HR, 09-06-2006, nr. 41 130
ECLI:NL:HR:2006:AX7330
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-06-2006
- Zaaknummer
41 130
- LJN
AX7330
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AX7330, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑06‑2006; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8:72 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
BNB 2006/290 met annotatie van G.J.M.E. DE BONT
V-N 2006/33.7 met annotatie van Redactie
JB 2006/206
NTFR 2006/844 met annotatie van Mr. S.K.A. Efstratiades
Uitspraak 09‑06‑2006
Inhoudsindicatie
hof vernietigt niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar. In de regel terugwijzing naar inspecteur.
Nr. 41.130
9 juni 2006
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X C.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2004, nr. 03/01870, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 58.059. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende in haar bezwaar ontvankelijk verklaard, en de naheffingsaanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet voldoet aan de eis van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat, terwijl van de geboden gelegenheid om het verzuim te herstellen geen gebruik is gemaakt. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - die beslissing van de Inspecteur onjuist geoordeeld. Het heeft vervolgens zelf de juistheid van de in geding zijnde naheffingsaanslag beoordeeld, en deze gehandhaafd.
3.2. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
3.3. Het Hof heeft de voormelde regel miskend, dan wel verzuimd te motiveren waarom het in dit geval van die regel is afgeweken. De daarop gerichte in het middel besloten liggende klacht slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Na cassatie
Voor het Hof heeft belanghebbende bij repliek te kennen gegeven dat zij van het Hof uitsluitend een beslissing wenst over de juistheid van de uitspraak van de Inspecteur, en zich verzet tegen "de poging van de Inspecteur om de materiële zijde van het geschil erbij te trekken". Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft belanghebbende bij die opstelling volhard. Zij is in geen enkel stadium van het geding voor het Hof ingegaan op de merites van de naheffingsaanslag waartegen het bezwaarschrift zich keerde. Onder deze omstandigheden ziet de Hoge Raad geen goede grond om af te wijken van de regel dat de inspecteur, na de vernietiging van zijn niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 41131 en 41132 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voorzover daarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd,
draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op eenderde van € 1288, derhalve € 429,33, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2006.