74.535. Deze rekening stond op naam van [voornaam mededader 2] [mededader 2]. Op grond van de bankafschriften van E. [mededader 2] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op deze rekening.
Bij deze feiten werd in de e-mailcontacten gebruik gemaakt van de namen Ivo B, Erik E, Ivo en Ivo uit Sellingen en van het e-mailadres cem-dubbelw@hotmail.com. De rechtbank verwijst hiervoor naar de bijlagen achter genoemde aangiften.
Het e-mailadres cem-dubbelw@hotmail.com stond in de telefoon van [mededader 1] opgenomen onder zijn contacten.
Bij feit 43 werd gebruikt gemaakt van ditzelfde e-mailadres, de naam Ivo B en werd bovendien het IP-adres van [mededader 1] gebruikt.
Hieruit leidt de rechtbank een relatie af tussen de namen Ivo B, Erik E, Ivo en Ivo uit
Sellingen en het e-mailadres cem-dubbelw@hotmail.com, dat werd gebruikt door [voornaam mededader 1] [mededader 1].
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van
[voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] bij deze feiten vast. De betrokkenheid van [verdachte] bij deze feiten heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 10 tot en met 13
Door in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 10 tot en met 13, is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 3 mei tot en met 31 mei 2010 geld overgemaakt naar de bankrekening 1565.36.811. Deze rekening stond op naam van W. [getuige 4]. Op grond van de bankafschriften van W. [getuige 4] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op zijn bankrekening.
Camerabeelden tonen aan dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] degene was die geld pinde van de rekening van [getuige 4] op 4 en 5 mei 2010.
Als e-mailadres komt bij deze feiten cem-dubbelw@hotmail.com voor. Dit e-mailadres is in
het onderzoek naar voren gekomen in combinatie met het IP-adres van [voornaam mededader 1] [mededader 1]
en stond in de telefoon van [mededader 1] opgenomen onder zijn contacten.
Bij deze feiten werd in de e-mailcontacten gebruik gemaakt van de namen Ivo B., I.B. en Ivo uit Sellingen. Deze namen werden ook gebruikt door [voornaam mededader 2] [mededader 2] in zijn e-mail-
contacten met kopers, waarbij deze geld moesten overmaken op zijn bankrekeningnummer. De rechtbank verwijst hiervoor naar reeds besproken feiten 41 tot en met 45 en 47.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] vast. De betrokkenheid van [verdachte] bij deze feiten heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 14 tot en met 20
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 14 tot en met 20, is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 5 mei tot en met 2 juni 2010 en op 9 maart 2010 geld over-gemaakt naar de bankrekening 1568.58.789. Deze rekening stond op naam van [getuige 1]. Op grond van de bankafschriften van [getuige 1] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op haar bankrekening.
Aangever Mudde (feit 20) geeft in zijn verklaring aan geld te hebben overgemaakt naar
bankrekening 1568.58.789 ten name van R. [verdachte].
De rechtbank wijst in dit verband ook op de hiervoor genoemde verklaring van [getuige 1], waarin zij aangeeft dat [verdachte], haar toenmalige vriend, zich bezighield met oplichting. Hij kon volgens haar verklaring ook over haar pas beschikken, omdat deze in zijn kamer lag.
De gestorte bedragen werden door [verdachte] doorgeboekt naar bankrekeningnummer 1205.68.241 van [naam v/d zus van verdachte] ([vorrnaam]), de zus van [verdachte].
Camerabeelden tonen aan dat [verdachte] degene was die op 24 mei, 2 en 3 juni 2010 geld
pinde van de rekening van [naam v/d zus van verdachte]. [vorrnaam] [zus van verdachte] heeft aangegeven dat [verdachte] de enige was die haar pincode kende.
Bij de feiten 15, 16, 17 en 19 is ook vastgesteld dat het IP-adres van [verdachte] is gebruikt.
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen de betrokkenheid van [verdachte] bij deze feiten vast. De betrokkenheid bij deze feiten van [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 30 tot en met 40
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 30, 31, 33, 35, 36 en 39 is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 6 mei tot en met 31 mei 2010 geld overgemaakt op bank-rekeningnummer 58.21.024. Deze rekening stond op naam van D. [getuige 5].
Op grond van de bankafschriften van D. [getuige 5] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op deze rekening.
Bij de feiten 30, 33 en 35 werd gebruik gemaakt van het e-mailadres1980@live.nl, terwijl
bij feit 30 gebruik is gemaakt van het IP-adres van [voornaam mededader 1] [mededader 1] en bij de feiten 36 en 39 gebruik is gemaakt van het e-mailadres dirk-ajaxfan@hotmail.com. Dit e-mailadres werd gebruikt via het IP-adres van [mededader 1].
Bij feit 31 werd in het e-mailcontact gebruik gemaakt van de naam Ivo B, waarvan [voornaam mededader 1] [mededader 1] ook gebruik heeft gemaakt bij andere feiten. De rechtbank verwijst hiervoor naar de feiten 10 tot en met 13.
In dit verband wijst de rechtbank eveneens op de verklaring van [getuige 1], waarin zij aangeeft dat bij de oplichting onder meer gebruik werd gemaakt van de rekening van D. [getuige 5].
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] bij de feiten 30, 31, 33, 35, 36 en 39 vast. De betrokkenheid van
[voornaam mededader 2] [mededader 2] en [verdachte] bij deze feiten heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Voor de feiten 32, 34, 37, 38 en 40 acht de rechtbank onvoldoende bewijs voor de
betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] [voornaam mededader 2] [mededader 2] en [verdachte] voorhanden.
Feit 46
Door de in de tenlastelegging bij feit 46 genoemde persoon is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Hij heeft op 14 juni 2010 geld overgemaakt op de bankrekening 56.27.71.794. Deze rekening stond op naam van [getuige 8]. Op grond van het bankafschrift van [getuige 8] staat vast dat het in de aangifte genoemde bedrag is bijgeschreven op deze rekening.
[getuige 8] heeft verklaard haar pasje te hebben afgegeven aan [voornaam mededader 2] [mededader 2]. Op camera-beelden is degene die op 15 en 16 juni 2010 geld van deze rekening heeft gepind
met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid herkend als [voornaam mededader 1] [mededader 1]. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [getuige 1], waarin zij aangeeft dat onder meer oplichting werd gepleegd met de rekening op naam van [getuige 8].
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] bij dit feit vast. De betrokkenheid van [verdachte] bij dit feit heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feiten 28, 29 en 49
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, genoemd bij de feiten 28, 29 en 49 is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl.
Zij hebben in de periode van 17 tot en met 21 juni 2010 geld overgemaakt naar bank-rekeningnummer [11111111111] Dit bankrekeningnummer stond op naam van [naam rekeninghouder 2].
Op grond van bankafschriften van [naam rekeninghouder 2] staat vast dat de in de aangiften genoemde bedragen zijn bijgeschreven op deze rekening.
Camerabeelden tonen aan dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] op 18 juni 2010 geld van deze rekening heeft
gepind. [voornaam mededader 1] [mededader 1] heeft ook verklaard 1 of 2 keer van deze rekening te hebben gepind.
De rechtbank wijst in dit verband ook op de verklaring van [getuige 1] ,waarin zij aangeeft dat bij de oplichting gebruik werd gemaakt van de rekening van [naam rekeninghouder 2]
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] bij deze feiten vast. De betrokkenheid bij deze feiten van [voornaam mededader 2] [mededader 2] en [verdachte] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Feit 27 onder 1 tenlastegelegd
Door de in de tenlastelegging genoemde persoon, genoemd bij feit 27, is aangifte gedaan van oplichting. De oplichting vond plaats via de internetsite marktplaats.nl. Hij heeft op 4 juli 2010 geld overgemaakt naar bankrekeningnummer [222222222222]. Deze rekening stond op naam van T. [slachtoffer 1]. Op grond van het bankafschrift van [slachtoffer 1] staat vast dat het in de aangifte genoemde bedrag van 700 euro is bijgeschreven op deze rekening.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat [mededader 1] hem om zijn rekeningnummer heeft gevraagd. Hij heeft dit aan hem gegeven en vervolgens moest hij van [mededader 1] geld pinnen.
Bij dit feit is gebruik gemaakt van het IP-adres van [voornaam mededader 1] [mededader 1].
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen de betrokkenheid van [voornaam mededader 1] [mededader 1] bij dit feit vast. De betrokkenheid bij dit feit van [voornaam mededader 2] [mededader 2] en [verdachte] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
De beoordeling van de feiten
Zowel voor de beoordeling van de vraag of er tussen de verdachten [mededader 1] [mededader 2] en [verdachte] een criminele organisatie bestaat als voor de vraag of er sprake is van medeplegen bij de feiten ten laste gelegd onder 1, is de verklaring van [getuige 1] van doorslaggevend belang. Haar verklaring is het belangrijkste bewijsmiddel waarin de verdachten [verdachte], [mededader 2] en [mededader 1] gezamenlijk worden genoemd.
[getuige 1] verklaart dat deze drie personen zich met oplichting bezig hielden. [mededader 2] en [mededader 1] kwamen vaak bij [verdachte] thuis, waar zij ook verbleef, en zaten vaak bij [verdachte] achter de computer. Zij noemt daarbij namen van de personen wiens rekeningen bij die oplichting werden gebruikt. Dat doet zij voordat zij vanuit het onderzoek had vernomen welke rekeningen waren gebruikt. Dat gegeven maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Uit haar verklaring kan worden afgeleid dat [verdachte], [mededader 2] en [mededader 1] zich op een gegeven moment tegelijk met oplichting bezig hielden. Daaruit kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat zij met hun drieën ook samenwerkten. [getuige 1] geeft niet aan hoe er zou zijn samengewerkt, wat de taak van ieder was, of er afspraken waren gemaakt over verdeling van de opbrengst en wie precies welke rekening heeft gebruikt. Haar verklaring laat dan ook ruimschoots de mogelijkheid open dat elk van de drie verdachten, wellicht tegelijk, zich ieder voor zich met oplichting bezig hielden en daarbij zijn eigen rekening(en) heeft gebruikt. Wellicht dat in sommige gevallen een samenwerking bestond of dat men zo nu en dan gebruik maakte van informatie en gegevens die door anderen ook werden of waren gebruikt, maar een algehele samenwerking tussen de drie verdachten bij alle in de dagvaarding genoemde benadeelden, zoals door de officier van justitie gesteld, kan daaruit niet worden afgeleid. De verklaring van [slachtoffer 1], die spreekt over de groep van [voornaam mededader 1], levert daarvoor ook geen bewijs, nu ook een dergelijke benaming de hiervoor beschreven mogelijkheid open laat.
De rechtbank wijst in dit verband ook op het hiervoor genoemde chronologische overzicht van het gebruik van de rekeningen. Daaruit blijkt van wisselend gebruik door de verdachten van de rekeningen en slechts in enkele gevallen van gebruik van elkaars IP adressen of mailadressen. Illustratief is in dat verband de maand mei 2010. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [voornaam mededader 1] [mededader 1] en [voornaam mededader 2] [mededader 2] betrokken zijn bij de rekening ten name van W. [getuige 4]; [verdachte] alleen bij de rekening ten name van [getuige 1] en [voornaam mededader 1] [mededader 1] alleen bij de rekening ten name van D. [getuige 5].
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt niet naar voren dat er personen zijn geweest die aan [verdachte] passen hebben verstrekt. Over de pas van [getuige 1] kon [verdachte] volgens [getuige 1] beschikken omdat die bankpas op zijn kamer lag. Bij [mededader 2] en [mededader 1] daarentegen zijn er verklaringen van personen die aangeven aan hen passen te hebben verstrekt. [rekeninghouder] heeft verklaard zijn pas en pincode en [slachtoffer 1] zijn rekeningnummer aan [mededader 1] te hebben gegeven, waarna [slachtoffer 1] voor [mededader 1] is gaan pinnen. [getuige 8] en [getuige 7] hebben hun pas aan [mededader 2] gegeven. Op grond daarvan en op grond van hetgeen uit de IP adressen, de gebruikte mailadressen en de gedane pintransacties naar voren komt, acht de rechtbank ten aanzien van [verdachte] alleen zijn betrokkenheid vast staan bij de transacties die gedaan zijn via de rekening van [getuige 1].
Uit de volgorde waarin de rekeningen werden gebruikt en de betrokkenheid die ten aanzien van elk van de verdachten ten aanzien van die rekeningen blijkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachten alle feiten tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Het verweer dat mogelijk [mededader 1] en [mededader 2] gebruik hebben gemaakt van de rekening van [getuige 1], verwerpt de rechtbank op grond van het geen uit het gebruik van de diverse rekeningen in onderlinge samenhang naar voren komt. Uit het hiervoor weergegeven overzicht van de gebruikte rekeningen, blijkt dat het gebruik van de rekening van [getuige 1] plaats vindt in de periode dat ook de rekeningen van [getuige 4] en [getuige 5] werden gebruikt. Bij die twee rekeningen komen qua gebruik van IP adres, mailadres en pintransacties uitsluitend de verdachten [mededader 2] en [mededader 1] in beeld. Bij de rekening van [getuige 1] echter wordt nagenoeg uitsluitend gebruik gemaakt van zaken die terug te voeren zijn op hem. Daar komt bij dat [verdachte] van deze rekening geld heeft overgemaakt naar een rekening van zijn zus [vorrnaam] en daarvan ook geld heeft opgenomen. Een rekening waarover hij de beschikking had doordat hij over de pas van zijn zus kon beschikken. Dat ook [mededader 2] en [mededader 1] daarover konden beschikken, is alleen uit de verklaring van [verdachte] zelf gebleken en daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan.
Op grond van dit alles en op grond van het hiervoor weergegeven uitgangspunt omtrent het ontbreken van een duidelijke samenwerking tussen de verdachten, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] degene is geweest die van de rekening van [getuige 1] gebruik heeft gemaakt. Van samenwerking met [mededader 2] en [mededader 1] in zodanige mate dat van medeplegen kan worden gesproken, is onvoldoende gebleken.
Het verweer dat de gang van zaken zoals naar voren komend uit het proces-verbaal geen oplichting oplevert, verwerpt de rechtbank. Uit de door de benadeelden in overgrote meerderheid beschreven gang van zaken blijkt dat er op marktplaats advertenties werden gezet waarbij goederen te koop werden aangeboden. Daarbij werd in veel gevallen als naam van de adverteerder een andere gebruikt dan die van de rekening waarnaar later moest worden overgemaakt. Er werd in het mailcontact dat volgde wanneer een gegadigde reageerde, gebruik gemaakt van mailadressen die niet in gebruik waren bij de personen op wiens naam de rekening stond waarnaar het geld voor de te leveren goederen moest worden overgemaakt. Nadat er was betaald, is in geen van de gevallen enig goed geleverd. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van de rechtbank het vooropgezette plan om niet te leveren. Dat zou wellicht anders kunnen zijn wanneer bij een substantieel deel wel was geleverd en levering bij anderen om aannemelijk gemaakte acceptabele redenen was uitgebleven, maar daarvan is hier geen sprake. Er is in dit geval ook geen sprake van een werkwijze als in de zaak berecht door de rechtbank Amsterdam naar voren kwam, waarin ook in geen van de gevallen werd voldaan aan de bestellingen die waren gedaan, maar waar door verdachte gebruik werd gemaakt van een inschrijving onder eigen naam bij de Kamer van Koophandel, van een onder zijn eigen naam opgezette webwinkel en geen gebruik werd gemaakt van gefingeerde namen en rekeningen van anderen. Kon daar een civielrechtelijk toerekenbaar niet nakomen nog worden aangenomen, daarvoor is in dit geval geen grond. Een wijze van handelen als door verdachten gevolgd, levert zonder meer oplichting op.
Het verweer dat niet door alle benadeelden de mailwisseling is overgelegd, legt de rechtbank als niet relevant ter zijde. Marktplaats is een systeem van aanbieden waarbij het contact tussen de adverteerder en een gegadigde tot stand komt doordat de gegadigde op een advertentie reageert. Het systeem van marktplaats verzendt die reactie via een mail aan de adverteerder, die zo kan zien wie de gegadigde is. Contact op andere wijze kan alleen tot stand komen wanneer er door de adverteerder een juist telefoonnummer is vermeld. Van dat laatste is in geen der gevallen sprake. Als er contact is geweest, kan dat dan ook alleen via mail zijn geweest. Bovendien wordt door het overgrote deel van de benadeelden mailverkeer overgelegd en spreken veel van de benadeelden die dat niet doen in hun aangifte ook over mailverkeer dat heeft plaats gevonden.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het contact tussen de adverteerders en de gegadigden in alle gevallen via mailverkeer tot stand is gekomen.
Dat er in dit geval sprake is van bewegen tot afgifte staat naar het oordeel van de rechtbank, in weerwil van het gevoerde verweer, vast op grond van de hiervoor beschreven werkwijze op marktplaats en het gegeven dat uit de verklaringen van de benadeelden blijkt dat zij na aanvaarding van het aanbod, tot betaling zijn overgegaan nadat van de kant van de adverteerder was toegezegd te zullen leveren zodra er was betaald. Een dergelijke wijze van handelen levert “bewegen tot” op in de zin van artikel 326 wetboek van strafrecht.
Het verweer dat in sommige gevallen sprake is van overboeking van geld door een ander dan degene met wie contact is geweest, staat aan het bewijs van hetgeen ten laste is gelegd niet in de weg. Artikel 326 wetboek van strafrecht vereist immers slechts dat tot afgifte van enig goed is bewogen en niet dat tot afgifte is bewogen van een goed dat aan de bewogene zelf toebehoort. In die gevallen waarin geld werd overgemaakt dat niet op het eerste gezicht lijkt toe te behoren aan degene die werd bewogen tot afgifte, staat op grond van de bewijsmiddelen voldoende vast dat dat geld werd overgemaakt op basis van hetgeen hiervoor is beschreven.
Gelet hierop acht de rechtbank ten aanzien van verdachte [verdachte]:
- -
de feiten 1 tot en met 9 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
de feiten 10 tot en met 13 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
de feiten 14 tot en met 20 wettig en overtuigend bewezen, alleen gepleegd.
- -
de feiten 21 tot en met 26 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
feit 27 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van dit feit vrijspreken.
- -
de feiten 28, 29, en 49 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
de feiten 30 tot en met 40 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
feiten 41 tot en met 45 en 47 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van deze feiten vrijspreken.
- -
feit 46 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hem van dit feit vrijspreken.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden dan ook slechts gebruikt met betrekking tot de verdachte, waarbij de feiten zijn bewezen verklaard.
Het onder 2 tenlastegelegde
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
Er moet sprake zijn van deelname aan een samenwerkings¬verband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot doel heeft het plegen van misdrijven. De eis dat zo’n organisatie gekenmerkt moet zijn door gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke doelstellingen waardoor een zekere druk op de individuele leden kan worden uitgeoefend, kan niet worden aangenomen.
De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken. De deelnemers zullen in het kader van zo’n samenwerking niet slechts over en weer met elkaar te maken moeten hebben, maar zich primair tegenover die organisatie gebonden moeten achten.
Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te hebben in dan wel ondersteuning te verlenen aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij niet elke bijdrage leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van een organisatie. De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben. In dat verband is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, wel wetenschap in zijn algemeenheid. Daarbij is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven. (HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442; HR 29 januari 1991, NJB 1991, nr 50; HR 18 november 1997, NJ 1998, 225; HR 08-10-2002 NJ 2003, 64; HR 22-01-2008 LJN BB7134; HR 22-02-2010 LJN BR 5193)
In de onderhavige zaak is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantal verdachten die van elkaar het idee hebben overgenomen om op een bepaalde wijze strafbare feiten te plegen, zonder dat zij dat echter met zijn allen voor elkaar deden. Op grond van hetgeen uit het dossier naar voren komt, opereerde elke verdachte in het algemeen ten behoeve van zichzelf en zijn de handelingen die men in een aantal gevallen voor elkaar verrichtte te incidenteel om te kunnen spreken van een bedoeling om niet ieder voor zich maar in het verband van een organisatie te participeren, terwijl bovendien de vereiste intensiteit van samenwerking ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen hiervoor is gezegd over de samenwerking op basis van de verklaring van [getuige 1].
De rechtbank acht deelname aan een criminele organisatie niet bewezen en zal de verdachte [verdachte] daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
in de periode 9 maart 2010 tot en met 8 augustus 2010 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse
naam en/of een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels
[slachtoffers]
heeft bewogen tot de afgifte van geld, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of in strijd met de waarheid op de internetsite www.marktplaats.nl een advertentie geplaatst waarin een goed te koop werd aangeboden en
met voornoemde persoon een prijs voor de aankoop van genoemd
goed overeengekomen en voornoemd persoon, verdachte's rekeningnummer of een rekeningnummer toebehorend aan een ander dan verdachte gegeven waarop het overeengekomen geldbedrag overgemaakt diende te worden en zich (aldus) onder meer
voorgedaan als een betrouwbaar verkoper en, nadat het voor genoemd(e)
goed gevraagde geldbedrag was overgemaakt naar voornoemde rekening,
dat te koop aangeboden goed niet heeft afgeleverd en/of opgestuurd aan/naar voornoemde personen
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
- 6.
De strafoplegging
- 6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en toezicht door de reclassering.
- 6.2.
Het standpunt van de verdediging
De rol van verdachte moet veel geringer worden ingeschat dan door de officier van justitie is gedaan. Verdachte heeft reeds 5 maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht, terwijl de medeverdachten die een groter aandeel in de zaken hebben gehad na korte tijd in vrijheid zijn gesteld.
De verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met toezicht van de reclassering.
- 6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting via de internetsite marktplaats. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een bankrekening, een bankpas en pincode van zijn toenmalige vriendin.
Na op marktplaats een bedrag te zijn overeengekomen met de koper van een goed, waarvoor hij een advertentie had geplaatst, liet verdachte het geld overmaken op haar bankrekening. Vervolgens boekte hij de door de kopers gestorte bedragen door naar de bankrekening van zijn zus en ging hij het geld pinnen van deze bankrekening, omdat hij ook over de bankpas en pincode van de rekening van zijn zus kon beschikken. Het gekochte goed werd nimmer geleverd en de aanbieder werd voor de kopers onbereikbaar.
Door zich voor te doen als betrouwbare verkoper en vervolgens de goederen niet te leveren, heeft verdachte het vertrouwen van kopers geschonden en hen benadeeld.
Feiten als deze maken bovendien een ernstige inbreuk op het vertrouwen in het geldverkeer en in de medemens.
Door gebruik te maken van bankpasjes en bankrekeningen van anderen, heeft verdachte ook misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn huisgenoten.
Verdachte is eerder veroordeeld door de kinderrechter en de politierechter voor het plegen van misdrijven.
Verdachte stond onder toezicht van de reclassering ten tijde van het plegen van de feiten. Uit het reclasseringsverslag blijkt dat verdachte een nonchalante houding heeft gehad ten opzichte van het delictgedrag. Ook is in dit verslag aangegeven dat daarbij mogelijk een psychische problematiek een rol speelt. Geadviseerd wordt het toezicht voort te zetten en aan te scherpen in die zin dat hij een intake-gesprek moet hebben bij de GGZ of in ieder geval psychologisch moet worden onderzocht, zodat een gepaste behandeling kan worden opgestart bij de GGZ of soortgelijke instelling.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan is gevorderd, nu zij tot een veel geringere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Verdachte heeft lange tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank acht, gelet op de bewezenverklaring, het opleggen van een gevangenisstraf van 3 maanden, onder aftrek van het voorarrest, een passende straf. Het lopende toezicht door de reclassering kan langere tijd worden voortgezet door de beslissing die de rechtbank hierna zal nemen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak onder parketnummer 02/625288-09.
- 7.
De benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen vorderen een schadevergoeding voor de onder 1 bewezen feiten:
Feit 14 - [benadeelde partij 1]
Feit 15 - [benadeelde partij 2]
Feit 16 - [benadeelde partij 3]
Feit 17 - [benadeelde partij 4]
Feit 18 - [benadeelde partij 5]
Feit 19 - [benadeelde [slachtoffer 6]
Feit 20 - [benadeelde partij 7]
In de gevallen waar een vordering als benadeelde partij is ingediend door iemand die niet zelf als benadeelde in het proces-verbaal naar voren komt, acht de rechtbank op grond van het proces-verbaal en de daaruit blijkende relatie tussen benadeelde en degene die de vordering indient, voldoende aannemelijk dat in dat geval die vordering als vertegenwoordiger van de benadeelde is ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vorderingen geheel zullen worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De overige vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, nu deze vorderingen betrekking hebben op de onder 1 tenlastegelegde feiten die niet bij verdachte [verdachte] zijn bewezen verklaard. Deze vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- 8.
De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd onder parketnummer 02/625288-09 bij vonnis van de politierechter d.d. 10 september 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, nu de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis in de huidige zaak langer is dan de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats, zodat het toezicht door de reclassering langere tijd kan worden voortgezet.
- 9.
- 10.
De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Oplichting, meermalen gepleegd;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- -
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/625288-09 af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partijen
- -
wijst de vorderingen van de na te noemen benadeelde partijen van de onder 1 bewezen feiten toe;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- -
legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemde benadeelde partijen te betalen de na te noemen sommen geld, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd; (BP.04A)
- -
veroordeelt verdachte terzake van materiële schade tot betaling aan de benadeelde partijen van de volgende bedragen:
[benadeelde partij 1], wonende [adres], € 230,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 230,-- subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis; (BP06, BP04)
[benadeelde partij 2], wonende [adres] , € 157,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 157,-- subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis; (BP06, BP04)
[benadeelde partij 3], wonende [adres] € 212,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 212,-- subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis (BP06, BP04)
[benadeelde partij 4], wonende [adres], toegewezen € 207,-- (vraagt 245,50) en als schadevergoedingsmaatregel € 207,-- subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis; (BP 06, BP 04)
[benadeelde partij 5], wonende [adres], € 200,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 200,-- subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis; (BP06, BP04)
[slachtoffer 6], wonende [adres], € 250,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 250,-- subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis; (BP06, BP04)
[benadeelde partij 7], wonende [adres], € 300,-- en als schadevergoedingsmaatregel € 300,-- subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis (BP06, BP04)
- -
verklaart de benadeelde partijen:
[slachtoffers]
niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- -
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
- -
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mrs. Pick en Van Breevoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oostlander-Vink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode 9 maart 2010 tot
en met 8 augustus 2010 te Waalwijk, in elk geval in het arrondissement Breda,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse
naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels (telkens) een of
[slachtoffers]
heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid op de internetsite www.marktplaats.nl een of
meer advertentie(s) geplaatst waarin (een) goed(eren), zoals onder meer
horloge(s) (merk Rolex), schoen(en) (o.a. merk Nike), mobiele telefoon(s)
(o.a. merk Apple iPhone en HTC) , spelcomputer(s) en/of (een) computer (s) /
laptop(s) en/of randapparatuur / hardware en/of (een) navigatiesyste(e)m(en)
en//of een MP3-speler(s) (oa merk Apple iPod) en/of consumentenelectronica
en/of concertkaartje(s), althans een goed te koop werd(en) aangeboden en/of
met voornoemde perso(o)n(en) een prijs voor de aankoop van genoemd(e)
goed(eren) overeengekomen en/of voornoemd(e) perso(o)n(en), verdachte's,rekeningnummer(s) en/of een rekeningnummer toebehorend aan een
ander dan verdachte en/of zijn mededaders gegeven waarop het overeengekomen geldbedrag overgemaakt diende te worden en/of zich (aldus) (telkens) onder meer
voorgedaan als een betrouwbaar verkoper en, nadat het voor genoemd(e)
goed(eren) gevraagde geldbedrag was overgemaakt naar voornoemde rekening,
die/dat te koop aangeboden goed(eren) (telkens) niet heeft afgeleverd en/of
verstrekt en/of opgestuurd aan/naar voornoemde perso(o)n(en), waardoor die
perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot afgifte van een geldbedrag, in
elk geval van enig goed.
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode 9 maart 2010 tot en met 8 augustus 2010 te Waalwijk en/of het arrondissement Breda, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit verdachte en/of E. [mededader 2] en/of R. [verdachte]), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen plegen van oplichting (art 326 Sr);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht