Rb. Gelderland, 10-11-2015, nr. AWB 12/4449, nr. AWB 12/4452, nr. AWB 12/4455, nr. AWB 12/4456, nr. AWB 12/4457
ECLI:NL:RBGEL:2015:6850
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
AWB 12/4449
AWB 12/4452
AWB 12/4455
AWB 12/4456
AWB 12/4457
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:6850, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 10‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:3036, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Kansspelbelasting. [G]. In 2008 heeft eiser, de winnaar van de quiz, een carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000 gewonnen. Eiser stelt dat ten onrechte kansspelbelasting is ingehouden op de momenten dat studiekosten door de stichting die het carrièrefonds beheert zijn uitbetaald. Volgens eiser is sprake van een op geld waardeerbare prijs in natura die in 2008 is gewonnen en op dat moment had moeten worden belast. Nu ten onrechte op andere momenten is ingehouden, wil eiser met zijn beroep bereiken dat die ingehouden kansspelbelasting – als onderdeel van zijn prijs – aan hem wordt uitbetaald. Na bespreking van enkele formele gronden over de ontvankelijkheid van bezwaren, de geheimhoudingsplicht van verweerder en de op de zaken betrekking hebbende stukken, verwerpt de rechtbank het beroep onder verwijzing naar het Staatsloterij-arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ2862). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat is gebleken dat pas een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs ontstaat op het moment dat het bestuur van de stichting heeft beoordeeld dat sprake is van kosten die kwalificeren als kosten waarvoor het carrièrefonds is bedoeld. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat in andere in het Bestuursreglement genoemde gevallen – overlijden, in surséance of faillissement komen te verkeren, het bereiken van het 30ste levensjaar of het veroordeeld worden wegens een misdrijf – de aanspraken op het carrièrefonds komen te vervallen. Gelet hierop, is de prijs niet in 2008 al ter beschikking gesteld, maar steeds bij een positieve beoordeling van een declaratie of offerte. Beroepen ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 12/4449, 12/4452, 12/4455, 12/4456 en 12/4457
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[X] te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.
Procesverloop
Kansspelbelasting is ingehouden door Stichting [A] dan wel haar rechtsopvolgster Stichting [B] op de volgende aan eiser uitbetaalde bedragen:
- het in 2009 in totaal uitbetaalde bedrag van € 1.990,21 en het in 2010 in totaal uitbetaalde bedrag van € 2.047,25;
- -
het op 13 juli 2011 uitbetaalde bedrag van € 58;
- -
het op 25 juli 2011 uitbetaalde bedrag van € 780;
- -
het op 29 augustus 2011 uitbetaalde bedrag van € 35,95;
- -
het op 27 september 2011 uitbetaalde bedrag van € 1.452.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 de bezwaren tegen de inhoudingen over de in 2009 en 2010 uitbetaalde bedragen
niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting afgewezen.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 de bezwaren tegen de overige hiervoor vermelde inhoudingen in 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 augustus 2012, ontvangen door de rechtbank op
31 augustus 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Op 16 december 2013 heeft verweerder aan de rechtbank op de zaken betrekking hebbende stukken doen toekomen ten aanzien waarvan een beroep is gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 20 januari 2014 heeft verweerder geanonimiseerde op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Partijen hebben voor de zitting over en weer stukken gewisseld, die telkens in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Namens eiser zijn verschenen zijn ouders, [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [E], mr. [F], drs. [G] en [H]. De zaken van eiser zijn met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met de zaken van [I] ([I]), geregistreerd onder de zaaknummers AWB 12/4523 en 12/4524. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen eiser alsnog inzage te verstrekken in stukken en om in overleg te treden met eiser over het al dan niet met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank overleggen van stukken.
Partijen hebben vervolgens over en weer stukken gewisseld, die telkens in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.
De zitting van de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. De rechtbank heeft bij beslissing van 8 mei 2015 het verzoek van verweerder om beperkte kennisneming toegewezen en bepaald dat verweerder aan eiser een geanonimiseerde versie van het memo van 8 mei 2007 moet verstrekken.
Bij brief van 22 mei 2015 heeft verweerder de geanonimiseerde versie verstrekt en nadere geanonimiseerde stukken overgelegd. Bij afzonderlijke brief van eveneens 22 mei 2015 heeft verweerder, op het verzoek van de rechtbank van 8 mei 2015, nadere geanonimiseerde stukken aan de rechtbank doen toekomen. Voorts heeft verweerder bij brief van 14 september 2015 nadere stukken ingediend. De stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Desgevraagd heeft eiser geen toestemming gegeven dat de rechtbank kennis neemt van de stukken waarvan beperkte kennisneming door de geheimhoudingskamer gerechtvaardigd is geoordeeld.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ouders, [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [F], drs. [G], [H] en mr. [E]. De zaken van eiser zijn met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met de zaken van [I]. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.
Partijen hebben ter tweede zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van de samenstelling van de meervoudige kamer als gevolg van de vervanging van mr. M.C.G.J. van Well door mr. A.P. Vaatstra.
Overwegingen
Feiten
De [J] was een televisieprogramma waarin eerstejaars middelbare scholieren het tegen elkaar opnamen om prijzen te winnen door middel van het beantwoorden van kennisvragen. Eiser heeft in juni 2008 de [J] gewonnen. De hoofdprijs bestond uit een carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000 (het carrièrefonds).
De Stichting [A] te [K] ([A]) is eigenaar van het format van de [J]. De betalingen aan de prijswinnaars vanwege de carrièrefondsen werden tot mei 2010 na tussenkomst van Stichting [B] ([B]) gedaan door [L]. Deze betalingen verliepen via één van de bestuurders van [A]. Vanaf mei 2010 zijn de betalingen verricht door [B].
Per prijswinnaar is tussen [L] en [B] een carrière-geldovereenkomst (hierna: de carrière-geldovereenkomst) gesloten, waarin onder meer is vastgelegd dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds dat onder beheer staat van [B]. Voornoemde overeenkomst is ook gesloten voor eiser. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
" Carrière-geldovereenkomst(…)
- -
Dat de Stichting [M] in samenwerking met de Stichting Eurite in opdracht van [O] de [J] heeft ontwikkeld, doen produceren en uitzenden, waarbij een brugklasser in casu [X] (…) de door [O] ter beschikking gestelde hoofdprijs heeft gewonnen.
- -
Dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds dat onder beheer staat van het hierboven genoemde fonds [[B]; toevoeging de rechtbank].Komen partijen overeen:
- -
op eerste verzoek van het fonds zal [L] of één van haar werkmaatschappijen het door de Stichting geadviseerde carrièrebedrag op de rekening van de Stichting overmaken, dit met een maximum van € 250.000,00.
- -
de verplichting van [O] eindigt op het dertigste levensjaar van [X] of op een eerder moment waarop onomstotelijk vaststaat dat zij [sic] niet meer van het studiefonds gebruik zal kunnen maken.
(…) "
4. Daarnaast hanteerde [A] een bestuursreglement dat in veel gevallen voor gezien en akkoord is getekend door de ouders/verzorgers van de prijswinnaar (hierna: het Bestuursreglement). Het Bestuursreglement is ter kennis gegeven aan de moeder van eiser. In het Bestuursreglement staat onder meer het volgende vermeld:
" Algemeen
(…) Ten behoeve van de winnaar van de [J], zoals georganiseerd door de Stichting “[M]”, wordt aan de Stichting een bedrag van maximaal € 250.000,- ter beschikking gesteld in het belang van de benificient (het Fonds).
De benificient kan, met toestemming van zijn/haar ouders of voogd een beroep doen op het Fonds, teneinde zijn/haar opleiding uit te bekostigen, danwel zijn/haar talenten en toekomstkansen te ontwikkelen en/of te realiseren.
Het verzoek wordt schriftelijk en gedocumenteerd ingediend. (…)
Noch de benificient, noch de ouders/verzorgers kunnen rechtstreeks beschikken over het Fonds.
Beschikbaarheid van het Fonds
Verzoeken om zorgsteun uit het Fonds kunnen gedaan worden vanaf het 16e levensjaar van de benificient tot aan het 30ste levensjaar. (…)
Voorts eindigt het recht op aanspraken uit het Fonds bij overlijden van de benificient, indien hij/zij in staat van suréance of faillissement geraakt, indien hij/zij wordt veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf.
Faciliteiten
Indien de aanspraken van de benificient op het Fonds onderworpen zijn aan fiscale heffingen, hoegenaamd dan ook, dan worden deze heffingen uit het Fonds voldaan.
(…) "
5. In 2006 is door de Belastingdienst/regio Utrecht-Gooi (hierna: de Belastingdienst) bij [A] een boekenonderzoek ingesteld naar de heffing van kansspelbelasting over het tijdvak 7 maart 2002 tot en met 31 december 2006. Op 26 april 2007 is hiervan een concept-rapport opgesteld, waarin onder meer is geconcludeerd dat de [J] een kansspel is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) en dat kansspelbelasting is verschuldigd over het bedrag van de hoofdprijs, namelijk € 250.000. De gemachtigde van [A] heeft bij brief van 15 augustus 2007 gereageerd op het concept-rapport. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
" (…)
Daarnaast ontvangt de winnaar van de landelijke finale een voorwaardelijk recht op een carrièrefonds van maximaal € 250.000. Wij merken hierbij op dat in dit kader niet daadwerkelijk een fonds wordt volgestort met dit bedrag. Op basis van de voorwaarden van het contract, dat door alle finalisten voorafgaand aan de finale wordt ondertekend, kan de landelijke winnaar van zijn/haar zestiende tot het dertigste levensjaar een beroep doen op uitkeringen uit het carrièrefonds. Dit houdt in dat een winnaar een verzoek om honorering van kosten mag indienen. De kosten moeten zijn gemaakt in verband met zijn/haar carrière. Overigens wordt met de leeftijdsgrens door de stichting soepel omgegaan. Ook aanvragen voor het zestiende levensjaar die naar het oordeel van de stichting zien op kosten in verband de carrière worden doorgaans gehonoreerd.
Uitsluitend verzoeken die schriftelijk worden ingediend en die worden ondersteund door een (concept) factuur of een offerte komen in aanmerking om in behandeling te worden genomen door Stichting [N]. Het bestuur van Stichting [N] beoordeelt de binnengekomen aanvragen. Bij honorering van een aanvraag, wordt het betreffende bedrag door [O] aan Stichting [N] overgemaakt. Stichting [N] betaalt vervolgens het bedrag uit aan de winnaar. Wij benadrukken dat de beslissing van het Stichting [N] niet slechts een formaliteit is voor het honoreren van een aanvraag. Hieronder hebben wij een aantal voorbeelden opgenomen van het beleid.
(…) "
6. Verder overleg tussen de Belastingdienst en [A] heeft geresulteerd in een gewijzigd standpunt van de Belastingdienst. Ter zake daarvan is op 12 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst (VSO) getekend. De VSO is verwerkt in het definitieve rapport van het boekenonderzoek van 2 april 2008 en als bijlage daarbij gevoegd. In het rapport staat onder meer vermeld:
" (…)
De winnaar van een landelijke finale wint het recht op een carrièrefonds ter waarde van € 250.000. In het controletijdvak zijn jaarlijks twee carrièrefondsen weggegeven (…).
Ik ben met de Stichting overeengekomen dat de heffing van kansspelbelasting over de carrièrefondsen zal plaatsvinden naar rato en op het tijdstip van uitkeringen uit de fondsen. De uitkeringen die uit de fondsen worden voldaan zijn netto uitkeringen. Daarom moet op basis van artikel 5 lid 2 WKB de kansspelbelasting gebruteerd worden. (…)
Alle aan één persoon gedane uitkeringen worden gezamenlijk als één prijs gezien zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WKB. (…) "
7. Eiser heeft in 2009 en 2010 declaraties ingediend voor studiekosten, die zijn uitbetaald.
8. Naar aanleiding van wisselingen in het bestuur van [B] zijn de winnaars en hun ouders bij brief van 14 oktober 2010 uitgenodigd voor een bijeenkomst op 26 november 2010. Op die bijeenkomst hebben de ouders van eiser onder meer kennisgemaakt met de ouders van [I], een andere winnaar. Tijdens die ontmoeting hebben de ouders van [I] de ouders van eiser op de hoogte gebracht van hun geschil met [A] over de vraag of de hoofdprijs een bruto- of een nettoprijs is. Vervolgens hebben de ouders van [I] het rapport van het boekenonderzoek aan de ouders van eiser gezonden.
9. Eiser heeft op 12 december 2010 [B] verzocht om een nota kansspelbelasting. Met datum 21 december 2010 heeft [B] de nota over de inhoudingen in 2009 en 2010 toegezonden. Vervolgens heeft eiser bij brief van 5 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van kansspelbelasting over de in 2009 en 2010 uitbetaalde bedragen van respectievelijk € 1.990,21 en € 2.047,25.
10. Eiser heeft bij brief van 5 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van kansspelbelasting over het op 13 juli 2011 uitbetaalde bedrag van € 58.
11. Eiser heeft bij brief van 12 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van kansspelbelasting over het op 25 juli 2011 uitbetaalde bedrag van € 780.
12. Eiser heeft bij brief van 27 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van kansspelbelasting over het op 29 augustus 2011 uitbetaalde bedrag van € 35,95.
13. Eiser heeft bij brief van 27 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van kansspelbelasting over het op 27 september 2011 uitbetaalde bedrag van € 1.452.
14. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft verweerder een derdenonderzoek ingesteld bij [B]. In dat kader heeft op 19 mei 2011 een bespreking plaatsgehad en zijn bij brief van 24 mei 2011 door verweerder vragen gesteld. Bij brief van 6 juni 2011 heeft [B] antwoord op de vragen gegeven.
15. Medio 2011 heeft [B] per e-mailbericht aangegeven dat de hoofdprijs een nettoprijs is, en dat zij de kansspelbelasting voor haar rekening neemt.
16. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen de inhoudingen over de in 2009 en 2010 uitbetaalde bedragen niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting afgewezen. Voorts heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 het bezwaar tegen de inhoudingen over de op 13 en 25 juli 2011, 29 augustus 2011 en 27 september 2011 uitbetaalde bedragen afgewezen.
Geschil
17. Met betrekking tot de inhoudingen in 2009 en 2010 is in geschil het antwoord op de vraag of de bezwaren terecht wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk zijn verklaard.
17. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of over de aan eiser uitbetaalde bedragen terecht kansspelbelasting is ingehouden. Volgens eiser is het carrièrefonds een prijs in natura die bij het winnen van de finale verschuldigd is geworden, zodat in 2008 de kansspelbelasting had moeten worden ingehouden en afgedragen. Dit betekent dat de reeds ingehouden kansspelbelasting ten onrechte is ingehouden en als onverschuldigd betaald aan eiser moet toekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat pas op het moment dat wordt besloten dat een declaratie zal worden uitbetaald sprake is van het verschuldigd zijn van de prijs, zodat de bezwaren tegen de inhoudingen terecht zijn afgewezen.
17. Voorts is in geschil of verweerder in strijd met artikel 8:42 van de Awb niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en eiser op die manier in zijn verdediging heeft geschaad. Ook is in geschil of de geheimhoudingsplicht is geschonden door verweerder en of stukken onbevoegd zijn verkregen van [O] N.V..
17. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaren tegen de inhoudingen in 2009 en 2010
21. Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010 op 7 januari 2011 ontvangen. Volgens verweerder is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zodat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens eiser is de termijnoverschrijding verschoonbaar, op de grond dat hij niet wist dat kansspelbelasting was ingehouden.
21. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar in afwijking van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die van de inhouding. Niet is in geschil dat niet binnen zes weken na de inhouding in 2009 en 2010 bezwaar is gemaakt.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat eiser niet op de hoogte was van de inhoudingen tot het moment dat zijn ouders in het weekend van 27/28 november 2010 hebben gesproken met de ouders van [I], aangezien kennelijk in oktober 2008 – zoals eiser onweersproken heeft gesteld – door de toenmalige bestuurder van [A] aan de moeder van eiser is medegedeeld dat geen kansspelbelasting was verschuldigd. Op 12 december 2010 heeft de moeder van eiser om een nota van de inhoudingen gevraagd, die haar met dagtekening 21 december 2010 is toegezonden. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat eiser pas met de ontvangst van de nota van 21 december 2010 zekerheid had dat inhoudingen hadden plaatsgehad. Vervolgens is, mede gelet op de daaropvolgende periode waarin veel feestdagen vallen, binnen een redelijke termijn alsnog bezwaar gemaakt. Gelet hierop, had verweerder de overschrijding van de bezwaartermijnen verschoonbaar moeten achten.
21. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2009 en 2010 komen voor vernietiging in aanmerking. Partijen hebben de rechtbank verzocht de zaken niet terug te wijzen naar verweerder maar zelf het geschil inhoudelijk te beoordelen (vgl. Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 130, ECLI:NL:HR:2006:AX7330, BNB 2006/290). De rechtbank ziet geen aanleiding dit verzoek niet te honoreren.
De op de zaken betrekking hebbende stukken en schending geheimhoudingsplicht
25. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte een aantal stukken niet heeft overgelegd. Het betreft (a) de urenverantwoording van de tweede ambtenaar die de controle bij [A] heeft uitgevoerd, (b) stukken met betrekking tot het derdenonderzoek die er volgens de interne richtlijnen van de Belastingdienst over dossiervorming bij controles zouden moeten zijn, (c) al het interne e-mailverkeer, (d) al het e-mailverkeer met de inhoudingsplichtige en [O] en (e) aantekeningen van telefoongesprekken tussen medewerkers van verweerder en de gemachtigde van [A].
25. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de door eiser genoemde stukken niet bestaan dan wel dat de gegevens die daarin gereleveerd zouden moeten worden niet meer op andere manier zijn te achterhalen. In hetgeen eiser hiertegen heeft ingebracht, ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaringen van verweerder. Eiser heeft vervolgens gesteld dat, als deze stukken inderdaad nooit zijn opgemaakt, ambtenaren van verweerder aldus interne richtlijnen van de Belastingdienst over dossiervorming niet correct hebben nageleefd en dat hij daardoor in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Eiser heeft evenwel verzuimd aan te geven op welke wijze hij daardoor in zijn belangen is geschaad en dat is de rechtbank overigens ook niet gebleken. Met name is niet gebleken dat door het niet-naleven van bepaalde interne voorschriften met betrekking tot dossiervorming het (derden-)onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd of dat daardoor aan de juistheid van de bevindingen moet worden getwijfeld. Ook hebben die voorschriften geen betrekking op de wijze waarop door verweerder standpunten worden ingenomen, zoals in dit geval het standpunt dat sprake is van meerdere heffingsmomenten. De beroepsgronden treffen daarom geen doel.
25. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder de geheimhoudingsplicht, zoals neergelegd in artikel 67 van de AWR, heeft geschonden door aan [B] in het kader van het derdenonderzoek bekend te maken dat hij en [I] bezwaar hadden gemaakt. Ook is kennelijk de geheimhoudingsplicht geschonden doordat een inspecteur van een andere eenheid over de zaak heeft gesproken met [O] N.V..
25. Uit artikel 67, eerste lid, van de AWR volgt dat het verboden is om informatie die over een belastingplichtige bekend is geworden verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter beoordeling van de bezwaren van eiser en [I] het aangewezen was om een derdenonderzoek in te stellen naar de wijze waarop declaraties ten behoeve van het carrièrefonds worden behandeld en dat het in dat kader noodzakelijk was om aan te geven wie de bezwaarmakers waren en om daarover vragen stellen. Door de verwevenheid van de verschillende onderzoeken (eerst naar de inhoudingsplichtige, destijds [A], daarna [B], en daarna bij [B] naar aanleiding van de bezwaarmakers) en van de betrokken partijen, [A], [B] en [O] N.V. en hun adviseurs, is voorts naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht voor zover over de onderhavige kwestie – op welk moment is de kansspelbelasting verschuldigd en hebben bezwaarmakers nog belang bij het bezwaar nu de kansspelbelasting bovenop de hoofdprijs komt? – ook is gesproken door de klantcoördinator van [O] N.V.. Deze partij heeft zich tenslotte verbonden de carrièrefondsen daadwerkelijk te financieren, en de klantcoördinator was een inspecteur van een andere eenheid van de Belastingdienst dan de eenheid die het bezwaar van eiser behandelde. De beroepsgrond kan derhalve niet slagen.
25. Voorts heeft verweerder ter tweede zitting gesteld dat de van [O] N.V. ontvangen stukken zijn verkregen met een beroep op de artikelen 47 en 53 van de AWR. In hetgeen eiser hierover heeft gesteld ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Van onbevoegd verkregen stukken is derhalve niet gebleken.
25. Voor zover eiser nog heeft betoogd dat verweerder in het kader van de behandeling van de bezwaren het inzagerecht en het hoorrecht heeft geschonden, kan dat niet tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar leiden. Ook indien sprake is geweest van schendingen, is niet gebleken op welke wijze eiser daardoor in zijn belangen is geschaad, zodat dergelijke gebreken op de voet van artikel 6:22 van de Awb kunnen worden gepasseerd.
Ten aanzien van de inhoudingen kansspelbelasting
31. Eiser heeft aangevoerd dat de hoofdprijs van de [J], het carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000, één prijs in natura is, die ter beschikking is gesteld op het moment van het winnen van de quiz. Daarom had de prijs belast moeten worden op het moment van het winnen daarvan tegen de waarde in het economische verkeer. Volgens eiser is sprake van een prijs in natura, op de grond dat een onvoorwaardelijk vorderingsrecht is gewonnen op het moment dat [O] N.V. blijkens de carrière-geldovereenkomst een fonds ter beschikking stelt. Vanuit dat fonds heeft eiser direct opnamen kunnen doen, aldus eiser, waarbij in werkelijkheid – en dus in afwijking van het Bestuursreglement – er geen beperkingen waren aan de opnamen, zoals leeftijd. Volgens eiser volgt ook uit de tussen [A] en de Belastingdienst gesloten VSO dat in werkelijkheid sprake is van een heffingsmoment in 2008 aangezien anders geen VSO had hoeven te worden gesloten. Dit brengt naar de opvatting van eiser mee, dat de onderhavige inhoudingen ten onrechte zijn afgedragen en dat die aan hem dienen te worden uitbetaald, net als alle toekomstige inhoudingen die [B] zal afdragen op grond van de afspraken in de VSO.
31. Uit artikel 1, eerste lid, onder c (onder b tot 2008), en artikel 3, tweede lid, van de Wet KSB vloeit voort dat in dit geval de kansspelbelasting wordt geheven van de gerechtigde tot de prijzen en dat onder prijzen wordt verstaan alle goederen waaraan in het economische verkeer waarde kan worden toegekend en die toevallen aan de deelnemer van het kansspel. In het derde lid van artikel 3 van de Wet KSB is bepaald dat voor zover prijzen niet in geld bestaan, zij in aanmerking worden genomen naar de waarde die daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend. Uit artikel 6 van de Wet KSB volgt, dat de inhoudingsplichtige verplicht is de belasting in te houden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld.
31. Het strookt met het karakter van de kansspelbelasting om artikel 6, derde lid, van de Wet KSB zo uit te leggen, dat pas sprake is van het "ter beschikking stellen" van een prijs aan een gerechtigde tot die prijs, indien die gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van die prijs heeft verkregen (vgl. Hoge Raad 29 juni 2007, nr. 43 108, ECLI:NL:HR:2007:AZ2862, Staatsloterij-arrest).
31. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen, dat in dit geval sprake is van een kansspel en dat sprake is van één prijs.
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval pas sprake is van een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs op het moment dat een declaratie of offerte voor nog te maken kosten is ingediend en is gehonoreerd door (thans) [B]. Anders dan eiser stelt, volgt uit de stukken van het geding dat het recht op het carrièrefonds geen onvoorwaardelijk recht is, maar dat steeds wordt beoordeeld of sprake is van kosten die kwalificeren als kosten waarvoor het carrièrefonds is bedoeld. Zo blijkt uit de stukken dat aanvragen van andere prijswinnaars om vergoeding van kosten voor bijvoorbeeld het behalen van een rijbewijs, het financieren van een bedrijfsplan of een talencursus in Australië zijn afgewezen. Daarbij komt dat – zoals ook in het Bestuursreglement staat en op het bord dat is uitgereikt na het winnen van de finale – het carrièrefonds een waarde heeft van "maximaal" € 250.000, hetgeen er eveneens op wijst dat geen onvoorwaardelijk recht op een bedrag is gewonnen. Dit strookt ook met de verklaring van [A] in de brief van 15 augustus 2007, dat er geen fonds voor de winnaar wordt volgestort door [O] N.V.. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat in de gevallen zoals genoemd in het Bestuursreglement – namelijk overlijden, het bereiken van het 30ste levensjaar, het in staat van surséance of faillissement komen te verkeren en het veroordeeld worden wegens het plegen van een misdrijf – aanspraken op bijdragen uit het fonds niet langer zullen worden gehonoreerd. Dat in de praktijk het Bestuursreglement niet op alle onderdelen strikt is nageleefd – met name dat al vóór het 16de levensjaar uitkeringen zijn gedaan – of dat het Bestuursreglement niet is ondertekend door de ouders van eiser, doet hieraan niet af. Van belang is, dat is gebleken dat de toekenningen uit het carrièrefonds daadwerkelijk zijn gebonden aan voorwaarden, zoals de vraag of de kosten kwalificeren. De uiteindelijke omvang van de prijs is derhalve afhankelijk van de vraag of de prijswinnaar kwalificerende kosten maakt en zo ja, tot welk bedrag. Dit betekent dat in 2008 bij het winnen van de finale niet de prijs al ter beschikking is gesteld, maar dat dat steeds is gebeurd bij een positieve beslissing op een declaratie of offerte die door eiser is ingediend. Dat de Belastingdienst in eerste instantie nog van een andere – onjuiste – opvatting uitging, is voor deze beoordeling door de rechtbank niet van belang. De desbetreffende beroepsgronden van eiser stuiten alle hierop af.
31. De conclusie moet zijn dat de beroepen gegrond zijn wat betreft de inhoudingen kansspelbelasting over de jaren 2009 en 2010, dat de desbetreffende uitspraken op bezwaar worden vernietigd en dat de rechtbank alsnog op de bezwaren zal beslissen door deze ongegrond te verklaren. De beroepen met betrekking tot de inhoudingen kansspelbelastingen in 2011 zijn ongegrond.Proceskosten
37. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen met betrekking tot de inhoudingen in 2009 en 2010 redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 245 (een ½ punt voor het verschijnen ter tweede zitting met een waarde per punt van € 490 en wegingsfactor 1).
Publicatie uitspraak
38. Op verzoek van (de ouders van) eiser zal de rechtbank de onderhavige uitspraak, in afwijking van haar beleid, niet publiceren, nu de uitspraak van [I] inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend is en wel zal worden gepubliceerd.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen met betrekking tot de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010 gegrond;
- -
verklaart de beroepen met betrekking tot de inhoudingen kansspelbelasting in 2011 ongegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010;
- -
verklaart de bezwaren met betrekking tot de inhoudingen kansspelbelasting in 2009 en 2010 ongegrond;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 245;
- -
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |