Het Verdrag staat er niet aan in de weg dat - zoals art. 3a lid 2 Opiumwet mogelijk maakt - middelen op de lijsten I of II worden geplaatst die niet onder de werking van het Verdrag vallen. Ook onbewerkte natuurproducten kunnen derhalve onder de Opiumwet worden gebracht, zoals bij Besluit van 17 november 2008, Stb. 2008, 486 ook is gebeurd met betrekking tot hallucinogene paddenstoelen.
HR, 23-10-2012, nr. 10/03739
ECLI:NL:HR:2012:BX6729
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-10-2012
- Zaaknummer
10/03739
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX6729
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX6729, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑10‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX6729
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118
ECLI:NL:HR:2012:BX6729, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6729
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0118, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑03‑2012
- Wetingang
art. 1 Opiumwet
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0200
NbSr 2012/410
Conclusie 23‑10‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 10/03739
Mr. Knigge
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 10 maart 2010 verdachte wegens "het begaan in eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" (feit 1); "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" (feit 2) en "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" (feit 3) veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,- subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel
- 4.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het namens verdachte gevoerde verweer dat het door hem verhandelde product een natuurproduct is dat niet onder de verboden van de Opiumwet valt.
- 4.2.
De door het Hof bewezenverklaarde feiten betreffen kort gezegd het bewerken en aanwezig hebben van een materiaal bevattende N,N-dimethyltryptamine (DMT) en het verkopen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van buisjes Acacia Mixture bevattende DMT.
- 4.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van ter terechtzitting gevoerde verweren het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft bepleit met betrekking tot de onder 1,2 en 3 ten lastgelegde feiten dat de verdachte wegens niet strafbaarheid van de feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter toelichting hierop heeft zij aangevoerd dat:
- (1)
het product Acacia Mixture een natuurproduct betreft dat niet als zodanig voorkomt op de lijsten I en II van de Opiumwet;
- (2)
de rechtbank ten onrechte van oordeel is geweest, dat door vermenging van het acaciablad en de passiebloem sprake is van 'bewerken' in de zin van de Opiumwet, hetgeen een onjuiste interpretatie is die in strijd komt met het legaliteitsbeginsel.
- (3)
geen sprake is geweest van extraheren van de van nature in het acaciablad aanwezige stof DMT, welk extract vervolgens aan andere stoffen is toegevoegd, zodat geen sprake is van een "preparaat" in de zin van het Psychotrope Stoffen Verdrag en de uitleg die daaraan wordt gegeven;
- (4)
blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen ( kamerstuk 31 447, verder: het "Paddo-Besluit") acaciablaadjes geen strafbare natuurproducten zouden betreffen.
Het hof verwerpt de opgeworpen verweren en overweegt als volgt.
Ad 1
Indien en voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de uitleg die aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen (Stb. 1989, 129, verder: het Verdrag) moet worden gegeven in het algemeen eraan in de weg staat dat een natuurlijke substantie welke niet als zodanig op de lijsten I en II van de Opiumwet voorkomt, doch wel een stof bevat die op een van die lijsten voorkomt, door enigerlei bewerking alsnog onder de lijsten I en II van de Opiumwet kan komen te vallen, vindt dit standpunt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2002, r.o. 3.4. (NJ 2003/488) geen steun in het recht. Ware het anders dan zou het doel van het Verdrag en de Opiumwet - bescherming van de volksgezondheid door bestrijding van misbruik en sluikhandel in psychotrope stoffen - worden gemist
Voor de bespreking van het verweer van de raadsvrouw dat de gedragingen van de verdachte niet aangemerkt kunnen worden als 'bewerken' in de zin van de Opiumwet en aldus geen strafbare gedragingen opleveren, gaat het hof uit van het volgende.
Ad 2
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de reeds verbrokkelde acaciabladeren uit praktisch oogpunt (verder) heeft vermalen, zodat hij daarmee de inhoud van de daarvoor bestemde buisjes gemakkelijker kon vullen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de acaciabladeren in de verhouding 1 op 3 heeft vermengd met - naar hij dacht - passiebloem, welk laatste product als vulmiddel voor de oorspronkelijke vermalen acaciabladeren diende. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat door genoemde bewerking, te weten het (verder) vermalen van de acaciablaadjes en toevoegen van een hoeveelheid passiebloem of enig ander product, waarmee blijkens de verklaring van de verdachte meer volume en gewicht werd beoogd, een "preparaat" in de zin van het verdrag en de Opiumwet is vervaardigd. Dat acaciabladeren op zichzelf een natuurproduct zijn, doet hier niet aan af. Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg was de toevoeging van passiebloem voorts bedoeld om de activering van de van nature in de acaciabladeren aanwezige DMT te bevorderen. Daaraan doet niet af dat bij nader onderzoek door drs. R. Jellema geen sporen van passiebloem zijn aangetroffen. Het blijft 'bewerken' in de zin van verdrag en Opiumwet.
Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Ad 3
Het bewerken, aanwezig hebben, verkopen en uitvoeren van DMT is op grond van het bepaalde bij of krachtens de Opiumwet strafbaar en was dit ook in de tenlastegelegde periode. Het betoog van de raadsvrouw dat in strijd met het legaliteitsbeginsel is gehandeld treft geen doel en wordt dan ook verworpen. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat de verdachte - gelet op zijn achtergrond en ervaring als oprichter en/of bestuurslid van het VLOS, de organisatie voor smartshophouders - op de hoogte moest zijn van de ter zake geldende regelingen.
Ad 4
De Nota van Toelichting bij het voorgenomen "Paddo-Besluit", waarop de raadsvrouw doelt ziet op de wijziging van lijst II bij de Opiumwet ten aanzien van paddenstoelen, waarvan bekend is dat deze van nature psilocine of psilocybine bevatten en heeft aldus geen betrekking op het werkzame bestanddeel DMT. Voor zover al uit deze nota zou zijn af te leiden dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening zou verschillen met de Hoge Raad over de vraag of gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte hallucinogene paddenstoelen al dan niet als preparaat in de zin van het verdrag en de Opiumwet zijn aan te merken, doet een en ander niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen en beslist."
- 4.4.
Het middel is grotendeels een herhaling van het in feitelijke aanleg gevoerde verweer, dat op zijn beurt grotendeels een herhaling is van het in HR 5 november 2002, LJN AE2094, NJ 2003/488 gevoerde en verworpen verweer, zij het dat het nu om acaciabladeren gaat en toen om paddenstoelen.
- 4.5.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat acaciabladeren - waarin van nature de op lijst I van de Opiumwet vermelde stof DMT aanwezig is, maar welke bladeren zelf niet op de bij de Opiumwet behorende lijsten staan vermeld - door het ondergaan van een bewerking alsnog onder het bereik van de Opiumwet komen te vallen, faalt het gelet op HR 18 november 1997, LJN ZD0865, NJ 1998/213 en HR 5 november 2002, LJN AE2094, NJ 2003/488.
- 4.6.
Ik merk daarbij nog op dat de Hoge Raad in de genoemde beschikking van 18 november 1997 (waarnaar hij in het genoemde arrest uit 2002 verwees) zijn oordeel dat de Opiumwet moet worden uitgelegd in het licht van het Psychotrope Stoffen Verdrag (hierna: het Verdrag) mede baseerde op het feit dat in lijst I onder C (waaronder de desbetreffende werkzame stoffen vielen) naar dat Verdrag werd verwezen. Bij Wet van 13 juli 2002, Stb. 2002, 520 zijn de lijsten I en II opnieuw vastgesteld. Daarbij verviel de onderverdeling (in A, B en C) en daarmee ook de verwijzing naar het genoemde Verdrag. Dat zal, in elk geval voor zover het gaat om middelen die op grond van art. 3a lid 1 Opiumwet aan lijst I zijn toegevoegd, geen verandering hebben gebracht in het oordeel van de Hoge Raad dat de Opiumwet in het licht van het Verdrag moet worden uitgelegd.1.
- 4.7.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte een bewerking opleveren en dat de Acacia Mixture een preparaat is, faalt het eveneens. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de door hem aangekochte verbrokkelde acaciabladeren verder heeft vermalen en heeft vermengd met passiebloem of enig ander product. Art. 1 lid 1 onder c Opiumwet definieert een preparaat als "een vast of vloeibaar mengsel van substanties". In art. 1 lid 1 onder b Opiumwet wordt onder substantie verstaan: "stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen". Gelet op deze definities, getuigt 's Hofs oordeel dat de Acacia Mixture een preparaat is niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. Ten aanzien van de term "bewerken" heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2002, LJN AE6876, NJ 2003/82 uitgemaakt dat deze dient te worden verstaan in de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik toekomt. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het mengen van verschillende soorten hennep van uiteenlopende kwaliteit een bewerking opleverde. Uit HR 18 november 1997, LJN ZD0865, NJ 1998/213 volgt dat bijvoorbeeld ook het drogen, stampen, malen of verwerken in etenswaren een bewerking vormt. Gelet op deze uitspraken getuigt 's Hofs oordeel dat de handelingen van de verdachte een bewerking in de zin van de Opiumwet opleveren niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
- 4.8.
Tot slot wordt in het middel betoogd dat uit de nota van toelichting bij het Besluit van 17 november 2008, houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen (Stb. 2008, 486; hierna: Besluit) volgt dat de wetgever de in het middel voorgestane definitie van de term "preparaat" onderschrijft. Die definitie komt erop neer dat wanneer het gaat om een natuurlijke substantie welke niet op de lijsten bij de Opiumwet voorkomt, maar die van nature wel een psychotrope stof bevat die op deze lijsten staat vermeld, pas sprake is van een preparaat dat deze stof bevat indien deze stof uit de natuurlijke substantie is gedestilleerd en vervolgens is vermengd met andere stoffen. Het drogen, stampen, vermalen of in etenswaren verwerken van een natuurlijke substantie levert in die definitie geen preparaat op. De steller van het middel heeft het oog op de volgende passage uit de nota van toelichting bij het Besluit:
"Middels dit besluit worden de paddo's toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. De paddo's zijn een substantie in de zin van artikel 1, onder b, van de Opiumwet. De Hoge Raad (LJN: AE2095, Hoge Raad, 01030/01) heeft in 2002 geoordeeld dat gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte paddo's zijn aan te merken als preparaten in de zin van artikel 1, onder c, van de Opiumwet. Zodoende werden de bewerkte paddo's door de Hoge Raad onder de reikwijdte van lijst I gebracht, omdat bewerkte paddo's werden beschouwd als preparaten die de substantie psilocine of psilocybine bevatten. Deze substanties staan op lijst I en onder lijst I vallen naast de substanties ook de preparaten die deze substanties bevatten. Doordat de paddenstoelen nu op lijst II worden geplaatst, komen straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen, omdat ook in dit geval geldt dat preparaten die substanties bevatten die op lijst II staan onder de reikwijdte van lijst II vallen. Dat deze paddenstoelen psilocine of psilocybine bevatten doet daar niet aan af, aangezien het de paddenstoel zelf is die wordt gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt."
- 4.9.
De steller van het middel wijst in het bijzonder op de laatste zin van dit citaat. Hij ziet er daarbij aan voorbij dat de jurisprudentie van de Hoge Raad in de daaraan voorafgaande passage tot uitgangspunt wordt genomen en dat het standpunt waarop het middel zich beroept alleen betrekking heeft op "dit geval". Dat geval is dat de paddenstoelen zelf (de natuurlijke substantie) op lijst II staan en de psychotrope stoffen die zich van nature in deze paddenstoelen bevinden, te weten psilocine of psilocybine, op lijst I staan. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Uit de bedoelde passage kan daarom niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval, waarin de natuurlijke substantie (het acaciablad) niet op de lijsten bij de Opiumwet voorkomt, de bewerking daarvan niet een preparaat van de daarin voorkomende stof DMT kan opleveren.
- 4.10.
Ik merk nog op dat de toelichting op een Koninklijk Besluit geen verandering kan brengen in de Opiumwet, een wet in formele zin die ook nog eens in het licht van het Verdrag moet worden uitgelegd. Van een verandering in de wetgeving in de zin van art. 1 lid 2 Sr (de bewezenverklaarde feiten zijn in 2006 begaan) kan daarom geen sprake zijn. Welke betekenis aan de aangehaalde passage toekomt voor het "geval" waarop die passage betrekking heeft, kan hier in het midden blijven.2.
5.
Het middel faalt.
6.
Ambtshalve wijs ik erop dat het cassatieberoep van verdachte is ingesteld op 22 maart 2010. Sindsdien zijn reeds meer dan twee jaar verstreken. Hieruit volgt dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Gelet op de bij de bestreden uitspraak opgelegde straf kan de Hoge Raad evenwel volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt er toe dat de Hoge Raad vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden en voor het overige het beroep verwerpt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑10‑2012
Het probleem waarvoor in de nota van toelichting een oplossing wordt aangedragen, lijkt mij te zijn dat bewerkte paddo's zowel een middel opleveren dat onder lijst I (en daarmee onder art. 2 jo. art. 10 Opiumwet) valt als een middel dat onder lijst II (en daarmee onder art. 3 jo. art. 11 Opiumwet) valt. Dat betekent dat twee strafbepalingen van toepassing zijn, waarvan de een zwaarder is dan de ander. De vraag lijkt mij te zijn of op grond van de nota van toelichting kan worden aangenomen dat de strafbaarstelling ex art. 3 jo. art. 11 Opiumwet een lex specialis is die de toepassing van art. 2 jo. art.10 Opiumwet uitsluit. Te verdedigen valt ook dat de nota van toelichting hooguit een aanwijzing voor het vervolgingsbeleid inhoudt. Nu bewerkte paddo's ook onder lijst II vallen, verdient vervolging op basis van art. 3 jo. art. 11 de voorkeur.
Uitspraak 23‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Preparaat a.b.i. art. 1 Opw en de term bewerken a.b.i. art. 2 Opw. ’s Hofs oordeel dat de in de bewezenverklaring bedoelde Acacia Mixture (verbrokkelde DMT bevattende acaciabladeren vermengd met passiebloem of enig ander product) is aan te merken als preparaat in de zin van de Opiumwet en dat daaraan niet afdoet dat acaciabladeren op zichzelf een natuurproduct zijn, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De term ‘bewerken’ conform art. 2 Opw is te verstaan in de betekenis die daaraan toekomt in het normale spraakgebruik (vgl. HR LJN AE6876); gelet hierop geeft ’s Hofs oordeel dat de handelingen van de verdachte moeten worden aangemerkt als ‘bewerken’ niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
23 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/03739
AJ/KM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2010, nummer 23/002512-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld namens de verdachte. Namens deze heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden en voor het overige het beroep verwerpt.
1.2.
De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het door de verdachte verhandelde product een natuurproduct is dat niet onder de verboden van de Opiumwet valt.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - kort gezegd - het bewerken en aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT (feit 1), het verkopen van buisjes Acacia Mixture bevattende telkens DMT (feit 2) en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van buisjes Acacia Mixture bevattende een hoeveelheid van een materiaal DMT (feit 3).
2.2.2.
Uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte verbrokkelde bladeren van de acacia (naar de Hoge Raad begrijpt: Mimosa hostilis) (verder) heeft vermalen en heeft vermengd met passiebloem of enig ander product tot Acacia Mixture, en dat in die acaciabladeren van nature DMT (N,N-dimethyltryptamine), geplaatst op lijst I bij de Opiumwet, voorkomt.
2.2.3.
Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw heeft bepleit met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten lastgelegde feiten dat de verdachte wegens niet strafbaarheid van de feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter toelichting hierop heeft zij aangevoerd dat:
- (1)
het product Acacia Mixture een natuurproduct betreft dat niet als zodanig voorkomt op de lijsten I en II van de Opiumwet;
- (2)
de rechtbank ten onrechte van oordeel is geweest, dat door vermenging van het acaciablad en de passiebloem sprake is van 'bewerken' in de zin van de Opiumwet, hetgeen een onjuiste interpretatie is die in strijd komt met het legaliteitsbeginsel.
- (3)
geen sprake is geweest van extraheren van de van nature in het acaciablad aanwezige stof DMT, welk extract vervolgens aan andere stoffen is toegevoegd, zodat geen sprake is van een "preparaat" in de zin van het Psychotrope Stoffen Verdrag en de uitleg die daaraan wordt gegeven;
- (4)
blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen ( kamerstuk 31 447, verder: het "Paddo-Besluit") acaciablaadjes geen strafbare natuurproducten zouden betreffen.
Het hof verwerpt de opgeworpen verweren en overweegt als volgt.
Ad 1
Indien en voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de uitleg die aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen (Stb. 1989, 129, verder: het Verdrag) moet worden gegeven in het algemeen eraan in de weg staat dat een natuurlijke substantie welke niet als zodanig op de lijsten I en II van de Opiumwet voorkomt, doch wel een stof bevat die op een van die lijsten voorkomt, door enigerlei bewerking alsnog onder de lijsten I en II van de Opiumwet kan komen te vallen, vindt dit standpunt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2002, r.o. 3.4. (NJ 2003/488) geen steun in het recht. Ware het anders dan zou het doel van het Verdrag en de Opiumwet - bescherming van de volksgezondheid door bestrijding van misbruik en sluikhandel in psychotrope stoffen - worden gemist
Voor de bespreking van het verweer van de raadsvrouw dat de gedragingen van de verdachte niet aangemerkt kunnen worden als 'bewerken' in de zin van de Opiumwet en aldus geen strafbare gedragingen opleveren, gaat het hof uit van het volgende.
Ad 2
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de reeds verbrokkelde acaciabladeren uit praktisch oogpunt (verder) heeft vermalen, zodat hij daarmee de inhoud van de daarvoor bestemde buisjes gemakkelijker kon vullen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de acaciabladeren in de verhouding 1 op 3 heeft vermengd met - naar hij dacht - passiebloem, welk laatste product als vulmiddel voor de oorspronkelijke vermalen acaciabladeren diende. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat door genoemde bewerking, te weten het (verder) vermalen van de acaciablaadjes en toevoegen van een hoeveelheid passiebloem of enig ander product, waarmee blijkens de verklaring van de verdachte meer volume en gewicht werd beoogd, een "preparaat" in de zin van het verdrag en de Opiumwet is vervaardigd. Dat acaciabladeren op zichzelf een natuurproduct zijn, doet hier niet aan af. Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg was de toevoeging van passiebloem voorts bedoeld om de activering van de van nature in de acaciabladeren aanwezige DMT te bevorderen. Daaraan doet niet af dat bij nader onderzoek door drs. R. Jellema geen sporen van passiebloem zijn aangetroffen. Het blijft 'bewerken' in de zin van verdrag en Opiumwet.
Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Ad 3
Het bewerken, aanwezig hebben, verkopen en uitvoeren van DMT is op grond van het bepaalde bij of krachtens de Opiumwet strafbaar en was dit ook in de tenlastegelegde periode. Het betoog van de raadsvrouw dat in strijd met het legaliteitsbeginsel is gehandeld treft geen doel en wordt dan ook verworpen. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat de verdachte - gelet op zijn achtergrond en ervaring als oprichter en/of bestuurslid van het VLOS, de organisatie voor smartshophouders - op de hoogte moest zijn van de ter zake geldende regelingen.
Ad 4
De Nota van Toelichting bij het voorgenomen "Paddo-Besluit", waarop de raadsvrouw doelt ziet op de wijziging van lijst II bij de Opiumwet ten aanzien van paddenstoelen, waarvan bekend is dat deze van nature psilocine of psilocybine bevatten en heeft aldus geen betrekking op het werkzame bestanddeel DMT. Voor zover al uit deze nota zou zijn af te leiden dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening zou verschillen met de Hoge Raad over de vraag of gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte hallucinogene paddenstoelen al dan niet als preparaat in de zin van het verdrag en de Opiumwet zijn aan te merken, doet een en ander niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen en beslist."
2.3.1.
Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het te dezen gaat om een "preparaat" in de zin van de Opiumwet.
2.3.2.
Ingevolge art. 1 Opiumwet wordt in die wet verstaan:
- -
onder substantie: stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;
- -
onder preparaat: een vast of vloeibaar mengsel van substanties;
- -
onder middel: substantie of preparaat.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte (verbrokkelde) DMT bevattende acaciabladeren (verder) heeft vermalen en heeft vermengd met passiebloem of enig ander product, geeft zijn oordeel dat de in de bewezenverklaring bedoelde Acacia Mixture een "preparaat" in voormelde zin is en dat daaraan niet afdoet dat acaciabladeren op zichzelf een natuurproduct zijn, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 5 november 2002, LJN AE2094, NJ 2003/488, rov. 3.5).
2.4.1.
Onder verwijzing naar de nota van toelichting bij het Besluit van 17 november 2008, houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op lijst I van oripavine en in verband met plaatsing op lijst II van hallucinogene paddenstoelen, behelst het middel voorts de klacht dat 's Hofs uitleg van het begrip "preparaat" onjuist is.
2.4.2.
Gelet op hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.9 is vermeld kan uit het Besluit noch uit de toelichting worden afgeleid dat de bewerking van acaciabladeren nimmer een "preparaat" in voormelde zin kan opleveren.
2.5.1.
Het middel behelst verder de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voormelde handelingen van de verdachte een bewerking in de zin van de Opiumwet opleveren.
2.5.2.
De term "bewerken", zoals deze voorkomt in art. 2 Opiumwet, is - in aanmerking genomen dat noch de tekst van de Opiumwet noch de geschiedenis van die wet iets inhouden omtrent een aan die term toe te kennen specifieke betekenis - te verstaan in de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik toekomt (vgl. HR 15 oktober 2002, LJN AE6876, NJ 2003/82). Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat de handelingen van de verdachte moeten worden aangemerkt als "bewerken" in voormelde zin, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 2.500,-, subsidiair 35 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 23 oktober 2012.
Beroepschrift 26‑03‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Aanzegging ex art. 435 lid 1 WvSv, betekend op 25 januari 2012
SCHRIFTUUR houdende één middel van cassatie in de zaak tegen:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats].
Requirant van cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 10 maart 2010 onder parketnummer 23-002512-08.
Cassatiemiddel
De artikelen 348,349, 350, 352, 358, 359 en 415 Sv en artikel 1 WvS, alsmede de artikelen 2 en 3a Opiumwet en de artikelen 1, 3 en 32 Psychotrope Stoffen Verdrag zijn geschonden, althans het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de nietnaleving nietigheid meebrengt, doordat het hof het verweer van requirant heeft verworpen dat het door hem verhandelde product een natuurproduct is dat niet onder de verboden van de Opiumwet valt. De verwerping impliceert een onjuiste uitleg van wet en verdrag en is tevens onbegrijpelijk gemotiveerd.
Toelichting:
Het hof is uitgegaan van de volgende feiten. Requirant heeft door hem ontvangen reeds verbrokkelde acaciabladeren (verder) vermalen om deze vermengd met passiebloem in daartoe bestemde buisjes te stoppen en deze ter verkoop te verspreiden. Acaciablad bevat van nature een (geringe) hoeveelheid DMT.
I.
Ten onrechte heeft het hof geoordeeld dat dit handelen het bereiden inhoudt van een ‘preparaat’ in de zin van de Opiumwet.
Ter terechtzitting d.d. 24 februari 2010 is namens requirant aangevoerd dat een verdragsconforme uitleg van het begrip ‘preparaat’ tot een andere conclusie moet leiden. Betoogd is dat Uw Raad zelf heeft aangegeven dat de Opiumwet terzake moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen in het Psychotrope Stoffen Verdrag is bepaald (NJ 1998/213).
En zoals het originele commentaar op artikel 32 van het Verdrag aangeeft, heeft het Verdrag nooit een verbod willen creëren op planten of andere levende organismen waar-in van nature hallucinogene stoffen voorkomen (Commentary on the Convention on Psychotropic Substances, Vienna, 21 February 1971, United Nations New York, 1976/CN/7/589, hoofdstuk Reservations onder art. 32 PSV (sub 5, p. 385). Tijdens de voorbereidende plenaire vergaderingen van de United Nations op het Verdrag is besproken, dat hallucinogene stoffen voorkomen in een grote diversiteit aan levende organismen waaronder paddestoelen, cacti, vissen, noten etc. (tiende plenaire vergadering op 2 februari 1971 ter bespreking van artikel 6 van het ontwerpverdrag). Een poging dergelijke producten onder de controle van het Verdrag te brengen, zou tot uitroeiing en vernietiging van een voorlopig onoverzienbare diversiteit aan planten, dieren, etc. leiden, was de mening van de ontwerpers van het Verdrag toen.
In 2002 concludeerde Uw Raad daarom dat verse paddestoelen die van nature psychotrope stoffen bevatten daarom niet onder de verboden van de Opiumwet vielen. U baseerde zich toen op de volgende tekst in het officiële commentaar op artikel 32 van het Verdrag.
‘Plants as such are not, -it is submitted- are also not likely to be, listed in Schedule I, but only some products obtained from plants (…)
The inclusion in Schedule I of the active principle of a substance (toevoeging door steller van dit middle: zoals bijvoorbeeld DMT of psilocybine) does not mean that the substance itself is also included therein if it is a substance clearly distinct from the substance constituting its active principle. This view is in accordance with the traditional understanding of that question in the field of international drug control. (sub 12, p. 385 en 387 Commentary on the Convention)
Neither the crown (fruit, mescal button) of the Peyote cactus nor the roots of the plant Mimosa Hostilis ) 1227: nor Psylocybe mushrooms themselves ) 1228 are included in Schedule I, but only their respective principles, mescaline, DMT and psilocybine (psilocine, psilotsin).’(sub 12, p. 387 Commentary on the Convention)
In een nadere uitleg van de noten )1227 en )1228 in de geciteerde tekst wordt vervolgens uitdrukkelijk gesteld dat van de Mimosa Hostilis ‘ ) 1227: an infusion of the roots is used’ en dat van de Psylocybe mushrooms: ‘ ) 1228 beverages made from such mushrooms are used’. Het Commentaar zegt hiermee dat aftreksels van respectievelijk de DMT houdende wortels van de Mimosa Hostilis en de psilocybine bevattende paddestoelen onder de ‘continued toleration of the use of hallucinogenic substances’ vallen, ondanks het feit dat de psychotrope stoffen die zij bevatten wel degelijk op de lijsten bij het Verdrag staan vermeld als verboden. Het bereiden van dergelijke aftreksels van psychoactieve stoffen bevattende planten, impliceert in de visie van het Commentaar dus zeker niet het bereiden van een ‘preparaat’ zoals omschreven in de artikelen 1 (f) en 3 van het Verdrag en zoals thans bedoeld door het hof in navolging van uw uitspraken in de zogenaamde ‘paddo’ arresten van 1989 en 2002, dat wil zeggen een ‘preparaat’ dat moet worden gelijk gesteld aan de strafbaar gestelde psychotrope stof die het van nature bevat.
Deze uitleg van het Verdrag wordt tot op heden onderschreven door het INCB (International Narcotics Contral Board van de Verenigde Naties). Haar secretaris schreef op 17 januari 2001 aan de Nederlandse Inspecteur voor de Gezondheidszorg:
‘No plants (natural materials) containing DMT are at present controlled under the 1971 Convention on Psychotropic Substances. Consequently, preparations (e.g. decoctions) made of these plants, including ayahuasca are not under international control and, therefore, not subject to any of the articles of the 1971 Convention.’
(productie 3 bij pleidooi d.d. 17 april 2008: brief d.d. 17 januari 2001 van Herbert Schaepe, Secretaris van de INCB, aan de Senior-Inspecteur voor Opiumwetzaken).
In februari 2008 verwoordde R.J.J.Ch. Lousberg, vice-president van de INCB van 2002 tot 2007, deze visie van het INCB nogmaals tegenover de rechtbank te 's Hertogenbosch als volgt:
‘Het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 5 november 2002 gaat aanzienlijk verder dan wat de Opiumwet feitelijk verbiedt, namelijk handelingen die verricht worden met middelen die genoemd zijn in de Opiumwet.
(…) Paddestoelen vallen niet onder de UN verdragen. Dat (zou alleen maar anders zijn) als de paddestoel een bewerking ondergaat met de bedoeling daarmee uit de paddestoel een middel te onttrekken en te isoleren (bijvoorbeeld psilocybine) en dat extract vervolgens verder te bewerken om het actieve bestanddeel af te zonderen. Dat levert dan wel een strafbare gedraging op in de zin van de Opiumwet’.
(productie 5 bij pleidooi d.d. 17 april 2008: proces-verbaal van verhoor van de getuige-deskundige R.J.J.Ch. Lousberg ter terechtzitting d.d. 11 februari 2008, Rechtbank Den Bosch, inzake Grootewal/OM, pp. 5, 6 en 7)
Een verdragsconforme uitleg in deze zoals eerder door Uw Raad beoogd, staat dus haaks op de conclusie van het hof, dat een relatief simpele bewerking van een zelf niet op een van de lijsten (bij het Verdrag of Opiumwet) voorkomende plant, deze plant direct reduceert tot de psychotrope stof die het van nature bevat en welke wel op één van de lijsten staat vermeld. Volgens het originele commentaar op het Psychtrope Stoffen Verdrag en ook de mening van het INCB valt het product van de bewerking niet onder de controle van het Verdrag zolang het een ‘substance’ blijft, die ‘clearly distinct’ is van de verboden psychotrope stof die het bevat (Commentary on the Convention, sub 12, p. 387).
II.
Evenmin zijn er grammaticale of teleologische argumenten waarom de Opiumwet op dit punt anders zou moeten worden uitgelegd dan het Psychotrope Stoffen Verdrag.
In dit verband is het hof een brief van 25 mei 2005 voorgehouden van Lousberg, welke hij schreef zijnde vice-president van het INCB. Hij gaf toen aan:
‘Ook een begrip als bewerken of een preparaat maken moet worden opgevat in de zin van de Opiumwet en dus betrekking hebben op het bewerken van een Opiumwetmiddel of een preparaat maken van een Opiumwetmiddel en niet een preparaat in de zin van de WOG of Warenwet. Paddestoelen staan niet op de lijsten van de Opiumwet. Bewerken van paddestoelen, inclusief drogen en bevochtigen, is dus niet een verboden handeling. Oneerbiedig kan men zeggen, een stoelpoot valt niet onder de Opiumwet; een gemalen, gedroogde of bevochtigde stoelpoot evenmin. Dat begrijpt iedereen. Een preparaat maken van paddestoelen, dus vermalen en vermengen in honing is echter niet anders, maar ligt kennelijk gevoelig. ’
(productie 7 bij pleidooi d.d. 17 april 2008: brief d.d. 25 mei 2005, van R. Lousberg)
Met andere woorden, een juiste grammaticale en teleologische uitleg van onze Opiumwet sluit uit dat een bewerking van een natuurlijke substantie welke zelf niet wordt genoemd op de lijsten I en II, deze substantie zou transformeren tot de psychotrope stof die het van nature bevat. Dit gebeurt pas als deze psychotrope stof als zodanig uit het natuurproduct zou worden gedestilleerd en als destillaat niet meer duidelijk te onderscheiden zou zijn van de specifieke psychotrope stof zoals deze op de lijsten staat vermeld. Pas wanneer een dergelijk destillaat, bijvoorbeeld pure psilocybine of pure DMT, zou worden vermengd met andere stoffen zoals bijvoorbeeld champignons of een kruidendrank of mixture, is er in de zin van zowel de Opiumwet als het Verdrag sprake van een ‘preparaat’.
De door het hof gegeven uitleg van het begrip ‘preparaat’ moet daarom in strijd met wet en verdrag worden geoordeeld. Het betreft een onjuiste extensieve interpretatie van de Opiumwet die verboden creëert die het oorspronkelijke Verdrag nu juist wilden voorkomen . Het betreft een interpretatie die in de natuur voorkomende planten, zonder dat deze zijn geplaatst op één van de bij de Opiumwet of het Psychotrope Stoffen Verdrag behorende lijsten, via een rechterlijke uitspraak alsnog strafbaar verklaart.
Het op deze wijze onder de Opiumwet brengen van enigerlei bewerking van een natuurproduct impliceert dat daarmee dit natuurproduct zelf wordt gedefinieerd als een substantie die onder de Opiumwet valt. Als een lidstaat hiertoe al de vrijheid bezit op grond van artikel 23 van het Verdrag, zal in het Nederlandse systeem hiertoe slechts de wetgever competent zijn en niet de rechter. Een andere opvatting hieromtrent strijdt rechtstreeks met het legaliteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.
III.
De gewraakte uitleg van het hof van het begrip ‘preparaat’ is eveneens in strijd met de bedoeling van de wetgever zoals tot uiting gebracht in de Nota van Toelichting bij het zogenaamde ‘Paddo-Besluit’, dat op 1 december 2008 in werking trad. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreef (in overleg met de Minister van Justitie) in zijn toelichting op dit besluit:
‘Middels dit besluit worden de paddo's toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. De paddo's zijn een substantie in de zin van artikel 1, onder b, van de Opiumwet. De Hoge Raad (LJN: AE2095, Hoge Raad, 01030/01) heeft in 2002 geoordeeld dat gedroogde, gestampte, gemalen of in etenswaren verwerkte paddo's zijn aan te merken als preparaten in de zin van artikel 1, onder c, van de Opiumwet. Zodoende werden de bewerkte paddo's door de Hoge Raad onder de reikwijdte van lijst I gebracht, omdat bewerkte paddo's werden beschouwd als preparaten die de substantie psilocine of psilocybine bevatten. Deze substanties staan op lijst I en onder lijst I vallen naast de substanties ook de preparaten die deze substanties bevatten. Doordat de paddenstoelen nu op lijst II worden geplaatst, komen straks zowel de bewerkte als de onbewerkte paddo's onder de reikwijdte van lijst II te vallen, omdat ook in dit geval geldt dat preparaten die substanties bevatten die op lijst II staan onder de reikwijdte van lijst II vallen. Dat deze paddenstoelen psilocine of psilocybine bevatten doet daar niet aan af, aangezien het de paddenstoel zelf is die wordt gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt.’
(Besluit houdende wijziging van lijst I en II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing (…) op lijst II van hallucinogene paddestoelen, p.1)
Met name de laatste (door steller dezes onderstreepte) opmerking van de Minister dat het niet uitmaakt of ‘deze paddenstoelen psilocine of psilocybine bevatten, aangezien het de paddenstoel zelf is die wordt gedroogd, gestampt, gemalen of in etenswaren wordt verwerkt’, sluit direct aan op de uitleg van het INCB en het originele commentaar bij het Psychotrope Stoffen Verdrag van het begrip ‘preparaat’. Met deze uitleg heeft de wetgever de uitleg van het INCB en het Commentaar van het begrip ‘preparaat’ ook voor de Nederlandse Opiumwet tot de zijne gemaakt.
Vermelding verdiend nog in dit verband dat het Besluit van 1 december 2008 conform artikel 3a Opiumwet tot stand is gekomen met goedkeuring van de Eerste en Tweede kamer en derhalve geacht kan worden de wens van de wetgever in formele zin tot uitdrukking te brengen.
De verwerping door het hof van dit verweer, dat bedoelde Nota van Toelichting bij het ‘paddo-besluit’ op paddestoelen ziet die van nature psilocine en psilocybine bevatten en niet op acaciablaadjes met het werkzame bestanddeel DMT, moet zowel onterecht als ook onbegrijpelijk worden geoordeeld. Het bevreemdt allereerst dat het hof in zijn verwerping van het namens requirant gevoerde verweer enerzijds steun zoekt bij Uw uitspraak van 5 november 2002 over hallucinogene paddestoelen en anderzijds voor wat betreft de uitspraken van de Minister een vergelijking met deze paddestoelen uitsluit. Dit is niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onjuist. De uitspraak van de Minister over de psilocybine houdende paddenstoel betreft immers een meer algemene uitleg over de verhouding tussen een product dat van nature een verboden psychotrope stof bevat en de bewerking ervan.
Volgens de Minister in zijn Nota van Toelichting bij het ‘paddo-besluit’ verandert het drogen, stampen, vermalen of in etenswaren van dit natuurproduct, anders dan tot dan toe in de jurisprudentie werd aangenomen, niets aan het karakter van deze stof voor wat betreft haar wettelijke categorisering. Hierbij maakt het niet uit of we van doen hebben met hallucinogene paddestoelen of acaciablaadjes waarin van nature wat DMT voorkomt.
Deze bedoeling van de wetgever heeft het hof ten onrechte miskend.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr. A.G. van der Plas, advocaat in het arrondissement Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Prinsengracht 708 (1017 LA), die verklaart door requirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze schriftuur.
A.G. van der Plas
Amsterdam, 26 maart 2012