Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/397
397 Argumenten voor uitbreiding van ambtshalve toepassing
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691906:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Procesrechtelijke regels, zoals bewijsrecht uit het Rv. Daar vallen ook regels onder inzake aansprakelijkheid en verjaring (in Nederland als materieelrechtelijk gekwalificeerd).
HvJ EU 4 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:357, NJ 2016/148 met nt. M.R. Mok, JBPr 2016/2 met nt. M.A. Meijssen (Faber/Hazet).
Ancery 2012/51 en 52.
Lock 2016a onder 10 (slot).
Bijv. ontslagverboden of verboden draaideurconstructies. Op het gebied van het arbeidsrecht weten de meeste justitiabelen overigens de rechtsbijstandverleners wel te vinden.
Gedacht kan worden aan eventuele (processuele) bescherming van andere particulieren: franchisenemers (sinds de wet Franchise worden deze tot op zekere hoogte beschermd), beleggers- of betaaldienstgebruikers (Richtlijn betaaldiensten 2007/64/EG en de implementatie art. 7:514 e.v. BW), afnemers van energie of van een effectenleaseovereenkomst, ex-echtgenoten inzake kinderalimentatie (een niet wijzigingsbeding) en kleine ondernemers die net niet kunnen profiteren van reflexwerking van consumentenbescherming. Op deze particulieren wordt verder niet ingegaan.
HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, NJ 2017/282 met nt. J. Hijma (Lindorff/Nazier).
Zo is het ook de vraag of de privaatrechtelijke bescherming van kleine ondernemers, gebaseerd op de reflexwerking van consumentenbescherming, vertaald kan worden naar procesrechtelijke bescherming. Dat speelt wanneer de kleine ondernemer geen beroep doet op reflexwerking en evenmin feiten stelt waarom een beding onredelijk bezwarend is. Stelt hij wel voldoende feiten voor de reflexwerking en de onredelijk bezwarendheid dan kan de rechter de rechtsgronden aanvullen (art. 25 Rv).
Asser 2015 Preadvies, p. 350-351.
Ingeval van een consumentenkoop huldigt het HvJ EU de opvatting dat ‘op een gebied waar de procedureregels1 in veel lidstaten particulieren toestaan om zichzelf voor de rechter te vertegenwoordigen er een niet te verwaarlozen gevaar bestaat dat de consument met name uit onwetendheid niet in staat is om aan de strenge eisen van adequaat verweer voeren te voldoen.’2 De rationes van de Unierechtelijke verplichting kunnen evenzeer gelden buiten consumentenovereenkomsten.3 Zeker wanneer het gaat om algemene voorwaarden bevindt de ene partij zich tegenover de professionele wederpartij in een zwakke onderhandelingspositie.4
Op verschillende terreinen buiten consumentenzaken kan eveneens het gevaar bestaan dat een verweerder niet in staat is een adequaat bevrijdend verweer te voeren en dat daardoor sprake is van een gebrek aan evenwicht tussen procespartijen. Waarom zouden niet ook andere als zwakker aangemerkte procesdeelnemers van een dergelijke bescherming kunnen genieten;5 zeker wanneer een beroep gedaan zou kunnen worden op dwingendrechtelijk voorgeschreven regels? Het meest in het oog springend zijn de semi-dwingendrechtelijke bepalingen uit Boek 7; op het terrein van een huur- of arbeid,6 pacht en particuliere borgtocht zijn veel bepalingen van dwingend recht van toepassing.7 In het verdere onderzoek zal daarom bijzondere aandacht uitgaan naar dwingendrechtelijke bepalingen.
Materieelrechtelijke bescherming
Een met een dwingendrechtelijke bepaling strijdige rechtshandeling is niet nietig maar slechts vernietigbaar indien ingeroepen door deze partij (art. 3:40 lid 2 BW).8 Semi-dwingend recht vindt slechts toepassing wanneer de partij in wier belang de desbetreffende rechtsregel is gegeven, zich op de toepasselijkheid daarvan heeft beroepen. Bij ambtshalve toepassing zou de rechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd treden. Zou de rechter een dergelijke dwingendrechtelijke materieelrechtelijke bepaling (die een nietigheidssanctie impliceert indien de vernietigbaarheid wordt ingeroepen), eventueel ambtshalve mogen (of moeten) toepassen? De vraag zal daarmee moeten worden beantwoord hoe een ambtshalve toepassing eventueel geconstrueerd kan worden voor kwesties buiten de openbare orde, consumentenbeschermende rechtsregels van EU-origine en fundamenteel consumentenrecht van nationaal origine. De kernvraag hierbij luidt: Hoe kunnen/moeten materieelrechtelijke beschermende bepalingen procesrechtelijk zo worden geëffectueerd dat de beschermingswaardige partij ook in de procedure die bescherming krijgt die hem op grond van een materieelrechtelijke bepaling toekomt?
Verweerder die een bevrijdend verweer zou kunnen aanvoeren, wordt geacht een beroep te doen op een feitelijke grondslag. Er bestaat een niet te verwaarlozen gevaar dat verweerder uit onwetendheid geen beroep doet op de dwingendrechtelijke regel die ertoe strekt hem te beschermen.9 Procesrechtelijk wordt een partij die afhankelijk is van een te voeren verweer daardoor minder beschermd.10 Een partij die in haar rechtsverhouding tot de wederpartij zwak staat, verdient in bepaalde gevallen extra waarborgen in een procedure om die bescherming die het materiële recht haar belooft effectief te laten zijn.11 Zonder extra procesrechtelijke bescherming bestaat het gevaar dat verweerder de materieelrechtelijke rechten niet weet te verwezenlijken. Concreet betekent de vraag welke betekenis aan een semi-dwingende materiële bepaling moet worden toegekend voor de werking daarvan in de procedure. Mag ook in deze gevallen de rechtsregel buiten de feitelijke grondslag ambtshalve worden toegepast en zo ja, op grond waarvan?