Met weglating van voetnoten.
HR, 12-07-2022, nr. 20/03468
ECLI:NL:HR:2022:1075
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/03468
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1075, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:352
ECLI:NL:PHR:2022:352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1075
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0154
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
1. Ontvankelijkheid cassatieberoep v.zv. gericht tegen beslissing tot terugwijzing, art. 428 Sv. 2. Medeplegen oplichting energieleverancier d.m.v. terugdraaien van elektriciteitsmeter, art. 326.1 Sr. Is energieleverancier bewogen tot het teniet doen van een inschuld? 3. (Medeplegen) witwassen van geldbedragen, art. 420bis.1.b Sr. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over gebruik kasopstelling. Ad 1. Hof heeft de zaak wat betreft “de feiten 7 en 9, tweede gedachtestreepje” ex art. 423.2 Sv teruggewezen naar Rb. Tegen beslissing die geen einduitspraak is in de zin van art. 138 Sv, is cassatieberoep alleen toegelaten gelijktijdig met beroep tegen einduitspraak. Beslissing tot terugwijzing is niet een einduitspraak in die zin. Cassatieberoep is in zoverre niet-ontvankelijk. Ad 2. Van “het teniet doen van een inschuld” in de zin van art. 326 Sr kan sprake zijn als schuldeiser door een van de in die bepaling omschreven oplichtingsmiddelen ertoe wordt bewogen zich tegenover schuldenaar te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan (vgl. HR:1965:AB3916). HR herhaalt verder relevante overwegingen uit HR:2016:2892 over in bestanddeel “beweegt” tot uitdrukking gebracht causaal verband en uit HR:2017:1221 dat enkel in dwaling brengen met doel van benadeling onvoldoende is voor voltooide oplichting. Hof heeft vastgesteld dat verdachte iemand naar medeverdachte (afneemster elektriciteit) heeft gestuurd om elektriciteitsmeter terug te draaien met het “doel de inschuld van A teniet te doen”, dat verdachte (wanneer medeverdachte laat weten dat die persoon langs is geweest) tegen haar zegt dat zij “dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft” en dat A B.V. later aangifte heeft gedaan wegens “diefstal van stroom” door terugzetten van telwerk. Uit bewijsvoering kan echter niet blijken dat A B.V. is bewogen tot het teniet doen van inschuld. Uit bewijsvoering volgt immers niet dat medeverdachte de nieuwe tellerstand daadwerkelijk heeft doorgegeven aan schuldeiser en ook niet dat schuldeiser de inschuld heeft teniet gedaan, al dan niet door zich tegenover medeverdachte te gedragen als ware inschuld teniet gegaan. Ad 3. Wat raadsman naar voren heeft gebracht over gebruik voor bewijs van kasopstelling kan als geheel gezien niet anders worden opgevat dan als standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van ondubbelzinnige conclusie aan hof is voorgelegd. Hof is van dit uos afgeweken maar heeft niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Volgt gedeeltelijke n-o verklaring en gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/03419, 20/03425, 20/03447, 20/03461 en 20/03510.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03468
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2020, nummer 20-002373-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het hof heeft de zaak wat betreft “de feiten 7 en 9, tweede gedachtestreepje” teruggewezen naar de rechtbank teneinde met inachtneming van de uitspraak van het hof recht te doen.
2.2
Op grond van artikel 428 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is tegen een beslissing die geen einduitspraak is in de zin van artikel 138 Sv, cassatieberoep alleen toegelaten gelijktijdig met het beroep tegen de einduitspraak.De onder 2.1 genoemde beslissing, waartegen het cassatieberoep mede is gericht, is niet een einduitspraak in die zin, zodat de Hoge Raad het cassatieberoep in zoverre niet in behandeling kan nemen.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte Edinet Regio Eindhoven B.V. “heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld (...), waardoor een inschuld (...) werd teniet gedaan”, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 8 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 12 februari 2009 tot en met 13 april 2010, in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen Edinet Regio Eindhoven B.V. heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in het pand [a-straat 1] listiglijk een zegel van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - met weglating van de voetnoten - op de volgende bewijsvoering:
“Op 13 april 2010 deed [betrokkene 1] , namens Edinet Regio Eindhoven B.V., aangifte ter zake van diefstal van stroom. Uit de daartoe opgemaakte schriftelijke aangifte blijkt dat medeverdachte [betrokkene 2] de afneemster van elektriciteit is, welke wordt geleverd ten behoeve van het adres [a-straat 1] te Eindhoven. Op 13 april 2010 is door de monteurs van Edinet Regio Eindhoven B.V. de elektriciteitsmeter in bovengenoemd perceel gecontroleerd. Bij deze inspectie bleek dat de zegels van de aansluitkast waren verwijderd en de ijkzegels van de meter waren vervangen door valse zegels. Tevens werden beschadigingen aan het telwerk geconstateerd, welke veroorzaakt waren door het terugzetten ervan. Hierdoor werd de verbruikte hoeveelheid elektriciteit niet meer goed op de meter geregistreerd. Na berekening bleek dat er 6.279 kWh te weinig was geregistreerd.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat het pand [a-straat 1] te Eindhoven gedeeltelijk haar eigendom is en dat zij hier ook woonachtig is. De woning is tevens deels eigendom van haar ex-partner, verdachte. Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat er geknoeid is met de meter in de tenlastegelegde periode, of Edinet hierdoor is opgelicht en of verdachte hiervoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit alles inderdaad wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In het kader van een grootschalig onderzoek tegen verdachte is gedurende enige tijd gebruik gemaakt van een telefoontap. Hieruit is naar voren gekomen dat er in de periode tussen 12 februari 2009 en 19 februari 2009 frequent sms-verkeer plaatsvond tussen een gsm in gebruik bij verdachte en een gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] . [betrokkene 2] heeft aangegeven dat zij het was die via dit gsm-nummer contact had met verdachte. Uit dit telefoonverkeer is het volgende naar voren gekomen.
Op 12 februari 2009 te 13.39 uur wordt door [betrokkene 2] een sms-bericht verstuurd naar verdachte, met hierin de mededeling dat er een brief van EON is gekomen, waaruit blijkt dat er een betalingsachterstand is van € 3.090,65.
Op 18 februari 2009 stuurt verdachte om 13.52 uur een sms-bericht naar [betrokkene 2] waarin hij zegt dat de fout afgelopen jaar is gemaakt, omdat er toen 13000 is verbruikt en daarvoor maar 3000. Ook zegt hij dat hij die man langs stuurt en dat zij moet zeggen dat ze een fout heeft gemaakt. Om 17.36 uur laat verdachte weten dat de man morgen naar [betrokkene 2] toe komt. Op de vraag van [betrokkene 2] of er iemand van EON komt, antwoordt verdachte om 17.57 uur dat dat niet het geval is, maar dat die oude man komt die toen ook altijd kwam. Om 18.02 uur laat verdachte nog weten dat die man alles goed zet, zodat ze niet hoeven te betalen. Op 19 februari 2009 om 21.05 uur stuurt [betrokkene 2] een sms-bericht naar verdachte met de inhoud: 'net geweest', waarop verdachte om 21.06 uur reageert door te zeggen dat [betrokkene 2] dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft.
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op het [a-straat ] is geweest om een probleem met de meter op te lossen.
Uit bovenstaand sms-verkeer in onderling verband en samenhang bezien met de aangifte van Edinet Regio Eindhoven B.V. kan naar het oordeel van het hof geen andere conclusie worden getrokken dan dat [betrokkene 2] onverwacht een hoge rekening van Edinet heeft ontvangen, welke zij niet wilde betalen. Zij heeft toen contact gezocht met verdachte. Hij heeft er vervolgens voor gezorgd dat op 19 februari 2009 een man naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan, die aan de elektriciteitsmeter heeft gewerkt. Deze werkzaamheden hadden tot doel de inschuld van Edinet te niet te doen en moeten derhalve hebben bestaan uit het terugdraaien van de meter. Dit alles is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [betrokkene 2] en de man die de meter heeft teruggedraaid.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 8 aan verdachte verweten feit.”
3.3.1
Artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
3.3.2
De tenlastelegging onder 8 is toegesneden op artikel 326 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘bewegen tot’ en ‘het teniet doen van een inschuld’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
3.3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel kan het volgende worden vooropgesteld. Van “het teniet doen van een inschuld” in de zin van artikel 326 lid 1 Sr kan sprake zijn als de schuldeiser door een van de in die bepaling omschreven oplichtingsmiddelen ertoe wordt bewogen zich tegenover de schuldenaar te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan. (Vgl. HR 6 april 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB3916.) Van het in het bestanddeel “beweegt” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot een van de in die bepaling bedoelde handelingen. (Vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, rechtsoverweging 2.4.) Het enkele in dwaling brengen met het doel van benadeling is onvoldoende voor een voltooide oplichting. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1221.)
3.4
De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen “ Edinet Regio Eindhoven B.V. heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld (...), waardoor een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan”. Uit de bewijsvoering blijkt dat met de “inschuld” wordt bedoeld een hoge elektriciteitsrekening die [betrokkene 2] , de ex-partner van de verdachte, heeft ontvangen van Edinet Regio Eindhoven B.V. Blijkens de bewijsvoering heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte iemand naar [betrokkene 2] heeft gestuurd om de elektriciteitsmeter terug te draaien met het “doel de inschuld van Edinet teniet te doen”, dat de verdachte – wanneer [betrokkene 2] laat weten dat die persoon langs is geweest – tegen haar zegt dat zij “dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft” en dat Edinet Regio Eindhoven B.V. later aangifte heeft gedaan wegens “diefstal van stroom” door het terugzetten van het telwerk. Uit de bewijsvoering kan echter niet blijken dat Edinet Regio Eindhoven B.V. is bewogen tot het teniet doen van de inschuld. Uit de bewijsvoering volgt immers niet dat [betrokkene 2] de nieuwe tellerstand daadwerkelijk heeft doorgegeven aan de schuldeiser en ook niet dat de schuldeiser de inschuld heeft teniet gedaan, al dan niet door zich tegenover [betrokkene 2] te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan. De uitspraak van het hof is dus ontoereikend gemotiveerd.
3.5
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
4. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde onder meer dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het gebruik voor het bewijs van de in het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek opgenomen kasopstelling.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 9 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en elders in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte op de navolgende tijdstippen de navolgende (grote) geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ) en
- een geldbedrag van (in totaal) 57.660 euro (aangetroffen op of omstreeks 19 januari 2010 in zijn, verdachtes, woning aan de [c-straat 1] te [plaats] )
verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader het navolgende grote geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [001] ) op het bouwproject […] te [plaats] (Thailand))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
4.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - met overneming van één voetnoot - onder meer op de volgende bewijsvoering:
“Brondelict
Het hof stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep (zie hierna feit 10).
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen, brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op.
Hoeveel geld verdachte precies aan de bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
Het hof stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen. [voetnoot: Het proces-verbaal Strafrechtelijk Financieel Onderzoek [verdachte] , pagina SFO-22]. Met andere woorden: hij gaf véél meer contant geld uit dan er legaal binnenkwam. Het hof merkt hierbij op dat het bewezenverklaarde feit 8 en het legale inkomen van verdachte een deel van die uitgaven kan verklaren, maar bij lange na niet alle.
Het hof overweegt dat het met betrekking tot feit 10 (zie hierna) heeft bewezenverklaard dat verdachte lid is geweest van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Verdachte had daarin een belangrijke rol als boekhouder / administrateur van de organisatie.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met dit strafbare feit aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof verwijst naar de opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte] een uur lang geld telt (zie hierna bij feit 10). De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de criminele organisatie. Uit het bewezenverklaarde feit 10, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een stroom geld is geweest die los staat van de legale inkomsten. Dat deze stroom geld er ook inderdaad is geweest, wordt versterkt door het SFO rapport, waaruit naar voren komt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over aanzienlijk grotere geldbedragen dan uit de legale inkomsten is te verantwoorden.
(...)
Een vermoeden van witwassen
Gelet op het vorenstaande, is de vraag of voor het overige de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
(...)
Het eerste, derde en vierde gedachtestreepje:
1) € 34.107,50 voor verbouwing/inrichting [b-straat 1] te [plaats]
3) (...)
4) (...)
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht door middel van legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels met contant geld zijn betaald. (...)
Het hof stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomstig geld te investeren in een verbouwing van deze panden. (...)
Ad 1) [b-straat 1] te [plaats]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het betreffende pand in [plaats] in juni 2007 in ruwbouw-staat door verdachte is gekocht voor € 120.000,00. Het pand is vervolgens afgebouwd. De daadwerkelijke afbouwkosten zijn niet meer te achterhalen. Blijkens een taxatie van de Belastingdienst zou het pand daarna echter € 167.085,00 waard zijn. Dit duidt volgens de verbalisanten op verbouwingskosten ten bedrage van € 47.085,00. Aangezien er één legale betaling van € 892,50 is achterhaald, moet er voor de verbouwing dus verder nog een bedrag van € 34.107,50 zijn betaald, aldus de verbalisanten.
De bankrekeningen van [verdachte] , zoals deze bekend zijn geworden in het onderzoek Kerilia, werden onderzocht op de in genoemd deelonderzoek beschreven uitgaven. De beschreven uitgaven bleken niet via deze bankrekeningen te zijn betaald. Derhalve wordt aangenomen dat deze bedragen contant zijn betaald. Uit het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek komt naar voren dat verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is. Het hof verwijst voor een nadere uiteenzetting naar het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22.
Is hier sprake van witwassen?
Het hof overweegt dat niet vaststaat hoeveel contant geld verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd. Dit zou € 34.107,50 kunnen zijn, maar het zou ook minder kunnen zijn. Verdachte heeft immers connecties in de bouwwereld (via medeverdachte [medeverdachte] ) en het is niet onaannemelijk dat hij via [medeverdachte] alles goedkoper heeft kunnen uitvoeren. Maar zelfs al zou de verbouwing verdachte aanzienlijk minder hebben gekost - bijvoorbeeld maar de helft - dan nog is dit een contante uitgave die verdachte gelet op zijn inkomen niet heeft kunnen bekostigen. Daarbij merkt het hof nogmaals op dat de betalingen niet zijn gedaan via de bankrekeningen van verdachte.
Nu verdachte bovendien geen verklaring voor de bekostiging van deze verbouwing/inrichting heeft willen geven acht het hof het onderhavige feit wettig en overtuigend bewezen.
Gevoerd verweer
Het hof is bij zijn motivering al ingegaan op hetgeen door de raadsman met betrekking tot dit feit als verweer is aangevoerd. Het standpunt van de raadsman behoeft derhalve geen verdere bespreking.”
4.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“9.1 WITWASSEN € 34.107,50 (VERBOUWING [b-straat 1] )
(...)
KASOPSTELLING EN VERWIJZING NAAR SFO
150. Afgelopen weekend heb ik de gehele vrijdagavond, zaterdag en zondag besteed aan het doornemen van het SFO dat afgelopen vrijdag om 16:30 uiteindelijk aan mij is overhandigd.
151. Het rijkt te ver om nu een allesomvattend en tot op de euro uitgewerkte weerlegging op de kasopstelling (pagina 22 dossier SFO) te geven. Ik overhandig u wel een uitdraai, zodat ik precies kan aanwijzen waar sowieso uit blijkt dat ook hier weer de fantasie van het overijverige onderzoeksteam op hol is geslagen.
152. Erger nog: de rechtbank gaat er in mee, zonder eigen onderzoek en de rechtbank baseert haar bewezenverklaring erop. Dat, geachte leden van het hof, is onbegrijpelijk! Ik leg het u uit:
153. De rechtbank neemt bij dit feit (en overigens geldt dat ook voor de bewezenverklaring van andere feiten zoals Thailand en de criminele organisatie) op pagina 13 van het vonnis de volgende stelling in: “De rechtbank stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen.” De rechtbank stelt het vast, dus geeft een oordeel en maakt het tot feit waarop zij vervolgens haar oordeel tot bewezenverklaring baseert.
154. De rechtbank verwijst naar de pagina die ik u zojuist overhandigde: de kasopstelling.
[e-straat] (feit 9, zesde gedachtestreepje)
155. Welnu, ik zal die eens met u willen doornemen. Ik zie al direct een probleem: de beweerdelijke uitgave van € 17.920,00 onder de noemer [e-straat] . We zullen straks dit feit zelf nog doornemen, maar de rechtbank heeft cliënt vrijgesproken van dat feit: zie pagina 19 van het vonnis: dit was geen witwassen! Hoe kan de rechtbank dan de juistheid van het schema beamen als dit in dat schema tot de contante uitgaven wordt geteld???
Beginvermogen/DNB
156. Het beginvermogen dan: dat is volgens het schema € 9.579,81. Dat bedrag bestaat uit € 3.000,00 die cliënt volgens aangifte IB op 31 december 2002 in bezit had en een bedrag ad € 6.579,81. Dat laatste bedrag betrof de waarde van de guldens die cliënt had teruggevonden na een verhuizing en die hij in 2008 omwisselde bij de Nederlandse Bank (DNB). Goed ik kan nog begrijpen dat men dit bij het beginvermogen telt (hij wist niet meer dat hij het had, maar had het kennelijk wel). Maar volstrekt ONBEGRIJPELIJK is het dat in het schema ditzelfde bedrag onder de post DNB bank nu als contante uitgave is opgenomen. De rechtbank vindt het kennelijk goed: volgens haar klopt het schema, want zij haalt haar bewijs eruit.
Huur [b-straat ]
157. In het schema is ook onder de noemer Huren [b-straat ] een bedrag van € 13.000,00 opgenomen als contante uitgave. Dat is raar, want geenszins is vastgesteld dat dit een uitgave van cliënt was. Het onderzoeksteam denkt dat die huur niet echt is en dat cliënt dat gestort heeft om ‘wit te wassen’ maar geenszins staat dit vast.
158. Nog sterker: dit feit is door de rechtbank nog helemaal niet beoordeeld, want maakt deel uit van de afgesplitste zaak die nog altijd voor moet komen en waarin ik al 6 jaren aan het wachten ben tot ik eindelijk de huurder [betrokkene 6] mag horen!!!! De rechtbank wees het verzoek hiertoe al in december 2014 toe, maar de getuige is nog altijd niet gehoord. Hoe dan ook: er is geen plaats voor dit bedrag in de kolom contante uitgaven, maar de rechtbank heeft dat niet opgemerkt.
Huurinkomsten aan verkeerde kant vergelijking
159. Het valt sowieso wel op dat alle huurinkomsten aan de verkeerde kant van het schema staan. Enkel omdat het onderzoeksteam denkt dat het (omdat contant betaald) geen huurinkomsten waren wordt een bedrag ad € 72.338,15 zomaar als contante uitgave aangemerkt in plaats van contante inkomsten. Sowieso was het legale (niet per se contante) inkomen van cliënt vele malen hoger, want ook de wel legale huurinkomsten zijn niet onder het inkomen geteld.
Verbouwing [c-straat ]
160. Er staat onder de noemer verbouwing [c-straat ] zomaar een bedrag ad € 356.507,75 genoemd. Dat is nogal wat! Dat is een derde van de totale beweerde contante uitgave! Laten we dat eens nader bekijken dan:
161. Ik overhandig u pagina 23 van het SFO dossier Bouwkosten [c-straat ] . We zien een schema: onderaan prijkt het bedrag ad € 356.507,75. Hoe komen ze hierop? Welnu, uit het schema blijkt dat men een getaxeerde waarde voor de twee appartementen aanneemt van 667.460 (617.460 + 50.000). Die waarde is volstrekt onbegrijpelijk! In 2008 bleek de WOZ waarde van de twee appartementen inclusief de grond eronder € 364.000 (208.000 + 156.000) te zijn. Ik haal dat uit de belastinggegevens van cliënt.
162. Dat is dus een verschil van € 303.460,00. Op die manier is de berekening van ruim 356.000 contant uitgave ineens verklaarbaar, maar niet aannemelijk! Het onderzoekteam rekent behoorlijk creatief en komt op berekeningen door zelf maar wat beginwaardes te bepalen en vervolgens te gaan rekenen. Maar die beginwaardes zijn volstrekt onlogisch en daarmee kan de berekening ook niet kloppen! De rechtbank heeft er geen aandacht voor willen hebben: zij heeft dit schema tot feit gebombardeerd!
Eindvermogen
163. Zo zijn er nog vele andere vreemde zaken op te merken aan het schema. Zonder uitputtend te willen en kunnen zijn wil ik bijvoorbeeld nog wijzen op het feit dat het eindvermogen van cliënt in het schema op 59.532,74 wordt gesteld. Een nadere bestudering leert dat de aangetroffen 57.660 euro (kom ik later nog op terug, is onderdeel 9 5e gedachtestreepje) onderdeel daarvan is. HOEZO is dat dan een contante uitgave? Dat is het niet: dat maakt een vertekend beeld.
Nibud
164. Ook de Nibud berekening (komt zomaar op € 75.996,24) wordt zonder pardon als contante uitgave aangemerkt: nog los van alles wat hierover te zeggen valt inhoudelijk, kan het natuurlijk nooit zo zijn dat de rechtbank dit zomaar als feit accepteert en als bewijs gebruikt.
Contante uitgaven
165. Indien ik de hele map contante uitgave doorneem, zie ik dat daar ook veel facturen bijzitten die voor [B] waren. Natuurlijk heeft cliënt vaak zaken afgerekend en dan later weer uit de kas van [B] gehaald: zo gaat dat. Zijn dat dan contante uitgaven die cliënt gedaan heeft? Natuurlijk niet! Dat is broekzak-vestzak, zoals we dat noemen.
166. Cliënt dient vanwege het ontbreken van zelfs maar een begin van bewijs te worden vrijgesproken van dit onderdeel.”
4.3
Wat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht over het gebruik voor het bewijs van de in het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek opgenomen kasopstelling kan als geheel gezien niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek voor het bewijs te gebruiken. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
4.4
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
6. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de beslissing van het hof tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg wat betreft “de feiten 7 en 9, tweede gedachtestreepje”;
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 tenlastegelegde, het onder 9 tenlastegelegde met uitzondering van het tweede gedachtestreepje en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 12‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling wegens opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, oplichting, witwassen en deelneming aan criminele organisatie. Middelen klagen o.m. dat (1) bewezenverklaring van oplichting ontoereikend is gemotiveerd, aangezien niet blijkt dat een inschuld van de netwerkbeheerder teniet is gedaan, en (2) dat hof kasopstelling heeft gebezigd voor bewijs zonder te responderen op uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van verdediging dat niet kan of mag worden uitgegaan van de kasopstelling. Conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03468
Zitting 12 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 19 oktober 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 4. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 8. “medeplegen van oplichting”, 9. “witwassen, meermalen gepleegd en medeplegen van: witwassen” en 10. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
2. Er bestaat samenhang met de zaken met nr. 20/03419, 20/03425, 20/03447, 20/03461 en 20/03510. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.
Eerste middel
4. Het middel komt met twee klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde en de verwerping van een door de verdediging gevoerd verweer.
5. Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 12 februari 2009 tot en met 13 april 2010, in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen Edinet Regio Eindhoven B.V. heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in het pand [a-straat 1] listiglijk een zegel van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan”.
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring – in navolging van de rechtbank – als volgt gemotiveerd:1.
“Op 13 april 2010 deed [betrokkene 1] , namens Edinet Regio Eindhoven B.V., aangifte ter zake van diefstal van stroom. Uit de daartoe opgemaakte schriftelijke aangifte blijkt dat medeverdachte [betrokkene 2] de afneemster van elektriciteit is, welke wordt geleverd ten behoeve van het adres [a-straat 1] te Eindhoven. Op 13 april 2010 is door de monteurs van Edinet Regio Eindhoven B.V. de elektriciteitsmeter in bovengenoemd perceel gecontroleerd. Bij deze inspectie bleek dat de zegels van de aansluitkast waren verwijderd en de ijkzegels van de meter waren vervangen door valse zegels. Tevens werden beschadigingen aan het telwerk geconstateerd, welke veroorzaakt waren door het terugzetten ervan. Hierdoor werd de verbruikte hoeveelheid elektriciteit niet meer goed op de meter geregistreerd. Na berekening bleek dat er 6.279 kWh te weinig was geregistreerd.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat het pand [a-straat 1] te Eindhoven gedeeltelijk haar eigendom is en dat zij hier ook woonachtig is. De woning is tevens deels eigendom van haar ex-partner, verdachte. Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat er geknoeid is met de meter in de tenlastegelegde periode, of Edinet hierdoor is opgelicht en of verdachte hiervoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit alles inderdaad wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In het kader van een grootschalig onderzoek tegen verdachte is gedurende enige tijd gebruik gemaakt van een telefoontap. Hieruit is naar voren gekomen dat er in de periode tussen 12 februari 2009 en 19 februari 2009 frequent sms-verkeer plaats vond tussen een gsm in gebruik bij verdachte en een gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] . [betrokkene 2] heeft aangegeven dat zij het was die via dit gsm-nummer contact had met verdachte. Uit dit telefoonverkeer is het volgende naar voren gekomen.
Op 12 februari 2009 te 13.39 uur wordt door [betrokkene 2] een sms-bericht verstuurd naar verdachte, met hierin de mededeling dat er een brief van EON is gekomen, waaruit blijkt dat er een betalingsachterstand is van € 3.090,65.
Op 18 februari 2009 stuurt verdachte om 13.52 uur een sms-bericht naar [betrokkene 2] waarin hij zegt dat de fout afgelopen jaar is gemaakt, omdat er toen 13000 is verbruikt en daarvoor maar 3000. Ook zegt hij dat hij die man langs stuurt en dat zij moet zeggen dat ze een fout heeft gemaakt. Om 17.36 uur laat verdachte weten dat de man morgen naar [betrokkene 2] toe komt. Op de vraag van [betrokkene 2] of er iemand van EON komt, antwoordt verdachte om 17.57 uur dat dat niet het geval is, maar dat die oude man komt die toen ook altijd kwam. Om 18.02 uur laat verdachte nog weten dat die man alles goed zet, zodat ze niet hoeven te betalen. Op 19 februari 2009 om 21.05 uur stuurt [betrokkene 2] een sms-bericht naar verdachte met de inhoud: 'net geweest', waarop verdachte om 21.06 uur reageert door te zeggen dat [betrokkene 2] dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft.
Brouwer heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op het [a-straat] is geweest om een probleem met de meter op te lossen.
Uit bovenstaand sms-verkeer in onderling verband en samenhang bezien met de aangifte van Edinet Regio Eindhoven B.V. kan naar het oordeel van het hof geen andere conclusie worden getrokken dan dat [betrokkene 2] onverwacht een hoge rekening van Edinet heeft ontvangen, welke zij niet wilde betalen. Zij heeft toen contact gezocht met verdachte. Hij heeft er vervolgens voor gezorgd dat op 19 februari 2009 een man naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan, die aan de elektriciteitsmeter heeft gewerkt. Deze werkzaamheden hadden tot doel de inschuld van Edinet te niet te doen en moeten derhalve hebben bestaan uit het terugdraaien van de meter. Dit alles is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [betrokkene 2] en de man die de meter heeft teruggedraaid.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 8 aan verdachte verweten feit.”
7. Een van beide klachten houdt in dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, aangezien het hof slechts heeft vastgesteld dat manipulaties aan de meter tot doel hebben gehad een schuld teniet te doen, maar niet dat de schuld daadwerkelijk teniet is gedaan, terwijl de verdediging ook nog heeft aangevoerd dat uit het dossier niet, althans niet zonder meer kan volgen dat sprake is geweest van manipulatie aan een meter die tot verlaging of teniet doen van een inschuld heeft geleid.
8. Art. 326, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
9. De tenlastelegging en bewezenverklaring onder 8 zijn toegesneden op art. 326, eerste lid, Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden “het teniet doen van een inschuld” en “een inschuld […] werd teniet gedaan” zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling. Mijn ambtgenoot Hofstee schreef hierover eerder het volgende:2.
“Wat onder "teniet doen van een inschuld" moet worden verstaan, maakt de wetsgeschiedenis niet duidelijk. Wel volgt uit de wetgeschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad dat het begrip 'schuld' moet worden opgevat als een verplichting, een verbintenis in vermogensrechtelijke zin. Schuld staat tegenover inschuld.3.De Hoge Raad heeft het teniet doen van een inschuld ruim geïnterpreteerd door te bepalen dat daaronder, naast de uit de wet voortvloeiende omstandigheden waaronder een verbintenis teniet gaat, óók moet worden begrepen het geval waarin de schuldeiser wordt bewogen zich ten opzichte van de schuldenaar te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan (HR 6 april 1965, LJN AB3916, NJ 1965/195 m.nt. Van Berckel). In zijn noot onder dit arrest merkt Van Berckel op dat "het tenietdoen van een inschuld" een eigen strafrechtelijke betekenis heeft gekregen, zoals dat ook al was gebeurd met het "aangaan van eene schuld". Demeersseman4.sluit zich hierbij aan en meent dat deze uitspraak niet in de laatste plaats is geïnspireerd door de wens het strafrecht aan zijn doel te laten beantwoorden, namelijk het strafwaardige te straffen. Hij vervolgt: "Zolang de bewoordingen der wet zulks ook maar enigszins mogelijk maken moet aan deze wens worden voldaan en kan de wet toepassing vinden". Al eerder schreef Duisterwinkel: "De bedoeling van de strafwet is dan ook geen andere, dan dat de bedrogene er toe gebracht is zich voorlopig als een crediteur die voldaan is, te gedragen, met andere woorden iets te doen of niet te doen, waaruit, indien er geen bedrog ware, tot het teniet gedaan zijn der inschuld kan worden geconcludeerd, zodat hij slechts door het bedrog aan te tonen, zijn verloren recht weer geldend vermag te maken." Ten aanzien van het tenietdoen van een inschuld komt elke gedraging, elk doen of niet doen van de bedrogene in aanmerking, op grond waarvan de bedoeling om teniet te doen en de tenietdoening mag worden aangenomen. Dat de schuld niet definitief teniet is gedaan doet niet ter zake, aldus Duisterwinkel. Samenvattend is dus met betrekking tot art. 326 Sr de gangbare opvatting dat men de bestanddelen "het aangaan van een schuld" en "het tenietdoen van een inschuld" ruim moet uitleggen en dat de strafrechter hierbij niet gebonden is aan de civielrechtelijke betekenis van deze begrippen.”5.
10. In deze zaak is bewezen verklaard dat Edinet Regio Eindhoven B.V.6., hetgeen kennelijk de netbeheerder betrof, is bewogen tot het teniet doen van een inschuld en dat een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. teniet werd gedaan. De klacht roept de vraag op of uit de bewijsvoering kan volgen dat een inschuld van Edinet Regio Eindhoven B.V. teniet werd gedaan.
11. In dat kader stel ik vast de bewijsvoering van het hof inhoudt dat naar aanleiding van een brief die [betrokkene 2] van EON heeft ontvangen over een betalingsachterstand door een derde werkzaamheden zijn verricht in de woning van [betrokkene 2] , welke handelingen blijkens de bewijsvoering van het hof bestonden uit het verwijderen van de zegels van de aansluitkast, het vervangen van de zegels van de elektriciteitsmeter en het terugzetten van het telwerk van de elektriciteitsmeter. Deze werkzaamheden hadden, zoals het hof overweegt, tot doel de inschuld teniet te doen. De betalingsachterstand van [betrokkene 2] is door het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk als een inschuld in de zin van art. 326 Sr aangemerkt. Uit de bewijsvoering van het hof kan echter niet volgen dat, zoals is bewezenverklaard, door het verwijderen en/of verbreken van een zegel van de elektrische installatie en het terugdraaien van het telwerk van de elektrische installatie een inschuld van Edinet Regio Eindhoven B.V., kennelijk de netwerkbeheerder, teniet werd gedaan. Uit de brief die [betrokkene 2] heeft ontvangen, valt immers af te leiden dat sprake was van een inschuld van EON, kennelijk de energieleverancier.
12. Gelet op het voorgaande is de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan, ontoereikend gemotiveerd.
13. De eerste klacht slaagt.
14. De tweede klacht houdt in dat het hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat De Brouwer op verzoek van de verdachte de meter heeft teruggedraaid, zonder te reageren op het verweer/uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, waarin is aangevoerd dat De Brouwer van dat feit is vrijgesproken en ook in hoger beroep als getuige is gehoord en daar heeft verklaard de meter niet (op verzoek van verdachte) te hebben teruggedraaid, zodat het arrest, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
15. Gelet op het slagen van de eerste klacht behoeft deze klacht naar mijn mening geen bespreking meer.
16. Het eerste middel slaagt.
Tweede middel
17. Het middel komt met zes klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 9 tenlastegelegde en de bewijsvoering.
18. Ten laste van de verdachte is onder 9 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en elders in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte op de navolgende tijdstippen de navolgende (grote) geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ) en
- een geldbedrag van (in totaal) 57.660 euro (aangetroffen op of omstreeks 19 januari 2010 in zijn, verdachtes, woning aan de [c-straat 1] te [plaats] )
verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader het navolgende grote geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [001] ) op het bouwproject [...] te [plaats] (Thailand))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf”.
19. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:7.
“Onder feit 9 is aan verdachte verweten dat hij zich in de periode van 18 mei 2004 tot en met 19 januari 2010 – al dan niet tezamen en in vereniging met anderen – schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De opsteller van de tenlastelegging heeft in zes gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze verdachte dit zou hebben gedaan. Het strafbare feit dat onder het tweede gedachtestreepje wordt genoemd heeft het hof afgesplitst. Dit blijft derhalve buiten de onderhavige beoordeling.
Juridisch kader
[…]
Brondelict
Het hof stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep (zie hierna feit 10).
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen, brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op.
Hoeveel geld verdachte precies aan de bewezenverklaring deelneming aan een criminele organisatie heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
Het hof stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrecht Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen. Met andere woorden: hij gaf veel meer contant geld uit dan er legaal binnen kwam. Het hof merkt hierbij op dat het bewezenverklaarde feit 8 en het legale inkomen van verdachte een deel van die uitgaven kan verklaren, maar bij lange na niet alle.
Het hof overweegt dat het met betrekking tot feit 10 (zie hierna) heeft bewezenverklaard dat verdachte lid is geweest van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Verdachte had daarin een belangrijke rol als boekhouder / administrateur van de organisatie.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met dit strafbare feit aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof verwijst naar de opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een uur lang geld telt (zie hierna bij feit 10). De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de criminele organisatie. Uit het bewezenverklaarde feit 10, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een stroom geld is geweest die los staat van de legale inkomsten. Dat deze stroom geld er ook inderdaad is geweest, wordt versterkt door het SFO rapport, waaruit naar voren komt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over aanzienlijk grotere geldbedragen dan uit de legale inkomsten is te verantwoorden.
[…]
Een vermoeden van witwassen
Gelet op het vorenstaande, is de vraag of voor het overige de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
Bij de beoordeling van feit 6 zal het hof per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden. Zo nodig zal het hof enige tussenconclusies formuleren. Daarna zal het hof aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Hierbij zal tevens worden ingegaan op eventuele specifieke standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging indien dit aan de orde is.
Het eerste, derde en vierde gedachtestreepje:
1) € 34.107,50 voor verbouwing/inrichting [b-straat 2] [ik begrijp: [b-straat 1] , DP] te [plaats]
3) € 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te [plaats] (Thailand)
4) Aankoop van een deel van het complex [d-straat 1] te [plaats]
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht door middel van legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels met contant geld zijn betaald. Ook de investeringen in het onroerend goed in Thailand zouden via contant geld zijn geschied met als doel witwassen, aldus het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomstig geld te investeren in een verbouwing van deze panden. Door te investeren in onroerend goed in het buitenland wordt de investering onttrokken aan het directe zicht van de Nederlandse overheid.
Ad 1) [b-straat 1] te [plaats]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het betreffende pand in [plaats] in juni 2007 in ruwbouw-staat door verdachte is gekocht voor € 120.000,00. Het pand is vervolgens afgebouwd. De daadwerkelijke afbouwkosten zijn niet meer te achterhalen. Blijkens een taxatie van de Belastingdienst zou het pand daarna echter € 167.085,00 waard zijn. Dit duidt volgens de verbalisanten op verbouwingskosten ten bedrage van € 47.085,00. Aangezien er één legale betaling van € 892,50 is achterhaald, moet er voor de verbouwing dus verder nog een bedrag van € 34.107,50 zijn betaald, aldus de verbalisanten.
De bankrekeningen van [verdachte] , zoals deze bekend zijn geworden in het onderzoek Kerilia, werden onderzocht op de in genoemd deelonderzoek beschreven uitgaven. De beschreven uitgaven bleken niet via deze bankrekeningen te zijn betaald. Derhalve wordt aangenomen dat deze bedragen contant zijn betaald. Uit het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek komt naar voren dat verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is. Het hof verwijst voor een nadere uiteenzetting naar het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22.
Is hier sprake van witwassen?
Het hof overweegt dat niet vaststaat hoeveel contant geld verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd. Dit zou € 34.107,50 kunnen zijn, maar het zou ook minder kunnen zijn. Verdachte heeft immers connecties in de bouwwereld (via medeverdachte [medeverdachte 1] ) en het is niet onaannemelijk dat hij via [medeverdachte 1] alles goedkoper heeft kunnen uitvoeren. Maar zelfs al zou de verbouwing verdachte aanzienlijk minder hebben gekost – bijvoorbeeld maar de helft – dan nog is dit een contante uitgave die verdachte gelet op zijn inkomen niet heeft kunnen bekostigen. Daarbij merkt het hof nogmaals op dat de betalingen niet zijn gedaan via de bankrekeningen van verdachte.
Nu verdachte bovendien geen verklaring voor de bekostiging van deze verbouwing/inrichting heeft willen geven acht het hof het onderhavige feit wettig en overtuigend bewezen.
Gevoerd verweer
Het hof is bij zijn motivering al ingegaan op hetgeen door de raadsman met betrekking tot dit feit als verweer is aangevoerd. Het standpunt van de raadsman behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Ad 3) Thailand
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [betrokkene 3] diverse documenten zijn aangetroffen, die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. [001] van een bouwproject genaamd [...] in [plaats] te Thailand. In deze stukken wordt onder andere gesproken over gesproken over ‘payment of [medeverdachte 1] , Land nr. [001] , house type Pha Wara’ en facturen voor ‘extra work as for [medeverdachte 1] ' en een totaalbedrag. Er zijn ook facturen op naam van ' [betrokkene 3] ' en/of ' [betrokkene 3] ' en bestelorders, met verwijzing naar '28 [...] ', waaronder een eindfactuur van 6.110.676.00 Bath (p. 7597). Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters [...] , [...] en [...] , met achter iedere letter een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met de woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto's van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan. Ook bij verdachte [verdachte] zijn foto's en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin NN-vrouw aan [betrokkene 4] (de echtgenote van [medeverdachte 1] ) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [betrokkene 4] antwoordt dat [verdachte] er zaterdag heen gaat. Om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [betrokkene 4] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan, omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d: 20 oktober 2009; [betrokkene 3] zit met NN in een keet. NN vraagt of het huis daar nu klaar is. [betrokkene 3] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] samen ten behoeve van de woning in [plaats] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op € 449.610,00, zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij dan hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [betrokkene 3] zijn aangetroffen zien op betalingen die door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand. Dit baseert het hof tevens op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [betrokkene 3] is aangetroffen, met hierop de letters [...] , [...] en [...] , zijnde de beginletters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben acht het hof de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte contant uitgegeven geldbedrag en het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Zoals hierboven reeds vermeld had verdachte een legaal inkomen van € 20.000,00 per jaar. Hiervan heeft verdachte de investering van ongeveer € 150.000,00 echter niet kunnen betalen.
Dit brengt het hof bij de vraag of sprake is van medeplegen. Het hof stelt voorop, dat het bij de beantwoording van deze vraag de eventuele rol van medeverdachte [betrokkene 3] buiten beschouwing zal laten, omdat het hof op dit moment niet kan vaststellen of hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Het hof wijst tegelijk met dit arrest in [betrokkene 3] zaak een tussenarrest om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen naar de verklaring die verdachte in hoger beroep heeft gegeven over de herkomst van zijn geld. Het hof zal zich daarom beperken tot de rol van [medeverdachte 1] en verdachte.
Het hof is van oordeel dat er voor wat dit onderdeel betreft sprake is van medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Het hof zal hierna bij feit 10 vaststellen, dat [medeverdachte 1] en verdachte beiden hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Het geld dat door [medeverdachte 1] en verdachte in het project Thailand is gestoken, is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt het hof dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze twee verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen, waarbij ieders rol van voldoende gewicht was.
Gevoerde verweren:
Door de raadsman is een aantal verweren opgeworpen, te weten:
[...]
c) Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen. Het hof stelt vast dat in het dossier inderdaad geen bewijs voorhanden is dat verdachte de juridische (mede)eigenaar van de woning is. Uit het dossier blijkt dat het voor buitenlanders vanwege Thaise regelgeving overigens onmogelijk is om onroerend goed op eigen haam in eigendom te verkrijgen. Dit laat echter onverlet dat in het dossier (zoals hierboven uiteengezet) wel voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte uit misdaad afkomstig geld in de betreffende woning heeft geïnvesteerd en dat hij, zoals hierna zal blijken, zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof wijst in dit verband ook op het tapgesprek van 9 april 2009 van verdachte (ik begrijp: medeverdachte [medeverdachte 1] , DP) met [betrokkene 5] ( [A] ), waarin onder andere het volgende wordt gezegd: ‘ [medeverdachte 1] zegt die moeten zich inkopen voor 45.000 euro per man. [medeverdachte 1] zegt in de bouwgrond dus, Daar zijn alle kosten bij. [medeverdachte 1] betaalt iets meer omdat hij het bovenste appartement heeft omdat dat meer waard zou zijn. (...) Ja, zegt [medeverdachte 1] , ieder heeft zijn eigen appartement en verhuurt dat dan’.8.
Daarbij wijst het hof op de omstandigheid dat de begrippen verwerven, voorhanden hebben, overdragen zoals opgenomen in art. 420bis Sr, dezelfde betekenis hebben als in de helingsbepalingen, waarbij bijvoorbeeld voor 'voorhanden hebben' geldt dat dat betrekking heeft op ieder feitelijk voorhanden hebben met welk doel of titel dan ook. Deze feitelijke uitleg van de betreffende begrippen impliceert volgens het hof dat voor invulling van de begrippen zoals opgenomen in art. 420bis Sr niet de juridische titel van het voorwerp dat wordt verworven, voorhanden is, wordt overgedragen, wordt omgezet of waarvan gebruik wordt gemaakt bepalend is. De vraag wie er in casu juridisch eigenaar van de woning is, is derhalve naar het oordeel van het hof niet relevant.
Ad 4: De [d-straat 1] te [plaats]
Feiten en omstandigheden
- Het perceel [d-straat 1] te [plaats] is in 2004 gekocht door [medeverdachte 1] en diens echtgenote [betrokkene 4] .
- In 2009 heeft [medeverdachte 1] het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaats). In de loop van 2009 heeft [medeverdachte 1] vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [betrokkene 3] , 1/3 aan zijn drie dochters en 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 2] .
- Op 11 december 2009 heeft [medeverdachte 2] zijn 1/3 deel doorverkocht aan verdachte. Daarbij is afgesproken dat verdachte € 2.500,00 direct moet betalen. Het restant van de koopprijs (zijnde € 60.000,00) dient hij te voldoen in maandelijkse termijnen van € 280,00.
Tussenconclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte inderdaad op 11 december 2009 1/3 deel van het complex [d-straat 1] te [plaats] heeft verkregen, zoals hem in de tenlastelegging wordt verweten. De koopprijs hiervan bedroeg € 62.000,00. Een klein deel hiervan heeft hij contant voldaan. Het overige via een afbetalingsregeling met de verkoper [medeverdachte 2] .
Is hier sprake van witwassen?
Zoals hierboven vastgesteld heeft verdachte een gemiddeld jaarinkomen van ongeveer € 20,000,00. Dat is onvoldoende om een appartement van € 62.500,00 contant te kunnen betalen. Blijkens het dossier heeft verdachte voor het appartement echter slechts € 2.500,00 contant hoeven te betalen. De rest van het verschuldigde bedrag is via een lening van de verkoper gegaan. Wat men daarvan ook moge denken, daarmee staat niet vast dat verdachte dit geld direct heeft moeten betalen. Een vraag is nog hoe de aflossing van de lening aan de verkoper dan is verlopen maar daar is geen onderzoek meer naar gedaan, althans dat blijkt niet uit het dossier.
Het hof kan derhalve niet vaststellen dat verdachte ineens een zodanig geldbedrag heeft moeten neerleggen dat het wel van misdrijf afkomstig moet zijn. Het tenlastegelegde witwassen, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, acht het hof dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
[…]”
20. Het middel komt allereerst met drie klachten op tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte een geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] , heeft verworven en voorhanden gehad.
21. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, aangezien het hof in feite een slag in de lucht heeft gedaan door te overwegen dat niet vaststaat hoeveel geld de verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd en dat dit € 34.107,50 zou kunnen zijn, maar het ook minder zou kunnen zijn en dat het hof de mogelijkheid openlaat dat de verbouwing bijvoorbeeld maar de helft heeft gekost.
22. In zijn bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] in ruwbouw-staat heeft gekocht voor € 120.000,00, waarna het pand is afgebouwd. De kosten voor het afbouwen van het pand waren niet te achterhalen, maar uit de omstandigheid dat het pand nadien is getaxeerd op € 167.085,00 zou duiden op verbouwingskosten van (€ 167.085,00 minus € 120.000,00 =) € 47.085,00. Onder aftrek van een legale betaling van € 892,50 wordt vervolgens – zonder nadere uitleg – gewezen op een bedrag van € 34.107,50 dat volgens verbalisanten “dus” aan verbouwingskosten is betaald. Het hof overweegt vervolgens dat niet vaststaat hoeveel contant geld de verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd en dat dit € 34.107,50 zou kunnen zijn, maar dat het ook minder zou kunnen zijn. Het hof benoemt vervolgens de mogelijkheid dat de verbouwing de verdachte aanzienlijk minder heeft gekost, bijvoorbeeld maar de helft.
23. Uit het voorgaande volgt reeds dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte een geldbedrag van (in totaal) € 34.107,50, uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, ontoereikend is gemotiveerd. Het hof stelt immers vast dat niet vaststaat hoeveel contant geld de verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd en dat dit € 34.107,50 zou kunnen zijn, maar dat het ook minder zou kunnen zijn.
24. Het hof heeft in de bewezenverklaring echter ook de mogelijkheid opengelaten dat de verdachte niet een geldbedrag van (in totaal) € 34.107,50, maar een groot geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat de overweging van het hof dat niet vaststaat hoeveel contant geld de verdachte daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd en dat dit € 34.107,50 zou kunnen zijn, maar dat het ook minder zou kunnen zijn, strikt genomen de mogelijkheid openlaat dat het bedrag dat de verdachte heeft uitgegeven aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] geen groot geldbedrag is geweest. Ik meen echter dat de overwegingen van het hof moeten worden bezien in onderlinge samenhang met de vaststelling van het hof dat de verdachte het pand in juni 2007 in ruwbouw-staat heeft gekocht voor € 120.000,00, dat het pand vervolgens is afgebouwd en dat uit een taxatie is gebleken dat het (afgebouwde) pand vervolgens € 167.085,00 waard was. Gezien de omvang van de waardestijging waarvan kan worden aangenomen dat die (mede) het gevolg is geweest van het afbouwen van het pand, meen ik namelijk dat het hof hoe dan ook uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte een groot geldbedrag heeft uitgegeven aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] . De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte in of omstreeks in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 een groot geldbedrag heeft uitgegeven aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] , is aldus toereikend gemotiveerd.
25. De eerste klacht faalt.
26. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is, aangezien het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte het uitgegeven bedrag heeft witgewassen door dit geldbedrag onder meer te verwerven en voorhanden te hebben. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag niet te verenigen is met het uitgeven van datzelfde geldbedrag.
27. In zijn bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 een groot contant geldbedrag heeft uitgegeven aan de verbouwing en inrichting van het perceel [b-straat 1] te [plaats] . In de bewijsoverwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat nu de verdachte het grote contante geldbedrag in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 heeft uitgegeven, hij het in die periode ook moet hebben verworven en voorhanden moet hebben gehad. Tegen die achtergrond zie ik niet in waarom het bewezenverklaarde verwerven en voorhanden hebben van het grote geldbedrag niet te verenigen zou zijn met het (vervolgens) uitgeven van datzelfde grote geldbedrag. Van onbegrijpelijkheid van de bewezenverklaring is mijns inziens dan ook geen sprake.
28. De tweede klacht faalt.
29. De derde klacht houdt in dat het hof ten aanzien van de herkomst van het geld gewezen heeft op de eveneens bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie, terwijl dat feit gelijktijdig en niet voorafgaande aan het witwassen is gepleegd, zodat de uit dat misdrijf eventueel voortvloeiende opbrengsten dus niet aan het verwerven ten grondslag kan hebben gelegen.
30. Zoals hierna bij de bespreking van het derde middel aan de orde zal komen, is ten laste van de verdachte onder 10 bewezenverklaard, kort gezegd, dat hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De enkele omstandigheid dat deze periode (grotendeels) samenvalt met de periode waarin de verdachte het grote contante geldbedrag heeft uitgegeven aan de verbouwing en inrichting van het perceel [b-straat 1] te [plaats] staat mijns inziens niet in de weg aan het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte het grote geldbedrag dat hij heeft uitgegeven aan de verbouwing en inrichting van het perceel [b-straat 1] te [plaats] heeft verworven uit de deelneming aan de criminele organisatie. De omstandigheid dat de bewezenverklaarde periodes overlappen sluit immers geenszins uit dat de verdachte gedurende de onder 9 bewezenverklaarde periode op een of meer momenten een geldbedrag heeft verworven uit de onder 10 bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie en vervolgens het verworven geldbedrag heeft uitgegeven aan de verbouwing en inrichting van het perceel [b-straat 1] te [plaats] .
31. De derde klacht faalt.
32. De vierde en vijfde klacht komen op tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro, uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer 28) op het bouwproject [...] te [plaats] (Thailand), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet.
33. Met de vierde klacht klaagt het middel dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is, aangezien het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander het uitgegeven bedrag heeft witgewassen door dit geldbedrag onder meer te verwerven en voorhanden te hebben. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag niet te verenigen is met het uitgeven van datzelfde geldbedrag.
34. In zijn bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 ieder een contant geldbedrag van in totaal € 149.870,00 contant hebben betaald voor de woning in [plaats] en de inrichting van de woning, zijnde in totaal € 299.740,00. In de bewijsoverwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat nu de verdachte en de medeverdachte het contante geldbedrag van in totaal € 299.740,00 in de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 hebben uitgegeven, zij het in die periode ook moeten hebben verworven en voorhanden moeten hebben gehad. Tegen die achtergrond zie ik niet in waarom het bewezenverklaarde verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag niet te verenigen zou zijn met het (vervolgens) uitgeven van datzelfde geldbedrag. Van onbegrijpelijkheid van de bewezenverklaring is mijns inziens dan ook geen sprake.
35. De vierde klacht faalt.
36. De vijfde klacht houdt in dat het hof bij de verwerping van een door de verdediging gevoerd verweer heeft verwezen naar een tapgesprek dat door verbalisanten redengevend wordt geacht voor een geheel ander feit waarvan de verdachte is vrijgesproken, namelijk het witwassen van een pand gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] .
37. In dat kader stel ik vast dat het hof in zijn bewijsoverwegingen een tapgesprek van 9 april 2009 tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene 5] heeft aangehaald, terwijl dat tapgesprek blijkens de daarbij door het hof geplaatste voetnoot als bijlage is gevoegd bij een proces-verbaal dat betrekking heeft op het onderzoek naar de koop van onroerend goed gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] en niet op het onderzoek naar de aankoop, bouw en inrichting van de onderhavige woning in Thailand. Zoals ook blijkt uit de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof de verdachte vrijgesproken van witwassen met betrekking tot de aankoop van een deel van het complex gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] . Verder kan uit de door het hof weergegeven inhoud van het tapgesprek naar mijn mening niet volgen dat het, ondanks de vindplaats in het dossier, toch betrekking heeft op de woning in Thailand.
38. Gelet op het voorgaande heeft het hof een niet redengevend bewijsmiddel voor het bewijs gebezigd. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens echter niet te leiden. In de eerste plaats meen ik namelijk dat wanneer het tapgesprek wordt weggedacht, de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging zonder meer toereikend is gemotiveerd.9.Verder kan hetgeen het hof overigens heeft overwogen met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs in het dossier dat de verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand de verwerping van dat verweer naar mijn mening zelfstandig dragen. Gelet daarop heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.
40. De vijfde klacht faalt.
41. Ten slotte en ten zesde klaagt het middel dat het hof in het arrest de door verbalisanten opgestelde kasopstelling mede als bewijsmiddel heeft gebruikt zonder te responderen op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdediging in hoger beroep heeft ingenomen, namelijk dat de rechtbank eerder ten onrechte de door verbalisanten getrokken conclusies heeft overgenomen zonder de beschikking te hebben over de aan de berekening ten grondslag liggende documenten en stukken en dat en waarom de verbalisanten onjuiste uitgangspunten en conclusies hebben gehanteerd respectievelijk getrokken, zodat niet kan of mag worden uitgegaan van de kasopstelling.
42. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“9.1 WITWASSEN € 34.107,50 (VERBOUWING [b-straat 1] )
136. Cliënt wordt hier verweten dat hij een bedrag van € 34.107,50 zou hebben witgewassen. Welnu, allereerst is het kennelijk het onderzoeksteam absoluut onduidelijk wat witwassen nu eigenlijk precies inhoud. Ik zal dat toelichten.
137. Witwassen houdt in dat geldbedragen en/of goederen zijn verworven, voorhanden gehad, overgedragen en of weggezet en/of gebruik gemaakt, terwijl er de wetenschap is dat die goederen of gelden onmiddellijk of middelijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Welnu, op dit laatste stuk stuit het al af.
138. Er wordt uitgegaan van een investering in de woning (ik kom hier zo direct op terug) van € 34.107,50. Dit zou zijn uitgegeven over een periode van 3 jaren (!). Dit betekent een bedrag van ongeveer 900 euro per maand. Dit, geachte leden van het hof, is nou niet een bedrag dat cliënt niet kan verantwoorden als dit al contant zou zijn uitgegeven. Cliënt had de beschikking over vele contanten en had ook vele contante inkomsten, onder andere uit verhuur en [B] .
139. Ik kan dan ook met alle goede wil van de wereld niet plaatsen hoe en waar het openbaar ministerie het bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf vandaan wil halen en nog beter: zou kunnen bewijzen. Dat kunnen ze niet.
140. Dit is overigens een geheel theoretische discussie, want ook hier weer heeft het onderzoeksteam zich van een fantasierijke kant laten zien. Ook hier weer is het dossier gebaseerd op aannames van het onderzoeksteam, waarbij elk bewijs voor die aannames ontbreekt.
141. Ik wijs u op de pagina’s 6410 e.v., waarin over de (geschatte) bouwkosten van de [b-straat] wordt gerelateerd. Op de eerste pagina wordt al aangegeven dat men de werkelijke uitgaven van cliënt niet kan bepalen omdat die niet achterhaald konden worden. Er wordt weer een heleboel aangenomen, er wordt een heleboel vermoed, vaak zelfs tegen de verklaringen van de mensen die de werkzaamheden zouden hebben uitgevoerd in. Nee, het team had duidelijk een bepaald beeld en als er een antwoord werd gegeven dat niet in dat beeld paste, dan werd gewoon gesteld dat er vermoedelijk contant was betaald. Als er geen bon van een bad kon worden gevonden, dan was dat bad contact betaald. Als iemand zegt geschilderd te hebben, maar geen geld hiervoor gevraagd te hebben dan is dat onzin voor het onderzoeksteam en is er toch betaald. Uiteindelijk leid dat toch nog tot de conclusie dat men niet kan bepalen wat er is uitgegeven.
142. En dan gaat men schatten. En hoe!!! Pagina’s 6412 en 6413: Het pand wordt getaxeerd en de grondwaarde wordt gesteld op een bedrag ad € 32.585. De opstal op € 134.500. Tezamen komt dat op € 167.085.
143. Client kocht het pand voor € 120.000. Dus is de logica van het onderzoeksteam kennelijk, is er een bedrag van (€ 167.085-€ 120.000) € 47.085 geïnvesteerd. Hiervan wordt dan nog een bedrag van € 892,50 afgetrokken dat men in een bankoverboeking tegen was gekomen en dat maakt het contant geïnvesteerde bedrag € 46.192,50.
144. Daar blijft het gegoochel met cijfers echter niet bij. Dan ineens stelt men dat cliënt exact hetzelfde bedrag moet hebben geïnvesteerd als [medeverdachte 1] en dat bedrag is € 35.000, afgaande op een inschatting die door de dochter van [medeverdachte 1] bij de aanvraag hypotheek is gedaan (!?). Bij cliënt trekt men daar het bedrag van € 892,50 vanaf en voilà daar hebben we het bedrag ad € 34.107,50 dat cliënt zou hebben witgewassen!
145. Ik ben benieuwd wat uw hof hierover gaat vinden maar ik heb zelden zo een sfeer zettende en fantasierijke opbouw van een zaak gezien. Men schrijft zomaar wat om kennelijk maar wat te schrijven. Geen enkele concrete aanwijzing, enkel werkend en rekenend naar de vooraf ingenomen gewenste eindconclusie. Dat daar ineens een heel raar rekenstapje (van 46.192,50 naar 35.000,00 zonder logische uitleg) voor nodig is, maakt de pret niet minder. We roepen gewoon maar wat, we kijken wel wat er van blijft hangen bij de rechtbank uiteindelijk, lijkt de gedachte te zijn geweest. Zo werkt dat niet, geachte leden van het hof.
HET VONNIS VAN DE RECHTBANK
146. De rechtbank maakt het nog bonter: Zij stelt niet te kunnen vaststellen wat het bedrag moet zijn geweest (zie vonnis pagina 14 alinea 3), maar zelfs al zou de verbouwing cliënt minder hebben gekost, bijvoorbeeld de helft (??!!?) dan is dat nog een contante uitgave die cliënt op basis van zijn inkomen niet heeft kunnen bekostigen. Nu cliënt geen verklaring heeft willen geven acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
147. Ik begrijp hier helemaal niets van! Wel degelijk heb ik namens cliënt aangegeven dat de middelen er waren. Zelfs met het (volstrekt willekeurig genoemde ) bedrag ad € 34.107,50 was het voor cliënt nooit een probleem geweest nu dit op 900 per maand uitkwam en een veelvoud aan contanten in die periode beschikbaar waren (via [B] ).
148. Als we de rechtbank zouden volgen en de helft nemen, dan is dat nog maar zo’n 400 per maand. Welnu, dat kon cliënt ook heus wel verantwoorden hoor.
149. Maar het probleem ligt al daarvoor: de rechtbank gaat uit van het verkeerde uitganspunt: het uit de fantasie van het onderzoeksteam ontsproten bedrag. Het staat helemaal nog niet vast dàt er contant geld is uitgegeven, laat staan gelden die van misdrijf afkomstig waren! De rechtbank slaat enkele stappen over en maakt zich dan met de opmerking: cliënt zegt er niks over dus het moet wel zo zijn, veel te gemakkelijk vanaf.
KASOPSTELLING EN VERWIJZING NAAR SFO
150. Afgelopen weekend heb ik de gehele vrijdagavond, zaterdag en zondag besteed aan het doornemen van het SFO dat afgelopen vrijdag om 16:30 uiteindelijk aan mij is overhandigd.
151. Het rijkt te ver om nu een allesomvattend en tot op de euro uitgewerkte weerlegging op de kasopstelling (pagina 22 dossier SFO) te geven. Ik overhandig u wel een uitdraai, zodat ik precies kan aanwijzen waar sowieso uit blijkt dat ook hier weer de fantasie van het overijverige onderzoeksteam op hol is geslagen. 152. Erger nog: de rechtbank gaat er in mee, zonder eigen onderzoek en de rechtbank baseert haar bewezenverklaring erop. Dat, geachte leden van het hof, is onbegrijpelijk! Ik leg het u uit:
153. De rechtbank neemt bij dit feit (en overigens geldt dat ook voor de bewezenverklaring van andere feiten zoals Thailand en de criminele organisatie) op pagina 13 van het vonnis de volgende stelling in: “De rechtbank stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrecht Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen” De rechtbank stelt het vast, dus geeft een oordeel en maak het tot feit waarop zij vervolgens haar oordeel tot bewezenverklaring baseert.
154. De rechtbank verwijst naar de pagina die ik u zojuist overhandigde: de kasopstelling.
[e-straat] (feit 9, zesde gedachtestreepje)
155. Welnu, ik zal die eens met u willen doornemen. Ik zie al direct een probleem: de beweerdelijke uitgave van € 17.920,00 euro onder de noemer [e-straat] . We zullen straks dit feit zelf nog doornemen, maar de rechtbank heeft cliënt vrijgesproken van dat feit: zie pagina 19 van het vonnis: dit was geen witwassen! Hoe kan de rechtbank dan de juistheid van het schema beamen als dit in dat schema tot de contante uitgaven wordt geteld???
Beginvermogen/DNB
156. Het beginvermogen dan: dat is volgens het schema € 9.579,81. Dat bedrag bestaat uit € 3.000,00 die cliënt volgens aangifte IB op 31 december 2002 in bezit had en een bedrag ad € 6.579,81. Dat laatste bedrag betrof de waarde van de guldens die cliënt had teruggevonden na een verhuizing en die hij in 2008 omwisselde bij de Nederlandse Bank (DNB). Goed ik kan nog begrijpen dat men dit bij het beginvermogen telt (hij wist niet meer dat hij het had, maar had het kennelijk wel). Maar volstrekt ONBEGRIJPELIJK is het dat in het schema ditzelfde bedrag onder de post DNB bank nu als contante uitgave is opgenomen. De rechtbank vind het kennelijk goed: volgens haar klopt het schema, want zij haalt haar bewijs eruit.
Huur [b-straat]
157. In het schema is ook onder de noemer Huren [b-straat] een bedrag van € 13.000,00 opgenomen als contante uitgave. Dat is raar, want geenszins is vastgesteld dat dit een uitgave van cliënt was. Het onderzoeksteam denkt dat die huur niet echt is en dat cliënt dat gestort heeft om ‘wit te wassen’ maar geenszins staat dit vast.
158. Nog sterker: dit feit is door de rechtbank nog helemaal niet beoordeeld, want maakt deel uit van de afgesplitste zaak die nog altijd voor moet komen en waarin ik al 6 jaren aan het wachten ben tot ik eindelijk de huurder [betrokkene 6] mag horen!!!! De rechtbank wees het verzoek hiertoe al in december 2014 toe, maar de getuige is nog altijd niet gehoord. Hoe dan ook: er is geen plaats voor dit bedrag in de kolom contante uitgaven, maar de rechtbank heeft dat niet opgemerkt.
Huurinkomsten aan verkeerde kant vergelijking
159. Het valt sowieso wel op dat alle huurinkomsten aan de verkeerde kant van het schema staan. Enkel omdat het onderzoeksteam denkt dat het (omdat contant betaald) geen huurinkomsten waren wordt een bedrag ad € 72.338,15 zomaar als contante uitgave aangemerkt in plaats van contante inkomsten. Sowieso was het legale (niet perse contante) inkomen van cliënt vele malen hoger, want ook de wel legale huurinkomsten zijn niet onder het inkomen geteld.
Verbouwing [c-straat]
160. Er staat onder de noemer verbouwing [c-straat] zomaar een bedrag ad € 356.507,75 genoemd. Dat is nogal wat! Dat is een derde van de totale beweerde contante uitgave! Laten we dat eens nader bekijken dan:
161. Ik overhandig u pagina 23 van het SFO dossier Bouwkosten [c-straat] . We zien een schema: onderaan prijkt het bedrag ad € 356.507,75. Hoe komen ze hierop? Welnu, uit het schema blijkt dat men een getaxeerde waarde voor de twee appartementen aanneemt van 667.460 (617.460 + 50.000). Die waarde is volstrekt onbegrijpelijk! In 2008 bleek de WOZ waarde van de twee appartementen inclusief de grond eronder € 364.000 (208.000 + 156.000) te zijn. Ik haal dat uit de belastinggegevens van cliënt,
162. Dat is dus een verschil van € 303.460,00. Op die manier is de berekening van ruim 356.000 contant uitgave ineens verklaarbaar, maar niet aannemelijk! Het onderzoekteam rekent behoorlijk creatief en komt op berekeningen door zelf maar wat beginwaardes te bepalen en vervolgens te gaan rekenen. Maar die beginwaardes zijn volstrekt onlogisch en daarmee kan de berekening ook niet kloppen! De rechtbank heeft er geen aandacht voor willen hebben: zij hebben dit schema tot feit gebombardeerd!
Eindvermogen
163. Zo zijn er nog vele andere vreemde zaken op te merken aan het schema. Zonder uitputtend te willen en kunnen zijn wil ik bijvoorbeeld nog wijzen op het feit dat het eindvermogen van cliënt in het schema op 59.532,74 wordt gesteld. Een nadere bestudering leert dat de aangetroffen 57.660 euro (kom ik later nog op terug, is onderdeel 9 5e gedachtestreepje) onderdeel daarvan is. HOEZO is dat dan een contante uitgave? Dat is het niet: dat maakt een vertekend beeld.
Nibud
164. Ook de Nibud berekening (komt zomaar op € 75.996,24) wordt zonder pardon als contante uitgave aangemerkt: nog los van alles wat hierover te zeggen valt inhoudelijk, kan het natuurlijk nooit zo zijn dat de rechtbank dit zomaar als feit accepteert en als bewijs gebruikt.
Contante uitgaven
165. Indien ik de hele map contante uitgave doorneem, zie ik dat daar ook veel facturen bijzitten die voor [B] waren. Natuurlijk heeft cliënt vaak zaken afgerekend en dan later weer uit de kas van [B] gehaald: zo gaat dat. Zijn dat dan contante uitgeven die cliënt gedaan heeft? Natuurlijk niet! Dat is broekzak-vestzak, zoals we dat noemen.
166. Cliënt dient vanwege het ontbreken van zelfs maar een begin van bewijs te worden vrijgesproken van dit onderdeel.
9.3
WITWASSEN € 449.610,00 ( [plaats] , THAILAND)
[…]
205. […] De rechtbank lijkt ook hier de inmiddels door mij veelbesproken onjuiste kasopstelling te hebben gebruikt.”
42. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter die in zijn beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dient, ingevolge art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Deze plicht tot nadere motivering houdt in dat het standpunt in de uitspraak beargumenteerd moet worden weerlegd. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt.10.
43. Het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] is door de raadsman onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, de gebreken die kleven aan de wijze waarop is vastgesteld welk geldbedrag de verdachte heeft uitgegeven aan de verbouwing van dat pand en aan de kasopstelling waaruit zou moeten blijken dat de verdachte meer geld contant heeft uitgegeven, onder andere aan de verbouwing van dit pand, dan waarover hij legaal kon beschikken. Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit standpunt afgeweken door tot een bewezenverklaring te komen van het onder 9 tenlastegelegde ten aanzien van het geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ). Het hof heeft daarbij overwogen dat het bij zijn motivering al is ingegaan op hetgeen door de raadsman met betrekking tot dit feit als verweer is aangevoerd, zodat het standpunt van de raadsman geen verdere bespreking behoeft.
44. In dat kader valt echter op dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de kasopstelling, maar het hof in zijn bewijsoverwegingen wel is uitgegaan van de juistheid van het resultaat van de kasopstelling. Allereerst stelt het hof in zijn bewijsoverwegingen namelijk vast dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53, maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen en dat hij veel meer contant geld uit gaf dan er legaal binnen kwam. Verder heeft het hof overwogen dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek naar voren komt dat de verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is, waarbij het hof voor een nadere uiteenzetting verwijst naar het strafrechtelijk financieel onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22, te weten de kasopstelling.
45. Uit het voorgaande volgt dat het hof bij de bewezenverklaring met betrekking tot het geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ) de kasopstelling voor het bewijs heeft gebezigd, terwijl het in het geheel niet is ingegaan op hetgeen de raadsman van de verdachte met betrekking tot (on)juistheid van die kasopstelling heeft aangevoerd. Tegen die achtergrond meen ik dat het hof in dit geval in strijd met art. 359, tweede lid, Sv in onvoldoende mate de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte diende te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de bewezenverklaring.
46. De zesde klacht slaagt.
47. Het middel slaagt.
Derde middel
48. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 10 tenlastegelegde en/of de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer onvoldoende met redenen zijn of is omkleed.
49. Ten laste van de verdachte is onder 10 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of (elders) in Nederland en in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
50. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:11.
“Is er sprake van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat het hof hiervoor heeft overwogen staat vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [f-straat 1] te [plaats] , het binnen Nederland brengen van hennep en het verwerken van hennep aan de [g-straat 1] te [plaats] .
De manier waarop dat alles is gebeurd getuigt van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij in verschillende samenstellingen wordt geopereerd.
Voor wat betreft het telen van hennep wijst het hof in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Het telen van hennep heeft gedurende een langere periode plaatsgevonden. Zelfs als het telen alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [f-straat 1] te [plaats] – en het hof heeft geen reden de duur daartoe te beperken – is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hennepteelt
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen en het binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals het Openbaar Ministerie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor het hof vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst het hof naar het feit dat [betrokkene 7] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst € 10.000,00 en bij de tweede € 20.000,00. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst het hof naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [medeverdachte 1] thuis, waarop te zien is dat hij en [verdachte] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn. Naar het oordeel van het hof handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC gesprek van 1 augustus 2009 waarin [medeverdachte 1] tegen ene [betrokkene 8] zegt: ' [betrokkene 8] , ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan... [betrokkene 8] , ik heb ook goede jaren gehad'.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [medeverdachte 1] wil € 9.000 betalen aan [betrokkene 8] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC gesprek op 9 september 2009 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . [verdachte] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats] , anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Voor wat betreft de bewijsmiddelen verwijst het hof tevens naar de bewijsmiddelen zoals weergegeven bij de bewezenverklaarde feiten 1 t/m 3.
Witwassen
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat er sprake is van witwassen door leden van de criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof hebben deze witwashandelingen echter zodanig incidenteel plaatsgevonden, veelal ook nog eens door leden van de organisatie afzonderlijk, dat niet kan worden geconcludeerd dat de organisatie als oogmerk witwassen had.
[…]
De leden van de criminele organisatie
De criminele organisatie bestaat uit [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Het hof motiveert dat als volgt.
[medeverdachte 1]
sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [f-straat 1] te [plaats] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere [verdachte] en [medeverdachte 3] . Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [medeverdachte 1] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar door hem wordt geteld, samen met [verdachte] . Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten {zie hiervoor OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (zie hiervoor datzelfde OVC gesprek).
Tenslotte is er nog een OVC gesprek op 30 september 2009 waarin [medeverdachte 1] een onbekend gebleven man vraagt of ‘hij het ook goed doet drogen' en 'dat hij goed moet drogen'.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [medeverdachte 1] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. […]
Verdachte (ik begrijp: de medeverdachte [medeverdachte 1] , DP) neemt op grond van hetgeen hiervoor reeds is weergegeven beslissingen op een gezaghebbend niveau dat het hof niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
[verdachte]
is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is het hof ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [medeverdachte 1] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [medeverdachte 1] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC gesprekken waaruit het hof afleidt dat [verdachte] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
OVC 28 augustus 2009
NN-man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[verdachte] : Jaja.
NN-man: kijk deze oogst is gewoon zo...
[verdachte] : Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen...
[verdachte] : Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was... even kijken... wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8.
Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19. ..
OVC 9 september 2009
[verdachte] : zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN-man: ja
[verdachte] : Dit had hij betaald., ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder...
NN-man: wat was dat 1800 honderd
[verdachte] : 1800... (onverstaanbaar)...
[verdachte] : In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen... Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790... Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
OVC 24 september 2009
[verdachte] : Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[verdachte] : Het is niet... werk maar je moet er wel bijblijven... alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het – zoals bij ieder criminele organisatie – immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie, leidt het hof af uit de omvang van de opbrengst die [verdachte] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij het hof hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie. [verdachte] investeert samen met [medeverdachte 1] in de woning in Thailand.
[medeverdachte 3]
is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek.
Hij bouwt de plantage aan de [f-straat 1] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [g-straat 1] en vergezeld de leider van de criminele organisatie – [medeverdachte 1] – als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht het hof [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.”
51. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
52. De eerste deelklacht houdt in dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van de deelneming aan de criminele organisatie onder meer heeft overwogen dat de verdachte samen met twee medeverdachten in de verwerkingslocatie aanwezig is geweest op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, terwijl dit niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt en het hof ook niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen heeft aangeduid waaraan het hof dit heeft ontleend. In dat kader wordt door de stellers van het middel aangevoerd dat door en namens de verdachte ook het verweer is gevoerd dat de verdachte zich niet aan “het medeplegen van hennep” schuldig heeft gemaakt, dat daartoe onder meer is aangevoerd dat uit geen bewijsmiddel kan volgen dat de verdachte ooit aanwezig is geweest op een locatie waar hennep werd geteeld en dat de verdachte ook is vrijgesproken van het medeplegen van een hennepdelict. Dit klemt volgens de stellers van het middel te meer nu de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk en specifiek verweer heeft gevoerd en daarbij heeft aangevoerd dat en waarom de eerder door de rechtbank gebruikte redenering, die het hof in het bestreden arrest ook heeft gebruikt, onjuist en onbegrijpelijk is.
53. Ik stel vast dat het hof, anders dan de rechtbank, de verdachte heeft vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Aan de verdachte was tenlastegelegd, kort gezegd, (onder 1) het medeplegen van het telen van hennep in een pand aan de [f-straat 1] in [plaats] (Duitsland), (onder 2) het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hennep door hennep te vervoeren vanuit de hennepkwekerij in het pand aan de [f-straat 1] in [plaats] naar het pand aan de [g-straat 1] in [plaats] respectievelijk (onder 3) het medeplegen van het bewerken of verwerken dan wel aanwezig hebben van hennep in een pand aan de [g-straat 1] te [plaats] . Het hof heeft de verdachte van deze feiten vrijgesproken en daartoe overwogen dat het onvoldoende overtuigend bewezen acht dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het telen van hennep op de genoemde locaties. Meer in het bijzonder heeft het hof overwogen dat het opvallend is dat de verdachte zich op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 heeft bevonden in de buurt van de [g-straat 1] , in de buurt van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , maar dat het deze enkele omstandigheid onvoldoende acht om de verdachte ook aan te merken als medepleger van het telen van hennep.12.
54. In de bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft het hof ten aanzien van de rol van de medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de criminele organisatie onder meer overwogen dat hij in de verwerkingslocatie aanwezig is op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] . Het valt echter op dat het hof met betrekking tot de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie niet in aanmerking heeft genomen dat hij in de verwerkingslocatie aanwezig is geweest op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt. Integendeel, met betrekking tot de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie wijst het hof enkel op zijn betrokkenheid bij de boekhouding van de criminele organisatie.13.
55. Tegen de achtergrond van het voorgaande meen ik dat het hof bij de bespreking van de rol van de medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de criminele organisatie kennelijk abusievelijk heeft opgenomen dat ook de verdachte aanwezig was in de verwerkingslocatie op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt. Wanneer het bestreden arrest met verbetering van die kennelijke misslag wordt gelezen, in die zin dat het heeft overwogen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] in de verwerkingslocatie aanwezig is op de twee dagen dat de oogst uit de [f-straat 1] daar wordt verwerkt, samen met onder andere de medeverdachte [medeverdachte 3] , komt aan de eerste deelklacht de feitelijke grondslag te ontvallen.
56. De eerste deelklacht faalt.
57. De tweede deelklacht houdt in dat uit het arrest volgt dat het hof een verboden cirkelredenering heeft gehanteerd door het bewijs van witwassen te baseren op de omstandigheid dat de verdachte aan een criminele organisatie heeft deelgenomen en dus illegale inkomsten heeft genoten en het bewijs van deelneming aan de criminele organisatie te baseren op de omstandigheid dat de verdachte bedragen heeft witgewassen.
58. Uit de hiervoor bij de bespreking van het tweede middel weergegeven bewijsoverweging van het hof komt naar voren dat, zoals aan deze deelklacht ten grondslag is gelegd, het bewijs van het witwassen mede is gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en daarmee aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Met betrekking tot de onder 10 bewezenverklaarde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven volgt uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering van het hof dat de bewezenverklaring in de kern is gebaseerd op de betrokkenheid van de verdachte bij de boekhouding van de criminele organisatie die het hof afleidt uit de bemoeienis van de verdachte met de administratie van de hennepplantages zoals die blijkt uit OVC-gesprekken en uit de omstandigheid dat op camerabeelden is te zien dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende zestig minuten contant geld aan het tellen zijn. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie leverde, waarbij het hof uit de omvang van de opbrengst die de verdachte voor zijn werkzaamheden kreeg, afleidt dat zijn bijdrage ook als zodanig werd gewaardeerd door de criminele organisatie. In dat kader overweegt het hof dat uit de witwasdossiers blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen en dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning in Thailand heeft geïnvesteerd.
59. Uit het voorgaande volgt mijns inziens niet dat het hof het bewijs van deelneming aan de criminele organisatie heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte bedragen heeft witgewassen. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat het hof de deelneming van de verdachte aan de criminele organisatie heeft gebaseerd op zijn betrokkenheid bij de boekhouding van de criminele organisatie zoals die blijkt uit het met de medeverdachte [medeverdachte 1] tellen van contant geld en de inhoud van OVC-gesprekken. Het hof haalt het witwassen slechts aan als bevestiging van zijn oordeel dat de verdachte door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden een wezenlijke bijdrage leverde aan de criminele organisatie. Daarnaast neem ik in aanmerking dat het hof uitdrukkelijk heeft overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat de organisatie als oogmerk witwassen had.
60. Gelet hierop meen ik dat de deelklacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en aldus feitelijke grondslag ontbeert.
61. De tweede deelklacht faalt.
62. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte als bewijsmiddel de kasopstelling heeft betrokken, terwijl door de verdediging door argumenten onderbouwd is aangevoerd dat en waarom deze kasopstelling niet voor het bewijs mag of kan worden gebruikt
63. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“10. CRIMINELE ORGANISATIE
246. Als laatste het verwijt dat cliënt deelgenomen heeft aan een criminele organisatie.
247. De officier van justitie heeft hier het opsporingsteam eigenlijk één-op-één gevolgd, waarbij de officier dezelfde conclusies heeft getrokken, welke allemaal op vermoedens zijn gebaseerd. Vermoedens en aannames, dat zijn hier ook weer de dragende factoren.
248. Cliënt zou met [medeverdachte 1] en anderen hebben samengewerkt in nauw verband met het oogmerk tot het plegen van strafbare feiten. Ter onderbouwing wordt enerzijds aansluiting gezocht bij de feiten 1 tot en met 9 die wij zojuist allemaal hebben behandeld en waarvan we de conclusie van de verdediging inmiddels kennen. Daarnaast wordt het vergaande verwijt van deelname aan een criminele organisatie opgehangen aan een groot aantal strafbare feiten (althans verdenkingen daarvan) die helemaal niet aan cliënt kunnen worden gekoppeld!
249. Ik begrijp best dat het praktisch is om bijvoorbeeld in deze zaak de zittingsdagen voor alle verdachten tegelijk te houden, maar dat betekent nog niet dat men die verdachten onderling ook zomaar lukraak aan elkaar kan knopen. Ik geef U een voorbeeld, geachte leden van het hof. [medeverdachte 3] wordt aan een groot aantal hennepkwekerijen gekoppeld, welke kwekerijen ik in het hele 85.000 pagina’s tellende dossier op geen enkele wijze aan mijn cliënt ook maar zijdelings gelinkt zie worden. Het is uiteraard zo dat cliënt deze [medeverdachte 3] kende. Ook deden zij ongetwijfeld zaken met elkaar; cliënt was nota bene werkzaam in/voor een growshop! Met de wetgeving van die tijd was dit overigens geen verboden bezigheid.
250. Zonder een oordeel te willen vellen over - of zonder beschuldigend te willen wijzen naar [medeverdachte 3] - kan het niet zo zijn dat cliënt zomaar via de algemene verzamelkapstok van criminele organisatie gekoppeld wordt en verantwoordelijk wordt gehouden voor wat anderen doen. Dat zet namelijk cliënt met zijn growshop nogal in een kwetsbare positie. Het zou wellicht kunnen (daarmee overigens niet gezegd dat dit het geval is) dat cliënt op de hoogte was van sommige locaties, sommige activiteiten van de klanten van de growshop, doch dat maakt niet dat cliënt hier deelname aan had, verantwoordelijk voor was, zeggenschap in had of überhaupt enig (financieel) belang hierbij had. Zelfs als cliënt zijn klanten op verzoek adviseerde (hetgeen nu in deze tijd nog wat discutabeler ligt dan toen) dan nog maakt hem dat geen medepleger of onderdeel van een organisatie.
251. Wat men verder nog vergeet, is dat cliënt met [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] (voornamelijk die twee), uiteraard goede vrienden was. Ze deelden lief en leed met elkaar en zaten ook samen in zaken. [B] is daar een mooi voorbeeld van, maar ook voor de toekomst zag men elkaar ( [d-straat] ) als toekomstige samenwerkers. Dat maakt het zo lastig om weerwoord te geven aan het verwijt van het openbaar ministerie dat er sprake is van een organisatie. Immers ja, men had vaak overleg met elkaar, men zag elkaar dagelijks, men telde vaak geld samen (dat er in [B] en het project [d-straat] veel contant gewerkt (zonder contant als crimineel aan te merken, zoals het OM dat onterecht steeds doet) werd is inmiddels ook wel duidelijk), doch dat is iets anders dan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van strafbare feiten.
252. De feiten die cliënt heden tenlastegelegd worden, kunnen ook voor een groot deel niet worden gezien als feiten die in organisatorisch verband zijn gepleegd. Hypotheken die cliënt heeft genomen voor eigen aankopen, zaken die bij cliënt thuis zijn aangetroffen; allemaal individuele feiten die niets met de rest van doen hebben. Datzelfde geld uiteraard andersom.
253. De officier schiet door in zijn enthousiasme om de zaak grootser te maken dan hij is. Er worden knipdagen genoemd ter onderbouwing van de activiteiten van de criminele organisatie, waarvan Uw rechtbank reeds eerder heeft vastgesteld dat het maar de vraag is of er überhaupt wel knipdagen waren. Knipsters die deel zouden uitmaken van de criminele organisatie worden als het aan de officier ligt vrijgesproken van deelname! Hoe moet ik dat dan rijmen? 254. Een criminele organisatie... Ik herinner U aan wat ik eerder al zei vandaag: 7+ jaar onderzoek en 1 concreet verwijt van een plantage en twee knipdagen. Als een organisatie dit tot resultaat heeft in al die jaren dan is het geen organisatie maar een storm in een glas water!
255. Het dossier criminele organisatie wordt getracht nog wat kracht bij te zetten met de opsomming van een aantal OVC-gesprekken, maar ook dat biedt hier geen uitkomst. De gesprekken zijn multi-interpretabel en uiterst slecht van kwaliteit. Daar waar over opbrengst of kosten en geld gesproken wordt zou het inderdaad over kwekerijen kunnen gaan. Het zou echter met net zoveel gemak over opbrengsten van [B] kunnen gaan of over opbrengsten van kwekerijen van klanten van [B] (men schept graag op en grootspraak is niemand vreemd in die kringen), waar cliënt zelf helemaal geen financieel belang bij heeft. Het kan over zoveel zaken gaan, doch het openbaar ministerie filtert daar precies het door haar gewenste plaatje uit wat haar goeddunkt. Het is als een moord zonder lijk: we denken dat er iemand is vermoord, maar we weten niet wie, niet waar en niet hoe. Maar laten we dan toch maar vervolgen. Bij moord is dat lastig, maar bij dit soort zaken is het voor het openbaar ministerie dan kennelijk makkelijk genoeg: criminele organisatie, terwijl we de feiten die die organisatie pleegt zelf niet concreet met plaats locatie en tijd kunnen benoemen.
256. Dat is te gemakkelijk, te kort door de bocht en daarmee opent het openbaar ministerie voor zichzelf teveel deuren, zonder wettelijke grondslag.
257. De rol van de afzonderlijke verdachten in de vermeende criminele organisatie en hun onderlinge duurzame samenwerking is naar plaats, tijd, handeling en personen in het dossier in onvoldoende mate onderbouwd om aan de hand daarvan vast te kunnen stellen dat sprake is van een criminele organisatie.
258. Om het belang bij een strenge beoordeling van deze manier van beschuldigen door het openbaar ministerie te benadrukken, geef ik U dit in overweging. Op deze wijze omzeilt het openbaar ministerie op ongewenste wijze de inmiddels zelfs op Europees niveau bestaande jurisprudentie (Geerings bijvoorbeeld) om haar ontnemingsvordering(en) te kunnen gaan baseren en extrapoleren op feiten waarvan en waarvoor geen veroordelingen zijn gegeven. Als die concrete feiten apart ten laste waren gelegd zou het tot een vrijspraak komen, nu er geen bewijs voorhanden is. Nu het onder de noemer criminele organisatie wordt geschoven, zonder onderliggend bewijs voor de concrete vermeende activiteiten van die organisatie, zou een ontnemingsvordering toch op deze (niet bewezen) feiten kunnen worden gestoeld. Dat kan niet de bedoeling zijn.
HET VONNIS VAN DE RECHTBANK
259. De rechtbank komt tot bewezenverklaring en besteedt daar maar liefst 10 pagina’s van haar vonnis aan! Echter daar waar het gaat op mijn cliënt zelfs, is dat slechts een klein gedeelte.
260. Opmerkelijk is dat de rechtbank ook hier weer allerlei aannames overneemt van het onderzoeksteam: aannames tot feiten maakt, wat het niet zijn! Zo stelt de rechtbank op pagina 22 dat de criminele organisatie zich bezighield met de hennepteelt. In het dossier bevinden zich, aldus de rechtbank, vele aanwijzingen dat er naast de hennepplantage in [plaats] nog een groot aantal andere plantages zijn geweest.
261. Aanwijzingen? Is dat hetzelfde als bewijs? Ik dacht toch echt van niet, geachte leden van het Hof. Maar dit is wel tot de activiteit van een criminele organisatie gemaakt!
262. Vervolgens gaat de rechtbank ineens weer feiten uit het dossier halen die geen feiten zijn: ik zei het daarstraks al: het is nergens uit vast te stellen dat er op de [g-straat] hennep aanwezig was en ook niet dat er op 27 januari en 6 februari überhaupt geknipt is. De rechtbank neemt dat nu wel als feit (in deze zaak, in een andere zaak (zelfde datum, locatie en feit, heeft ze geoordeeld dat dit niet vast stond en sprak de verdachte daar vrij).
263. Vervolgens verbindt zij cliënt aan de criminele organisatie met de woorden: [verdachte] is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is de rechtbank ervan overtuigd dat ook hij er deel vanuit maakt. Zo is hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de verwerkinqslocatie aan de [g-straat 1] op de twee dagen dat daar de oogst uit de [f-straat 1] wordt verwerkt. Wat?!? Hoe kan dit nu? Eerder zei de rechtbank nog dat er geen bewijs voor was, maar dat hij in de buurt was kon het haast niet anders dan dat hij ook daar was en ineens is deze vaststelling het ontbrekende linkje voor deelname aan de organisatie?
264. [verdachte] is de financiële man, zo stelt de rechtbank op basis van enkele OVC gesprekken die, zoals ik al eerder aangaf op van alles kunnen duiden. Cliënt zat in de business van Growshop en die gesprekken kunnen evengoed in dat kader zijn gevoerd. Het geld tellen in de keuken dan: ik heb u daarstraks reeds voorgehouden dat dit weer een verzinsel van het onderzoeksteam is: eerst geeft men toe dat op de beelden niet te zien is of het geld is wat geteld wordt en daarna (pagina 11113) is het ineens benoemd als geldbiljetten(!). Dat de rechtbank hier zomaar overheen stapt is nog tot daaraan toe, maar nu gebruikt ze het ook nog om cliënt als deelnemer aan een criminele organisatie te koppelen. 265. Het aller vreemdste is dat de rechtbank bij de feiten 1, 2 en 3 toegeeft dat er eigenlijk geen bewijs is dat cliënt erbij betrokken is, maar omdat hij deel uitmaakt van de criminele organisatie (financiële man) en hij dit dus ook voor die feiten 1, 2 en 3 zal hebben gedaan, zijn die bewezen geacht. Vervolgens worden die feiten 1, 2 en 3 als bewijs voor deelname aan de criminele organisatie aangevoerd. Wat is het nu? Het kan niet beide zijn. Er is gewoon eenvoudigweg geen voldoende bewijs. Op enkel aannames en theorieën mag geen bewezenverklaring worden gesteund en dat is nu precies wat de rechtbank veelvoudig heeft gedaan!
266. Ik verzoek u cliënt dan ook vrij te spreken van deelname aan een criminele organisatie.”
64. Bij de beoordeling van deze deelklacht moet worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. De invoering van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv heeft de vrijheid van de feitenrechter in dit opzicht niet aangetast. Wel zal de rechter op grond van deze bepaling zijn beslissing in een aantal gevallen nader moeten motiveren, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal.14.
65. In deze zaak is, zoals hiervoor bij de bespreking van het tweede middel aan de orde kwam, door de raadsman van de verdachte in hoger beroep het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] . Dat standpunt is door de raadsman onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, de gebreken die kleven aan de wijze waarop is vastgesteld welk geldbedrag de verdachte heeft uitgegeven aan de verbouwing van dat pand en aan de kasopstelling waaruit zou moeten blijken dat de verdachte meer geld contant heeft uitgegeven, onder andere aan de verbouwing van dit pand, dan waarover hij legaal kon beschikken. Met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft de raadsman van de verdachte blijkens de hiervoor weergegeven pleitnota eveneens een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen, namelijk dat de verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken. Uit de stukken van het geding blijkt echter niet dat daarbij de kasopstelling (opnieuw) aan de orde is gesteld.
66. In zijn bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde heeft het hof onder meer overwogen dat de wezenlijke bijdrage van de verdachte aan de criminele organisatie ook als zodanig werd gewaardeerd door de criminele organisatie. Dat leidde het hof af uit de omvang van de opbrengst die de verdachte voor zijn werkzaamheden kreeg. Het hof overwoog daarover dat uit de witwasdossiers waarbij het hof de verdachte betrokken acht, blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie. In aanmerking genomen dat de enkele omstandigheid dat de verdachte zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven nog niets zegt over de eventuele criminele herkomst van deze geldbedragen, moet de overweging van het hof mijns inziens worden bezien tegen de achtergrond van overwegingen van het hof met betrekking tot het onder 9 bewezenverklaarde, zoals hiervoor weergegeven bij de bespreking van het tweede middel. Dat betreft allereerst de overweging van het hof dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53, maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen. Daarnaast betreft het de overweging van het hof dat de verdachte veel meer contant geld uitgaf dan er legaal binnen kwam en dat uit het strafrechtelijk financieel onderzoek naar voren komt dat de verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is, waarbij het hof voor een nadere uiteenzetting verwijst naar het strafrechtelijk financieel onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22, zijnde de kasopstelling. In zoverre kan aan de stellers van het middel worden toegegeven dat het hof de kasopstelling ook ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde voor het bewijs heeft gebezigd.
67. Het middel stelt in de kern de vraag aan de orde of het hof het bezigen van de kasopstelling voor het bewijs van het onder 10 tenlastegelegde had moeten motiveren. In dat kader stel ik vast dat het hof hetgeen de raadsman van de verdachte met betrekking tot de kasopstelling heeft aangevoerd kennelijk niet heeft aangemerkt als een (afzonderlijk) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal maar als een onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte diende te worden vrijgesproken van het onderdeel van het onder 9 tenlastegelegde dat betrekking heeft op de verbouwing van het pand aan het [b-straat 1] te [plaats] . Die uitleg komt mij niet onbegrijpelijk voor en kan – nu de uitleg van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is voorbehouden aan de feitenrechter15.– in cassatie niet verder worden getoetst. Tegen die achtergrond was het hof mijns inziens niet gehouden om zijn beslissing om de kasopstelling voor het bewijs van het onder 10 tenlastegelegde te bezigen, te motiveren. Het middel stuit in zoverre af op de selectie- en waarderingsvrijheid van het hof.
68. De derde deelklacht faalt.
69. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Vierde middel
70. Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat uit hetgeen het hof ten aanzien van de strafoplegging met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft overwogen, volgt dat het hof kennelijk de gezinssituatie van de verdachte heeft verward met de situatie van een medeverdachte, zodat het niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. De tweede klacht houdt in dat in het arrest ten onrechte delen zijn opgenomen die niet redengevend zijn en zelfs in strijd zijn met andere delen van het arrest. Aan deze klacht is allereerst ten grondslag gelegd dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het maken van een gewoonte van witwassen, terwijl het hof ten aanzien van de verwerping van een verweer met betrekking tot het onder 9 bewezenverklaarde uitdrukkelijk en specifiek heeft overwogen dat de verdachte zich daaraan wel schuldig heeft gemaakt. Verder is aan deze klacht ten grondslag gelegd dat het hof heeft overwogen dat het het niet raadzaam acht de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, terwijl dat niet mogelijk was omdat in het arrest een aantal andere misdrijven bewezen zijn verklaard en het hof art. 57 Sr heeft aangehaald.
71. De gegrondverklaring van het eerste en het tweede middel heeft tot gevolg dat de veroordeling van de verdachte wegens het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging niet in stand kunnen blijven. Om die reden meen ik dat de bespreking van het vierde middel achterwege kan blijven.
Conclusie
72. Het eerste en het tweede middel slagen. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vierde middel kan buiten bespreking blijven.
73. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
74. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2022
Met overneming van voetnoten.
H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, uitgave 1881, p. 500 en HR 30 januari 1928, NJ 1928, p. 292.
H.A. Demeersseman, De autonomie van het materiële strafrecht (diss.), 1985, p. 286.
Conclusie AG Hofstee (ECLI:NL:PHR:2012:BX3653, onder 8), voorafgaand aan HR 18 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3653.
Ik merk op dat in de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof telkens wordt gesproken over Edinet Regio Eindhoven B.V., terwijl de juiste benaming blijkens de door het hof volgens het bewijs gebezigde aangifte Endinet Regio Eindhoven B.V. betreft.
Met uitzondering van één voetnoot heb ik de door het hof gebruikte voetnoten weggelaten.
Bijlage behorende bij proces-verbaal nummer 29-420434: Onderzoek koop [d-straat 1] [plaats] , pagina 9037-9038.
Vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176, NJ 2014/381 m.nt. Keulen. Zie ook HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1167, en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:715.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.
Met weglating van voetnoten.
Pagina 7 van het bestreden arrest.
Ik merk op dat in het door het hof vernietigde vonnis de rechtbank, die de feiten 1 tot en met 3 wel bewezenverklaard had, met betrekking tot de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie had overwogen dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de verwerkingslocatie aan de [g-straat 1] was op de twee dagen dat daar de oogst uit de [f-straat 1] wordt verwerkt. De bewijsoverwegingen van het hof komen in grote mate overeen met de bewijsoverwegingen van de rechtbank, maar die zin heeft het hof niet overgenomen.
HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338 m.nt. Reijntjes, rov. 2.3.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 193-196.