Ik vermeld dit gegeven op deze plaats om bij lezing door andere dan ingewijde lezers te voorkomen dat de indruk ontstaat, dat de daarvoor vermelde straf een indicatie is van de waardering van de ernst van de bewezen feiten door het hof.
HR, 12-04-2011, nr. 09/02061
ECLI:NL:HR:2011:BP4394
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
09/02061
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP4394
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4394, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4394
ECLI:NL:PHR:2011:BP4394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4394
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Het middel berust op de onjuiste opvatting dat van “aan zijn waakzaamheid toevertrouwd” a.b.i. art. 249 Sr, slechts sprake kan zijn indien aan de zijde van de ouder(s) van de minderjarige wetenschap bestond van de aanwezigheid van de minderjarige bij de dader van de met die minderjarige gepleegde ontuchtige handelingen dan wel dat van de zijde van de ouder(s) van de minderjarige voor die aanwezigheid bij de dader uitdrukkelijke toestemming is verleend.
12 april 2011
Strafkamer
nr. 09/02061
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 mei 2009, nummer 21/001325-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1995 tot 14 oktober 1998 te Arnhem en Huissen, en Doorenburg, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het (telkens) met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de mond en anus van die [slachtoffer 1].
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1995 tot 14 oktober 2000 te Arnhem en Huissen en Doornenburg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1982, hierin bestaande dat verdachte de penis van die [slachtoffer 1] heeft betast en in de mond heeft genomen en die [slachtoffer 1] heeft afgetrokken en zich aan zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten door die [slachtoffer 1] en zich door die [slachtoffer 1] heeft laten aftrekken en die [slachtoffer 1] heeft ge(tong)zoend;
3.
hij in de periode van 6 augustus 1994 tot 6 augustus 1996 te Arnhem ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op 6 augustus 1979), hierin bestaande dat verdachte de penis van die [slachtoffer 2] heeft betast."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben [slachtoffer 1]. Ik ben geboren op [geboortedatum] 1982.
Ik wil aangifte doen van met mij gepleegde ontucht. Dit is gebeurd in de periode van ongeveer augustus 1995 tot oktober 2000. De ontucht werd gepleegd door [verdachte]. Het gebeurde in zijn woning in de [a-straat] in [woonplaats A] en later in de [b-straat] in [woonplaats B].
Ik heb [verdachte] bij de voetbalvereniging leren kennen. Ik kwam bij [verdachte] thuis. [verdachte] vertelde mij dat ik een lichaam had om te gaan trainen. Dat hoefde volgens [verdachte] niet in de sportschool, dat kon ook bij hem thuis onder zijn leiding. Dat ben ik toen gaan doen. Ik was toen dertien jaar oud. Later begonnen we te trainen. Dat was bij [verdachte] boven en het gebeurde als [betrokkene 1] er niet was. Ik kleedde mij dan uit tot op mijn boxershort. Het was niet mijn idee om mijn kleren uit te trekken, maar [verdachte] kon dan beter zien of ik de oefeningen goed uitvoerde. Hij leerde mij bepaalde oefeningen om onder andere mijn armen te trainen. Ik zag in [verdachte] een soort vaderfiguur. Ik had zelf geen vader.
[Verdachte] zei dat hij masseur was en daarvoor geleerd had. Hij heeft mij gemasseerd. [verdachte] vertelde mij toen dat het handig was als ik wist hoe ik moest zoenen als ik een meisje zou krijgen. [Verdachte] leerde mij toen ook praktisch zoenen. Om mij dat te leren, zoende hij mij. Dat waren tongzoenen. Hij had zoveel overwicht op mij dat ik deed wat hij zei.
Het ging echter verder, van tongzoenen werd het aftrekken. [Verdachte] zou mij gaan aftrekken. Dat was korte tijd nadat het zoenen was begonnen. Het begon met friemelen. [Verdachte] probeerde mijn piemel stijf te krijgen. Ik was toen dertien jaar. Hij wilde ook dat ik hem zou aftrekken. Hij had zoveel invloed op mij dat ik dat zonder meer deed. Als ik hem begon te strelen dan werd zijn geslachtsdeel al hard. Dat aftrekken ging zover dat hij klaar kwam.
Er waren nog wel meer fases. Ik kan er twee benoemen: pijpen en penetreren. Dat pijpen is veelvuldig gebeurd. Het pijpen dat hij bij mij deed was niet de hoofdzaak. De hoofdzaak was dat ik hem pijpte. Ik kreeg nooit een stijve penis van het pijpen, dat hij mij deed. Dat ik hem wel pijpte gebeurde omdat [verdachte] zei dat ik dat bij hem moest doen. Hij was dominant en ik volgde zijn wil.
De keer dat het tot penetratie kwam, was op de [a-straat] in [woonplaats A]. Ik was toen 14 of 15 jaar oud. De penetratie kwam na het strelen, zoenen en het aftrekken. Het was gebruikelijk dat wij allebei naakt waren als er iets moest gebeuren. Ook bij het pijpen was dat al het geval. [verdachte] nam steeds het initiatief tot die handelingen. [Verdachte] bedacht de handelingen. [verdachte] liep al met een dikke tokus in zijn broek. Hij stelde toen voor om te penetreren. [Verdachte] ging de bodylotion pakken en toen hij terugkwam smeerde hij wat bodylotion op mijn geslachtsdeel. Hij smeerde ook wat bodylotion op zijn eigen geslachtsdeel. Toen penetreerde hij mij. Ik vond het pijn doen en ik vond het niet fijn. Ik bedoel met penetreren dat [verdachte] met zijn penis in mijn anus naar binnen is gegaan. Ik heb [verdachte] gezegd dat het pijn deed en dat ik het niets vond. Dit penetreren heeft hij toen nooit meer gedaan. De andere seksuele handelingen bleven wel gewoon doorgaan. Die gingen ook nog door toen [verdachte] al in [woonplaats B] woonde. Ik ben in zijn huis in [woonplaats B] meerdere malen geweest en ook daar is het gebeurd dat [verdachte] seksuele handelingen met mij verrichtte. Ik kwam daar in [woonplaats B] ook wel andere jongens tegen. Eén van hen heette [slachtoffer 2]. [Verdachte] vertelde mij eens dat [slachtoffer 2] en hij elkaars piemels in de hand namen.
Ik denk dat het zo ongeveer om de week gebeurde dat [verdachte] en ik seksueel contact hadden. Het gebeurde in de [a-straat] in [woonplaats A] en in de [b-straat] in [woonplaats B]. Het is ook nog gebeurd op een camping in [woonplaats C]. [Verdachte] had op die camping een caravan. In de slaapkamer van die caravan gebeurde hetzelfde als in zijn huizen; aftrekken, pijpen en zoenen.
Ik heb het op een bepaald moment aan een goede vriendin van mij verteld. Die vriendin was [getuige 1]. Het zat me blijkbaar dwars, maar aan de andere kant was het ook een impulsieve actie. Later heb ik het nog aan [getuige 2] verteld. Verder heb ik het aan niemand verteld."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik ben [slachtoffer 2]. Ik ben geboren op 6 augustus 1979.
Ik ben overvallen door [verdachte] doordat hij in de slaapkamer in zijn woning, terwijl ik daar lag te slapen, ineens mijn geslachtsdeel vastpakte. Dit gebeurde in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [woonplaats A]."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik was dertien jaar oud toen ik [verdachte] leerde kennen. Dat was in 1993. Ik kwam ook bij hem thuis. Mijn vader is overleden toen ik 5 jaar oud was. [verdachte] heeft vrij vaak gevraagd of ik daar niet wilde blijven slapen. Ik keek bij [verdachte] videobanden. Ik kwam zowel in [woonplaats A] als in [woonplaats B] bij [verdachte] op bezoek. Ik kwam ook bij hem op de camping in [woonplaats C]. Ik ben op de camping wel een aantal keren bij [verdachte] blijven slapen.
Het is twee keer gebeurd dat [verdachte] met zijn deken onder de arm bij mij op de kamer kwam slapen. Dit gebeurde één keer op de camping. [Verdachte] zei dat hij ruzie had gehad met [betrokkene 1] en legde zijn matras en deken in de kamer waar ik sliep. Datzelfde is ook gebeurd in zijn huis.
Ik heb ongeveer zes of zeven jaar contact gehouden met [verdachte]. Ik kwam daar altijd wel twee keer per week. Toen [verdachte] in [woonplaats B] ging wonen, ging ik nog steeds bij hem op bezoek. Op een bepaald moment had ik wel eens last van mijn rug. [Verdachte] zei toen dat hij daar wel iets aan kon doen. Hij zei dat hij een diploma als masseur had. Hij heeft mij toen de hele rug gemasseerd. Hij raakte mij daarbij ook over mijn billen aan.
Toen wij eens waren zwemmen, vertelde hij mij dat ik een mooi stevig lichaam had. Hij zei dat hij mij wel wat oefeningen kon geven om dat nog wat mooier te maken. Zo kwam het dat ik bij [verdachte] thuis fitness oefeningen ging doen. De oefeningen deed ik bij hem op zolder. Ik moest de oefeningen doen en [verdachte] keek daar dan naar. Ik deed de oefeningen met ontbloot bovenlichaam.
Ik kwam daar ook wel eens samen met andere jongens. Uit de Arnhemse tijd ken ik nog twee jongens dat zijn ene [slachtoffer 1] en ene [betrokkene 2]. Volgens mij kwamen beide jongens uit gezinnen waarvan de ouders gescheiden waren. [verdachte] wist dat mijn vader aan bloedziekte was overleden."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Toen ik [verdachte] leerde kennen, gaf hij mij aandacht. Ik mocht bij hem stiekem roken, hij sprak met mij, hij ging heel veel met mij om. [verdachte] maakte mij complimenten. Ook gingen de gesprekken wel eens in de richting van het seksuele. Hij probeerde verschillende keren die kant op te gaan. Het initiatief lag steeds bij [verdachte]. Zo was [verdachte] geïnteresseerd in wat ik met [betrokkene 3] deed en vroeg hij mij over masturberen. Dit was in de [a-straat] in [woonplaats A], waar [verdachte] en [betrokkene 1] toen woonden. Het gebeurde heel af en toe dat ik wel eens bij hen bleef slapen. [Verdachte] en [betrokkene 1] sliepen samen in hun eigen kamer en ik sliep op een tweepersoons matras in een kamer naast die van hen. Op een avond, dan wel gedurende de nacht, sliep ik in die kamer. Ik werd wakker van [verdachte], die mijn slaapkamer binnenkwam. Hij kwam bij mij liggen op de matras. Hij vertelde dat hij bij [betrokkene 1] niet kon slapen. [Verdachte] kwam bij mij liggen. Ik lag op mijn linkerzij. [Verdachte] lag achter mij. Hij legde zijn arm om mij heen. Hij kwam daarbij met zijn hand op mijn geslachtsdeel. Hij liet zijn hand op mijn geslachtsdeel liggen en begon aan mijn geslachtsdeel te voelen. [Verdachte] kwam wel eens vaker naast mij liggen als ik bij hen bleef slapen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Klacht van het plegen van ontucht met [slachtoffer 1].
Klager verzoekt als klachtgerechtigde om een onderzoek naar de gepleegde feiten ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats B], [b-straat],
te doen instellen met tevens het nadrukkelijke verzoek tot justitiële vervolging."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Klacht van het plegen van ontucht door [verdachte] gepleegd met [slachtoffer 2] (klager), destijds minderjarig.
Klager verzoekt als klachtgerechtigde om een onderzoek naar het/de gepleegde feit(en) ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
[c-straat 1] te [woonplaats],
te doen instellen met tevens het nadrukkelijke verzoek tot justitiële vervolging."
g. de verklaring van de getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009, voor zover inhoudende:
"Begin 2004 heb ik tegen [getuige 1] gezegd dat ik seksueel was misbruikt door verdachte. Daarvoor had ik het nooit tegen iemand verteld. [getuige 1] bracht me in contact met het FIOM in Nijmegen, waar ik een aantal maanden gesprekken heb gehad. In die periode heb ik ook mijn ex-vriendin, [getuige 2], verteld over het seksueel misbruik. Eind 2004 heb ik aangifte gedaan.
Ik ken verdachte vanaf mijn 12e of 13e jaar. Ik ken hem van de voetbalvereniging. De dingen die ik bij verdachte thuis mocht doen, zoals kijken naar pornofilms, autorijden, frituren, voetballen, waren bij mijn moeder hoogst ongebruikelijk. Het startpunt van het seksueel misbruik was het trainen bij verdachte thuis. Dit was in de [a-straat] in [woonplaats A]. Verdachte vond dat ik een mooi lichaam had om te trainen. Verdachte bedacht oefeningen voor me. Hij gaf me instructies en raakte me aan. Hij vertelde dat hij gediplomeerd masseur was. Hij ging me na het trainen masseren. Dit zou goed zijn voor mijn spieren. Hij heeft mij toen ook al aangeraakt op plaatsen waar hij me niet hoorde aan te raken, bijvoorbeeld langs de rand van mijn boxershort.
Verdachte wilde me leren hoe ik met vrouwen om moest gaan en hoe ik een vriendin zou krijgen. Hij leerde me hoe ik moest zoenen met een meisje. Eerst had hij het theoretisch uitgelegd, daarna stelde hij voor om het te oefenen. Ondanks het feit dat ik niet op mannen val, heb ik toen met hem gezoend. Daarna gebeurde het zoenen vaker.
Ik ben op de [a-straat] in Amhem, de [b-straat] in [woonplaats B] en op de camping in [woonplaats C] seksueel misbruikt door verdachte. Als verdachte seksuele behoeftes had, gaf hij regelmatig aan dat hij zin had. Hij begon dan vaak aan mij te friemelen. Hij had dan ook vaak een stijve penis in zijn broek. Op een gegeven moment vertelde hij dat hij vroeger met vrienden wel eens een wedstrijd aftrekken deed. Het ging er dan om wie het snelste klaarkwam. Dat wilde verdachte ook met mij. Verdachte wilde afgetrokken worden en wilde altijd klaarkomen. Het penetreren vond plaats in de [a-straat] in [woonplaats A]. Eerst vonden de gebruikelijke handelingen plaats; zoenen, aftrekken en pijpen. Ik heb hem staan pijpen. Hij wilde mij toen seksueel penetreren. Hij heeft zijn eikel met bodylotion ingesmeerd en mij vervolgens gepenetreerd. Daarna is verdachte naar [woonplaats B] verhuisd. Ik ben daarna nog wel meerdere malen bij verdachte geweest. Het zoenen, aftrekken en pijpen ging toen gewoon door, zowel in [woonplaats B] als op de camping in [woonplaats C]. Verdachte was op dat moment een van de belangrijkste figuren uit mijn leven.
Verdachte heeft mij wel eens verteld dat hij seksuele contacten had met [slachtoffer 2]. Hij vertelde dat ze elkaar aftrokken en daar allebei van genoten. Ook vertelde hij dat ze allebei klaarkwamen. Dit was in de periode dat verdachte ook ontuchtige handelingen met mij verrichtte.
Op het moment dat ik [getuige 1] vertelde van het seksueel misbruik had ik geen contact meer met verdachte. Ik kreeg niets mee van wat er op internet speelde. Pas later hoorde ik van een andere strafzaak tegen verdachte. Ik hoorde in 2005 of 2006 dat er een zaak tegen verdachte speelde en dat er door [B]-aanhangers een hetze tegen verdachte werd gevoerd. Ik heb zelf nooit contact gehad met de personen die een hetze tegen verdachte voerden. Het is niet zo dat ik aangifte ben gaan doen naar aanleiding van het feit dat ik op de hoogte raakte van de andere strafzaak tegen verdachte."
h. De verklaring van de getuige [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009, voor zover inhoudende:
"Ik heb in januari 2005 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Ik werd op mijn werk gebeld door een rechercheur van politie. Deze vertelde mij dat mijn naam in een onderzoek, voor zover ik heb begrepen was dit het onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 1], naar boven was gekomen en vroeg of ik wilde langskomen op het politiebureau. Dit heb ik gedaan. Ik heb daar een verklaring afgelegd. Dit was geen volledige verklaring, omdat het voor mij te pijnlijk was om alles te vertellen. De volgende dag op mijn werk kwam alles langzaam opborrelen. Ik heb toen besloten om het hele verhaal aan de politie te vertellen.
Bij de politie heb ik voor het eerst gesproken over het seksueel misbruik. Nadien heb ik er ook met andere mensen over gesproken, zoals mijn moeder en mijn vriendin. Ik heb toen ook besloten om professionele hulp in te schakelen.
Ik ken verdachte sinds mijn 13e of 14e jaar. Ik kende hem van de muziekvereniging. Op uitnodiging van verdachte ben ik bij hem thuis gekomen. Ik heb meerdere malen bij verdachte geslapen. Op een gegeven moment lag ik in de logeerkamer op een matras op de grond. Verdachte woonde toen in de [a-straat] in [woonplaats A]. Midden in de nacht kwam verdachte op mijn kamer. Hij vertelde mij dat hij ruzie had met zijn vrouw [betrokkene 1] en dat hij daarom bij mij wilde komen liggen. Ik lag toen op mijn linkerzij. Verdachte lag achter mij. Ik voelde dat hij een arm om mij heen legde en dat hij zijn hand op mijn buik legde. Hij zakte met zijn hand verder naar beneden en begon mijn geslachtsdeel te strelen. In eerste instantie legde hij alleen zijn hand op mijn geslachtsdeel. Daarna maakte hij strelende bewegingen. Ik was op dat moment 15 of 16 jaar. Wij hebben wel vaker samen in één bed gelegen. Verdachte heeft wel eens opmerkingen gemaakt over mijn lichaam. Volgens hem had ik een prachtig bovenlichaam met mooie spieren. Hij heeft voorgesteld om daar werk van te maken, om het nog mooier te maken. Zodoende zijn we begonnen met het doen van fitnessoefeningen bij verdachte thuis op zolder in [woonplaats A]. Ik stond dan met ontbloot bovenlijf in het midden van de zolder. Verdachte noemde oefeningen, die ik uitvoerde.
Ik ken [slachtoffer 1] uit de periode dat wij samen wel eens bij verdachte thuis kwamen.
Ik ben er mee bekend dat verdachte zich eerder voor soortgelijke feiten heeft moeten verantwoorden in de rechtbank. Ik denk dat ik daarvan op de hoogte ben geraakt in dezelfde periode als dat ik met de politie in contact kwam. Ik had toen en heb ook nu geen contact met [B]-aanhangers. Mijn aangifte heeft niets te maken met de andere strafzaak."
i. een brief van de Stichting Ambulante Fiom Regionaal bureau Nijmegen van 18 januari 2005, opgemaakt door de maatschappelijk werkster [betrokkene 4], voor zover inhoudende:
"Hierbij laat ik u weten dat [slachtoffer 1] zich bij het Fiom-bureau heeft aangemeld voor hulpverlening d.d. 10 mei 2004. De hulpverlening is afgesloten op 23 augustus 2004. [Slachtoffer 1] heeft 5 gesprekken gehad. [Slachtoffer 1] zei de gesprekken te hebben ervaren als een opluchting, had er nog niet eerder met iemand over gesproken, was blij dat er nu nog iemand op de hoogte was van zijn geheim."
j. een brief van de Stichting Ambulante Fiom Regionaal bureau Nijmegen van 31 januari 2005, opgemaakt door de maatschappelijk werkster [betrokkene 4], voor zover inhoudende:
" [Slachtoffer 1] meldde zich aan bij de Fiom op 10 mei 2004 voor hulpverlening. Hij vertelde seksueel misbruikt te zijn van zijn 13e jaar tot zijn 16e jaar door zijn voetbaltrainer [verdachte]. Het misbruik vond plaats tijdens extra trainingen die [verdachte] aan [slachtoffer 1] gaf."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"[Slachtoffer 1] is mijn beste vriend. In april/mei van dit jaar was ik bij [slachtoffer 1] thuis. Wij waren met ons tweeën. Tijdens het gesprek die avond kwamen wij op het onderwerp seksueel misbruik. [Slachtoffer 1] ging verder op het onderwerp door. Na het gesprek heeft hij mij gevraagd er helemaal niet met iemand anders over te spreken. Hij vertelde mij dit in vertrouwen. Hij vroeg mij wat hij moest doen. Ik heb gezegd dat hij in eerste instantie hulp moest gaan zoeken bij een hulpinstantie. Hij heeft het altijd ver weggestopt en er nooit over kunnen of willen praten. Hij vertelde mij dat ik de eerste was aan wie hij het vertelde. Wat ik begrepen heb is het niet één keer gebeurd. [Slachtoffer 1] is niet echt in details getreden over het misbruik. Hij vertelde mij wel dat hij iets bij een man moest doen. Het gebeurde in de tijd dat hij voetbalde. Deze man was voor hem een vaderfiguur. Hij heeft mij verteld dat deze persoon voetbaltrainer was van hem. [Slachtoffer 1] vertelde mij ook dat hij veel bij deze man thuis kwam en dat zij leuke dingen deden samen. Hij heeft mij alleen de voornaam genoemd: [verdachte]. Toen [slachtoffer 1] mij er voor de eerste keer over vertelde, was hij heel erg emotioneel. Hij huilde tijdens ons gesprek. Hij durfde mij bijna niet aan te kijken. Hij vertelde mij ook dat het niet bij één keer was gebleven. Het was vaker gebeurd."
l. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik ben bevriend met [slachtoffer 1]. Toen ik [slachtoffer 1] leerde kennen en de tijd daarna had hij een voetbaltrainer, genaamd [verdachte]. [Slachtoffer 1] praatte veel over [verdachte]. [Slachtoffer 1] leerde veel van [verdachte], met name over sport en oefeningen. Ook gebeurde het wel dat [slachtoffer 1] bij [verdachte] wat ging drinken. [verdachte] was een soort vaderfiguur voor [slachtoffer 1].
Omstreeks eind mei 2004 was ik bij [slachtoffer 1] thuis. Wij waren daar met ons tweeën. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij met iemand praatte. Ik merkte dat [slachtoffer 1] mij liever niet wilde zeggen wat er aan de hand was. Hij zei dat ook tegen mij. Hij wilde er liever niet over praten. Het kostte [slachtoffer 1] heel erg veel moeite en eerst lukte het hem ook niet, maar uiteindelijk vertelde hij mij toch wat het was. [Slachtoffer 1] vertelde mij dat [verdachte] hem vroeger had misbruikt. Het was voor mij heel erg duidelijk dat het seksueel misbruik betrof. [Slachtoffer 1] was op het moment dat hij dat vertelde zichzelf niet. Hij was heel anders dan anders. Hij was erg geëmotioneerd. Hij was erg aangeslagen. [Slachtoffer 1] vond het heel moeilijk om er met mij over te praten. Details heeft hij mij niet verteld. Wat ik wel weet is dat het misbruik in ieder geval gebeurde bij [verdachte] thuis en dat het gebeurde als [slachtoffer 1] alleen was met hem. Wat ik ook nog weet is dat het misbruik gebeurde tussen zijn dertiende en achttiende jaar. [Slachtoffer 1] had over het misbruik alleen met een ander meisje, genaamd [getuige 1], en mij gesproken. Ook sprak hij er over wat hij er mee zou moeten. Eventueel aangifte doen of niet. Hij wilde niet dat zijn moeder het te weten zou komen. Uiteindelijk vroeg [slachtoffer 1] mij eens bij de politie te informeren naar de mogelijkheden die er waren. Hij was er heel erg bang voor dat zijn naam in verband met dat misbruik op straat zou komen te liggen."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik leerde [slachtoffer 1] bij voetbalclub [A] kennen. Ik heb met [slachtoffer 1] seksfilms gekeken.
Ik heb met [slachtoffer 1] fitnessoefeningen gedaan Die oefeningen deden wij bij mij thuis."
n. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"In januari 2005 vertelde [slachtoffer 2] mij dat hij door de politie was gebeld of hij een verklaring wilde afleggen over [verdachte]. Toen hij terugkwam van het politiebureau vertelde hij dat hij had verteld hoe hij [verdachte] had leren kennen en wat hij allemaal met hem had meegemaakt. Ik begreep dat [verdachte] en [slachtoffer 2] dingen met elkaar bespraken die [slachtoffer 2] misschien anders met zijn vader zou hebben besproken. De vader van [slachtoffer 2] is overleden toen [slachtoffer 2] 5 jaar oud was.
De volgende dag, toen [slachtoffer 2] thuis kwam van zijn werk, gaf hij mij beide verklaringen die hij bij de politie had afgelegd. Hieruit bleek mij dat hij nog een keer bij de politie was geweest. In deze verklaring stond dat er tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] iets was voorgevallen op seksueel gebied. Toen [slachtoffer 2] thuis kwam na dat tweede gesprek op het politiebureau was hij overstuur. In de verklaring stond dat [verdachte] bij [slachtoffer 2] was komen liggen toen [slachtoffer 2] daar bleef slapen. [verdachte] had toen aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] gezeten. [Slachtoffer 2] schaamde zich er heel erg voor dat hij door [verdachte] was misbruikt en bedrogen. Hij was ook teleurgesteld, hij dacht een vriendschap met [verdachte] te hebben opgebouwd.
Toen ik [slachtoffer 2] leerde kennen, kende hij [verdachte] al. [slachtoffer 2] kwam er toen heel vaak."
o. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
"Ik ben de moeder van [slachtoffer 2]. De vader van [slachtoffer 2] is in 1985 overleden toen [slachtoffer 2] 5 jaar was. [Slachtoffer 2] was bij het voetbal. Ik denk dat [slachtoffer 2] een jaar of 12/13 was toen hij [verdachte] als trainer kreeg. Op een bepaald moment nodigde deze [verdachte] [slachtoffer 2] uit om een dagje met hem mee te gaan naar een pretpark. [slachtoffer 2] heeft ook nog muziek gemaakt bij de Harmonie in [woonplaats B]. [Verdachte] speelde daar ook in het orkest. In die tijd ging [slachtoffer 2] denk ik toch wel twee of drie keer in de week naar [verdachte]. Dit ging meestal van [verdachte] uit. [Verdachte] belde dan [slachtoffer 2] op om te vragen of hij kwam. [Slachtoffer 2] was niet goed in staat om daar weerstand aan te bieden. [Verdachte] liet later ook wel jaloers gedrag zien als [slachtoffer 2] niet mee wilde of als [slachtoffer 2] geen zin had om naar [verdachte] te gaan. [Verdachte] werd dan boos op [slachtoffer 2]. Hij was dan ook gepikeerd dat [slachtoffer 2] ook met iemand ander omging behalve alleen met [verdachte].
[Slachtoffer 2] bleef ook wel bij [verdachte] en [betrokkene 1] slapen. Hij bleef ook wel op de camping bij [verdachte] in [woonplaats C] slapen. [Slachtoffer 2] heeft me verteld wat hij bij de politie heeft verklaard en wat hem is overkomen met [verdachte]."
p. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009, voor zover inhoudende:
"Het is juist dat ik met [slachtoffer 2] in één bed heb gelegen."
q. een uittreksel uit de Gemeentelijke Basis Administratie van 2 februari 2009, voor zover inhoudende:
"Naam:[verdachte]
Voorna(a)m(en):[verdachte]
Geboren op:[geboortedatum]1964 te [geboorteplaats] (Nederland)
Historische GBA-adressen
(...)
Vanaf:01-01-2001
Woonadres:[b-straat 1]
[0000 AA] [woonplaats B]
Vanaf:22-12-1998
Woonadres:[b-straat 1]
[0000 AA] [woonplaats B]
Vanaf:02-05-1991
Woonadres:[a-straat 1]
[0000 BB] [woonplaats A]"
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof komt (dus), anders dan de rechtbank, wél tot een bewezenverklaring van de drie tenlastegelegde feiten. Bij alle drie feiten gaat het om een vorm van (strafbaar gestelde) seksualiteit door verdachte opgedrongen aan een minderjarige jongen, in het geval van feit 1 van een jongen beneden de leeftijd van zestien jaren.
De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van de drie feiten berust, zijn de navolgende:
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3:
- de aangifte van [slachtoffer 1], gedateerd 20 december 2004 (PL0753/05-000317, dossierpagina 20-27);
- de aangifte van [slachtoffer 2], gedateerd 25 juni 2005 (PL0753/05-006137, dossierpagina 9-10);
- de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] afgelegd tegenover de politie op 17 en 18 januari 2005 (PL0753/05-006137, dossierpagina 12-21);
- de klacht van aangever [slachtoffer 1], gedateerd 20 december 2004 (PL0753/05-000317, dossierpagina 29);
- de klacht van aangever [slachtoffer 2], gedateerd 25 juni 2005 (PL0753/05-006137, dossierpagina 22);
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof op 22 april 2009;
- de verklaring van aangever [slachtoffer 2], afgelegd ter terechtzitting van het hof van 22 april 2009.
Daarbij met betrekking tot de feiten 1 en 2:
- de brieven van het Fiom, gedateerd 18 en 31 januari 2005 (PL0753/05-000317, dossierpagina 32-33);
- de verklaring van getuige [getuige 1], gedateerd 29 december 2004 (PL0753/05-000317, dossierpagina 36-38);
- de verklaring van getuige [getuige 2], gedateerd 7 januari 2005 (PL0753/05-000317, dossierpagina 39-41 );
- de verklaring van verdachte, afgelegd tegenover de politie op 18 januari 2005 (PL0753/05-000317, dossierpagina 55-56), waarin hij onder meer verklaard dat hij met aangever [slachtoffer 1] seksfilms heeft gekeken en dat hij samen met [slachtoffer 1] bij hem thuis fitnessoefeningen heeft gedaan.
Daarbij met betrekking tot feit 3:
- de verklaring van getuige [getuige 3], gedateerd 4 juli 2005 (PL0753/05-006137, dossierpagina 26-28);
- de verklaring van getuige [getuige 4], gedateerd 6 juli 2005 (PL0753/05-006137, dossierpagina 29-31);
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 22 april 2005, onder meer inhoudende dat hij met aangever [slachtoffer 2] in één bed heeft gelegen.
Deze bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie worden uitgewerkt in de zogeheten aanvulling. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De aangifte van de beide aangevers is naar het oordeel van het hof betrouwbaar, doordat zij elkaar versterken waar het gaat om de wijze waarop de relatie tussen hen en verdachte zich ontwikkelde en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Wat dat laatste betreft en in hoofdlijnen beschreven:
- beide aangevers waren zonder vader en zagen verdachte als een vaderfiguur;
- in beide gevallen was verdachte 'iemand' in de ogen van deze jonge jongens;
- in beide gevallen introduceerde verdachte na verloop van tijd een in grenzen telkens opschuivende vorm van lichamelijkheid.
Voor beide aangiftes geldt dat het hof niet aannemelijk acht dat deze aangiftes of (delen van) de inhoud daarvan voortkomen uit of zelfs maar verband houden met de publiciteit op het internet die er rondom verdachte is geweest naar aanleiding van een eerder onderzoek en de daarop gevolgde strafzaak tegen verdachte (afgedaan door de rechtbank Amhem bij vonnis van 6 oktober 2004).
Uit het strafdossier [slachtoffer 1] blijkt dat hij, met de aarzelingen en moeite die zich in een dergelijk geval vaker laten zien, in een contact met getuigen [getuige 1] en, later, [getuige 2] voor de draad is gekomen met deze geschiedenis. Een verbinding met de genoemde strafzaak en (internet-)woelingen daaromheen kan het hof niet zien. [Slachtoffer 2] is gaan spreken omdat hij door de politie in het onderzoek van de zaak [slachtoffer 1] werd betrokken. Beiden zijn ter zitting van het hof van 22 april 2009 gehoord, zijn bij de essentie van hun verklaring gebleven en hebben ontkend dat zij op het moment dat zij met hetgeen verdachte met hen had 'gedaan' voor de draad kwamen al inhoudelijk op de hoogte waren van genoemde publiciteit.
Het verweer dat een bewezenverklaring in strijd zou zijn met de regel van artikel 342 lid 3 Wetboek van Strafvordering (kort gezegd: één getuige, géén getuige) wordt verworpen op grond van de bevestiging die de verklaringen van de ene aangever in die van de andere vindt (en omgekeerd) op sprekende onderdelen en in de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Dat het bij de drie tenlastegelegde feiten gaat om drie verschillend te kwalificeren delicten, staat niet aan het gebruik van stukjes zogeheten schakelbewijs in de weg en evenmin het feit dat [slachtoffer 1] van de kant van verdachte veel meer heeft moeten meemaken dan [slachtoffer 2]. Ook daarin verschilt het hof dus van oordeel met de rechtbank.
Ook het verweer van de verdediging dat met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit niet gesproken kan worden van ontuchtige handelingen, nu het mogelijk is dat de hand van verdachte per ongeluk op het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] terecht is gekomen, wordt door het hof verworpen.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de hand van verdachte per ongeluk op de penis van aangever [slachtoffer 2] terecht is gekomen, met name gelet op hetgeen [slachtoffer 2] hieromtrent op ter zitting van het hof van 22 april 2009 heeft verklaard, te weten dat verdachte zijn arm over de buik van [slachtoffer 2] legde, waarna verdachte met zijn hand verder afzakte naar beneden en het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] begon te strelen. Dergelijke handelingen vinden niet per ongeluk plaats en zijn naar het oordeel van het hof zonder meer als ontuchtig aan te merken.
Voorts heeft de verdediging een punt gemaakt van het feit dat uit de aangifte van [slachtoffer 2] niet blijkt of hij vijftien of zestien jaar was toen verdachte hem aanrandde. Daar ziet zij er evenwel aan voorbij dat als het om het misdrijf van 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht gaat, slechts telt dat het (toegespitst op dit geval) om minderjarigheid gaat."
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft,
gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals onder 2 en 3 is bewezenverklaard, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de waakzaamheid van de verdachte waren toevertrouwd, zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Het middel berust op de kennelijke opvatting dat van "aan zijn waakzaamheid toevertrouwd" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 249 Sr, slechts sprake kan zijn indien aan de zijde van de ouder(s) van de minderjarige wetenschap bestond van de aanwezigheid van de minderjarige bij de dader van de met die minderjarige gepleegde ontuchtige handelingen dan wel dat van de zijde van de ouder(s) van de minderjarige voor die aanwezigheid bij de dader uitdrukkelijke toestemming is verleend. Die opvatting is onjuist.
4.3. Het middel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 april 2011.
Conclusie 08‑02‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 6 mei 2009 veroordeeld wegens onder 1. ontucht bestaande uit seksuele binnendringing gepleegd met een persoon ouder dan twaalf en jonger dan zestien jaar en onder 2. primair en 3. ontucht plegen met een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Daarbij is op de voet van art. 63 Sr rekening gehouden met een tussentijdse veroordeling van verdachte tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan tien maanden voorwaardelijk.1.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te 's‑Gravenhage, zijn twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1995 tot 14 oktober 1998 te Arnhem en Huissen, en Doorenburg, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op 14 oktober 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het (telkens) met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de mond en anus van die [slachtoffer 1];
- 2.
Primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1995 tot 14 oktober 2000 te Arnhem, en Huissen, en Doornenburg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op 14 oktober 1982, hierin bestaande dat verdachte de penis van die [slachtoffer 1] heeft betast en in de mond heeft genomen en die [slachtoffer 1] heeft afgetrokken en zich aan zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten door die [slachtoffer 1] en zich door die [slachtoffer 1] heeft laten aftrekken en die [slachtoffer 1] heeft ge(tong)zoend;
- 3.
hij in de periode van 6 augustus 1994 tot 6 augustus 1996 te Arnhem ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op 6 augustus 1979), hierin bestaande dat verdachte de penis van die [slachtoffer 2] heeft betast.’
4.
In het verkorte arrest is de volgende overweging met betrekking tot het bewijs opgenomen:
‘Het hof komt (dus), anders dan de rechtbank, wél tot een bewezenverklaring van de drie tenlastegelegde feiten. Bij alle drie feiten gaat het om een vorm van (strafbaar gestelde) seksualiteit door verdachte opgedrongen aan een minderjarige jongen, in het geval van feit 1 van een jongen beneden de leeftijd van zestien jaren.
(…)
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De aangifte van de beide aangevers is naar het oordeel van het hof betrouwbaar, doordat zij elkaar versterken waar het gaat om de wijze waarop de relatie tussen hen en verdachte zich ontwikkelde en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Wat dat laatste betreft en in hoofdlijnen beschreven:
beide aangevers waren zonder vader en zagen verdachte als een vaderfiguur; in beide gevallen was verdachte ‘iemand’ in de ogen van deze jonge jongens; in beide gevallen introduceerde verdachte na verloop van tijd een in grenzen telkens opschuivende vorm van lichamelijkheid. Voor beide aangiftes geldt dat het hof niet aannemelijk acht dat deze aangiftes of (delen van) de inhoud daarvan voortkomen uit of zelfs maar verband houden met de publiciteit op het internet die er rondom verdachte is geweest naar aanleiding van een eerder onderzoek en de daarop gevolgde strafzaak tegen verdachte (afgedaan door de rechtbank Arnhem bij vonnis van 6 oktober 2004).
Uit het strafdossier [slachtoffer 1] blijkt dat hij, met de aarzelingen en moeite die zich in een dergelijk geval vaker laten zien, in een contact met getuigen [getuige 1] en, later, [getuige 2] voor de draad is gekomen met deze geschiedenis. Een verbinding met de genoemde strafzaak en (internet-)woelingen daaromheen kan het hof niet zien. [Slachtoffer 2] is gaan spreken omdat hij door de politie in het onderzoek van de zaak [slachtoffer 1] werd betrokken. Beiden zijn ter zitting van het hof van 22 april 2009 gehoord, zijn bij de essentie van hun verklaring gebleven en hebben ontkend dat zij op het moment dat zij met hetgeen verdachte met hen had ‘gedaan’ voor de draad kwamen al inhoudelijk op de hoogte waren van genoemde publiciteit.
Het verweer dat een bewezenverklaring in strijd zou zijn met de regel van artikel 342 lid 3 Wetboek van Strafvordering (kort gezegd: één getuige, géén getuige) wordt verworpen op grond van de bevestiging die de verklaringen van de ene aangever in die van de andere vindt (en omgekeerd) op sprekende onderdelen en in de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Dat het bij de drie tenlastegelegde feiten gaat om drie verschillend te kwalificeren delicten, staat niet aan het gebruik van stukjes zogeheten schakelbewijs in de weg en evenmin het feit dat [slachtoffer 1] van de kant van verdachte veel meer heeft moeten meemaken dan [slachtoffer 2]. Ook daarin verschilt het hof dus van oordeel met de rechtbank. Ook het verweer van de verdediging dat met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit niet gesproken kan worden van ontuchtige handelingen, nu het mogelijk is dat de hand van verdachte per ongeluk op het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] terecht is gekomen, wordt door het hof verworpen.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de hand van verdachte per ongeluk op de penis van aangever [slachtoffer 2] terecht is gekomen, met name gelet op hetgeen [slachtoffer 2] hieromtrent op ter zitting van het hof van 22 april 2009 heeft verklaard, te weten dat verdachte zijn arm over de buik van [slachtoffer 2] legde, waarna verdachte met zijn hand verder afzakte naar beneden en het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] begon te strelen. Dergelijke handelingen vinden niet per ongeluk plaats en zijn naar het oordeel van het hof zonder meer als ontuchtig aan te merken. Voorts heeft de verdediging een punt gemaakt van het feit dat uit de aangifte van [slachtoffer 2] niet blijkt of hij vijftien of zestien jaar was toen verdachte hem aanrandde. Daar ziet zij er evenwel aan voorbij dat als het om het misdrijf van 249 lid 1Wetboek van Strafrecht gaat, slecht telt dat het (toegespitst op dit geval) om minderjarigheid gaat.’
5.
In de aanvulling op het verkorte arrest zijn de volgende door het hof gebezigde, hierna —slechts wat betreft de aanhef telkens verkort— weergegeven, wettige bewijsmiddelen opgenomen:
‘Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde
1.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
‘Ik ben [slachtoffer 1]. Ik ben geboren op [geboortedatum] 1982. Ik wil aangifte doen van met mij gepleegde ontucht. Dit is gebeurd in de periode van ongeveer augustus 1995 tot oktober 2000. De ontucht werd gepleegd door [verdachte]. Het gebeurde in zijn woning in de [a-straat] in [woonplaats A] en later in de [b-straat] in [woonplaats B]. Ik heb [verdachte] bij de voetbalvereniging leren kennen. Ik kwam bij [verdachte] thuis. [Verdachte] vertelde mij dat ik een lichaam had om te gaan trainen. Dat hoefde volgens [verdachte] niet in de sportschool, dat kon ook bij hem thuis onder zijn leiding. Dat ben ik toen gaan doen. Ik was toen dertien jaar oud. Later begonnen we te trainen. Dat was bij [verdachte] boven en het gebeurde als [betrokkene 1] er niet was. Ik kleedde mij dan uit tot op mijn boxershort. Het was niet mijn idee om mijn kleren uit te trekken, maar [verdachte] kon dan beter zien of ik de oefeningen goed uitvoerde. Hij leerde mij bepaalde oefeningen om onder andere mijn armen te trainen. Ik zag in [verdachte] een soort vaderfiguur. Ik had zelf geen vader. [Verdachte] zei dat hij masseur was en daarvoor geleerd had. Hij heeft mij gemasseerd. [verdachte] vertelde mij toen dat het handig was als ik wist hoe ik moest zoenen als ik een meisje zou krijgen. [Verdachte] leerde mij toen ook praktisch zoenen. Om mij dat te leren, zoende hij mij. Dat waren tongzoenen. Hij had zoveel overwicht op mij dat ik deed wat hij zei.
Het ging echter verder, van tongzoenen werd het aftrekken. [Verdachte] zou mij gaan aftrekken. Dat was korte tijd nadat het zoenen was begonnen. Het begon met friemelen. [Verdachte] probeerde mijn piemel stijf te krijgen. Ik was toen dertien jaar. Hij wilde ook dat ik hem zou aftrekken. Hij had zoveel invloed op mij dat ik dat zonder meer deed. Als ik hem begon te strelen dan werd zijn geslachtsdeel al hard. Dat aftrekken ging zover dat hij klaar kwam.
Er waren nog wel meer fases. Ik kan er twee benoemen: pijpen en penetreren. Dat pijpen is veelvuldig gebeurd. Het pijpen dat hij bij mij deed was niet de hoofdzaak. De hoofdzaak was dat ik hem pijpte. Ik kreeg nooit een stijve penis van het pijpen, dat hij mij deed. Dat ik hem wel pijpte gebeurde omdat [verdachte] zei dat ik dat bij hem moest doen. Hij was dominant en ik volgde zijn wil. De keer dat het tot penetratie kwam, was op de [a-straat] in [woonplaats A]. Ik was toen 14 of 15 jaar oud. De penetratie kwam na het strelen, zoenen en het aftrekken. Het was gebruikelijk dat wij allebei naakt waren als er iets moest gebeuren. Ook bij het pijpen was dat al het geval. [Verdachte] nam steeds het initiatief tot die handelingen. [Verdachte] bedacht de handelingen. [Verdachte] liep al met een dikke tokus in zijn broek. Hij stelde toen voor om te penetreren. [verdachte] ging de bodylotion pakken en toen hij terugkwam smeerde hij wat bodylotion op mijn geslachtsdeel. Hij smeerde ook wat bodylotion op zijn eigen geslachtsdeel. Toen penetreerde hij mij. Ik vond het pijn doen en ik vond het niet fijn. Ik bedoel met penetreren dat [verdachte] met zijn penis in mijn anus naar binnen is gegaan. Ik heb [verdachte] gezegd dat het pijn deed en dat ik het niets vond. Dit penetreren heeft hij toen nooit meer gedaan. De andere seksuele handelingen bleven wel gewoon doorgaan. Die gingen ook nog door toen [verdachte] al in [woonplaats B] woonde. Ik ben in zijn huis in [woonplaats B] meerdere malen geweest en ook daar is het gebeurd dat [verdachte] seksuele handelingen met mij verrichtte. Ik kwam daar in [woonplaats B] ook wel andere jongens tegen. Eén van hen heette [slachtoffer 2]. [Verdachte] vertelde mij eens dat [slachtoffer 2] en hij elkaars piemels in de hand namen.
Ik denk dat het zo ongeveer om de week gebeurde dat [verdachte] en ik seksueel contact hadden. Het gebeurde in de [a-straat] in [woonplaats A] en in de [b-straat] in [woonplaats B]. Het is ook nog gebeurd op een camping in [woonplaats C]. [verdachte] had op die camping een caravan. In de slaapkamer van die caravan gebeurde hetzelfde als in zijn huizen; aftrekken, pijpen en zoenen. Ik heb het op een bepaald moment aan een goede vriendin van mij verteld. Die vriendin was [getuige 1]. Het zat me blijkbaar dwars, maar aan de andere kant was het ook een impulsieve actie. Later heb ik het nog aan [getuige 2] verteld. Verder heb ik het aan niemand verteld.’
2.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
‘Ik ben [slachtoffer 2]. Ik ben geboren op [geboortdatum] 1979. Ik ben overvallen door [verdachte] doordat hij in de slaapkamer in zijn woning, terwijl ik daar lag te slapen, ineens mijn geslachtsdeel vastpakte. Dit gebeurde in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [woonplaats A].’
3.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
‘Ik was dertien jaar oud toen ik [verdachte] leerde kennen. Dat was in 1993. Ik kwam ook bij hem thuis. Mijn vader is overleden toen ik 5 jaar oud was. [Verdachte] heeft vrij vaak gevraagd of ik daar niet wilde blijven slapen. Ik keek bij [verdachte] videobanden. Ik kwam zowel in [woonplaats A] als in [woonplaats B] bij [verdachte] op bezoek. Ik kwam ook bij hem op de camping in [woonplaats C]. Ik ben op de camping wel een aantal keren bij [verdachte] blijven slapen. Het is twee keer gebeurd dat [verdachte] met zijn deken onder de arm bij mij op de kamer kwam slapen. Dit gebeurde één keer op de camping. [Verdachte] zei dat hij ruzie had gehad met [betrokkene 1] en legde zijn matras en deken in de kamer waar ik sliep. Datzelfde is ook gebeurd in zijn huis. Ik heb ongeveer zes of zeven jaar contact gehouden met [verdachte]. Ik kwam daar altijd wel twee keer per week. Toen [verdachte] in [woonplaats B] ging wonen, ging ik nog steeds bij hem op bezoek. Op een bepaald moment had ik wel eens last van mijn rug. [Verdachte] zei toen dat hij daar wel iets aan kon doen. Hij zei dat hij een diploma als masseur had. Hij heeft mij toen de hele rug gemasseerd. Hij raakte mij daarbij ook over mijn billen aan. Toen wij eens waren zwemmen, vertelde hij mij dat ik een mooi stevig lichaam had. Hij zei dat hij mij wel wat oefeningen kon geven om dat nog wat mooier te maken. Zo kwam het dat ik bij [verdachte] thuis fitness oefeningen ging doen. De oefeningen deed ik bij hem op zolder. Ik moest de oefeningen doen en [verdachte] keek daar dan naar. Ik deed de oefeningen met ontbloot bovenlichaam. Ik kwam daar ook wel eens samen met andere jongens. Uit de Arnhemse tijd ken ik nog twee jongens dat zijn ene [slachtoffer 1] en ene [betrokkene 2]. Volgens mij kwamen beide jongens uit gezinnen waarvan de ouders gescheiden waren. [verdachte] wist dat mijn vader aan bloedziekte was overleden.’
4.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
‘Toen ik [verdachte] leerde kennen, gaf hij mij aandacht. Ik mocht bij hem stiekem roken, hij sprak met mij, hij ging heel veel met mij om. [Verdachte] maakte mij complimenten. Ook gingen de gesprekken wel eens in de richting van het seksuele. Hij probeerde verschillende keren die kant op te gaan. Het initiatief lag steeds bij [verdachte]. Zo was [verdachte] geïnteresseerd in wat ik met [betrokkene 3] deed en vroeg hij mij over masturberen. Dit was in de [a-straat] in [woonplaats A], waar [verdachte] en [betrokkene 1] toen woonden. Het gebeurde heel af en toe dat ik wel eens bij hen bleef slapen. [Verdachte] en [betrokkene 1] sliepen samen in hun eigen kamer en ik sliep op een tweepersoons matras in een kamer naast die van hen. Op een avond, dan wel gedurende de nacht, sliep ik in die kamer. Ik werd wakker van [verdachte], die mijn slaapkamer binnenkwam. Hij kwam bij mij liggen op de matras. Hij vertelde dat hij bij [betrokkene 1] niet kon slapen. [Verdachte] kwam bij mij liggen. Ik lag op mijn linkerzij. [Verdachte] lag achter mij. Hij legde zijn arm om mij heen. Hij kwam daarbij met zijn hand op mijn geslachtsdeel. Hij liet zijn hand op mijn geslachtsdeel liggen en begon aan mijn geslachtsdeel te voelen. [verdachte] kwam wel eens vaker naast mij liggen als ik bij hen bleef slapen.’
5.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als klacht van [slachtoffer 1]
‘Klager verzoekt als klachtgerechtigde om een onderzoek naar de gepleegde feiten ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [b-straat],
te doen instellen met tevens het nadrukkelijke verzoek tot justitiële vervolging.’
6.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als klacht van [slachtoffer 1]
Klager verzoekt als klachtgerechtigde om een onderzoek naar de gepleegde feiten
Klacht van het plegen van ontucht door [verdachte] gepleegd met [slachtoffer 2] (klager), destijds minderjarig.
‘Klager verzoekt als klachtgerechtigde om een onderzoek naar het/de gepleegde feit(en) ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
[c-straat 1] te [woonplaats],
te doen instellen met tevens het nadrukkelijke verzoek tot justitiële vervolging.’
7.
De verklaring van [slachtoffer 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof op 22 april 2009:
‘Begin 2004 heb ik tegen [getuige 1] gezegd dat ik seksueel was misbruikt door verdachte. Daarvoor had ik het nooit tegen iemand verteld. [Getuige 1] bracht me in contact met het FIOM in Nijmegen, waar ik een aantal maanden gesprekken heb gehad. In die periode heb ik ook mijn ex-vriendin, [getuige 2], verteld over het seksueel misbruik. Eind 2004 heb ik aangifte gedaan. Ik ken verdachte vanaf mijn 12e of 13e jaar. Ik ken hem van de voetbalvereniging. De dingen die ik bij verdachte thuis mocht doen, zoals kijken naar pornofilms, autorijden, frituren, voetballen, waren bij mijn moeder hoogst ongebruikelijk. Het startpunt van het seksueel misbruik was het trainen bij verdachte thuis. Dit was in de [a-straat] in [woonplaats A]. Verdachte vond dat ik een mooi lichaam had om te trainen. Verdachte bedacht oefeningen voor me. Hij gaf me instructies en raakte me aan. Hij vertelde dat hij gediplomeerd masseur was. Hij ging me na het trainen masseren. Dit zou goed zijn voor mijn spieren. Hij heeft mij toen ook al aangeraakt op plaatsen waar hij me niet hoorde aan te raken, bijvoorbeeld langs de rand van mijn boxershort. Verdachte wilde me Ieren hoe ik met vrouwen om moest gaan en hoe ik een vriendin zou krijgen. Hij leerde me hoe ik moest zoenen met een meisje. Eerst had hij het theoretisch uitgelegd, daarna stelde hij voor om het te oefenen. Ondanks het feit dat ik niet op mannen val, heb ik toen met hem gezoend. Daarna gebeurde het zoenen vaker. Ik ben op de [a-straat] in [woonplaats A], de [b-straat] in [woonplaats B] en op de camping in [woonplaats C] seksueel misbruikt door verdachte. Als verdachte seksuele behoeftes had, gaf hij regelmatig aan dat hij zin had. Hij begon dan vaak aan mij te friemelen. Hij had dan ook vaak een stijve penis in zijn broek. Op een gegeven moment vertelde hij dat hij vroeger met vrienden wel eens een wedstrijd aftrekken deed. Het ging er dan om wie het snelste klaarkwam. Dat wilde verdachte ook met mij. Verdachte wilde afgetrokken worden en wilde altijd klaarkomen. Het penetreren vond plaats in de [a-straat] in [woonplaats A]. Eerst vonden de gebruikelijke handelingen plaats; zoenen, aftrekken en pijpen. Ik heb hem staan pijpen. Hij wilde mij toen seksueel penetreren. Hij heeft zijn eikel met bodylotion ingesmeerd en mij vervolgens gepenetreerd. Daarna is verdachte naar [woonplaats B] verhuisd. Ik ben daarna nog wel meerdere malen bij verdachte geweest. Het zoenen, aftrekken en pijpen ging toen gewoon door, zowel in [woonplaats B] als op de camping in [woonplaats C]. Verdachte was op dat moment een van de belangrijkste figuren uit mijn leven.
Verdachte heeft mij wel eens verteld dat hij seksuele contacten had met [slachtoffer 2]. Hij vertelde dat ze elkaar aftrokken en daar allebei van genoten. Ook vertelde hij dat ze allebei klaarkwamen. Dit was in de periode dat verdachte ook ontuchtige handelingen met mij verrichtte. Op het moment dat ik [getuige 1] vertelde van het seksueel misbruik had ik geen contact meer met verdachte. Ik kreeg niets mee van wat er op internet speelde. Pas later hoorde ik van een andere strafzaak tegen verdachte. Ik hoorde in 2005 of 2006 dat er een zaak tegen verdachte speelde en dat er door [B]-aanhangers een hetze tegen verdachte werd gevoerd. Ik heb zelf nooit contact gehad met de personen die een hetze tegen verdachte voerden. Het is niet zo dat ik aangifte ben gaan doen naar aanleiding van het feit dat ik op de hoogte raakte van de andere strafzaak tegen verdachte.’
8.
De verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd ter terechtzitting van het hof op 22 april 2009:
‘Ik heb in januari 2005 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Ik werd op mijn werk gebeld door een rechercheur van politie. Deze vertelde mij dat mijn naam in een onderzoek, voor zover ik heb begrepen was dit het onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 1], naar boven was gekomen en vroeg of ik wilde langskomen op het politiebureau. Dit heb ik gedaan. Ik heb daar een verklaring afgelegd. Dit was geen volledige verklaring, omdat het voor mij te pijnlijk was om alles te vertellen. De volgende dag op mijn werk kwam alles langzaam opborrelen. Ik heb toen besloten om het hele verhaal aan de politie te vertellen. Bij de politie heb ik voor het eerst gesproken over het seksueel misbruik. Nadien heb ik er ook met andere mensen over gesproken, zoals mijn moeder en mijn vriendin. Ik heb toen ook besloten om professionele hulp in te schakelen. Ik ken verdachte sinds mijn 13e of 14e jaar. Ik kende hem van de muziekvereniging. Op uitnodiging van verdachte ben ik bij hem thuis gekomen. Ik heb meerdere malen bij verdachte geslapen. Op een gegeven moment lag ik in de logeerkamer op een matras op de grond. Verdachte woonde toen in de [a-straat] in [woonplaats A]. Midden in de nacht kwam verdachte op mijn kamer. Hij vertelde mij dat hij ruzie had met zijn vrouw [betrokkene 1] en dat hij daarom bij mij wilde komen liggen. Ik lag toen op mijn linkerzij. Verdachte lag achter mij. Ik voelde dat hij een arm om mij heen legde en dat hij zijn hand op mijn buik legde. Hij zakte met zijn hand verder naar beneden en begon mijn geslachtsdeel te strelen. In eerste instantie legde hij alleen zijn hand op mijn geslachtsdeel. Daarna maakte hij strelende bewegingen. Ik was op dat moment 15 of 16 jaar. Wij hebben wel vaker samen in één bed gelegen. Verdachte heeft wel eens opmerkingen gemaakt over mijn lichaam. Volgens hem had ik een prachtig bovenlichaam met mooie spieren. Hij heeft voorgesteld om daar werk van te maken, om het nog mooier te maken. Zodoende zijn we begonnen met het doen van fitnessoefeningen bij verdachte thuis op zolder in [woonplaats A]. Ik stond dan met ontbloot bovenlijf in het midden van de zolder. Verdachte noemde oefeningen, die ik uitvoerde. Ik ken [slachtoffer 1] uit de periode dat wij samen wel eens bij verdachte thuis kwamen. Ik ben er mee bekend dat verdachte zich eerder voor soortgelijke feiten heeft moeten verantwoorden in de rechtbank. Ik denk dat ik daarvan op de hoogte ben geraakt in dezelfde periode als dat ik met de politie in contact kwam. Ik had toen en heb ook nu geen contact met [B]-aanhangers. Mijn aangifte heeft niets te maken met de andere strafzaak.’
Met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
9.
De brief van Stichting Ambulante Fiom Regionaal bureau Nijmegen, opgemaakt door [betrokkene 4], maatschappelijk werkster, gedateerd 18 januari 2005, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven;
Hierbij laat ik u weten dat [slachtoffer 1] zich bij het Fiom-bureau heeft aangemeld voor hulpverlening d.d. 10 mei 2004. De hulpverlening is afgesloten op 23 augustus 2004. [Slachtoffer 1] heeft 5 gesprekken gehad. [slachtoffer 1] zei de gesprekken te hebben ervaren als een opluchting, had er nog niet eerder met iemand over gesproken, was blij dat er nu nog iemand op de hoogte was van zijn geheim.
10.
De brief van Stichting Ambulante Fiom Regionaal bureau Nijmegen, opgemaakt door [betrokkene 4], maatschappelijk werkster, gedateerd 31 januari 2005, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Slachtoffer 1] meldde zich aan bij de Fiom op 10 mei 2004 voor hulpverlening. Hij vertelde seksueel misbruikt te zijn van zijn 13e jaar tot zijn 16e jaar door zijn voetbaltrainer [verdachte]. Het misbruik vond plaats tijdens extra trainingen die [verdachte] aan [slachtoffer 1] gaf.
11.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
[Slachtoffer 1] is mijn beste vriend. In april/mei van dit jaar (2004) was ik bij [slachtoffer 1] thuis. Wij waren met ons tweeën. Tijdens het gesprek die avond kwamen wij op het onderwerp seksueel misbruik. [Slachtoffer 1] ging verder op het onderwerp door. Na het gesprek heeft hij mij gevraagd er helemaal niet met iemand anders over te spreken. Hij vertelde mij dit in vertrouwen. Hij vroeg mij wat hij moest doen. Ik heb gezegd dat hij in eerste instantie hulp moest gaan zoeken bij een hulpinstantie. Hij heeft het altijd ver weggestopt en er nooit over kunnen of willen praten. Hij vertelde mij dat ik de eerste was aan wie hij het vertelde. Wat ik begrepen heb is het niet één keer gebeurd. [Slachtoffer 1] is niet echt in details getreden over het misbruik. Hij vertelde mij wel dat hij iets bij een man moest doen. Het gebeurde in de tijd dat hij voetbalde. Deze man was voor hem een vaderfiguur. Hij heeft mij verteld dat deze persoon voetbaltrainer was van hem. [Slachtoffer 1] vertelde mij ook dat hij veel bij deze man thuis kwam en dat zij leuke dingen deden samen. Hij heeft mij alleen de voornaam genoemd: [verdachte]. Toen [slachtoffer 1] mij er voor de eerste keer over vertelde, was hij heel erg emotioneel. Hij huilde tijdens ons gesprek. Hij durfde mij bijna niet aan te kijken. Hij vertelde mij ook dat het niet bij één keer was gebleven. Het was vaker gebeurd.
12.
Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van M. (Marlous) Kolstee, zakelijk weergegeven:
Ik ben bevriend met [slachtoffer 1]. Toen ik [slachtoffer 1] leerde kennen en de tijd daarna had hij een voetbaltrainer, genaamd [verdachte]. [Slachtoffer 1] praatte veel over [verdachte]. [Slachtoffer 1] leerde veel van [verdachte], met name over sport en oefeningen. Ook gebeurde het wel dat [slachtoffer 1] bij [verdachte] wat ging drinken. [Verdachte] was een soort vaderfiguur voor [slachtoffer 1]. Omstreeks eind mei 2004 was ik bij [slachtoffer 1] thuis. Wij waren daar met ons tweeën. [Slachtoffer 1] vertelde mij dat hij met iemand praatte. Ik merkte dat [slachtoffer 1] mij liever niet wilde zeggen wat er aan de hand was. Hij zei dat ook tegen mij. Hij wilde er liever niet over praten. Het kostte [slachtoffer 1] heel erg veel moeite en eerst lukte het hem ook niet, maar uiteindelijk vertelde hij mij toch wat het was. [Slachtoffer 1] vertelde mij dat [verdachte] hem vroeger had misbruikt. Het was voor mij heel erg duidelijk dat het seksueel misbruik betrof. [Slachtoffer 1] was op het moment dat hij dat vertelde zichzelf niet. Hij was heel anders dan anders. Hij was erg geëmotioneerd. Hij was erg aangeslagen. [Slachtoffer 1] vond het heel moeilijk om er met mij over te praten. Details heeft hij mij niet verteld. Wat ik wel weet is dat het misbruik in ieder geval gebeurde bij [verdachte] thuis en dat het gebeurde als [slachtoffer 1] alleen was met hem. Wat ik ook nog weet is dat het misbruik gebeurde tussen zijn dertiende en achttiende jaar. [Slachtoffer 1] had over het misbruik alleen met een ander meisje, genaamd [getuige 1], en mij gesproken. Ook sprak hij er over wat hij er mee zou moeten. Eventueel aangifte doen of niet. Hij wilde niet dat zijn moeder het te weten zou komen. Uiteindelijk vroeg [slachtoffer 1] mij eens bij de politie te informeren naar de mogelijkheden die er waren. Hij was er heel erg bang voor dat zijn naam in verband met dat misbruik op straat zou komen te liggen.
13.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
‘Ik leerde [slachtoffer 1] bij voetbalclub [A] kennen. Ik heb met [slachtoffer 1] seksfilms gekeken. Ik heb met [slachtoffer 1] fitnessoefeningen gedaan. Die oefeningen deden wij bij mij thuis.’
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde
14.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
‘In januari 2005 vertelde [slachtoffer 2] mij dat hij door de politie was gebeld of hij een verklaring wilde afleggen over [verdachte]. Toen hij terugkwam van het politiebureau vertelde hij dat hij had verteld hoe hij [verdachte] had leren kennen en wat hij allemaal met hem had meegemaakt. Ik begreep dat [verdachte] en [slachtoffer 2] dingen met elkaar bespraken die [slachtoffer 2] misschien anders met zijn vader zou hebben besproken. De vader van [slachtoffer 2] is overleden toen [slachtoffer 2] 5 jaar oud was. De volgende dag, toen [slachtoffer 2] thuis kwam van zijn werk, gaf hij mij beide verklaringen die hij bij de politie had afgelegd. Hieruit bleek mij dat hij nog een keer bij de politie was geweest. In deze verklaring stond dat er tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] iets was voorgevallen op seksueel gebied. Toen [slachtoffer 2] thuis kwam na dat tweede gesprek op het politiebureau was hij overstuur. In de verklaring stond dat [verdachte] bij [slachtoffer 2] was komen liggen toen [slachtoffer 2] daar bleef slapen. [verdachte] had toen aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] gezeten. [Slachtoffer 2] schaamde zich er heel erg voor dat hij door [verdachte] was misbruikt en bedrogen. Hij was ook teleurgesteld, hij dacht een vriendschap met [verdachte] te hebben opgebouwd. Toen ik [slachtoffer 2] leerde kennen, kende hij [verdachte] al. [slachtoffer 2] kwam er toen heel vaak.’
15.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
‘Ik ben de moeder van [slachtoffer 2]. De vader van [slachtoffer 2] is in 1985 overleden toen [slachtoffer 2] 5 jaar was. [Slachtoffer 2] was bij het voetbal. Ik denk dat [slachtoffer 2] een jaar of 12/13 was toen hij [verdachte] als trainer kreeg. Op een bepaald moment nodigde deze [verdachte] [slachtoffer 2] uit om een dagje met hem mee te gaan naar een pretpark. [Slachtoffer 2] heeft ook nog muziek gemaakt bij de Harmonie in [woonplaats B]. [Verdachte] speelde daar ook in het orkest. In die tijd ging [slachtoffer 2] denk ik toch wel twee of drie keer in de week naar [verdachte]. Dit ging meestal van [verdachte] uit. [Verdachte] belde dan [slachtoffer 2] op om te vragen of hij kwam. [Slachtoffer 2] was niet goed in staat om daar weerstand aan te bieden. [Verdachte] liet later ook wel jaloers gedrag zien als [slachtoffer 2] niet mee wilde of als [slachtoffer 2] geen zin had om naar [verdachte] te gaan. [Verdachte] werd dan boos op [slachtoffer 2]. Hij was dan ook gepikeerd dat [slachtoffer 2] ook met iemand ander omging behalve alleen met [verdachte]. [Slachtoffer 2] bleef ook wel bij [verdachte] en [betrokkene 1] slapen. Hij bleef ook wel op de camping bij [verdachte] in [woonplaats C] slapen. [Slachtoffer 2] heeft me verteld wat hij bij de politie heeft verklaard en wat hem is overkomen met [verdachte].’
16.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 22 april 2009, voorzover inhoudende:
‘Het is juist dat ik met [slachtoffer 2] in één bed heb gelegen.’
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde
17.
Het uittreksel uit de Gemeentelijke Basis Administratie, gedateerd 2 februari 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum]1964 te [geboorteplaats] (Nederland)
Historische GBA-adressen
(…)
Vanaf: 01-01-2001
Woonadres: [b-straat 1]
[0000 AA] [woonplaats B]
Vanaf: 22-12-1998
Woonadres: [b-straat 1]
[0000 AA] [woonplaats B]
Vanaf: 02-05-1991
Woonadres: [a-straat 1]
[0000 BB] [woonplaats A]
De bewijsmiddelen 1, 5 en 9 tot en met 13 zijn als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, opgemaakt procesverbaal, genummerd PL0753-05-000317, en gesloten op 30 maart 2005. De bewijsmiddelen 2 tot en met 4, 6 en 14 tot en met 16 zijn als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0753-05-006137, en gesloten op 7 september 2005.’
6.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed door bewijsmiddelen die zijn gebezigd voor de feiten 1 en 2 als schakelbewijs ook redengevend te achten voor het derde feit.
7.
Het eerste middel valt uiteen in twee grieven. De eerste grief behelst schending van de onschuldpresumptie door de aanname van daderschap van nog niet bewezen feiten, door die feiten als schakel te gebruiken in de bewijsconstructie van een ander feit. De tweede grief houdt in dat het beroep op de unus testis-regel als vervat in art. 342 lid 2 Sv is verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
8.
Voor de bespreking van de eerste grief is het van belang erop te wijzen dat in de literatuur twee vormen van schakelbewijs worden onderscheiden.2. Bij de eerste vorm heeft de rechter een tenlastegelegd feit bewezen verklaard en gebruikt hij het bewijs van dat feit voor het bewijs van een ander feit. Mevis spreekt hierbij van ‘echt schakelbewijs’. Bij de tweede vorm heeft de rechter geen bewezenverklaring uitgesproken met betrekking tot een bepaald feit maar gebruikt de rechter een specifiek bewijsmiddel, waaruit blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dat feit, voor het bewijs van een ander feit. In het onderhavige geval rust het gebruik van een bewijsmiddel met betrekking tot een bepaald feit ter versterking van een bewijsmiddel voor een ander feit, niet op een bewezenverklaring. Er is hier ook geen sprake van zuiver gebruik van schakelbewijs in de zin van de tweede vorm, want uit deze bewijsmiddelen blijkt niet zonder meer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit (aangifte 1), dat mede strekt voor het bewijs van een ander feit (aangifte 2). Volgens het hof versterken de aangiftes van de beide slachtoffers elkaar. In dat verband wijst het hof op de wijze waarop de relatie tussen de aangevers en verdachte zich ontwikkelde en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Beide aangevers waren zonder vader en zagen verdachte als een vaderfiguur; in beide gevallen was verdachte ‘iemand’ in de ogen van deze jonge jongens; in beide gevallen introduceerde verdachte na verloop van tijd een in grenzen telkens opschuivende vorm van lichamelijkheid. Met de steller van het middel ben ik van mening dat deze argumenten voor de wederzijdse versterking van de aangiftes onvoldoende draagkracht hebben. Het gaat immers, zo geformuleerd, niet om zeer specifieke gedragsmodi. Opvallend is wel de overeenkomst in de verklaringen wanneer het begin van de opschuivende lichamelijkheid nader wordt omschreven. Aangever 1 verklaart bij het hof over zijn bezoeken aan verdachte in [woonplaats A]:
‘Verdachte vond dat ik een mooi lichaam had om te trainen. Verdachte bedacht oefeningen voor me. Hij gaf me instructies en raakte me aan. Hij vertelde dat hij gediplomeerd masseur was. Hij ging me na het trainen masseren. Dit zou goed zijn voor mijn spieren.’
Aangever 2 verklaart: ‘Volgens hem had ik een prachtig bovenlichaam met mooie spieren. Hij heeft voorgesteld om daar werk van te maken, om het nog mooier te maken. Zodoende zijn we begonnen met het doen van fitnessoefeningen bij verdachte thuis op zolder in [woonplaats A].’
9.
Er kan daarnaast ook nog gewezen worden op een ander punt dat in de gebruikte bewijsmiddelen naar voren komt. Aangever [slachtoffer 1] verklaart over de door verdachte gepleegde ontucht met [slachtoffer 2] op basis van wetenschap die hij van de verdachte heeft. [Slachtoffer 2] bevestigt vervolgens in zijn aangifte dat verdachte met hem inderdaad ontucht heeft gepleegd. Er is geen aanwijzing dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de aangiftes met elkaar hebben gesproken over door verdachte jegens hen gepleegde ontucht. In de totaalbeoordeling van de bewijsmiddelen, die door het hof als redengevend worden aangemerkt, acht ik het niet onbegrijpelijk dat de aangiftes door het hof als elkaar versterkend worden opgevat. De Hoge Raad heeft meermalen aanvaard dat de feitenrechter gewicht toekent aan elkaar versterkende verklaringen. Ik wijs op HR 10 mei 1994, LJN AC1451, NJ 1994/643, rov. 7.4; HR 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584 (hetgeen door het hof is aangevoerd, onder meer dat de getuigenverklaringen elkaar versterken, wordt door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht); HR 30 juni 1998, LJN ZD1191, NJ 1998/799 (het middel bestrijdt tevergeefs het oordeel van het hof dat verklaringen van St. en De Br. elkaar versterken; rov 7.14). Bij de waardering van de mate waarin verklaringen elkaar al of niet versterken maakt het uiteraard verschil of het gaat om verklaringen over eenzelfde feit of over een kenmerkende gedragswijze bij verschillende gelegenheden. Die waardering is voorbehouden aan de feitenrechter en is onttrokken aan cassatie. De grief dat, door de als schakelbewijs geduide overweging van het hof dat de aangiftes elkaar versterken, het onschuldbeginsel is geschonden, gaat niet op omdat het hof weliswaar de redengevende kracht van de aangiftes in onderling verband hoger schat dan afzonderlijk bezien, maar niet de overtuiging van schuld alleen daarop doet rusten. De eerste grief faalt.
10.
De tweede grief in het eerste middel behelst schending van de ‘unus testis-regel’. De in art. 342, tweede lid, Sv neergelegde bewijsminimumregel houdt in dat de bewezenverklaring in zijn geheel, niet zonder voldoende steun in andere bewijsmiddelen, slechts op de verklaring van één getuige mag rusten, maar dat onderdelen van de bewezenverklaring wel slechts op één enkele getuigenverklaring mogen berusten.3. Bij de beoordeling van de bewezenverklaring als geheel komt het aan op de vraag of er voldoende ander bewijs is. Dat uitgangspunt is in overeenstemming met het EHRM:4.
‘Indeed, the Court observes that the applicant's conviction of the rape of Ms A., Ms B. and Ms C. did not rest solely on the statements made by them to the police. A number of leads, with which these witnesses had provided the police, had been followed up and had resulted in supporting evidence. Bearing in mind that it concerned three nearly identical incidents with a similar modus operandi by the perpetrator and which occurred within a relatively short time span in three different towns, and having regard to all the material used in evidence against the applicant, including his own statements made before the police and the trial courts, the Court holds that the applicant's conviction cannot be said to have been based only or to a decisive extent on the statements given by Ms A., Ms B. and Ms C. to the police (see Van Mechelen and Others v. the Netherlands, judgment of 23 April 1997, Reports 1997-III, p. 713, par. 63, and Verdam v. the Netherlands (dec.), no. 35253/97, 31 August 1999).’
In de hiervoor aangehaalde EHRM-zaak ging het om aangeefsters die door de verdediging niet waren ondervraagd. Dat is hier niet aan de orde, de aangevers zijn ter terechtzitting gehoord. Maar van een sterke overeenkomst in modus operandi kan in de zaken tegen verdachte, zoals hiervoor ook is gerefereerd, niet gesproken worden. Wel is er naast de verklaringen van aangevers sprake van zodanig in de bewijsmiddelen opgenomen steunbewijs in alle drie zaken, dat het hof niet onbegrijpelijk en zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in acht te nemen bewijsminimum tot bewezenverklaring kon komen. Voor een verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats. Ook de tweede grief houdt geen stand.
11.
Het eerste middel faalt.
11.
Het tweede middel houdt in dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat op de tijdstippen dat de onder 2 en 3 bewezenverklaarde ontucht is gepleegd de minderjarigen telkens aan de waakzaamheid van rekwirant waren toevertrouwd.
12.
Het middel is als volgt toegelicht:
- ‘1.
Uit de rechtspraak blijkt dat (ook) sprake is van een aan ‘zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ als de minderjarige met toestemming van een gezaghebbende ouder gaat logeren bij de betrokken meerderjarige. Zie: HR 30 september 1986 NJ 1987, 414; HR 1 december 1998 NJ 1999, 181.
- 2.
Zowel de vader van [slachtoffer 1] als die van [slachtoffer 2] was overleden. Beide minderjarigen zagen verzoeker als een soort vaderfiguur. Die beleving impliceert echter nog geen toevertrouwen aan de waakzaamheid van verzoeker. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan verder niet blijken dat de moeder van [slachtoffer 1] wetenschap had van de bezoeken van haar zoon aan verzoeker, laat staan daarvoor telkens toestemming heeft verleend. Die toestemming zal meerdere malen gegeven moeten zijn, aangezien bewezen is verklaard dat verzoeker telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], hetgeen inhoudt dat [slachtoffer 1] telkens aan zijn waakzaamheid moet zijn toevertrouwd ofwel zijn moeder telkens toestemming heeft gegeven voor zijn bezoek aan verzoeker. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan deze herhaaldelijk gegeven toestemming niet volgen.
- 3.
Met betrekking tot feit 3, betreffende [slachtoffer 2], geldt hetzelfde, zij het dat de bewezenverklaring mede steunt op de verklaring van [getuige 4], de moeder. Haar voor het bewijs gebezigde verklaring luidt voor zover hier belang, zakelijk weergegeven: ‘In die tijd ging [slachtoffer 2] denk ik toch wel twee of drie keer in de week naar [verdachte].’ ‘Dit ging meestal van [verdachte] uit.’ ‘[Verdachte] belde dan [slachtoffer 2] op om te vragen of hij kwam.’ ‘[Slachtoffer 2] was niet goed in staat om daar weerstand aan te bieden.’
- 4.
Ook uit vorenweergegeven verklaring van [getuige 4] kan niet blijken dat zij haar zoon [slachtoffer 2], ondanks het feit dat hij niet goed in staat was om weerstand te bieden tegen de telefonische verzoeken van verzoeker, toestemming heeft gegeven toch naar verzoeker te gaan en eveneens toestemming heeft gegeven dat hij bij verzoeker bleef slapen. Uit haar verklaring ‘[verdachte] belde dan [slachtoffer 2] …’ volgt dat zij [verdachte] zelf niet aan de lijn heeft gehad en hem toestemming heeft verleend. Wat er tussen haar en haar zoon [slachtoffer 2] is voorgevallen na een dergelijk telefoongesprek blijft onduidelijk.
- 5.
De bewezenverklaring is dus op dit punt ontoereikend gemotiveerd. ’
13.
Vooropgesteld kan worden dat als voorbeelden van minderjarigen die aan zijn zorg of waakzaamheid zijn toevertrouwd in de zin van art. 249 lid 1 Sr in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp dat de wijzigingswet van 1936 is geworden, genoemd worden kinderen die zijn toevertrouwd aan gezinsvoogden of jeugdleiders, alsmede ‘regeringskinderen’ of ‘voogdijkinderen’.5. Van zorg of waakzaamheid is niet alleen sprake als op de dader ingevolge een daartoe strekkende hoedanigheid of kwaliteit een eigen zorgplicht rust of aan hem een (feitelijke of juridische) zorgplicht geheel is overgedragen; ook tijdelijke en/of gedeeltelijke overdracht van de zorgplicht komt in aanmerking. In HR 7 januari 1997, NJ 1997/361, m.nt. 't Hart, wordt het volgende overwogen:
‘De in art. 249, eerste lid, Sr opgenomen opsomming van door hun hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen met wie het plegen van ontucht in deze bepaling strafbaar wordt gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen kan ontlenen. De strekking van evengenoemde bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader bieden dan anderen.’
14.
Deze uitleg is vaste jurisprudentie: HR 8 juni 1999, NJ 1999/590 (kleindochter logeerde bij opa, de dader). HR 22 maart 1988, NJ 1988/860 (pleger is de samenwoner van de moeder). In dezelfde lijn HR 23 juni 1992, NJ 1993/8 (kind logeerde bij tante en haar man, de dader). Ook een volwassen sportinstructeur of trainer heeft bij significant leeftijdsverschil met de minderjarige, in de omstandigheid dat geen directe bescherming door een ouder geboden (kan) worden, veelal zodanig overwicht dat een minderjarige aan zijn waakzaamheid geacht kan worden te zijn toevertrouwd (vgl. HR 17 januari 2006, LJN AU6285 (Turnleraar)).
15.
Aangever [slachtoffer 1] is geboren in 1982. Hij is dertien tot achttien jaar in de bewezenverklaarde periode van ontucht. Verdachte is dan 31 tot 26 jaar. Aangever [slachtoffer 2] is 15 tot 16 jaar als de bewezenverklaarde ontucht jegens hem wordt gepleegd. Verdachte is dan 32 tot 33 jaar oud. Op basis van de bewijsmiddelen kan overigens ten aanzien van beiden voldoende volgen dat de verdachte overwicht had op de aangevers. Door bewezen te verklaren dat de aangevers aan de waakzaamheid van de verdachte waren toevertrouwd heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat bestanddeel. De bewezenverklaring is in dit opzicht ook voldoende gemotiveerd.
16.
De voorgestelde middelen kunnen worden verworpen.
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2011
B. de Wilde, ‘Schakelconstructies in bewijsmotiveringen’, in: DD 2009, 42, p. 563. Reijntjes onderscheidt deze twee vormen in zijn proefschrift: J.M. Reijntjes, Strafrechtelijk bewijs in wet en praktijk (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1980, p. 32. Zie ook Mevis overweging 19 in de noot bij HR 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007/345.
Vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094, NJ 2010/512 m.nt. M.J. Borgers; HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515; HR 4 januari 2011, LJN BO4493.
EHRM 5 april 2005, nr. 39209/02, (Schepers/Nederland), NJ 2005/551, m.nt. Sch jo. HR 11 juni 2002, NJ 2002/459. Zie ook Y. Buruma, in: ‘Boekbespreking’ (bespreking van E. van Sliedregt, Tien tegen één. Een hedendaagse bezinning op de onschuldpresumptie (oratie Vrije Universiteit Amsterdam), Den Haag: BJu 2009 (tweetalige uitgave: Ten to one)), DD 2009, 62.