Einde inhoudsopgave
Rechtsbescherming van ondernemers in aanbestedingsprocedures (R&P nr. VG7) 2013/2.2.1
2.2.1 Inleiding
mr. A.J. van Heeswijck, datum 28-11-2013
- Datum
28-11-2013
- Auteur
mr. A.J. van Heeswijck
- JCDI
JCDI:ADS578412:1
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht / Europees aanbestedingsrecht
EU-recht / Rechtsbescherming
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Aanbestedingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 81 van de Aanbestedingsrichtlijn klassieke sectoren herinnert lidstaten aan hun verplichting om overeenkomstig de Rechtsbeschermingsrichtlijn klassieke sectoren te voorzien in “doeltreffende, toegankelijke en transparantie mechanismen” ter handhaving van de richtlijn. Art. 72 van de Aanbestedingsrichtlijn nutssectoren bevat een soortgelijke verwijzingsbepaling naar de Rechtsbeschermingsrichtlijn nutssectoren. Deze verwijzingsbepalingen hebben weinig zelfstandige betekenis; Arrowsmith 2005, p. 1434. Zie ook Freudenthal & Van Ooik 2007, p. 51.
HvJ EG 19 januari 1982, C-8/81 (Becker), r.o. 19; Prechal 2005, p. 131.
Prechal 2005, p. 5-6 en p. 89-91.
Zie ook Prechal 2005, p. 8 en p. 91.
De Aanbestedingsrichtlijnen bevatten net als hun voorgangers uitsluitend materiële voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten en laten de rechtsbescherming van particulieren ongeregeld.1 Richtlijnen zijn op grond van artikel 288 VWEU verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar laten de keuze voor de vorm en middelen over aan de nationale instanties. Als een richtlijn correct is geïmplementeerd, werkt deze door in de nationale rechtsorde van een lidstaat door toepassing van het nationale recht.2 De implementatieverplichting van lidstaten is niet beperkt tot het omzetten van de voorschriften van de richtlijn in nationale regelgeving. Implementatie omvat tevens toepassing en handhaving.3 Handhaving houdt onder meer in dat particulieren de rechten die zij aan een richtlijn ontlenen voor de nationale rechter geldend kunnen maken.4 Daarbij spelen de algemene rechtsbeginselen die in de jurisprudentie van het HvJ tot ontwikkeling zijn gekomen een belangrijke rol. In deze paragraaf komt een aantal van deze beginselen aan bod: het beginsel van effectieve rechtsbescherming (paragraaf 2.2), voorlopige rechtsbescherming (paragraaf 2.3), procedurele autonomie (paragraaf 2.4) en de beginselen van gelijkwaardigheid en effectiviteit (paragraaf 2.5). In paragraaf 2.6 besteed ik vervolgens aandacht aan de verhouding tussen het beginsel van effectieve rechtsbescherming en de beginselen van gelijkwaardigheid en effectiviteit. In paragraaf 2.7 komt het beginsel van lidstaataansprakelijkheid aan de orde. In paragraaf 2.8 tot slot wordt de intensiteit van toetsing van het nationale recht aan het Unierecht besproken.