Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-04-2017, nr. 15/01540, nr. 15/01541, nr. 15/01542, nr. 15/01543, nr. 15/01544
ECLI:NL:GHARL:2017:3036
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
15/01540
15/01541
15/01542
15/01543
15/01544
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:3036, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑04‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:6850, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:342, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2017/1111 met annotatie van Bas Jongmans
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Kansspelbelasting. Quiz. Televisieprogramma. Procesbelang? Gedingstukken. Geheimhoudingsplicht. Kansspel?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummers 15/01540 tot en met 15/01544
uitspraakdatum: 11 april 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 november 2015, nummers AWB 12/4449, 12/4452, 12/4455, 12/4456 en 12/4457, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
In 2009, 2010 en 2011 is kansspelbelasting ingehouden op aan belanghebbende uitbetaalde bedragen.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van kansspelbelasting. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 de bezwaren tegen de inhoudingen over de in 2009 en 2010 uitbetaalde bedragen niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Verder heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 de bezwaren tegen de inhoudingen over de in 2011 uitbetaalde bedragen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake deze inhoudingen vernietigd, de bezwaren tegen de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010 ongegrond verklaard, en de beroepen inzake de inhoudingen kansspelbelasting in 2011 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
Bij faxbericht van 14 maart 2017 heeft de Inspecteur een pleitnota toegezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. [A] , advocaat te Amsterdam, en vergezeld van zijn ouders [B] en mr. [C] . De Inspecteur is vertegenwoordigd door mr. [D] , drs. [E] , mr. [F] en [G] .
1.8.
De door de Inspecteur toegestuurde pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verder hebben beide partijen ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft belanghebbende ter zitting beelden getoond van een uitzending van de [quiz] .
1.9.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
De [quiz] is een televisieprogramma waarin eerstejaars middelbare scholieren het tegen elkaar opnemen om prijzen te winnen door middel van het beantwoorden van kennisvragen.
2.2.
Het spelverloop van de [quiz] is [....] als volgt:
( i) Voor de aanmelding moeten de deelnemers op de website van de [quiz] twintig meerkeuzevragen beantwoorden. Iedere vraag heeft drie keuzemogelijkheden. Per vraag krijgt de deelnemer direct te zien of het antwoord goed of fout is. Nadat alle twintig vragen zijn beantwoord, vult de deelnemer zijn persoonlijke gegevens in om de aanmelding af te ronden. Deelnemers kunnen zo vaak meedoen als ze willen. Per keer dat de twintig vragen worden beantwoord, verschillen de vragen in samenstelling en volgorde. In totaal zijn er zestig verschillende vragen waaruit de computer twintig vragen selecteert.
(ii) Vervolgens worden per provincie honderd deelnemers geselecteerd op basis van de score bij de aanmelding. Als meer deelnemers dezelfde score hebben behaald, vindt selectie plaats op volgorde van binnenkomst.
(iii) De honderd deelnemers per provincie komen vlak voor de televisieopname bijeen en krijgen een schriftelijke test voorgelegd, bestaande uit dertig meerkeuzevragen met elk drie keuzemogelijkheden. Op basis van de score worden uit de honderd deelnemers vervolgens twaalf deelnemers geselecteerd. Bij gelijke score volgt een shoot-out waarbij mondelinge vragen worden gesteld.
(iv) Tijdens de televisieopname van de twaalf voorrondes (per provincie) bestaat de eerste ronde uit vijftien meerkeuzevragen, waarbij drie keuzemogelijkheden zijn. De vragen hebben betrekking op algemene kennis en de schoolvakken van de deelnemers. Als een vraag goed is beantwoord, wordt een punt toegekend. De vijf deelnemers met de meeste punten gaan door naar de tweede ronde. Bij gelijke score worden de deelnemers geselecteerd die het snelst hebben geantwoord.
( v) De tweede ronde bestaat uit twee vragenronden van twee minuten. In die twee minuten worden zoveel mogelijk open vragen gesteld over verschillende schoolvakken. De deelnemer die het eerst op een knop drukt, mag het antwoord geven. Is het antwoord goed, dan ontvangt hij vier punten. Is het antwoord fout, dan worden de vier punten verdeeld over de overige vier deelnemers. Op een willekeurig moment in de twee minuten wordt een zogenoemde ‘uilvraag’ gesteld waarmee dubbele punten zijn te verdienen. De drie deelnemers met de meeste punten in deze ronde gaan door naar de finaleronde. De deelnemers met een gelijke score krijgen een open vraag. De deelnemer die het eerst drukt en het goede antwoord geeft, gaat naar de finaleronde.
(vi) In de finaleronde kiezen de drie finalisten ieder hun favoriete schoolvak, te beginnen met degene die de laagste score heeft behaald in de tweede ronde. Over elk schoolvak worden vijf open vragen gesteld. De drie deelnemers moeten de antwoorden op alle vragen intikken in een computer. De deelnemer die de vragen over zijn eigen schoolvak beantwoordt, krijgt in beginsel tien punten per goed antwoord. Geeft één van de andere deelnemers eveneens het goede antwoord op die vraag, dan krijgt deze twee punten, welke op de tien punten in mindering worden gebracht. Geeft de deelnemer op de vraag over zijn eigen schoolvak een fout antwoord, dan gaan de tien punten naar de andere deelnemer met het goede antwoord. Als beide andere deelnemers het goede antwoord geven, krijgen beiden vijf punten. Tevens kan een deelnemer achteraf voor één van de vragen over zijn eigen schoolvak ‘de uil’ inzetten, waardoor de punten voor deze vraag worden verdubbeld. De deelnemer met de meeste punten in de finaleronde is de winnaar. Bij gelijke stand wordt een ‘sudden death’-ronde gespeeld met drie open vragen.
(vii) De twaalf deelnemers die de voorrondes (per provincie) hebben gewonnen, spelen in een landelijke finale het volledige spel – bestaande uit de drie spelrondes in de voorronde (iv tot en met vi) – tegen elkaar. De deelnemer met de meeste punten wint de hoofdprijs, bestaande uit een carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000 (hierna: het carrièrefonds).
2.3.
Belanghebbende, geboren [in] 1995, heeft [....] de landelijke finale van de [quiz] gewonnen.
2.4.
De Stichting [H] ( [H] ) is eigenaar van het format van de [quiz] . De betalingen aan de prijswinnaars uit de carrièrefondsen verlopen tot mei 2010 via één van de bestuurders van [H] . Vanaf mei 2010 worden de betalingen verricht door Stichting [I] ( [I] ). [J] NV zorgt in alle gevallen voor de financiering.
2.5.
De statuten van [I] luiden onder meer als volgt:
“Artikel 2.
De stichting stelt zich ten doel: het beheer van het door [J] ter beschikking te stellen zorgfonds en de begeleiding van de winnaars van de [quiz] , die zich verzekerd weten van de zorg en begeleiding van hun opleiding en maatschappelijke carrière door middel van facilitering van hun individuele specifieke ondersteuning- en zorgbehoefte in de periode tussen het zestiende en dertigste levensjaar.
Artikel 3.
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
- a.
het door [J] ter beschikking te stellen zorgfonds van maximaal tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00) per hoofdprijswinnaar;
- b.
(…)”
2.6.
Per prijswinnaar wordt tussen [J] NV en [I] een carrière-geldovereenkomst (hierna: de carrière-geldovereenkomst) gesloten, waarin onder meer is vastgelegd dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds, dat onder beheer staat van [I] . Op [....] is voor belanghebbende een carrière-geldovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
"Carrière-geldovereenkomst(…)
- Dat de Stichting [I] in samenwerking met de Stichting [K] in opdracht van [J] de [quiz] heeft ontwikkeld, doen produceren en uitzenden, waarbij een brugklasser in casu [belanghebbende] de door [J] ter beschikking gestelde hoofdprijs heeft gewonnen.
- Dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds dat onder beheer staat van het hierboven genoemde fonds [Hof: [I] ].
Komen partijen overeen:
- op eerste verzoek van het fonds zal [J] N.V. of één van haar werkmaatschappijen het door de Stichting geadviseerde carrièrebedrag op de rekening van de Stichting overmaken, dit met een maximum van € 250.000,00.
- de verplichting van [J] eindigt op het dertigste levensjaar van [X] of op een eerder moment waarop onomstotelijk vaststaat dat zij [sic] niet meer van het studiefonds gebruik zal kunnen maken.
(…) "
2.7.
Daarnaast hanteert [H] een zogenoemd Bestuursreglement. Dit Bestuursreglement is [....] door de moeder van belanghebbende voor akkoord getekend. In het Bestuursreglement is onder meer het volgende vermeld:
" Algemeen
Dit reglement is bindend van toepassing op de werkwijze van de Stichting, haar bestuursleden, de beneficienten en de [Raad van Advies].
Ten behoeve van de winnaar van de [quiz] , zoals georganiseerd door de Stichting “Kennisquiz”, wordt aan de Stichting een bedrag van maximaal € 250.000,-- ter beschikking gesteld in het belang van de benificient (het Fonds).
De benificient kan, met toestemming van zijn/haar ouders of voogd een beroep doen op het Fonds, teneinde zijn/haar opleiding uit te bekostigen, danwel zijn/haar talenten en toekomstkansen te ontwikkelen en/of te realiseren.
Het verzoek wordt schriftelijk en gedocumenteerd ingediend.
De Stichting kan nadere informatie inwinnen, doch zal z.s.m. een beslissing nemen, (…). Noch de benificient, noch de ouders/verzorgers kunnen rechtstreeks beschikken over het Fonds.
Beschikbaarheid van het Fonds
Verzoeken om zorgsteun uit het Fonds kunnen gedaan worden vanaf het 16e levensjaar van de benificient tot aan het 30ste levensjaar.
In uitzonderingssituatie, uitsluitend ter beoordeling van het Bestuur, (…) kan voor het 16e levensjaar een beroep worden gedaan op het Fonds. Na het bereiken van het 30ste levensjaar vervallen alle aanspraken op het Fonds definitief. Binnen de beschikbaarheidsperiode vervallen eveneens alle aanspraken op het Fonds, indien en zodra het maximale bedrag van € 250.000,-- ten behoeve van de beneficient is uitgegeven.
Voorts eindigt het recht op aanspraken uit het Fonds bij overlijden van de benificient, indien hij/zij in staat van surséance of faillissement geraakt, indien hij/zij wordt veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf.
Faciliteiten
Indien de aanspraken van de benificient op het Fonds onderworpen zijn aan fiscale heffingen, hoegenaamd dan ook, dan worden deze heffingen uit het Fonds voldaan.
(…) "
2.8.
In 2006 heeft de Belastingdienst bij [H] een boekenonderzoek ingesteld naar de heffing van kansspelbelasting over het tijdvak 7 maart 2002 tot en met 31 december 2006. Op 26 april 2007 is hiervan een concept-rapport opgesteld, waarin onder meer is geconcludeerd dat de [quiz] een kansspel is als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) en dat kansspelbelasting is verschuldigd over het bedrag van de hoofdprijs, namelijk € 250.000. De gemachtigde van [H] , [L] Belastingadviseurs BV, heeft bij brief van 15 augustus 2007 gereageerd op het concept-rapport. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
"(…)
Daarnaast ontvangt de winnaar van de landelijke finale een voorwaardelijk recht op een carrièrefonds van maximaal € 250.000. Wij merken hierbij op dat in dit kader niet daadwerkelijk een fonds wordt volgestort met dit bedrag. Op basis van de voorwaarden van het contract, dat door alle finalisten voorafgaand aan de finale wordt ondertekend, kan de landelijke winnaar van zijn/haar zestiende tot het dertigste levensjaar een beroep doen op uitkeringen uit het carrièrefonds. Dit houdt in dat een winnaar een verzoek om honorering van kosten mag indienen. De kosten moeten zijn gemaakt in verband met zijn/haar carrière. Overigens wordt met de leeftijdsgrens door de stichting soepel omgegaan. Ook aanvragen voor het zestiende levensjaar die naar het oordeel van de stichting zien op kosten in verband de carrière worden doorgaans gehonoreerd.
Uitsluitend verzoeken die schriftelijk worden ingediend en die worden ondersteund door een (concept) factuur of een offerte komen in aanmerking om in behandeling te worden genomen door Stichting [I] . Het bestuur van Stichting [I] beoordeelt de binnengekomen aanvragen. Bij honorering van een aanvraag, wordt het betreffende bedrag door [J] naar Stichting [I] overgemaakt. Stichting [I] betaalt vervolgens het bedrag uit aan de winnaar. Wij benadrukken dat de beslissing van het Stichting [I] niet slechts een formaliteit is voor het honoreren van een aanvraag. Hieronder hebben wij een aantal voorbeelden opgenomen van het beleid.
Voorbeelden van kosten die voor declaratie in aanmerking komen zijn de kosten voor een computer, een busabonnement naar school, schoolboeken, lesgeld, een talen- of andere opleiding al dan niet in het buitenland. Kosten voor bijvoorbeeld een rijbewijs of cartridges voor de printer worden per definitie niet vergoed. De Stichting is van mening dat deze kosten niet in het kader van de carrière van de winnaar worden gemaakt.
Ook indien iemand naar het conservatorium of de dansacademie wil, zal de Stichting eerst bepalen of iemand wel voldoende getalenteerd is voor een dergelijke opleiding. (…)
(…)
Naar onze mening kwalificeren de [quiz] en het internetspel inderdaad als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelbelasting. Wij merken hierbij op dat de Stichting eerder van mening was dat geen sprake was van een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelbelasting. De reden hiervoor is enerzijds dat de producent van het programma had aangegeven dat naar hun mening geen sprake was van een kansspel. Anderzijds wordt getoetst op leerstof die brugklas leerlingen op school wordt onderwezen. Hierdoor werd door de Stichting een beperkt kanselement aanwezig verondersteld.
Zoals vermeld bestrijdt de Stichting naar aanleiding van mededelingen van de belastingdienst en het boekenonderzoek inmiddels niet meer dat sprake is van een kansspel."
2.9.
Op 12 maart 2008 hebben [H] en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is verwerkt in het definitieve rapport van het boekenonderzoek van 2 april 2008 en als bijlage daarbij gevoegd. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
"(…)
De winnaar van een landelijke finale wint het recht op een carrièrefonds ter waarde van€ 250.000. In het controletijdvak zijn jaarlijks twee carrièrefondsen weggegeven (…).
Ik ben met de Stichting overeengekomen dat de heffing van kansspelbelasting over de carrièrefondsen zal plaatsvinden naar rato en op het tijdstip van uitkeringen uit de fondsen. De uitkeringen die uit de fondsen worden voldaan zijn netto uitkeringen. Daarom moet op basis van artikel 5 lid 2 WKB de kansspelbelasting gebruteerd worden. (…) Voor 2006 is het tarief 29%/71% = 40,85%.
Alle aan één persoon gedane uitkeringen worden gezamenlijk als één prijs gezien zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WKB.
De gemaakte afspraken zijn in een vaststellingsovereenkomst opgenomen die op 12 maart 2008 door de heer [M] is ondertekend. Deze vaststellingsovereenkomst is in de bijlage bij dit rapport opgenomen.
(…)"
2.10.
In de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn uit het carrièrefonds in totaal bedragen van respectievelijk € 1.990, € 2.047 en € 2.325 aan belanghebbende uitbetaald. Op deze bedragen is in totaal € 1.865 aan kansspelbelasting ingehouden en afgedragen.
2.11.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van kansspelbelasting.
2.12.
Bij e-mailbericht van 4 november 2011 heeft [J] aan de Inspecteur het volgende geschreven:
“De Raad van Bestuur van [J] heeft vandaag aangegeven dat de kansspelbelasting niet ten laste van het carrièrefonds ad € 250.000 hoeft te komen. De prijswinnaar heeft daarmee maximaal € 250.000 netto te besteden uit het fonds.
De prijswinnaars hebben daarmee ook geen belang meer bij de kansspelbelasting discussie. Dat belang ligt daarmee bij [J] ( [I] ) en wij hebben geen discussie.
(…)”
2.13.
Op 8 februari 2013 hebben belanghebbendes ouders overleg gevoerd met de heren [N] en [O] , beiden bestuurslid van [I] . Van dit overleg hebben belanghebbendes ouders een verslag gemaakt waarop beide bestuursleden enige aanvullingen hebben aangebracht. In het verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Hoe beoordeelt het bestuur een declaratie? Volgens de heer [N] met “common sense”. De meeste declaraties worden direct vergoed. Soms worden er declaraties besproken binnen met bestuur. En daarbij kan het voorkomen dat ook de heer [N] overruled wordt door zijn medebestuursleden. De heer [O] , een oud personeelsmanager, en mevrouw [P] hebben hun eigen invalshoek. De heer [O] ziet bij de beoordeling vooral de “ontwikkeling” van de winnaar als uitgangspunt.
Op onze vraag hoeveel procent nu wordt afgewezen gaf u aan dat niet precies te kunnen zeggen, alleen dat het uitzonderingsgevallen zijn. U gaf het voorbeeld van een aanvraag van de culturele reis naar Florida, waarbij Disney, Seaworld, Cape Canaverole (Kennedy Space Centre) en de beaches worden bezocht. Niet één museum. Dit verzoek heeft het bestuur recentelijk afgewezen. Dit staat te veraf van de prijs.
(…)
Verder zei de heer [N] dat hij niet verantwoordelijk is voor wat de Belastingdienst uit zijn brieven of stukken allemaal meent te moeten concluderen. Het antwoord op vraag 8 van de vragenbrief van 24 mei 2011 van inspecteur [Q] is hetzelfde als datgene wat hij hier nu verklaard. Er is geen andere mening in deze geweest, sinds er een nieuw bestuur is aangetreden na de bestuurscrisis van mei 2010. (…) De heer [N] antwoordde op 6 juni 2011: ‘kosten worden vergoed indien die geacht worden een bijdrage te leveren aan de carrièreontwikkeling van de prijswinnaar. De criteria zijn niet zeer vastomlijnd, maar in geval van twijfel wordt veelal de aanvraag gehonoreerd, wij willen als [J] niet de naam krijgen, dat wij bij het minste of geringste ‘niet thuis’ geven. Veelal gaat het om aanvragen die klip en klaar zijn en dus snel kunnen worden gehonoreerd. Dat doet ondergetekende. Indien er behoefte is aan overleg beslist het bestuur met z’n drieën. Criteria/richtlijnen staan niet op papier. Er worden aanvragen geweigerd. Twee voorbeelden daarvan als bijlage bijgevoegd.’ Bijgevoegd zijn een afwijzing ondernemingsplan en een afwijzing kosten rijbewijs.”
2.14.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, dat de Inspecteur artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) niet heeft geschonden, dat kansspelbelasting ingehouden moet worden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld, dat daarvan pas sprake is als de gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen, dat daarvan in dit geval pas sprake is op het moment dat een declaratie of offerte voor nog te maken kosten is ingediend en is gehonoreerd door [I] , en dat dit betekent dat niet al bij het winnen van de finale in 2008 de prijs ter beschikking is gesteld maar dat dit steeds is gebeurd bij een positieve beslissing op een declaratie of offerte die door belanghebbende is ingediend. De Rechtbank heeft in zoverre de Inspecteur in het gelijk gesteld.
3. Geschil
3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende een belang heeft bij deze procedure, en zo ja, of terecht kansspelbelasting is ingehouden.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij een procesbelang heeft, dat de Inspecteur zowel artikel 8:42 Awb als artikel 67 AWR heeft geschonden, dat geen sprake is van een kansspel en, indien wel sprake is van een kansspel, dat de inhouding reeds in 2008 had moeten plaatsvinden. De Inspecteur is tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
3.3.
Als het Hof zou oordelen dat geen sprake is van een kansspel, dan voert de Inspecteur subsidiair aan dat sprake is van een prijsvraag in de zin van artikel 2, lid 1, letter b, Wet KSB. Nu de Inspecteur dit standpunt eerst ter zitting heeft ingenomen, is toegezegd dat het Hof, indien het hieraan toekomt en overweegt dit standpunt te honoreren, het onderzoek zal heropenen en belanghebbende in de gelegenheid zal stellen om op dit standpunt te reageren.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Procesbelang
4.1.
In artikel 27f, lid 1, AWR is bepaald dat een uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene die het beroep heeft ingesteld.
4.2.
Nu belanghebbende beroep heeft ingesteld, zal een uit de uitspraak van de belastingrechter voortvloeiende teruggaaf van kansspelbelasting worden verleend aan belanghebbende. Belanghebbende heeft mitsdien belang bij onderhavige procedure. Dat de inhoudingsplichtige dan wel [J] zich heeft verbonden om de kansspelbelasting voor eigen rekening te nemen (zie 2.12), is een kwestie van civielrechtelijke aard, die niet eraan afdoet dat op de voet van artikel 27f, lid 1, AWR teruggaaf dient plaats te vinden aan degene die beroep heeft ingesteld.
Gedingstukken (artikel 8:42 Awb)
4.3.
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen.
4.4.
Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823). De beoordeling of de inhoud van het desbetreffende stuk voor de besluitvorming in de zaak van belang is (geweest), kan niet geschieden zonder kennisneming van die inhoud. Dit neemt niet weg dat de rechter onder omstandigheden ook zonder kennisneming van het desbetreffende stuk kan beslissen dat dit stuk niet van enig belang voor de besluitvorming kan zijn (geweest) (zie HR 10 april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874; HR 15 november 2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129).
4.5.
De verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, geldt voorts ongeacht of de belanghebbende gebaat is bij het overleggen van de desbetreffende stukken of dat de belanghebbende is geschaad in zijn belangen indien deze stukken niet worden overgelegd (zie HR 23 mei 2014, nr. 12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182).
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur ten onrechte de volgende stukken niet heeft ingebracht: (i) de urenverantwoording van de tweede belastingambtenaar die de controle bij [H] heeft uitgevoerd, (ii) al het interne e-mailverkeer binnen de Belastingdienst, (iii) stukken met betrekking tot het derdenonderzoek die er volgens de interne richtlijnen van de Belastingdienst over dossiervorming bij controles zouden moeten zijn, (iv) al het e‑mailverkeer met de inhoudingsplichtige en [J] en (v) aantekeningen van telefoongesprekken tussen medewerkers van de Belastingdienst en [L] , de gemachtigde van [H] .
4.7.
De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de door belanghebbende genoemde stukken (i) en (ii) niet van enig belang zijn geweest bij het vaststellen van de uitspraken op bezwaar en derhalve geen rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming. Het Hof acht dit aannemelijk, zodat de Inspecteur deze stukken niet op grond van artikel 8:42 Awb hoeft over te leggen. Ten aanzien van de urenverantwoording ziet het Hof niet in hoe deze van (enig) belang kan zijn geweest voor de besluitvorming. Daarbij komt voorts dat het algemene en ongemotiveerde verzoek om verstrekking van al het interne e-mailverkeer binnen de Belastingdienst, het karakter heeft van een ‘fishing expedition’, waaraan volgens het Hof ook om die reden geen gehoor hoeft te worden gegeven. Belanghebbende heeft deze stukken in zo algemene bewoordingen aangeduid, dat hij naar het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat deze stukken van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.
4.8.
Verder heeft de Inspecteur gemotiveerd gesteld dat de door belanghebbende genoemde stukken (iii) tot en met (v) nimmer hebben bestaan. Het Hof acht dit aannemelijk, zodat de Inspecteur ook deze stukken niet op grond van artikel 8:42 Awb hoeft over te leggen. Ook overigens valt aan het nationale recht niet het recht te ontlenen dat de Inspecteur zich (desgevraagd) inspant om behulpzaam te zijn bij het vergaren van documenten en informatie die het bestuursorgaan niet ter beschikking staan (vgl. HR 10 maart 2017, nr. 15/00462, ECLI:NL:HR:2017:384). Dat de Inspecteur door het niet opmaken van deze stukken wellicht interne richtlijnen niet heeft nageleefd, doet aan het vorenstaande niet af.
Schending geheimhouding (artikel 67 AWR)
4.9.
Op grond van artikel 67 AWR is het een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet (geheimhoudingsplicht). Tot de uitvoering van de belastingwet behoren onder meer het opleggen van een belastingaanslag, de behandeling van een bezwaar en de behandeling van een (hoger) beroep bij de belastingrechter.
4.10.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur de geheimhoudingsplicht heeft geschonden (i) door aan [I] in het kader van een derdenonderzoek bekend te maken dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt, en (ii) door met andere belastingambtenaren de onderhavige kwestie – op welk moment is kansspelbelasting verschuldigd en hebben de bezwaarmakers nog enig belang – te bespreken.
4.11.
Belastingambtenaren hebben in het kader van een onderzoek bij de inhoudingsplichtige [I] de naam van belanghebbende genoemd als bezwaarmaker. Deze informatieverstrekking is geschied in het kader van een onderzoek bij een inhoudingsplichtige en heeft naar het oordeel van het Hof te gelden als 'uitvoering van de belastingwet' als bedoeld in artikel 67 AWR, zodat het in die bepaling vervatte verbod niet geldt en zodanige informatieverstrekking dus niet aan enige beperking is onderworpen. Het Hof acht het redelijk dat de Inspecteur aan de inhoudingsplichtige de aanleiding voor het onderzoek heeft meegedeeld, ook met het oog op de vraag op welke gegevens, inlichten en stukken het onderzoek betrekking had.
4.12.
Verder is in het kader van de belastingheffing gegevensuitwisseling mogelijk tussen de verschillende onderdelen van de Belastingdienst. Het is dus toegestaan dat de Inspecteur gegevens uitwisselt met de klantcoördinator van [J] , dan wel een andere betrokken belastingambtenaar van het desbetreffende onderdeel van de Belastingdienst. Dit geldt te meer nu de uitgewisselde informatie geen betrekking heeft op individuele belastingplichtigen, maar gaat over belastingheffing in het algemeen, zoals tijdstip van inhouding.
4.13.
Zou de geheimhoudingsplicht – anders dan het hof hiervoor heeft geoordeeld – wel zijn geschonden, dan zou volgens belanghebbende daaraan de gevolgtrekking moeten worden verbonden dat de vragenbrief van de Inspecteur van 24 mei 2011 en de antwoordenbrief van [I] van 6 juni 2011 buiten beschouwing zouden moeten blijven. Nu deze correspondentie dient ter onderbouwing van feiten die tussen partijen niet in geschil zijn of op andere wijze al zijn onderbouwd, zou een eventuele schending zonder betekenis blijven voor onderhavige procedure.
Kansspel
4.14.
Blijkens artikel 2, lid 1, letter a, Wet KSB wordt onder een kansspel verstaan het gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
4.15.
Voor de vraag of sprake is van een overwegende invloed op de kansbepaling is beslissend welke resultaten de grote meerderheid van de deelnemers in de praktijk bij het spel behaalt (vgl. HR 25 september 1991, nr. 26.972, BNB 1991/334). Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of de doorsnee-deelnemer aan de [quiz] – en dus niet de slimme leerling die zich uitvoerig en goed heeft voorbereid – het spelresultaat in overwegende mate kan beïnvloeden.
4.16.
Naar het oordeel van het Hof kunnen de deelnemers aan de [quiz] in het algemeen geen overwegende invloed op hun eindscore uitoefenen, laat staan op die van hun tegenstanders, zodat de [quiz] is aan te merken als een kansspel in de zin van artikel 2, lid 1, Wet KSB. Het Hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen:
- de te stellen vragen hebben, behoudens de vijf vragen in de finaleronde over het favoriete schoolvak, betrekking op alle mogelijke onderwerpen, zodat specifieke kennis omtrent een of meerdere onderwerpen van de deelnemer nauwelijks van betekenis kan worden geacht voor de eindscore;
- het gebied van de onderwerpen waarover men kan worden ondervraagd is zo ruim dat een deelnemer redelijkerwijs niet kan verwachten dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het goede antwoord zal geven;
- de deelnemer heeft nauwelijks invloed op de score van de andere deelnemers;
- de deelnemer kan de eigen score enigszins beïnvloeden, maar op de antwoorden van zijn tegenstanders, die mede bepalend zijn voor ieders score, heeft hij geen enkele invloed.
4.17.
Nu sprake is van een kansspel, behoeft de subsidiaire stelling van de Inspecteur dat sprake is van een prijsvraag, geen behandeling meer. Het onderzoek wordt dan ook niet heropend om belanghebbende in de gelegenheid stellen op dit standpunt te reageren.
Tijdstip van inhouding
4.18.
4.19.
Het strookt met het karakter van de kansspelbelasting deze bepalingen aldus uit te leggen dat pas sprake is van het 'ter beschikking stellen' van een prijs aan een gerechtigde tot die prijs, indien die gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen (vgl. HR 29 juni 2007, nr. 43.108, ECLI:NL:HR:2007:AZ2862).
4.20.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in 2008 niet een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs verkregen. Belanghebbende verkrijgt pas een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van (een deel van) de prijs indien en nadat hij kosten heeft gemaakt of verschuldigd is geworden in verband met zijn opleiding of carrière, een verzoek tot uitbetaling schriftelijk en gedocumenteerd heeft ingediend bij [I] en laatstgenoemde stichting het verzoek heeft gehonoreerd. Verder zijn als voorwaarden voor het recht op aanspraken uit het fonds gesteld dat belanghebbende niet is overleden, dat hij de leeftijd van dertig jaar nog niet heeft bereikt, dat hij niet in staat van surséance of faillissement is geraakt, en dat hij niet is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende, anders dan hij betoogt, niet in 2008 reeds een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen, zodat niet al op dat moment kansspelbelasting moest worden ingehouden. De aanspraak op uitbetaling van (een deel van) de prijs ontstaat pas in de latere jaren wanneer belanghebbende aan voornoemde voorwaarden heeft voldaan en [I] is gehouden tot uitbetaling. Steeds op dat moment dient kansspelbelasting te worden geheven door inhouding op (een deel van) de uitbetaalde geldprijs.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 11 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.