Rechtbank Noord-Holland 3 februari 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:691.
HR, 20-11-2020, nr. 20/01499
ECLI:NL:HR:2020:1806
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-11-2020
- Zaaknummer
20/01499
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1806, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑11‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:781
ECLI:NL:PHR:2020:781, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1806
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑05‑2020
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0873
JGz 2021/3 met annotatie van Keurentjes, R.B.M.
NJ 2021/73 met annotatie van J. Legemaate
PS-Updates.nl 2020-0656
Uitspraak 20‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Wvggz. Beroep tegen crisismaatregel (art. 7:6 Wvggz) en verzoek tot schadevergoeding i.v.m. crisismaatregel (art. 10:12 Wvggz). Wie zijn procespartij in beroep tegen crisismaatregel, respectievelijk verzoek tot schadevergoeding? Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen beslissing op verzoek tot schadevergoeding: staat daartegen hoger beroep open? Hoorplicht burgemeester bij nemen van crisismaatregel (art. 7:1 lid 3, onder b, Wvggz ). Gevolgen van niet-nakoming van verplichting burgemeester om binnen 24 uur voor rechtsbijstand te zorgen (art. 7:2 lid 3 Wvggz).
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01499
Datum 20 november 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
1. DE GEMEENTE HAARLEM,zetelende te Haarlem,
2. DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE HAARLEM,
kantoorhoudende te Haarlem,
VERZOEKERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de gemeente en de burgemeester,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
[betrokkene],verblijvende te [verblijfplaats],
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaken C/15/298173/ FA RK 20-101 en C/l5/298743/FA RK 20/373 van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2020.
De gemeente en de burgemeester hebben tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Betrokkene heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest, het aanvullend verzoekschrift en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het principale en incidentele cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze zaak komen de volgende vragen aan de orde die spelen bij de toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz):
1. Kan tegen een beslissing van de rechtbank inzake schadevergoeding als bedoeld in art. 10:12 lid 1 Wvggz direct cassatieberoep worden ingesteld?
2. Wat houdt de hoorplicht van de burgemeester als bedoeld in art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz in?
2.2
Op 1 januari 2020, om 05.46 uur, heeft de burgemeester op de voet van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. Op 2 januari 2020, om 21.41 uur, heeft de Raad voor de Rechtsbijstand een melding van deze maatregel ontvangen. Op 3 januari 2020, om 08.24 uur, is een advocaat verzocht betrokkene bij te staan.
2.3
Betrokkene heeft op de voet van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de crisismaatregel. Betrokkene heeft de rechtbank daarnaast verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
2.4.1
De rechtbank heeft het beroep tegen de crisismaatregel en het verzoek tot schadevergoeding gevoegd behandeld.
2.4.2
De rechtbank heeft het beroep tegen de crisismaatregel gegrond verklaard voor zover dat ziet op naleving van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz (horen van betrokkene) en art. 7:2 lid 3 Wvggz (tijdige toevoeging van een advocaat). Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de gemeente voorts veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 225,-- als schadevergoeding aan betrokkene.1.De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“5.2 De burgemeester heeft betrokkene niet gehoord, omdat het Khonraad-systeem in de nacht van oud en nieuw kinderziektes vertoonde. De burgemeester heeft alles in het werk gesteld om de belemmeringen weg te nemen. Dat dit er niet toe heeft geleid dat hij betrokkene heeft kunnen horen, behoort tot de risicosfeer van de overheid en daarmee van de gemeente. Dit wordt niet anders doordat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te horen. De burgemeester heeft de taak betrokkene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Hiertoe staan hem meerdere middelen ter beschikking, zoals het zelf naar de accommodatie gaan om met betrokkene in gesprek te gaan of een medewerker van de accommodatie te vragen telefonisch verbinding met betrokkene te faciliteren – al dan niet via de luidspreker – zodat hij hem kan horen over de te nemen maatregel. De agressie van betrokkene, die reeds in een isoleercel was geplaatst, staat daaraan niet in de weg. De burgemeester had er ook voor kunnen kiezen betrokkene op een later moment te horen. Het gaat erom dat betrokkene de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord. Als betrokkene dit niet wil, dan hoeft het niet. De burgemeester moet moeite doen betrokkene te horen en mag er niet licht vanuit gaan dat het horen niet mogelijk is. In het geval van betrokkene was dit te meer van belang nu hij op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, aldaar in een separeercel werd geplaatst nadat hij was “geflipt” en vervolgens met een crisismaatregel werd geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester zich er zelf van moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Dit maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt gegrond zal verklaren.
5.3 (…).
Al met al is betrokkene ruim een etmaal te laat voorzien van een advocaat. (…).
Naar het oordeel van de rechtbank blijft het de volle verantwoordelijkheid van de burgemeester om ervoor zorg te dragen dat een betrokkene daadwerkelijk binnen 24 uur wordt voorzien van een advocaat. Dit klemt te meer, nu de burgemeester bij het nemen van zijn beschikking is gestuit op de kinderziektes van het Khonraad-systeem en dus extra waakzaam moest zijn op de juiste tenuitvoerlegging van de crisismaatregel. De burgemeester had zich er zelf van dienen te verzekeren dat betrokkene binnen 24 uur werd bijgestaan door een advocaat. De desbetreffende gang van zaken leidt dan ook tot een schending van artikel 7:2 lid 3 Wvggz. De rechtbank zal het beroep op dit punt dan ook eveneens gegrond verklaren.
5.4 (…)
De rechtbank wijst verweerder erop dat hetgeen voorligt ziet op het in acht nemen van de wet bij het nemen van een crisismaatregel. In het enkele feit dat de wet op meerdere punten niet in acht is genomen, is reeds een zekere genoegdoening gelegen.
De rechtbank wijst er voorts op dat het voorschrift tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene in artikel 7:2 lid 3 Wvggz niet alleen strekt tot het door de advocaat aangevoerde nadeel voor betrokkene, maar ook, en zelfs juist tot de rechtsbijstand op het moment waarop de betrokkene in de meest hulpeloze toestand verkeert, namelijk aan het begin van de crisismaatregel. (…). De rechtbank stelt vast dat betrokkene in dit geval recht heeft op schadevergoeding van de gemeente voor de periode van drie dagen, mede gelet op hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen.”
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het principale en het incidentele
beroep
De processuele positie van de burgemeester en de gemeente
3.1.1
Art. 7:6 lid 1 Wvggz bepaalt dat de betrokkene beroep bij de rechter kan instellen tegen een crisismaatregel.
Art. 10:12 lid 1 Wvggz houdt in dat indien de wet niet in acht is genomen bij (onder meer) het nemen van een crisismaatregel, de betrokkene of de vertegenwoordiger door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter schadevergoeding door de gemeente kan verzoeken.
Het beroep tegen de crisismaatregel en het verzoek tot schadevergoeding moeten worden ingediend bij de rechtbank.
3.1.2
Het beroep tegen een crisismaatregel richt zich tegen de burgemeester als degene die de maatregel heeft genomen. Blijkens art. 7:6 leden 2 en 5 Wvggz komt de burgemeester procesbevoegdheid toe in de procedure waarin dit beroep wordt behandeld.
Ingevolge art. 10:12 lid 1 Wvggz is het de gemeente die kan worden veroordeeld tot schadevergoeding indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel.
De rechtbank dient ervoor zorg te dragen dat de juiste (rechts)persoon als belanghebbende wordt opgeroepen (vgl. art. 279 lid 1, laatste volzin, Rv).
3.1.3
In dit geval heeft betrokkene het beroep tegen de crisismaatregel en het verzoek tot schadevergoeding in één verzoekschrift gecombineerd. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek gevoegd behandeld. In overeenstemming met hetgeen hiervoor in 3.1.2 is vermeld, heeft de rechtbank op het beroep tegen de crisismaatregel de burgemeester gehoord, en heeft zij, blijkens de kop van de bestreden beschikking, ter zake van het verzoek tot schadevergoeding de gemeente als belanghebbende aangemerkt.
3.1.4
Het principale cassatieberoep is ingesteld door de gemeente en de burgemeester. Het ziet, voor zover het gaat om de vraag of de burgemeester zijn verplichting heeft geschonden om betrokkene voorafgaand aan het nemen van de crisismaatregel te horen, zowel op het beroep tegen de crisismaatregel (onderdeel 1 van het middel), als op het verzoek tot schadevergoeding (onderdeel 2). In zoverre moet het cassatieberoep dus worden geacht te zijn ingesteld door de burgemeester (onderdeel 1), respectievelijk door de gemeente (onderdeel 2). Voor zover het middel betrekking heeft op de schending van de verplichting om binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor te zorgen dat de betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat (onderdeel 3), ziet het niet op het oordeel over de rechtmatigheid van de crisismaatregel maar alleen op de toekenning van schadevergoeding. In zoverre moet het cassatieberoep dus worden geacht te zijn ingesteld door de gemeente.
Het incidentele middel van betrokkene betreft de verwerping van het beroep tegen de crisismaatregel voor het overige en richt zich dus tegen de burgemeester.
Hoger beroep en cassatieberoep
3.2.1
Art. 7:6 lid 6 Wvggz sluit hoger beroep tegen de beslissing van de rechter inzake de crisismaatregel uit. Cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing is daarin niet uitgesloten.
Art. 6:1 lid 10 Wvggz bepaalt dat in aanvulling op hetgeen uit de Wvggz voortvloeit, de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Deze bepaling ziet evenwel op de procedure inzake de zorgmachtiging en is in art. 7:6 lid 2 Wvggz niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de procedure tot het nemen van een crisismaatregel of tot verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. Aangenomen moet worden dat op dit punt sprake is van een omissie.2.Het moet daarom ervoor worden gehouden dat de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook bij het beroep tegen een crisismaatregel aanvullend van toepassing zijn. Uit art. 78 lid 6 RO in verbinding met art. 426 Rv volgt daarom dat cassatieberoep openstaat tegen de beslissing van de rechter inzake de crisismaatregel.
De burgemeester en betrokkene zijn dan ook ontvankelijk in het principale beroep (onderdeel 1), respectievelijk het incidentele beroep.
3.2.2
Noch in art. 10:12 Wvggz, noch elders in de Wvggz, wordt hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling uitgesloten.
Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wvggz aanvullend van toepassing zijn, stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is de gemeente dan ook niet-ontvankelijk in haar principale cassatieberoep (dat de onderdelen 2 en 3 betreft, zie hiervoor in 3.1.4).
3.3
Opmerking verdient dat in een geval als het onderhavige, waarin bij de rechtbank zowel beroep wordt ingesteld tegen de crisismaatregel als een verzoek tot schadevergoeding wordt ingediend, de situatie kan ontstaan waarin tegen de beslissing op het beroep tegen de crisismaatregel cassatieberoep, en tegen de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding hoger beroep wordt ingesteld. In dat geval kan het gerechtshof dat beslist op het hoger beroep, voor zover voor de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding van belang is of de crisismaatregel rechtmatig is, zijn beslissing aanhouden totdat in cassatie over die rechtmatigheid is beslist.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.2 dat de burgemeester zich er zelf van had moeten vergewissen dat betrokkene niet kon of niet wilde worden gehoord en dat het beroep van betrokkene op art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz gegrond is. Het onderdeel klaagt in de kern dat de rechtbank te zware eisen heeft gesteld aan de taak van de burgemeester in verband met de hoorplicht.
Hoorplicht van de burgemeester
4.2.1
Op grond van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
De aanduiding “zo mogelijk” is in de totstandkomingsgeschiedenis van genoemde bepaling als volgt toegelicht.3.Deze aanduiding ziet op de situatie dat de betrokkene niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. De burgemeester dient moeite te doen om de betrokkene te horen en mag niet te licht ervan uitgaan dat dit niet mogelijk is. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom niet en wordt dat in het besluit met redenen omkleed.
Een en ander komt er dus op neer dat de betrokkene over de te nemen crisismaatregel moet worden gehoord, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is of de betrokkene niet wil worden gehoord, en dat indien de betrokkene niet wordt gehoord, de burgemeester daarover verantwoording moet afleggen (zie ook hierna in 4.2.5, slot).
4.2.2
In de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz is verder vermeld dat het horen niet door de burgemeester zelf hoeft plaats te vinden, maar om praktische redenen ook kan plaatsvinden in opdracht van de burgemeester door de instantie waar de betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt. Daarnaast kan de burgemeester iemand die werkzaam is onder zijn verantwoordelijkheid, opdracht geven tot het uitvoeren van de in art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde verplichting.4.
4.2.3
Voor het antwoord op de vraag aan welke derden de burgemeester de uitvoering van zijn verplichtingen uit hoofde van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz kan opdragen, dient onderscheid te worden gemaakt tussen (i) de vaststelling of de betrokkene kan en wil worden gehoord en, indien dit het geval is: (ii) het horen zelf.
4.2.4
Wat betreft het horen zelf blijkt uit de hiervoor in 4.2.2 genoemde totstandkomingsgeschiedenis dat de wetgever het niet bezwaarlijk acht dat het horen in opdracht van de burgemeester gebeurt door een derde. Dat strookt met de tekst van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz, die immers inhoudt dat de burgemeester de betrokkene in de gelegenheid moet hebben gesteld “om te worden gehoord”, en met de aard van een crisismaatregel, die meebrengt dat steeds sprake is van spoed, zodat het horen in voorkomend geval op elk uur van de dag of nacht moet kunnen plaatsvinden.
Wel dient, ter waarborging van een effectieve uitoefening van het recht van de betrokkene om te worden gehoord, de eis te worden gesteld dat de door de burgemeester ingeschakelde derde (a) op die taak is berekend en (b) niet inhoudelijk bij de beslissing tot de aanvraag van een crisismaatregel betrokken is. Beide vereisten gelden zowel voor derden die behoren tot de ambtelijke organisatie van de burgemeester als voor derden buiten die organisatie.
Het tweede vereiste heeft vooral betekenis voor het in de wetsgeschiedenis genoemde geval dat het horen plaatsvindt door de instelling waar de betrokkene verblijft, in het bijzonder indien het de accommodatie betreft die bij de aanvraag van de crisismaatregel betrokken is geweest; in dat geval mag de burgemeester een derde die werkzaam is in de accommodatie waar de betrokkene verblijft, slechts dan opdragen de betrokkene namens hem te horen, indien deze derde niet inhoudelijk bij de aanvraag betrokken is geweest. Daarnaast brengt dat vereiste mee dat het horen niet mag worden overgelaten aan de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring ten behoeve van de beoogde crisismaatregel heeft opgesteld, ongeacht of deze is verbonden aan de accommodatie waar de betrokkene verblijft. Deze heeft de betrokkene immers onderzocht en al geadviseerd om de maatregel te nemen.
4.2.5
Hoewel in de wetsgeschiedenis niet afzonderlijk aandacht is besteed aan de vraag of de burgemeester ook aan derden mag overlaten om vast te stellen of de betrokkene kan en wil worden gehoord, moet worden aangenomen dat het antwoord daarop eveneens bevestigend luidt. Voor die kwestie geldt immers evenzeer hetgeen hiervoor in 4.2.4 is overwogen over de aard van de crisismaatregel, en de bewoordingen van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz dwingen niet tot een uitleg waarbij de burgemeester dit deel van zijn hoorplicht niet aan een derde mag overlaten.
Het belang van de betrokkene om zijn recht te worden gehoord effectief te kunnen uitoefenen, vergt dat ook degene die ten behoeve van de burgemeester vaststelt of de betrokkene kan en wil worden gehoord, gegeven de psychische toestand waarin de betrokkene verkeert, op die taak is berekend (zie hiervoor in 4.2.4 onder (a)). Voor het stellen van de eis dat deze derde niet inhoudelijk bij de beslissing tot het aanvragen van een crisismaatregel betrokken is geweest (zie hiervoor in 4.2.4 onder (b)), bestaat in dit verband echter onvoldoende rechtvaardiging: ook aan deze derde kan in beginsel worden toevertrouwd dat hij vaststelt of de betrokkene over de beoogde crisismaatregel kan en wil worden gehoord. Dat geldt ook voor de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld.
Wel kan van de burgemeester worden verlangd dat hij, ingeval bij de aanvraag van de crisismaatregel uitsluitend is vermeld dat de betrokkene niet kan of wil worden gehoord en daarvoor in het bij de aanvraag behorende dossier geen aanknopingspunt te vinden is, nagaat op welke omstandigheden de desbetreffende vermelding berust en dat hij daarvan verantwoording aflegt in zijn besluit. Indien hij heeft nagelaten van zijn bevindingen in het besluit melding te maken, kan dat verzuim ingeval van een beroep tegen de crisismaatregel bij de rechter worden hersteld.
4.2.6
Hetgeen hiervoor in 4.2.1-4.2.5 is overwogen, geldt overeenkomstig voor de wethouder aan wie op de voet van art. 7:1 lid 2 Wvggz door de burgemeester een mandaat is gegeven tot het nemen van een crisismaatregel.
Het oordeel van de rechtbank over de hoorplicht
4.3
In het licht van hetgeen hiervoor in 4.2.1-4.2.5 is overwogen, heeft de rechtbank te hoge eisen gesteld aan de vervulling van de hoorplicht door de burgemeester. De rechtbank heeft in rov. 5.2 vastgesteld dat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te kunnen worden gehoord. De burgemeester heeft dus van een op zijn taak berekende derde vernomen dat betrokkene op dat moment niet kon worden gehoord en op welke omstandigheden die vaststelling was gebaseerd. Aldus heeft de burgemeester voldaan aan zijn hiervoor in 4.2.5 omschreven verplichting. De hiervoor in 4.1 weergegeven klacht is dan ook gegrond. De Hoge Raad kan op dit punt zelf de zaak afdoen, door het beroep tegen de crisismaatregel in zoverre ongegrond te verklaren.
Verplichting van de burgemeester om zorg te dragen voor rechtsbijstand
4.4
Hoewel de gemeente niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep (zie hiervoor in 3.2.2), overweegt de Hoge Raad naar aanleiding van onderdeel 3 ten overvloede het volgende.
Art. 7:2 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien de betrokkene geen advocaat heeft, de burgemeester binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorgdraagt dat de betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft. Niet-naleving van deze verplichting tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel niet aan. Door het niet naleven van de verplichting als bedoeld in art. 7:2 lid 3 Wvggz kan immers geen sprake zijn van een beoordelingsfout bij de vaststelling of ten aanzien van de betrokkene is voldaan aan de vereisten voor het kunnen nemen van een crisismaatregel (art. 7:1 lid 1 Wvggz).5.
Op grond van art. 10:12 lid 1 Wvggz kan schadevergoeding worden toegekend indien bij het nemen van een crisismaatregel de wet niet in acht is genomen. Uit het gebruik van het woord “bij” volgt dat ook de niet-naleving van wettelijke verplichtingen die in verband met het nemen van de crisismaatregel moeten worden nageleefd grond kan zijn om schadevergoeding toe te kennen, al tast die niet-naleving de rechtmatigheid van de crisismaatregel zelf niet aan.6.De verplichting om binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor te zorgen dat de betrokkene rechtsbijstand heeft, is daarvan een voorbeeld.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding gelden de uitgangspunten genoemd in de uitspraken van de Hoge Raad met betrekking tot art. 35 Wet Bopz (oud).7.Daaruit volgt onder meer dat bij de toekenning ‘naar billijkheid’ van schadevergoeding op de voet van art. 10:12 Wvggz, evenals onder art. 35 Wet Bopz (oud) het geval was, de rechter niet gebonden is aan de grenzen voor de toekenning van vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, vervat in art. 6:106 BW.
Daaruit volgt voorts dat, indien bij het nemen van een crisismaatregel de wet niet in acht is genomen, en de betrokkene stelt dat hij daarvan nadeel heeft ondervonden, hij recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. In zodanig geval is immers aannemelijk dat de betrokkene daarvan nadeel heeft ondervonden, in de vorm van spanning en frustratie. Dat geldt dus ook voor een geval als dit, waarin de betrokkene langer dan de wetgever gerechtvaardigd heeft geacht, van rechtsbijstand verstoken is gebleven.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De klachten van het middel in het incidentele beroep kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
( i) voor zover het door de gemeente is ingesteld:
- verklaart de gemeente niet-ontvankelijk in het beroep;
(ii) voor zover het door de burgemeester is ingesteld:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2020 voor zover
de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel gegrond heeft verklaard wegens
schending van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz;
- verklaart het beroep tegen de crisismaatregel in zoverre ongegrond;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter, vicepresident C.A. Streefkerk en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 20 november 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑11‑2020
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 3.1.3.
Zie Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 173, onder verwijzing naar EHRM 17 januari 2012, nr. 36760/06, (Stanev/Bulgarije), punt 153 en Kamerstukken I 2017/18, 31996, 32398 en 32399, nr. 14, item 3, p. 59.
Zie eveneens Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 173 en Kamerstukken I 2017/18, 31996, 32398 en 32399, nr. 14, item 3, p. 59.
Vgl. Kamerstukken II 1991/92, 21239, nr. 3, p. 8 met betrekking tot art. 35 Wet Bopz (oud).
Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 102.
Vgl. HR 13 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2229, rov. 3.3 en HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:926, rov. 3.4.2.
Conclusie 07‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Wvggz. Beroep tegen crisismaatregel (art. 7:6 Wvggz) en verzoek tot schadevergoeding i.v.m. crisismaatregel (art. 10:12 Wvggz). Wie zijn procespartij in beroep tegen crisismaatregel, respectievelijk verzoek tot schadevergoeding? Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen beslissing op verzoek tot schadevergoeding: staat daartegen hoger beroep open? Hoorplicht burgemeester bij nemen van crisismaatregel (art. 7:1 lid 3, onder b, Wvggz ). Gevolgen van niet-nakoming van verplichting burgemeester om binnen 24 uur voor rechtsbijstand te zorgen (art. 7:2 lid 3 Wvggz).
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01499
Zitting 7 augustus 2020
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
de Gemeente Haarlem
zetelende te Haarlem,
hierna te noemen: de gemeente Haarlem,
en
de Burgemeester van de gemeente Haarlem,
hierna te noemen: de burgemeester,
verzoekers in het principale cassatieberoep en verweerders in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
[betrokkene],
verweerder in het principale cassatieberoep en verzoeker in het incidentele cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
Deze Wvggz-zaak gaat over het volgende. De burgemeester heeft in de nacht van oud en nieuw een crisismaatregel genomen. Sinds de inwerkingtreding van de Wvggz is het, anders dan onder de Wet Bopz, mogelijk om van een dergelijke crisismaatregel in beroep te gaan bij de rechtbank. Betrokkene heeft daarvan gebruik gemaakt en heeft daarnaast om schadevergoeding verzocht. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen die crisismaatregel deels gegrond verklaard en een schadevergoeding vastgesteld. De burgemeester en betrokkene kunnen zich daar beiden niet mee verenigen. Het principale cassatieberoep gaat over de rol van de burgemeester in het kader van zijn wettelijke verplichting om betrokkene te horen en dan meer specifiek gericht op de vraag wat er wordt bedoeld met de wettelijke term “zo mogelijk” en de vraag of de schending van het tijdig zorgdragen voor een advocaat door de burgemeester valt onder de schadevergoedingsverplichting op grond van art. 10:12 Wvggz.
In het incidentele cassatieberoep wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, niet begrijpelijk is.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 1 januari 2020 om 5.46 uur heeft de burgemeester van de gemeente Haarlem een crisismaatregel genomen als bedoeld in art. 7:1 Wvggz. Betrokkene verbleef toen reeds in GGZ InGeest [locatie] op vrijwillige basis. Met de uitvoering van de crisismaatregel is zorgaanbieder GGZ InGeest belast. In zijn beschikking verwijst de burgemeester naar een medische verklaring van psychiater, [betrokkene 1], d.d. 1 januari 2020, waarin is vermeld dat betrokkene op 1 januari 2020 om 03.00 uur is onderzocht op het moment dat hij reeds in de isoleercel verbleef. Overeenkomstig rubriek 5.d van die medische verklaring, heeft de burgemeester bepaald als medische zorg, die noodzakelijk is om de crisissituatie te vermelden:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
- opnemen in een accommodatie.
(ii) De uitmelding Raad voor Rechtsbijstand is gedaan op 2 januari 2020 om 21.41 uur.
(iii) De piketmelding aan de advocaat van betrokkene is gedaan op vrijdag 3 januari 2020 om 08.24 uur.
(iv) Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie op 7 januari 2020 bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder: de rechtbank) heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van de gemeente Haarlem, op 1 januari 2020 jegens hem opgelegde crisismaatregel.1.Betrokkene heeft daarnaast verzocht om schadevergoeding toe te kennen.2.Daarbij zijn overgelegd:
o de uitmelding van de Raad voor Rechtsbijstand van 2 januari 2020 om 21.41 uur;
o een e-mailbericht namens de Centrale Piketafdeling Raad voor Rechtsbijstand van 3 januari 2020 om 08.24 uur, inhoudende een piketmelding.
(v) De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft door de rechtbank Haarlem gelijktijdig plaatsgevonden op 23 januari 2020 bij GGZ inGeest, [locatie] te [plaats]. Ter zitting zijn verschenen en door de rechtbank gehoord:
o [de burgemeester], burgemeester van de gemeente Haarlem;
o [betrokkene 2], namens de gemeente Haarlem;
o [betrokkene 3], namens de gemeente Haarlem;
o [betrokkene 4], geneesheer-directeur van GGZ inGeest, [locatie];
o [betrokkene 5], psychiater;
o [betrokkene 6], begeleidster van de afdeling.
Daarnaast waren ter zitting aanwezig:
o [betrokkene 7], psychiater in opleiding;
o [betrokkene 8], gezondheidsjurist bij GGZ inGeest.
(vi) Bij de bestreden beschikking van 3 februari 20203.heeft de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel van 7 januari 2020 (bedoeld zal zijn: 1 januari 2020) gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover dat beroep ziet op de art. 7:1 lid 3 sub b en 7:2 lid 3 Wvggz. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Verder is de gemeente Haarlem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 225,- aan betrokkene. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
(vii) Daartoe heeft de rechtbank (samengevat) het volgende overwogen. Het beroep van betrokkene tegen de crisismaatregel is gegrond verklaard aangezien de burgemeester betrokkene niet heeft gehoord en hij er niet voor heeft zorg gedragen dat betrokkene binnen vierentwintig uur na het nemen van de crisismaatregel werd bijgestaan door een advocaat. Het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard voor zover hij zich op het standpunt stelt dat hij niet is onderzocht door een onafhankelijke psychiater. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat betrokkene recht heeft op schadevergoeding van de gemeente voor de periode van drie dagen.
1.2
De gemeente heeft tegen de bestreden beschikking – tijdig4.– beroep in cassatie gesteld en daarbij een voorbehoud gemaakt om naar aanleiding van het nog niet ontvangen proces-verbaal het cassatiemiddel te wijzigen dan wel aan te vullen.
1.3
[betrokkene 4], geneesheer-directeur bij GGZ inGeest, heeft bij faxbericht van 26 mei 2020 de Hoge Raad bericht dat GGZ inGeest geen verweerschrift zal dienen, maar van mening is dat de burgemeester er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijze in zijn vermogen lag om betrokkene te horen, waardoor GGZ inGeest zich kan vinden in het namens de gemeente aangevoerde middel. Verder geeft GGZ inGeest aan zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad.
1.4
Betrokkene heeft na diverse uitstelverzoeken op 13 juli 2020 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, ingediend. De gemeente heeft op 21 juli 2020 een aanvullend beroepschrift - naar aanleiding van het op 30 juni 2020 ontvangen proces-verbaal – tevens verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep ingediend.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Ik zie aanleiding eerst – ambtshalve - de ontvankelijkheid van het cassatieberoep te behandelen. Voor zover het cassatieberoep zich richt tegen de beslissing van de rechtbank op grond van art. 7:6 Wvggz, inhoudende dat het beroep tegen de crisismaatregel van 7 januari 2020 gedeeltelijk gegrond is verklaard voor zover dat beroep ziet op de artt. 7:1 lid 3 sub b en 7:2 lid 3 Wvggz, kan het worden ontvangen.5.
2.2
De vraag is of dit ook geldt voor zover het cassatieberoep zich richt tegen de beslissing ingevolge art. 10:12 lid 1 Wvggz, inhoudende dat de gemeente Haarlem is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 225,- aan betrokkene. Art. 10:12 lid 1 Wvggz bepaalt, voor zover van belang, dat indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter kan verzoeken om schadevergoeding door de gemeente. Anders dan ten aanzien van het beroep tegen de crisismaatregel,6.is in art. 10:12 Wvggz hoger beroep niet uitgesloten.7.Dit zou betekenen dat de gemeente niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de vaststelling van de schadevergoeding. In dat geval zou de gemeente alsnog hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof Amsterdam op de voet van art. 340 Rv in verbinding met art. 358 Rv.
2.3
Het is de vraag of het wenselijk is de afhandeling van deze verzoeken te splitsen. Dit zou betekenen dat het gerechtshof het beroep tegen de beschikking voor zover het betreft de schadevergoeding zou moeten behandelen, terwijl Uw Raad het beroep tegen de beschikking voor zover het betreft het beroep tegen de crisismaatregel zou moeten behandelen. Voor deze zaak zou dit betekenen dat hof moet beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester de wet niet in acht heeft genomen bij het nemen van de crisismaatregel, terwijl Uw Raad moet beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de crisismaatregel niet rechtmatig is genomen. De daarvoor te hanteren toetsingscriteria zullen, met uitzonderingen tussen de verschillen tussen het hoger beroep en het cassatieberoep, daarbij (bijna) hetzelfde zijn. Daarom zal ik een vergelijking met de Wet Bopz maken en de parlementaire geschiedenis over deze samenloop bespreken, voordat ik tot een conclusie kom.
Vergelijking met Wet Bopz
2.4
Onder de Wet Bopz bestond de mogelijkheid van beroep tegen de beslissing van een inbewaringstelling (de voorloper van de huidige crisismaatregel) niet. Thans bestaat die mogelijkheid wel. In de MvT is daaromtrent het volgende naar voren gebracht:
“Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de burgemeester om een crisis maatregel te nemen. De argumenten die ten aanzien van de zorgmachtiging naar voren zijn gebracht om hoger beroep mogelijk te maken gelden op gelijke wijze bij de crisismaatregel. Gelet op de aard en duur van de beperkingen achten wij het van belang dat betrokkene de rechter een oordeel kan vragen over de rechtmatigheid van de beslissing van de burgemeester. Mede gelet op de eisen die het EVRM stelt aan toegang tot de rechter bij vrijheidsbeneming van personen met een psychische stoornis, is het wenselijk dat betrokkene met een rechtsmiddel tegen de crisismaatregel op kan komen, anders dan via een verzoek om schadevergoeding. Ook hier geldt dat de mogelijkheid van beroep bij de rechter de rechtseenheid bevordert en de rechtspositie van betrokkene versterkt. Aangezien de rechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel eigenlijk als tweede instantie fungeert, is de mogelijkheid van hoger beroep uitgesloten (artikel 7:10, tweede lid).”8.
2.5
Wel bestonden er onder de Wet Bopz drie mogelijkheden om schadevergoeding te verzoeken. Zo kon:
a) de betrokkene de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last tot inbewaringstelling onrechtmatig was (op grond van art. 28 lid 1 Wet Bopz);
b) de betrokkene verzoeken om een schadevergoeding in het geval de rechter of de officier van justitie één van de toepasselijke bepalingen, waaronder art. 49 Wet Bopz, niet in acht had genomen (op grond van art. 35 Wet Bopz);
c) de rechter bij gegrondverklaring van een klacht een schadevergoeding toekennen (op grond van art. 41b Wet Bopz).
Anders dan ten aanzien van de machtigings- en klachtenprocedure, stond tegen deze beslissingen van de rechtbank hoger beroep open op grond van art. 358 lid 1 Rv. Redengevend daarvoor was – kort gezegd – dat het gerechtshof procedurefouten alleen in het kader van een schadevergoedingsprocedure kon beoordelen.9.Indien betrokkene (uitsluitend) van de beslissing op het verzoek tot toekenning van schadevergoeding cassatie instelde, was het vaste jurisprudentie dat betrokkene niet-ontvankelijk was in het cassatieberoep aangezien hoger beroep nog openstond.10.
2.6
A-G Langemeijer heeft bepleit dat dit anders zou kunnen zijn als sprake was van een bijzondere connexiteit die maakt dat de behandeling van de wederzijdse verzoeken niet van elkaar zou kunnen worden gescheiden. Zo heeft hij in een klachtprocedure op de voet van art. 41a Wet Bopz, waar het cassatieberoep zowel was gericht tegen de ongegrondverklaring van de klacht over een bepaalde behandeling op grond van art. 41 Wet Bopz als tegen de uit die ongegrondverklaring voortvloeiende afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ter zake van diezelfde behandeling, het standpunt verdedigd dat de connexiteit van beide beslissingen meebracht dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding kon worden 'meegenomen' in het cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van de klacht. Wanneer de rechtbank in de klachtprocedure oordeelt dat de beslissing van de psychiater waartegen de klacht was gericht inderdaad onrechtmatig is en vervolgens – in dezelfde of in een volgende beschikking – een toe- of afwijzend oordeel geeft over het verzoek tot schadevergoeding, heeft A-G Langemeijer bepleit dat tegen die beslissing ook beroep in cassatie open staat voor de verzoeker (de klager) respectievelijk voor de tot schadevergoeding veroordeelde rechtspersoon.11.
Parlementaire geschiedenis Wvggz
Samenloop crisismaatregel en verzoek om schadevergoeding bij rechtbank
2.7
Over de ratio van de mogelijkheid van het beroep tegen de crisismaatregel heeft de wetgever in de MvT het volgende opgemerkt.
“Gelet op de aard en duur van de vrijheidsbeperkingen die op grond van een crisismaatregel kunnen worden opgelegd, achten wij het van belang dat betrokkene de rechter een oordeel kan vragen over de rechtmatigheid van de beslissing van de burgemeester. De rechterlijke toetsing die na afloop van de crisismaatregel plaatsvindt nadat een verzoek is gedaan voor aansluitende zorgmachtiging, biedt niet de beoogde rechtsbescherming van betrokkene. De rechterlijke toetsing bij de voortzetting biedt alleen de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg te toetsen, maar niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel.
Mede gelet op de eisen die het EVRM stelt aan toegang tot de rechter bij vrijheidsbeneming van personen met een psychische stoornis, is het wenselijk dat betrokkene met een rechtsmiddel tegen de crisismaatregel op kan komen, anders dan via een verzoek om schadevergoeding (…).
De mogelijkheid van beroep bij de rechter beoogt tevens de rechtseenheid te bevorderen en de rechtspositie van betrokkene te versterken. Aangezien de rechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel eigenlijk als tweede instantie fungeert, is de mogelijkheid van hoger beroep uitgesloten (artikel 7:10, tweede lid).”12.
2.8
De wetgever is zich wel bewust geweest van de samenloop van het beroep tegen de crisismaatregel en de mogelijkheid tot het verkrijgen van een schadevergoeding tijdens de procedure bij de rechtbank, want hij heeft daarover naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State het volgende opgemerkt:
“In dat verband kan, navolgend op wat hierboven is gesteld, dat het de voorkeur verdient om het beroep tegen de crisismaatregel te handhaven. Voor zover er een samenloop met het zelfstandige verzoek tot schadevergoeding ontstaat – waarbij moet worden aangetekend dat het beroep tegen de crisismaatregel in ieder geval binnen drie weken moet worden ingediend, terwijl dat voor het zelfstandige verzoek tot schadevergoeding niet zo is – is het aan de rechter om te bezien in hoeverre het verzoek behandeld behoeft te worden.”13.
Schrapping hoger beroep behalve ten aanzien van schadevergoeding
2.9
Hoewel onder de Wet Bopz niet de mogelijkheid bestond om in hoger beroep te gaan van de door de rechtbank verleende machtigingen, had de wetgever aanvankelijk wel de bedoeling om appel open te stellen voor de diverse maatregelen in de Wvggz (met uitzondering van beroep bij de rechtbank tegen de beschikking van de crisismaatregel, zie voorgaand). In een later stadium is deze mogelijkheid van hoger beroep alsnog geschrapt. Daarover is het volgende naar voren gebracht:
“Met deze nota van wijziging wordt de regeling voor het hoger beroep uit het oorspronkelijke wetsvoorstel geschrapt. Redenen hiervoor zijn onder meer dat, zoals de Raad van State in het advies opmerkt, niet is gebleken dat in de huidige praktijk naast de mogelijkheid van cassatie bij de Hoge Raad behoefte bestaat aan hoger beroep. Dit mede omdat met de wijzigingen in de Wvggz de rechtspositie van betrokkene verder zijn verbeterd. Zo heeft hij nu ook de mogelijkheid om op verschillende momenten in het proces een eigen plan van aanpak op te stellen om verplichte zorg te voorkomen. Bovendien bevat het wetsvoorstel voldoende andere instrumenten die zorgen voor een zeer stevige rechtspositie van betrokkene. Zo kan betrokkene via een zorgkaart zijn eigen voorkeuren kenbaar maken, worden alle vormen van verplichte zorg vooraf door de rechter getoetst (onder de Wbopz wordt alleen de gedwongen opname vooraf getoetst) en kan betrokkene tussentijds bij de geneesheer-directeur om beëindiging van de zorgmachtiging vragen. Indien dit verzoek wordt afgewezen, kan de betrokkene via de officier van justitie in beroep bij de rechter. Een ander argument om het hoger beroep te schrappen is dat de mogelijkheid van nog een extra beroepsinstantie ten koste kan gaan van de zorgverlening. Zo bestaat de mogelijkheid dat betrokkene zich blijft verzetten tegen de verlening van de ook door de rechter noodzakelijk geachte zorg, indien hij heeft besloten hoger beroep in te stellen. Dat draagt niet bij aan zijn behandeling en brengt ook voor de zorgverleners onzekerheid met zich mee. Tenslotte heeft betrokkene altijd de mogelijkheid van cassatie. Dat systeem kent de Wbopz ook en dat werkt naar tevredenheid. Ook de Raad voor de Rechtspraak heeft mede om die reden meerdere malen aangegeven dit systeem te willen handhaven en mij verzocht om alsnog af te zien van het invoeren van het hoger beroep.”14.
2.10
Ondanks dat de regeling van het hoger beroep is geschrapt, is in de Wvggz ten aanzien van de schadevergoedingsregeling in art. 10:12 Wvggz hoger beroep niet uitgesloten. Het is mij niet duidelijk of dit bewust is gedaan om bijvoorbeeld aan te sluiten bij de regeling zoals die gold onder de Wet Bopz.
2.11
Uit diverse beschikkingen sinds 1 januari 2020 van de rechtbanken waarin gelijktijdig is beslist op het beroep tegen de crisismaatregel en het verzoek om een schadevergoeding blijkt dat de griffiers verdeeld zijn over de vraag welk rechtsmiddel moet worden ingesteld. Zo staat onder de ene bestreden beschikking in de voettekst: “Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open”, in andere beschikkingen staat in de voettekst dat “Tegen de beslissing op het beroep tegen de crisismaatregel beroep in cassatie openstaat en tegen de beslissing over de schadevergoeding hoger beroep openstaat”. Behoudens bijzondere omstandigheden geldt weliswaar dat partijen die in de procedure worden bijgestaan door advocaten aan een dergelijke onjuiste vermelding van de griffier geen rechten kunnen ontlenen,15.maar het bevestigt wel de onduidelijkheid die is gecreëerd door de nieuwe wetgeving.
Connexiteit
2.12
De vraag is of er in dit geval voldoende connexiteit bestaat tussen de verzoeken waardoor er aanleiding is om die gezamenlijk door de Uw Raad te laten behandelen. Op de grond die ik onder 2.3 naar voren heb gebracht, namelijk dat hetzelfde beoordelingskader zal moeten worden toegepast, meen ik van wel. Het verzoek om schadevergoeding is in dit geval namelijk uitsluitend gebaseerd op de grond dat de wet niet in acht is genomen bij het nemen van de crisismaatregel door de burgemeester.
Uit de bewoordingen van Uw beslissing van 14 oktober 2011
“3.4 De cassatiemiddelen bestrijden uitsluitend (onderstreping A-G) de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding. Aangezien echter tegen die beslissing hoger beroep openstond op grond van art. 358 lid 1 Rv., is betrokkene niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep.”16.
meen ik te mogen concluderen dat in dit geval het beroep in cassatie tegen de toewijzing van de schadevergoeding ontvankelijk is nu tevens geklaagd is over de oplegging van de crisismaatregel en de verzoeken nauw met elkaar verbonden zijn.
3. Bespreking van de cassatiemiddelen
3.1
Het middel in het principaal cassatieberoep valt uiteen in drie onderdelen. Onderdeel 1 (bestaande uit 1.1, 1.2 en 1.3) is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de “hoorplicht” van de burgemeester. Onderdeel 2 is een voortbouwende klacht. Onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat – kort gezegd – de gemeente ook schadeplichtig is op grond van art. 10:12 lid 1 Wvggz richting betrokkene vanwege de schending van de verplichting van de burgemeester om binnen vierentwintig na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorg te dragen dat betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat.Het middel in het incidentele cassatieberoep gaat over de begrijpelijkheid van de overweging van de rechtbank dat voldoende is gebleken dat betrokkene in de isoleercel is onderzocht door een onafhankelijke psychiater.
Horen betrokkene door burgemeester
3.2
In de kern klaagt onderdeel 1 dat de rechtbank in rov. 5.2 – waarin de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen de zogenoemde hoorplicht van de burgemeester gegrond heeft verklaard - blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de eis van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz, althans dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is. Ik zal allereerst ingaan op de ontstaansgeschiedenis van deze hoorplicht, alvorens ik het onderdeel inhoudelijk zal behandelen.
Wet en parlementaire geschiedenis
3.3
Art. 7:1 lid 3 sub b Wvggz bepaalt dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
3.4.
Onder de Wet Bopz bestond deze verplichting niet. De aanleiding van de invoering van deze “hoorplicht” is de evaluatie van de Wet Bopz in 2007 geweest, waarin ook de rol van de burgemeester aan de orde is gesteld:
“De burgemeester heeft als uitvoerder van de ibs-procedure inhoudelijk nauwelijks meerwaarde. In vrijwel alle gevallen conformeert de burgemeester zich aan het geneeskundig advies dat in het kader van de procedure wordt verstrekt. De feitelijke afwikkeling van de ibs-procedure ligt in handen van gemeenteambtenaren die in de regel slechts als technisch uitvoerder van de wet optreden. Er zijn, gegeven de vereisten dat de desbetreffende functionaris in alle onafhankelijkheid, op decentraal niveau en binnen een kort tijdsbestek slagvaardig moet kunnen opereren, binnen de rechterlijke macht alternatieven denkbaar (de officier van justitie). Wel moet bij de vraag of een nieuwe functionaris moet worden geïntroduceerd ter vervanging van de rol van de burgemeester het gegeven worden betrokken dat de uitvoering van de ibs-procedure in de hedendaagse praktijk zonder noemenswaardige logistieke problemen verloopt.”17.
Dit advies leidde (mede) tot de vraag of de bevoegdheid voor het afgeven van een crisismaatregel nog langer bij de burgemeester moest worden neergelegd. Uiteindelijk heeft de regering er toch voor gekozen om de bestaande bevoegdheidstoedeling intact te laten.18.Wel is er een zogenoemde “hoorplicht” ingevoerd.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel luidde art. 7:6 lid 2 (de voorloper van het huidige art. 7:1 lid 3) Wvggz als volgt:
“2. De burgemeester neemt niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij
a. zich door middel van een medische verklaring op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene;
b. betrokkene of zijn vertegenwoordiger, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord;
c. het zelfbindingsregister, bedoeld in artikel 5:18, tweede lid, heeft geraadpleegd.”19.
In de Memorie van Toelichting is daarover het volgende opgemerkt:
“Artikel 7:6
(…) Naar aanleiding van het advies van GGZ NL is de verplichting voor de burgemeester om betrokkene te horen, voordat hij een beslissing neemt over het verzoek voor een crisismaatregel, afgezwakt. GGZ NL acht het gelet op de tijdsdruk waaronder een crisismaatregel moet worden genomen niet werkbaar om betrokkene te horen. Het tweede lid, onderdeel b, bepaalt daarom nu dat de burgemeester, betrokkene «zo mogelijk» in de gelegenheid stelt om te worden gehoord.”20.
Uit een gesprek op 20 januari 2014 van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt dat op het wetsvoorstel nog steeds kritiek werd geuit:
“De heer prof. dr. L. de Haan (voorzitter werkgroep MDR dwang AMC/UvA):
Er is een klein detail in de wet dat mij is opgevallen en dat betreft de mogelijkheid om gehoord te worden door de burgemeester als er een crisismaatregel wordt ingesteld. Dat vindt echter bij nacht en ontij plaats. Ik vraag mij dan ook af of het verstandig is om dat op dat moment te doen. Als dat doorgegeven wordt aan de betrokkene dan krijgt de burgemeester of de wethouder het op akelige momenten druk.”21.
“De heer mr. B. Koelewijn (Nederlands Genootschap van Burgemeesters):
Wij vragen aandacht voor artikel 7:6, waarin de burgemeester verplicht wordt om de betrokkenen te horen. Hoe moeten wij dat horen vormgeven in een noodsituatie? Als iemand op het dak van een flat staat, zetten wij daar grote vraagtekens bij. In hoeverre is iemand op zulke momenten aanspreekbaar? Je kunt ook de vertegenwoordiger horen, maar dit moet allemaal binnen een beperkte tijd gebeuren. Daarom vragen wij expliciet aandacht voor de vraag wat dat «horen» betekent. Er staat bij «zo mogelijk», maar vaak zal het niet mogelijk zijn. Dat moet u zich wel realiseren.”22.
De wetgever reageerde daar als volgt op in de Tweede nota van wijziging:
“In dit wetsvoorstel heeft ook de burgemeester een rol. Hij had al de bevoegdheid om een crisismaatregel te nemen, maar krijgt met de tweede nota van wijziging ook de bevoegdheid tot het nemen van een observatie-maatregel. Wat betreft de crisismaatregel: deze komt in de plaats van de inbewaringstelling onder de Wbopz. In deze tweede nota van wijziging is de procedure voor het nemen van de crisismaatregel sterk vereenvoudigd ten opzichte van de eerder in het wetsvoorstel geregelde procedure. De nieuw voorgestelde procedure vertoont nu grote gelijkenis met die onder de Wbopz. De vereenvoudiging van de procedure inzake het nemen van een crisismaatregel vermindert de regeldruk voor zowel de burgemeester als voor de partijen die een verzoek bij de burgemeester indienen.”23.
“De VNG en het Nederlands genootschap van burgemeesters hebben grote bezwaren tegen de hoorplicht die is opgenomen in artikel 7:1, derde lid, onderdeel c. Deze hoorplicht komt niet ten goede aan de zorg voor de betrokken burger en is praktisch niet haalbaar. Naar aanleiding hiervan is in onderdeel c «de vertegenwoordiger» geschrapt. Het gaat er immers om dat betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. Verder is in de toelichting bij artikel 7.1, derde lid, onderdeel c, nog benadrukt dat het horen alleen plaats dient te vinden voor zover dat mogelijk is. Dit alles neemt niet weg dat de burgemeester wel moeite moet doen om betrokkene te horen voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Dit is voor betrokkene van belang omdat de crisismaatregel vergaand in diens leven kan ingrijpen.”24.
“Artikelen 7:1 en 7:2
(…) In het derde lid is opgenomen dat de burgemeester betrokkene zo mogelijk in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord. De vertegenwoordiger wordt hierbij niet meer genoemd omdat het erom gaat dat betrokkene in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Als betrokkene dat niet wil, hoeft het niet. De burgemeester dient moeite te doen om betrokkene te horen, hij mag er niet te licht vanuit gaan dat zulks niet mogelijk is. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt zulks.25.Overigens hoeft het horen niet per se door de burgemeester (of in mandaat door een wethouder) zelf plaats te vinden, maar kan dit ook om praktische redenen plaatsvinden in opdracht van de burgemeester door de instantie waar betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt. Ook hoeft dit niet op een zitting of soortgelijke bijeenkomst te gebeuren, het zal van de omstandigheden afhangen of en hoe dit kan. Wanneer het niet mogelijk is betrokkene te horen wordt dit met redenen omkleed aangegeven in het besluit. Overigens kan, indien betrokkene een crisiskaart heeft, deze kaart de wensen en voorkeuren van betrokkene duidelijk maken, waarmee bij voorbereiding en uitvoering van de crisismaatregel rekening dient te worden gehouden. Op deze wijze wordt de stem van betrokkene in de procedure toch gehoord.”26.
Naar aanleiding van deze Tweede nota van wijziging heeft de Raad van State het volgende geadviseerd:
“b. Hoorplicht
De VNG en het Nederlands genootschap van burgemeesters hebben grote bezwaren geuit tegen de hoorplicht (voorgesteld artikel 7:1, derde lid, onderdeel c, Wvggz). Deze hoorplicht komt niet ten goede aan de zorg voor betrokkene en is praktisch niet haalbaar. Naar aanleiding hiervan is in onderdeel c «de vertegenwoordiger» geschrapt omdat het erom gaat dat de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. Verder is in de toelichting benadrukt dat het horen alleen plaats dient te vinden voor zover dat mogelijk is. Gesteld wordt dat de burgemeester moeite dient te doen om betrokkene te horen omdat de crisismaatregel vergaand in diens leven kan ingrijpen. De Afdeling wijst erop dat het EHRM in de zaak Stanev tegen Bulgarije het volgende overwoog «that any protective measure should reflect as far as possible the wishes of the persons capable of expressing their will. Failure to seek their opinion could give rise to situations of abuse and hamper the exercise of the rights of vulnerable persons.»27.Uit deze overweging vloeit voort dat, ook al is het horen in een crisissituatie niet altijd gemakkelijk te realiseren, de burgemeester niet zonder meer het horen van betrokkene achterwege kan laten. De Afdeling adviseert in het licht van de voormelde rechtspraak van het EHRM in de toelichting in te gaan op de uitvoerbaarheid van de hoorplicht en zo nodig de tweede nota van wijziging aan te passen.”28.
Naar aanleiding van dit advies heeft de wetgever het volgende gerapporteerd:
“De Afdeling adviseert om in de toelichting in te gaan op de uitvoerbaarheid van de hoorplicht en zo nodig de tweede nota van wijziging aan te passen. Naar aanleiding hiervan is de toelichting bij artikel 7:1, derde lid, aangepast.”29.
Ook tijdens het Plenair debat werd het onderwerp weer aangesneden.
“Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
(…)
Ook voor de crisismaatregel geldt uiteraard: alleen inzetten als ultimum remedium. Deze maatregel kan onder andere worden ingezet als er sprake is van een onmiddellijk en dreigend ernstig nadeel met een ernstig vermoeden van een psychische stoornis. Ook hiermee kan en mag niet lichtvoetig worden omgegaan en juist daarom is de hoorplicht geïntroduceerd. Mijn compliment aan het kabinet daarvoor. Op grond daarvan moet in opdracht van de burgemeester of door de burgemeester zelf altijd een uiterste poging worden gedaan om in gesprek te komen, om verbinding te leggen met de patiënt. Het baart ons dan ook zorgen dat wij een brief van de burgemeesters hebben gekregen waarin staat "de hoorplicht kunnen we beter schrappen" en "het is bureaucratie en extra werklast voor de burgemeester". Ze bedoelen het waarschijnlijk niet zoals ze het hebben opgeschreven, maar wij kiezen altijd het perspectief van de patiënt.30.
De “hoorplicht” bleef onderwerp van gesprek, zo blijkt uit het verslag van een gesprek tussen de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met een aantal deskundigen over gedwongen zorg, waar mevrouw J.W.E. Spies van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters het volgende heeft gezegd:
“(..) In datzelfde artikel staat dat we de persoon in kwestie «indien mogelijk» moeten horen. Heel veel mensen zitten in een psychose. Een arts heeft dan geconstateerd dat ze op dat moment niet handelingsbekwaam of wilsbekwaam zijn. In heel veel gevallen is er niet of nauwelijks contact met de persoon te krijgen. Acuut medisch ingrijpen is op dat moment noodzakelijk om de goede zorg aan die persoon te verlenen. Dan is «indien mogelijk horen» een bijna theoretische exercitie. Ook op dit vlak denk ik dat we er met voldoende pragmatisme voor de uitvoeringspraktijk handen en voeten aan moeten geven.”31.
In de Memorie van Antwoord reageerde de wetgever op de vragen tijdens het plenair debat:
“De leden van de PvdA-fractie vragen of de mening van de betrokkene bij het nemen van een crisismaatregel wel voldoende wordt gehoord als deze op dat moment niet (goed) in staat is zijn mening te verwoorden en de vertegenwoordiger niet gehoord hoeft te worden. De regering heeft de eis dat de vertegenwoordiger door de burgemeester moet worden gehoord, geschrapt, omdat het juist van belang is om de betrokkene zelf te horen. Als de betrokkene dit niet wil, dan hoeft het niet. Wanneer het niet mogelijk is om de betrokkene te horen, zijn er manieren om de voorkeuren van de betrokkene te achterhalen, door bijvoorbeeld naar eerdere zorgtrajecten te kijken of naar de crisiskaart als die er is. Overigens mag de burgemeester er niet licht vanuit gaan dat horen niet mogelijk is.”32.
Tijdens vragen in de kamer werd het onderwerp weer aan de orde gesteld. Staatssecretaris Blokhuis gaf daarop de volgende antwoorden:
“De heer Van Dijk vroeg ook om een nadere toelichting op de rol van de burgemeester bij een crisismaatregel. Hij vroeg: is de burgemeester verplicht zelf te horen of is mandatering mogelijk? De burgemeester kan het horen van de betrokkene inderdaad mandateren. Hij kan, bijvoorbeeld uit praktische overwegingen, de instelling waar de betrokkene verblijft vragen om de betrokkene in zijn plaats te horen.
Mevrouw Bikker heeft daar ook vragen over gesteld. Zij vroeg door wie een betrokkene gehoord moet worden bij het opleggen van een crisismaatregel. Zij vroeg voorts wat er wordt bedoeld met de term "zo mogelijk". Het antwoord daarop is dat de verplichting sowieso berust bij de burgemeester. Hij kan dat mandateren, zelfs aan iemand buiten de gemeente. De term "zo mogelijk" ziet op de situatie dat de betrokkene niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. Daar zijn verschillende varianten van denkbaar. De burgemeester mag er echter niet te licht van uitgaan dat iemand niet gehoord wil worden of niet aanspreekbaar is. Hij zal daarvoor moeite moeten doen. Als ik het goed taxeer, is dat een tandje zwaarder dan wat er nu onder de werking van de Wet BOPZ gebeurt. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom niet.”33.
3.5
Ook binnen de literatuur wordt er wisselend tegen de hoorplicht aangekeken. Zo meent Keurentjes dat het voorschrift zich slecht verhoudt tot het karakter van de maatregel en de noodsituatie waarin deze maatregel moet worden genomen.34.Hondius betwijfelt of het horen een meerwaarde heeft in alle situaties en voor alle betrokkenen, maar acht het belangrijk dat de procedure voor het horen verder geprofessionaliseerd wordt en dat er duidelijkere afspraken zijn over volgorde en tijdsbestek van de procedure en over bijzondere situaties. Hij vraagt zich af of het maatschappelijk herstel van vertrouwen in de burgemeester (en de ggz) ermee geholpen is als deze hoorplicht te zijner tijd of specifieker wordt geïndiceerd of zelfs weer verdwijnt en de tijd en energie wordt gestoken in de kwaliteit van de opvang en de behandeling.35.
3.6
In de praktijk wordt gewerkt met het zogenoemde Khonraadsysteem, de opvolger van BOPZ-online. Ik begrijp dat diverse gemeenten het daadwerkelijk laten horen hebben opgedragen aan de medewerkers van Khonraad B.V. waarbij een (naar ik heb begrepen) gespecialiseerde professional (inclusief tolkservice) betrokkene telefonisch hoort. De audio-opname en het hoorverslag worden vervolgens toegevoegd aan het dossier in het Khonraadsysteem. De medewerker van Khonraad verstuurt vervolgens dit hoorverslag en de audio-opname – als voor die laatste toestemming is verleend – naar de psychiater. De psychiater maakt het dossier compleet en verstuurt het aan de burgemeester.36.
3.7
De rechtbank heeft het volgende overwogen in rov. 5.2:
“5.2 De burgemeester heeft betrokkene niet gehoord, omdat het Khonraad-systeem in de nacht van oud en nieuw kinderziektes vertoonde. De burgemeester heeft alles in het werk gesteld om de belemmeringen weg te nemen. Dat dit er niet toe heeft geleid dat hij betrokkene heeft kunnen horen, behoort tot de risicosfeer van de overheid en daarmee van de gemeente. Dit wordt niet anders doordat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te horen. De burgemeester heeft de taak betrokkene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Hiertoe staan hem meerdere middelen ter beschikking, zoals het zelf naar de accommodatie gaan om met betrokkene in gesprek te gaan of een medewerker van de accommodatie te vragen telefonisch verbinding met betrokkene te faciliteren – al dan niet via de luidspreker – zodat hij hem kan horen over de te nemen maatregel. De agressie van betrokkene, die reeds in een isoleercel was geplaatst, staat daaraan niet in de weg. De burgemeester had er ook voor kunnen kiezen betrokkene op een later moment te horen. Het gaat erom dat betrokkene de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord. Als betrokkene dit niet wil, dan hoeft het niet. De burgemeester moet moeite doen betrokkene te horen en mag er niet licht vanuit gaan dat het horen niet mogelijk is. In het geval van betrokkene was dit te meer van belang nu hij op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, aldaar in een separeercel werd geplaatst nadat hij was “geflipt” en vervolgens met een crisismaatregel werd geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester zich er zelf van moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Dit maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt gegrond zal verklaren.”
3.8
In de kern klaagt onderdeel 1 dat de rechtbank in deze rechtsoverweging blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de eis van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz. De rechtbank heeft te zware eisen gesteld aan de taak van de burgemeester en aan zijn hoorplicht.37.Daarnaast betoogt het onderdeel dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is.
3.9
Het oordeel van de rechtbank dat het in de risicosfeer ligt van de overheid en daarmee van de gemeente dat het Khonraadsysteem niet juist werkte, wordt in cassatie niet bestreden.
3.10
Aan het betoog dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting aangezien het te zware eisen heeft gesteld aan de taak van de burgemeester en aan zijn hoorplicht, ga ik voorbij. In lijn met de bedoeling van de wetgever heeft de rechtbank immers overwogen dat de burgemeester de taak heeft betrokkene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord en dat de burgemeester moeite moet doen betrokkene te horen en dat hij er niet licht vanuit mag gaan dat horen niet mogelijk is. Dit getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Op de burgemeester, of de gemandateerde, rust naar mijn mening een vergaande inspanningsverplichting om de betrokkene te horen, gezien de aard van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
3.11
De waardering van de feiten kan in cassatie slechts worden getoetst op begrijpelijkheid. De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat eventuele agressie van betrokkene, die in de separeercel zat, geen reden mag zijn om betrokkene niet te horen aangezien de burgemeester nog andere mogelijkheden had om in gesprek te gaan met betrokkene. Zo heeft de rechtbank naar voren gebracht dat de burgemeester zelf naar de accommodatie had kunnen gaan om met betrokkene in gesprek te gaan of een medewerker van de accommodatie had kunnen vragen een telefonische verbinding met betrokkene te faciliteren of de burgemeester ervoor had kunnen kiezen betrokkene op een later moment te horen. Dit laatste lijkt mij niet in lijn met de bedoeling van de wetgever. In mijn optiek moet het horen plaatsvinden voordat de crisismaatregel wordt genomen.38.Dit laat onverlet dat de andere door de rechtbank aangedragen mogelijkheden nog voor de burgemeester openstonden. Dit oordeel van de rechtbank is dan ook niet onbegrijpelijk. Hoewel de rechtbank dit niet expliciet heeft overwogen, ga ik ervan uit dat zij er daarbij ook waarde aan heeft gehecht dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal, de burgemeester niet kon toelichten welke psychiater hem erover heeft geïnformeerd dat betrokkene dermate agressief was dat hij niet in staat was om te worden gehoord en dat in de door de burgemeester genomen crisismaatregel niet met redenen is omkleed waarom betrokkene niet is gehoord. Integendeel, door de problemen van het Khonraadsysteem staat in de beschikking van de burgemeester van 1 januari 2020 onder 5. aangegeven dat betrokkene expliciet heeft geweigerd om te worden gehoord. De overweging van de rechtbank dat de burgemeester zich er zelf van had moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord wilde worden, moet in mijn ogen dan ook in dat kader worden bezien. Onderdeel 1 faalt dan ook. Dit geldt ook voor onderdeel 2, dat voortbouwt op onderdeel 1.
Te late rechtsbijstand
3.12
Onderdeel 3 richt zich tegen rov. 5.3 en 5.4 van de bestreden beschikking waarin het volgende is overwogen:
“5.3 Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de crisismaatregel op 1 januari 2020 om 05.46 uur is verleend door de burgemeester. Uit artikel 7:2 lid 3 Wvggz volgt dat de burgemeester binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorg draagt dat betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat indien betrokkene geen advocaat heeft, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft. Niet is gebleken dat betrokkene bedenkingen heeft geuit tegen bijstand van een advocaat. Dit maakt dat betrokkene op 2 januari 2020 vóór 05.46 uur moest zijn voorzien van bijstand van een advocaat. Uit de stukken blijkt dat de uitmelding pas op 2 januari 2020 om 21.41 uur door de Raad voor Rechtsbijstand is ontvangen. Omdat dit tijdstip gelegen is na 20.00 uur, heeft dat tot gevolg dat de Raad voor Rechtsbijstand pas de volgende ochtend een piketmelding heeft kunnen laten uitgaan. Deze piketmelding heeft er uiteindelijk toe geleid dat de huidige advocaat op 3 januari 2020 om 08.24 uur is verzocht om betrokkene bij te staan omdat er een korte tijd wordt gewacht om de stamadvocaat in de gelegenheid te stellen de melding te accepteren. Toen deze de melding niet accepteerde, is de piketmelding doorgeleid naar de advocaat die betrokkene thans bijstaat. Al met al is betrokkene ruim een etmaal te laat voorzien van een advocaat. De burgemeester heeft aangevoerd dat het toevoegen van een advocaat deel uitmaakt van het geautomatiseerde systeem en doorgaans leidt tot de toevoeging van de advocaat. Dat de toevoeging van een advocaat in het huidige geval te lang op zich heeft laten wachten, kan uiteraard samenhangen met de inwerkingtreding van de Wvggz.
Naar het oordeel van de rechtbank blijft het de volle verantwoordelijkheid van de burgemeester om ervoor zorg te dragen dat een betrokkene daadwerkelijk binnen 24 uur wordt voorzien van een advocaat. Dit klemt te meer, nu de burgemeester bij het nemen van zijn beschikking is gestuit op de kinderziektes van het Khonraad systeem en dus extra waakzaam moest zijn op de juiste tenuitvoerlegging van de crisismaatregel. De burgemeester had zich er zelf van dienen te verzekeren dat betrokkene binnen 24 uur werd bijgestaan door een advocaat. De desbetreffende gang van zaken leidt dan ook tot een schending van artikel 7:2 lid 3 Wvggz. De rechtbank zal het beroep op dit punt dan ook eveneens gegrond verklaren.
5.4
Door en namens betrokkene is gesteld dat hij door het niet in acht nemen van bovenstaande wettelijke vereisten, schade heeft geleden. Hij was vrijwillig opgenomen, belandde in de isoleercel en was daarna opgenomen met een crisismaatregel. Betrokkene wilde weten waarom, met hem is niet gesproken, noch werd er naar hem geluisterd. Hij ging trillen van de dwangmedicatie. Hij heeft de behandelaars aangegeven dat olanzapine bij hem niet werkte en was heel angstig om deze te moeten slikken, daarom ging hij uit zijn plaat. Door het te laat toevoegen van een advocaat, kon zij hem niet binnen 24 uur uitleggen dat er sprake was van een crisismaatregel en hieraan voorafgaand tijdelijke verplichte zorg is verleend, wist betrokkene niet wat zijn rechten en plichten waren. Ook is de advocaat daardoor niet eerder in staat geweest om zo nodig contact te leggen met bekenden of familieleden van betrokkene, noch kon zij betrokkene eerder voorbereiden op de zitting betreffende de verlenging van de crisismaatregel.
Namens verweerder is gesteld dat het terecht verlenen van de crisismaatregel maakt dat er geen schade geleden kan zijn.
De rechtbank wijst verweerder erop dat hetgeen voorligt ziet op het in acht nemen van de wet bij het nemen van een crisismaatregel. In het enkele feit dat de wet op meerdere punten niet in acht is genomen, is reeds een zekere genoegdoening gelegen.
De rechtbank wijst er voorts op dat het voorschrift tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene in artikel 7:2 lid 3 Wvggz niet alleen strekt tot het door de advocaat aangevoerde nadeel voor betrokkene, maar ook, en zelfs juist tot de rechtsbijstand op het moment waarop de betrokkene in de meest hulpeloze toestand verkeert, namelijk aan het begin van de crisismaatregel. In het geval van betrokkene is zelfs tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel verleend - hij is immers op deze titel in een isoleercel geplaatst - terwijl hij daarvoor op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, waardoor spoedige rechtsbijstand nog meer geboden is. De rechtbank stelt vast dat betrokkene in dit geval recht heeft op schadevergoeding van de gemeente voor de periode van drie dagen, mede gelet op hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen.”
3.13
Op grond van art. 7:2 lid 3 Wvggz draagt de burgemeester binnen vierentwintig uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorg dat betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft.
3.14
Groen heeft recent gepubliceerd over de schadevergoeding binnen de Wvggz tot nu toe. Hij geeft aan dat het merendeel van de tot nu toe gepubliceerde beschikkingen ziet op de schending van het niet tijdig voldoen aan de verplichting tot toevoeging van rechtsbijstand door de burgemeester. Op grond van de door hem geraadpleegde jurisprudentie stelt Groen dat een schending van deze verplichting op zichzelf echter niet leidt tot een onrechtmatig genomen crisismaatregel, met name omdat de in art. 7:2 lid 3 Wvggz opgenomen verplichting ziet op toevoeging van rechtsbijstand ná het nemen van de crisismaatregel en stelt hij dat schending dan ook niet (direct) leidt tot een grond voor schadevergoeding. Indien echter wordt gemotiveerd dat deze schending wel heeft geleid tot (immateriële) schade voor de betrokkene, kan dat toch tot toekenning van een schadevergoeding leiden, concludeert hij.39.
3.15
Het onderdeel bestrijdt niet dat de burgemeester niet binnen vierentwintig uur ervoor heeft kunnen zorgdragen dat betrokkene bijstand van een advocaat kreeg. Het stelt aan de orde dat deze schending echter niet kan leiden tot schadevergoeding op grond van art. 10:12 lid 1 Wvggz, aangezien de burgemeester op grond van dit artikel slechts schadeplichtig is indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen (mijn onderstreping: A-G) van de crisismaatregel, terwijl de plicht om zorg te dragen voor een advocaat pas aanvangt nadat de crisismaatregel is genomen.
3.16
Ik meen dat het onderdeel faalt en wel om de volgende redenen. Ten eerste, het recht op rechtsbijstand is een fundamenteel beginsel. De crisismaatregel is gericht op een rechtmatige detentie van geesteszieken als bedoeld in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, die leidt tot vrijheidsontneming in de zin van die verdragsbepaling. Dit brengt mee dat de uitleg en de toepassing van de artikelen daarover in de Wvggz dienen te geschieden met inachtneming van het bepaalde in art. 5 EVRM en de in dat verband ontwikkelde rechtspraak van het EHRM. Uit de beginselen die aan art. 5 EVRM ten grondslag liggen vloeit – behoudens bijzondere omstandigheden – een recht van de betrokkene voort op rechtsbijstand in procedures over voortzetting, schorsing of beëindiging van zijn vrijheidsbeneming. Blijkens de uitspraak van het EHRM in de zaak Megyeri/Duitsland geldt dit recht ook voor een persoon die onvrijwillig is opgenomen in een psychiatrische inrichting40., zoals in dit geval. Ten tweede, reeds onder de Wet Bopz strekte art. 28 lid 1 Wet Bopz ertoe de betrokkene een eenvoudig begaanbare weg te verschaffen tot het verkrijgen van een schadevergoeding, onder de huidige wet is dat mijns inziens niet anders. Indien de visie van het onderdeel zou worden gevolgd, zou dit betekenen dat betrokkene de schadevergoeding zou moeten eisen op grond van art. 6:162 BW. Als laatste - ten derde - sluit art. 10:12 Wvggz in mijn visie niet uit dat daaronder ook valt de schending van het zorgen voor de rechtsbijstand door de burgemeester. Een onderdeel van het nemen van de crisismaatregel door de burgemeester is immers het zorgdragen voor een advocaat (zij het dat dit dient plaats te vinden binnen vierentwintig uur nadien). Ik kan me dan ook voorstellen dat in het geval de burgemeester niet voldoet aan de verplichting om binnen vierentwintig uur voor een advocaat zorg te dragen, de crisismaatregel reeds op die grond onrechtmatig is. Daarbij wijs ik op Uw oordeel over rechtmatigheid van de last tot inbewaringstelling en het onderzoek door de onafhankelijke psychiater onder de Wet Bopz: “Gelet daarop dient een zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater gegeven last als onrechtmatig in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz te worden aangemerkt indien de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een (niet bij de behandeling betrokken) psychiater.”41.Ook grief 3 in het principaal cassatieberoep faalt dan ook.
Onderzoek door onafhankelijke psychiater
3.17
In het incidentele cassatieberoep klaagt betrokkene dat de rechtbank in rov. 5.1 onbegrijpelijk, althans onvoldoende, heeft gemotiveerd dat persoonlijk onderzoek door de psychiater heeft plaatsgevonden.
3.18
Rov. 5.1 van de bestreden beschikking luidt als volgt:
“Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat betrokkene in de isoleercel is onderzocht door een onafhankelijke psychiater. Namens de accommodatie is namelijk gesteld dat de gebruikelijke procedure rondom het opstellen van een medische verklaring erop ziet dat een onafhankelijke psychiater zich laat informeren over gebeurtenissen op de afdeling en zelf betrokkene in kwestie bezoekt en onderzoekt. Dat de onafhankelijke psychiater dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, blijkt volgens de accommodatie uit haar rapportage van 1 januari 2020 in het medisch dossier van betrokkene en kan ook worden afgeleid uit hetgeen in de medische verklaring is vermeld onder punt 3a. Bovendien heeft de ter zitting aanwezige begeleidster ter zitting meegedeeld dat zij heeft gezien dat de onafhankelijke psychiater betrokkene persoonlijk heeft bezocht in de separeercel. Deze omstandigheden tezamen maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt ongegrond zal verklaren.”
3.19
Deze overweging kan slechts worden getoetst op haar begrijpelijkheid. In de medische verklaring van 1 januari 2020 van [betrokkene 1] staat, voor zover van belang:“3 Psychiatrisch onderzoek bij de vraag a) Wanneer heeft u de betrokkene onderzocht? 01/01/2020 03.00.”
Evenals de rechtbank, ga ik er dan ook vanuit dat zij betrokkene onderzocht heeft. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 januari 2020 bij de rechtbank dat [betrokkene 6], de begeleidster van de afdeling, heeft verklaard dat [betrokkene 1] (voornoemd) betrokkene in de nacht heeft gezien. De omstandigheid dat zij zich bij het opstellen van de verklaring baseert op gedragingen die zij niet zelf heeft waargenomen, maar op de mededelingen door verpleegkundigen op de afdelingen, maakt niet dat zij geen onafhankelijk onderzoek heeft verricht, zoals betrokkene impliceert. De overweging van de rechtbank is dan ook niet onbegrijpelijk.
3.20
De slotsom is dat alle onderdelen in het principale en incidentele cassatieberoep falen.
4. Conclusie in het principale en incidentele cassatieberoep
De conclusie strekt tot verwerping van het principale en incidentele cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑08‑2020
Dit verzoek in beroep bij de rechtbank heeft daar als kenmerk gekregen C/15/298173 / FA RK 20-101.
Dit verzoek heeft bij de rechtbank als kenmerk gekregen C/15/298743 /FA RK 20/373.
ECLI:NL:RBNHO:2020:691.
Het cassatierekest is op 4 mei 2020 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. Nu de termijn verstreek op 3 mei 2020, een zondag, werd deze ingevolge het bepaalde in art. 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, derhalve tot en met maandag 4 mei 2020.
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 3.1.3 waarin is overwogen dat uit art. 78 lid 6 RO in samenhang met art. 426 Rv volgt dat cassatieberoep openstaat tegen de beslissing van de rechter inzake de crisismaatregel of de voortzetting daarvan.
Zie o.m. de volgende artikelen waarin de Wvggz het hoger beroep uitsluit: art. 7:6 lid 6 Wvggz (beslissing van de rechtbank op het beroep tegen de crisismaatregel), art. 7:8 lid 5 Wvggz (beslissing rechtbank tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel), art. 6:3 Wvgzz (beslissing tot verlening van de zorgmachtiging), art. 10:9 lid 3 Wvggz (beslissing van de rechtbank op beroep van beslissingen tegen de klachtencommissie) en art. 8:19 lid 11 Wvggz (tegen de beslissing van de rechter op het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg).
Dijkers geeft aan dat van een uitspraak van de rechter over de schadevergoeding in hoger beroep kan worden gegaan in W.J.A.M. Dijkers, ‘De Wetgever als verwarde man; suggesties voor het Wvggz-procesrecht’, Trema 2018/08.
Kamerstukken II 2009 -2010, 32 399, nr .3, p. 26 (MvT). Dijkers vraagt zich af wat betrokkene opschiet met deze beroepsregeling, zie: W.J.A.M. Dijkers, ‘De Wetgever als verwarde man; suggesties voor het Wvggz-procesrecht’, Trema 2018/08, p. 7. Ook Keurentjes acht de maatregel van het beroep weinig zinvol (zie: R.B.M. Keurentjes ‘De Wet verplichte ggz na de tweede en derde nota van wijziging, enkele highlights’, JGGZR 2016/80).
Kamerstukken II 1990 - 1991, 21 239, nr. 9, p. 7 (Nota n.a.v. het eindverslag).
Zie HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590, JVGGZ 2011/39 m.nt. redactie.
Rov. 3.26 van de conclusie van A-G Langemeijer voor HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3539, BJ 2007/14 m.nt. H.E. Bröring, NJ 2007/378 m.nt. J. Leegemate, BJ 2007/14 m.nt. H.E. Bröring, onder 3.24 - 3.27, en rov. 2.20 van de conclusie voor HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5992, NJ 2010/274 m.nt. J. Legemaate, BJ 2010/4 m.nt. T.P. Widdershoven, onder 2.20. De redactie van JVGGZ meende dat de Hoge Raad de visie van Langemeijer deelt. Zie HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590, JVGGZ 2011/39 m.nt. redactie.
Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 80 – 81 (MvT).
Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 124 (Tweede nota van wijziging).
Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 25, p. 93 (Tweede nota van wijziging).
Zie o.m. HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2164, NJ 1997/63.
HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590, JVGGZ 2011/39 m.nt. redactie.
Kamerstukken II 2006-2007, 25 763, nr. 7 b1, p. 46 (Rapport van de Derde evaluatiecommissie van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Dl. 1: Evaluatierapport: voortschrijdende inzichten…, Den Haag: Ministerie VWS 23 april 2007).
Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 76 (MvT).
Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 2, p. 17 (Voorstel van wet).
Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 79 (MvT).
Kamerstukken II 2013-2014, 32 399, nr. 13, p. 3 (Verslag van een rondetafelgesprek).
Kamerstukken II 2013-2014, 32 399, nr. 13, p. 29 (Verslag van een rondetafelgesprek).
Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 111 (Tweede nota van wijziging).
Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 123 (Tweede nota van wijziging).
De wetgever heeft hierbij verwezen naar EHRM 17 januari (2013; bedoeld zal zijn) 2012, appl. 36760/06, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUDO3676006, par. 153 (Stanev tegen Bulgarije).
Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 173 (Tweede nota van wijziging).
EHRM 17 januari 2012, appl. 36760/06, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUDO3676006, par. 153 (Stanev tegen Bulgarije).
Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 26, p. 21-22 (Advies afdeling advisering Raad van State en Nader rapport).
Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 26, p. 22 (Advies afdeling advisering Raad van State en Nader rapport).
Kamerstukken II 2016-2017, nr. 48, item 10, p. 21 (Plenair debat).
Kamerstukken I 2016-2017, 31 996, nr. B1 (Verslag van een deskundigenbijeenkomst).
Kamerstukken I 2017-2018, 32 399 en 31 996, nr. D, p. 64 (MvA).
Kamerstukken I 2017-2018, 31996, 32398 en 32399, nr. 14 item 3, p. 59 (Handeling).
R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte ggz voor de praktijk, Den Haag: SDU 2019, p. 75.
A.J.K. Hondius, ‘Wvggz: Horen door de burgemeester, meer dan een inspanningsverplichting?’ Journaal Ggz en Recht 2020/29, p. 7.
Zie https://vng.nl/sites/default/files/2019-12/invulinstructie-horen-wvggz.pdf en bijvoorbeeld de gemeente Den Haag die op deze wijze invulling heeft gegeven aan de hoorplicht (https://denhaag.raadsinformatie.nl/document/8302062/2/RIS304213%20Wet%20verplichte%20GGZ). Kritiek op deze werkwijze is er ook, zie: B. Vuijk, ‘Hoorplicht in de nieuwe Wet verplichte ggz werkt niet’ in het e-magazine van GGZ totaal (https://www.ggztotaal.nl/nw-29166-7-3762067/nieuws/hoorplicht_in_nieuwe_wet_verplichte_ggz_werkt_niet.html).
Met verwijzing naar kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 81 (MvT) geeft het onderdeel aan dat de rechtbank ook miskent dat de burgemeester aan een wethouder mandaat kan verlenen voor het nemen van een crisismaatregel op grond van art. 7:1 lid 2 Wvggz).
Aldus ook Keurentjes (R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte ggz voor de praktijk, Den Haag: SDU 2019, p. 75).
J.F. Groen, ‘Schadevergoedingen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg: een eerste verkenning’, Journaal Ggz en Recht, 2020/28.
EHRM 15 mei 1992 (Meygeri/Duitsland, A-237A), NJ 1993/522, m.nt. H.E. Ras onder 524: “(…) The importance of what is at stake for him – personal liberty – taken together with the very nature of his affliction – diminished mental capacity – compel this conclusion.”
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2747, JVGGZ 2015/38 m.nt. W.J.A.M Dijkers, NJ 2015/440 m.nt. J. Legemaate, rov. 3.3.5.
Beroepschrift 13‑07‑2020
Verweerschrift
Tevens houdende incidenteel kassatieberoep
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], te dezer zake te Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verweerder als zodanig wordt aangewezen om in dit rechtsgeding op te treden en voor hem het verweerschrift, tevens houdende incidenteel kassatieberoep te ondertekenen en in te dienen en daartoe door verweerder bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1.
Bij beschikking van 3 februari 2020 onder nummer C/15/298173/ FA RK 20–101 en C/15/298743/FA RK 20/373 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, beslist op het door verweerder ingestelde beroep tegen de beslissing Crisismaatregel door de Burgemeester van de gemeente Haarlem, tegen welke beslissing door de Burgemeester van de Gemeente Haarlem en de gemeente Haarlem beroep in kassatie is ingesteld op 4 mei 2020, in welke procedure onder C20/01499 verweerder verweer wil voeren en tegen welke beslissing hij tevens incidenteel kassatie wil instellen. Die beslissing met het kassatieverzoek van 7 mei 2020, zijn beroepschrift ex artikel 7:6 Wvggz van 7 januari 2020 met de uitmelding piket op 3 januari 2020 , de beschikking crisismaatregel van de Burgemeester van Haarlem van 1 januari 2020, de medische verklaring van 1 januari 2020 met episode journaal, het historisch overzicht en BCS portaal, het verzoekschrift voortzetting crisismaatregel van de officier van justitie d.d. 2 januari 2020, de beschikking voortzetting crisismaatregel d.d. 6 januari 2020, alsmede het proces-verbaal van de zitting van 3 februari 2020 legt hij hierbij over.
- 2.
Verzoekers in kassatie, tevens verweerders in incidenteel kassatieberoep zijn de Burgemeester van de Gemeente Haarlem en de Gemeente Haarlem, beide zetelende in Haarlem , woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr.M.E.Brüning gevestigd aan de Alexanderstraat no. 20 (2514JL) te Den Haag.
- 3.
Verweerder wil verweer voeren in kassatie in de door verzoekers ingestelde kassatie procedure, maar bovendien incidenteel in kassatie komen, omdat hij zich met een deel van de onderhavige beschikking van 3 februari 2020 niet kan verenigen en voert daarom het volgende aan:
Verweer in principaal kassatieberoep
In het principaal kassatieberoep wordt geklaagd dat de rechtbank door in rechtsoverweging 5.2 te oordelen op de wijze en gronden als zij daar heeft gedaan, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de eis van artikel 7:1 lid 3 aanhef en onder b Wvggz dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan ‘nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.’
Tevens wordt geklaagd over de daaraan gekoppelde schadevergoeding alsmede over de aanspraak op schadevergoeding wegens schending van artikel 7:2 lid 3 Wvggz op de voet van artikel 10:12 lid 1 Wvggz vanwege het feit dat de burgemeester niet binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel er voor gezorgd heeft dat verweerder werd bijgestaan door een advocaat.
Verweerder in principaal kassatieberoep — hierna te noemen verweerder — wil zich op de volgende wijze verweren:
(1.1) Feitelijke situatie
Verweerder kreeg bezoek van zijn ambulante behandelaar, die zag dat verweerder manisch psychotisch was, zoals verweerder blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft gezegd:
‘ Mijn ambulant begeleider kwam bij mij thuis. Hij kon aflezen dat ik manisch-psychotisch was. Een vrijwillige opname kon niet. Ik moest olanzapine slikken van ze. Ik ging uit mijn plaat en ben in de separeercel beland. Ik was hier vrijwillig. Ik heb al aangegeven dat deze medicatie bij mij niet goed werkt. Ik was er heel angstig voor en nu slik ik het weer. ’
Dat was reden om hem in het kader van de tijdelijke verplichte zorg als bedoeld in artikel 7:3 Wvggz in de isoleercel te plaatsen en hem te dwingen het medicijn olanzapine te nemen, waar hij heel angstig voor was, omdat het medicatie is die bij hem niet goed werkt.
Uit hetgeen hij verteld heeft blijkens het proces-verbaal heeft hij een nachtje in de separeercel gezeten. Hij heeft veel water gedronken en toen hij dat niet meer kreeg zelfs zijn eigen urine gedronken.
Uit de informatie op internet blijkt 1. dat als iemand ongewoon veel dorst heeft en veel moet plassen dat bijvoorbeeld een teken kan zijn van teveel glucose (suiker) in het bloed2..
Verweerders reactie had blijkens de stukken dus te maken met de medicatie waar hij problemen van ondervond.
Eveneens volgens de internet informatie werken de pillen olanzapine binnen enkele uren en minstens 1 dag lang, een injectie werkt binnen 45 minuten. Nu niet bekend is hoe laat verzoeker vrijwillig werd opgenomen, noch wanneer men hem die medicatie wilde laten nemen, is ook niet duidelijk hoe laat verweerder ‘uit zijn plaat’ is gegaan en in de separeer is geplaatst.
Blijkens artikel 7:3 lid 1 Wvggz kan gedurende korte tijd verplichte zorg worden verleend indien redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een crisismaatregel zal worden genomen. Die verplichte zorg mag — gelet op artikel 7:3 lid 2 Wvggz — uitsluitend worden verleend voor de periode die nodig is om de procedure voor de crisismaatregel af te ronden en mag ten hoogste 18 uur duren en niet meer dan 12 uur te rekenen vanaf het moment dat betrokkene door een psychiater wordt onderzocht ten behoeve van de medische verklaring.
Uit de stukken blijkt niet wanneer en hoe laat verweerder vrijwillig is opgenomen noch wanneer die tijdelijke verplichte zorg begon. Het enige dat bekend is, is dat verweerder zelf gezegd heeft dat hij in de separeer een nachtje heeft gezeten.
Aangenomen mag dus worden dat hij in de ochtend van 1 januari 2020 dus zodanig was opgeknapt dat hij uit de separeer is gekomen.
(1.2) Horen door de burgemeester
Bij vrijheidsberovingen is er een hoorplicht. Ook in de Wvggz is opgenomen dat de burgemeester die de crisismaatregel oplegt niet eerder een crisismaatregel oplegt dan nadat hij ervoor zorg heeft gedragen dat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, gelet op artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz.
Uit de stukken blijkt dat het Khonraad systeem niet goed werkte.
Zoals de rechtbank in de beschikking terecht opmerkt staan de burgemeester meerdere middelen ter beschikking , zoals het zelf naar de accommodatie gaan om met betrokkene in gesprek te gaan of een medewerker van de accommodatie te vragen telefonisch verbinding met betrokkene te faciliteren — al dan niet via een luidspreker — zodat hij hem kan horen over de te nemen maatregel. Terecht merkt de rechtbank op dat de agressie van betrokkene, die reeds in een isoleercel was geplaatst, daaraan niet in de weg staat.
Zoals de advocate van verweerder opmerkte blijkens het proces-verbaal :
‘.. De vraag is welke moeite is betracht door de burgemeester.. ’
Blijkens het proces-verbaal heeft de burgemeester het nummer van een psychiater gekregen. De burgemeester weet nog wel dat het een mannelijke psychiater was, maar weet niet wie.
Wanneer er iets over agressie wordt gezegd en plaatsing in de isoleercel, mag van de burgemeester verwacht worden dat hij door vraagt. Personen die in een separeercel geplaatst zijn kunnen telefonisch gehoord worden. Als de betrokkene het niet wil, dan staat dat vast. Maar het is niet geprobeerd. Als de psychiater meent dat het onmogelijk is een gesprek met de betrokkene te voeren, dan kan verwacht worden dat de burgemeester het wel probeert.3.
Agressie hoeft niet te betekenen dat een betrokkene niet met derden, in casu met de burgemeester wil praten. De reactie had hier — zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt — te maken met de medicatie die men hem wilde toedienen. Maar de burgemeester heeft daar niets mee te maken.
De burgemeester had kunnen vragen of de betrokkene medicatie had gekregen, waar de agressie in de separeer uit bleek of dat het alleen de agressie op de afdeling was die tot separatie had geleid. Gevraagd had kunnen worden wanneer verwacht werd dat de medicatie werkte, om maar een paar voorbeelden van vragen te noemen.
(1.3) Horen op later moment
Verweerder verbleef in het kader van de tijdelijke verplichte zorg in de separeercel en had gedwongen medicatie gekregen en die tijdelijke verplichte zorg mocht zoals hierboven aangegeven ten hoogste 12 uur duren nadat de betrokkene door een psychiater is onderzocht ten behoeve van een crisismaatregel.
Zoals hierna zal worden gesteld in het incidenteel kassatieberoep , is het de vraag of de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld verweerder wel onderzocht heeft. Maar stel dat dat wel het geval zou zijn geweest — de psychiater schrijft zelf dat zij onderzoek gedaan zou hebben om 03:00 uur op 1 januari 2020 — dan had de burgemeester dus nog alle tijd om verweerder te horen over de crisismaatregel nadat dat medisch onderzoek zou hebben plaats gevonden en voordat een crisismaatregel moest worden afgegeven. Dat betekent dat de burgemeester best — als verweerder werkelijk op dat moment niet telefonisch gehoord had kunnen worden en de burgemeester dat had vastgesteld — korte tijd daarna hem alsnog had kunnen horen.
Uit de verklaring van verweerder blijkt dat hij een nachtje in de separeer heeft gezeten. Dat betekent dat hij in de ochtend van 1 januari 2020 weer uit de separeer is gekomen en de situatie kennelijk dusdanig was verbeterd dat hij weer naar een afdeling kon.
Dat wil zeggen dat de agressie die er was — naar de mening van verweerder voordat hij naar de separeer werd gebracht — de volgende ochtend kennelijk niet meer aan de orde was. Niet valt dus in te zien waarom de burgemeester niet gehoord heeft en er maar gemakkelijk van is uitgegaan dat niet gehoord kon worden, zonder zelf vast te stellen dat horen niet lukte, bijvoorbeeld door te proberen verzoeker telefonisch te horen terwijl hij in de separeercel zat.
De burgemeester of aan wie de zaak gemandateerd was had dus alle tijd om verweerder bijvoorbeeld telefonisch te horen, zoals veelvuldig plaats vindt.
De rechtbank heeft dan ook terecht sub 5.2 overwogen:
‘De burgemeester had er ook voor kunnen kiezen betrokkene op een later moment te horen. Het gaat erom dat betrokkene de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord. Als betrokkene dit niet wil, dan hoeft het niet. De burgemeester moet moeite doen betrokkene te horen en mag er niet licht vanuit gaan dat het horen niet mogelijk is. in het geval van betrokkene was dit te meer van belang nu hij op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, aldaar in een separeercel werd geplaatst nadat hij was ‘geflipt ‘en vervolgens met een crisismaatregel werd geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester zich er zelf van moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord wilde worden.. ’
(1.4) Conclusie
Naar de mening van verweerder blijkt uit de stukken niet dat de burgemeester in casu gedaan heeft wat van hem verwacht mocht worden.
Het kassatie middel is dan ook ten onrechte voorgesteld en dient naar zijn mening verworpen te worden.
(2.1) Informeren betrokkene, het inschakelen van een advocaat en schadevergoeding
In de wet is de procedure met betrekking tot de crisismaatregel vastgelegd. Er moet een medische verklaring zijn die aan de eisen die de wet stelt voldoet als bedoeld in artikel 7:1 lid 3 onder a Wvggz. De burgemeester moet de betrokkene horen, als bedoeld in artikel 7:1 lid 3 onder b Wvggz alvorens een crisismaatregel af te geven. De burgemeester moet onder meer de betrokkene een afschrift verstrekken van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:2 lid 2 Wvggz en hij moet er voor zorg dragen, dat de betrokkene een advocaat krijgt als bedoeld in artikel 7:2 lid 3 Wvggz als hij nog geen advocaat heeft.
Het zijn voorschriften in de wet opgenomen die de burgemeester bij het nemen van een crisismaatregel in acht moet nemen.
Dat is de wettelijke regeling met betrekking tot de vrijheidsbeneming in het kader van een crisismaatregel, mede gelet op artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en artikel 15 Grondwet. Als de wet met betrekking tot het zorgen dat de betrokkene een advocaat krijgt niet in acht is genomen, is er strijd met artikel 7:2 lid 3 Wvggz jo. artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en is er recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 1 Wvggz jo. artikel 5 lid 5 EVRM.
(2.2) Conclusie
De rechtbank heeft dan ook terecht vastgesteld dat verweerder recht op schadevergoeding heeft.
Middel van kassatie in incidenteel kassatieberoep
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem ten aanzien van het beroep tegen de crisismaatregel van 7 januari 2020 , heeft overwogen, zoals in de beschikking van 3 februari 2020 staat omschreven, en heeft beslist zoals in de beschikking staat beschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
3.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank met betrekking tot het medisch onderzoek het volgende overwogen:
‘.. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat betrokkene in de isoleercel is onderzocht door een onafhankelijk psychiater. Namens de accommodatie is namelijk gesteld dat de gebruikelijke procedure rond het opstellen van een medische verklaring erop ziet dat een onafhankelijke psychiater zich laat informeren over gebeurtenissen op de afdeling en zelf betrokkene in kwestie bezoekt en onderzoekt. Dat de onafhankelijke psychiater dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, blijkt volgens de accommodatie uit haar rapportage van 1 januari 2020 in het medisch dossier van betrokkene en kan ook worden afgeleid uit hetgeen in de medische verklaring is vermeld onder punt 3a. Bovendien heeft de ter zitting aanwezige begeleidster ter zitting meegedeeld dat zij heeft gezien dat de onafhankelijke psychiater betrokkene persoonlijk heeft bezocht in de separeercel. Deze omstandigheden tezamen maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt ongegrond zal verklaren. ’
Toelichting
(3.1) Beroepschrift
In het beroepschrift is namens verzoeker het volgende gesteld:
‘2. Medische verklaring
Op basis van art. 7:1 WvGGZ kan de Burgemeester de Crisismaatregel alleen afgeven wanneer aan een aantal eisen is voldaan. Een van deze eisen is dat er een ernstig vermoeden van een psychische stoornis moet zijn. De Burgemeester zou dit moeten afleiden uit de medische verklaring die moet zijn opgemaakt door een psychiater. De medische verklaring moet volgens lid 3 sub a van art.7:l de bevindingen van de psychiater bevatten over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. [betrokkene] stelt dat een dergelijke vaststelling van de actuele situatie uitsluitend en alleen kan indien de psychiater zelf een onderzoek heeft uitgevoerd en ook zelf symptomen, gedragingen of feiten heeft waargenomen. Uit de medische verklaring blijkt duidelijk dat de psychiater afgegaan is van mededelingen door verpleegkundigen op de afdelingen. Het is [betrokkene] onduidelijk over welke afdelingen (meervoud) de psychiater duidt. Voorts is niet duidelijk waarom de psychiater niet met [betrokkene] heeft gesproken. Hij begrijpt dit niet.
2.
[betrokkene] stelt derhalve dat het medisch onderzoek welke in zou moeten houden een eigen onderzoek niet volgens de vereisten is verricht. Derhalve is er geen deugdelijke correcte medische verklaring waarop de Crisismaatregel had mogen worden afgegeven… ’
(3.2) Medische verklaring
Uit de medische verklaring sub 3 onder a blijkt dat de psychiater verzoeker op 1 januari 2020 om 03:00 uur zou hebben onderzocht.
Vervolgens worden onder 3 sub b onder 2 en 3 in de medische verklaring een aantal argumenten genoemd, die letterlijk hetzelfde zijn als vermeld onder 4 onder c sub 1 en 2, te weten:
- ‘..1)
Betrokkene zegt dat hij de wereld met redden en dat hij god is. Hij zegt dat hij recht in de ogen gekeken moet worden, hij vertelt namelijk altijd de waarheid. Hij roept dat alles als hij niet weg mag gaan: ‘Dan zullen jullie wel zien wat er zal gebeuren’.
- 2)
Betrokkene was zeer uitdagend in contact: Hij begon een patiënt uit te dagen en hij was niet te corrigeren en te sturen in gedrag. Hierdoor ontstond verdere escalatie met schelden, schreeuwen, dreigen en agressie. Dit resulteerde in een vecht partij met vijf mede patiënten en zes collega's. Betrokkene heeft hierbij mensen geslagen en ook een verpleegkundige bij de nek gepakt.
Voor de escalatie met andere personen heeft betrokken materiaal vernietigd op een andere afdeling (oa biljarttafel).
Dit en verdere veroorzaking van onrust was reden voor overplaatsing..’
Daarna staat vermeld dat het gestelde sub 1 en 2 medegedeeld is door verpleegkundigen op de afdelingen.
Dat betekent dat de inhoudelijke argumenten afkomstig zijn van verpleegkundigen en niet uit eigen onderzoek blijken. Zoals de advocaat in het beroepschrift uitdrukkelijk heeft aangevoerd is onduidelijk over welke afdelingen (meervoud) wordt gesproken. En dus de vraag wie dan wel de referenten zijn.
Uit deze vermelding kan in ieder geval worden afgeleid dat de psychiater dat niet zelf in een persoonlijk kontakt met verzoeker heeft geconstateerd.
Bovendien verbleef verzoeker toen kennelijk nog niet in de separeercel, waar hij via de tijdelijke verplichte zorg geplaatst werd voorafgaand aan een crisismaatregel zoals in artikel 7:3 Wvggz is geregeld, zoals de rechtbank in de beschikking ook aanneemt.
Ook hetgeen vermeld staat onder 3 sub b onder 1 in de medische verklaring betreft geen informatie die uit een persoonlijk en actueel onderzoek van verzoeker afkomstig is.
Uit de medische verklaring kan dan ook niet worden afgeleid dat de psychiater verzoeker persoonlijk heeft onderzocht ondanks de vermelding van onderzoek op 1 januari 2020 om 03:00 uur.
Verzoekers advocate heeft ter zitting blijkens het proces-verbaal verklaard :
‘Ik blijf het betwisten. Onder punt vier van de medische verklaring staat dat alles is medegedeeld door de verpleegkundige op de afdeling. De vraag is wat zij dan uit eigen waarneming heeft gezien. Daarover vult zij niets in. Uit de stukken blijkt ook niet dat betrokkene is gezien in de separeercel. Dan kan ik mij voorstellen dat zij hem op enig moment heeft gezien, maar de vraag is of het daarvoor was of daarna..
(…)
U vraagt mij of ik blijf betwisten dat mevrouw [betrokkene 1] betrokkene heeft onderzocht. Dat klopt, omdat de gehele medische verklaring niet spreekt over het woord separeer…
(…)
Ik wijs u op ECLI:NL:RBHAA:2011:BU8669. In dat geval is in het kader van een inbewaringstelling het bezoek van de psychiater binnen de gestelde termijn fout gegaan. Deze uitspraak loopt vooruit op Varbanov’
(3.3) Episode journaal
In het episode journaal wordt vermeld als tijdstip van de start van de procedure 01/01/2020 03:52 vermeld. De bewerkingen door de psychiater duren van 01/01/2020 03.54 tot en met 01/01/2020 04:40.
Het tijdstip 03:00 uur komt in de registratie niet voor.
Onbegrijpelijk dus dat een onderzoek zou hebben plaats gevonden om 03:00 uur.
(3.4) Proces-verbaal zitting
Gehoord zijn onder andere de Burgemeester van Haarlem, de heer [de burgemeester], de geneesheer-directeur mevrouw [betrokkene 4] van GGZ inGeest, locatie [locatie], de psychiater mevrouw [betrokkene 5] en [betrokkene 6], begeleidster van de afdeling.
De Burgemeester heeft verklaard o.a.:
‘..Ik heb daarop het nummer van een psychiater gekregen. Dat was een meneer, maar ik weet niet meer hoe hij heet. Het zou kunnen dat de medische verklaring is afgegeven door mevrouw [betrokkene 1], maar ik heb gesproken met een meneer.
(…)
Pas na het lezen van de medische verklaring en na de toelichting van de psychiater is de beslissing genomen. U vraagt mij of mevrouw [betrokkene 1] betrokkene persoonlijk onderzocht heeft. Dat staat in de medische verklaring. Daar ga ik dan ook vanuit.. ’
De psychiater mevrouw [betrokkene 5] heeft verklaard:
‘..U vraagt mij of mevrouw [betrokkene 1] betrokkene heeft gezien. Ik maak uit de medische verklaring en het systeem op dat zij hem onderzocht heeft toen hij in de separeercel verbleef. Zij is deze week afwezig, maar uit de stukken blijkt dat zij hem gezien heeft.. ’
(…)
‘.. U vraagt mij hoe dit plaats vindt. Zoals in de stukken staat, was betrokkene destijds gesepareerd, agressief, psychotisch en manisch. Op basis daarvan is gediagnosticeerd en is het ernstig nadeel vormgegeven. Er was geen bereidheid tot vrijwillige opname: Wij kunnen zien en afleiden dat zij hem persoonlijk onderzocht heeft in de isoleercel. Daarnaast hebben wij kennis genomen van de mededeling die door de verpleegkundige is gedaan.. ’
(…)
‘Gelet op de forse agressie van daarvoor kan ik me voorstellen dat het een relatief kort gesprek is geweest. ’
De geneesheer-directeur, mevrouw [betrokkene 4] verklaart:
‘..Na het opmaken van een medische verklaring worden zaken genoteerd in het medische dossier. Zij heeft op 1 januari 2020 gerapporteerd.
(…)
Het is mogelijk dat betrokkene haar niet heeft herkend als psychiater. Dat maken wij vaker mee.. ’
De begeleidster [betrokkene 6] zegt volgens het proces-verbaal :
‘Mevrouw [betrokkene 1] heeft betrokkene in de nacht gezien. ’
Niet blijkt dat een van de genoemde personen zelf gezien heeft dat verzoeker daadwerkelijk onderzocht is door de psychiater [betrokkene 1]. Het feit dat er in het medisch dossier iets is opgenomen zegt niets over de vraag of verzoeker werkelijk onderzocht is door die psychiater. Uit de medische verklaring blijkt niets wat afkomstig is van eigen waarneming door de psychiater, alles is afkomstig uit het dossier van verpleegkundigen van afdelingen (meervoud), maar over welke afdeling wordt gesproken en welke verpleegkundigen, is niet duidelijk.
Verzoeker zelf legt uit blijkens het proces-verbaal wat er gebeurd is:
‘ Mijn ambulant begeleider kwam bij mij thuis. Hij kon aflezen dat ik manisch-psychotisch was. Een vrijwillige opname kon niet. Ik moest olanzapine slikken van ze. Ik ging uit mijn plaat en ben in de separeercel beland. Ik was hier vrijwillig. Ik heb al aangegeven dat deze medicatie bij mij niet goed werkt. Ik was er heel angstig voor en nu slik ik het weer.
(…)
Ik ben hier in principe tegen mijn wil opgenomen, omdat mijn ouders dat wilden. Ik heb toen medicatie gekregen waardoor ik geflipt ben. Ik heb de biljarttafel kapot gemaakt. Ik wilde mijn kamer schoonmaken met flesjes water. Ik heb een verpleegkundige vastgepakt. Volgens mij heet zij [betrokkene 9]. Daarvoor wil ik mijn excuses aanbieden. Ik heb lang tussen twee separeercellen in gezeten. Toen kwamen er tien politieagenten om mij in de separeercel te krijgen. Ik heb daar een nachtje gezeten. Ik heb heel veel water gedronken. Omdat ik dat niet meer kreeg, heb ik mijn eigen urine gedronken. Ik moet van hen medicatie slikken, terwijl ik CBD wil. U houdt mij voor dat mijn toestand zou kunnen maken dat ik mevrouw [betrokkene 1] niet heb gezien. Ik heb [betrokkene], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] gezien. [betrokkene 10] heeft mij de separeercel uit begeleid.
(…)
U vraagt mij welk nadeel ik hiervan heb ondervonden. Ik heb dwangmedicatie gehad waardoor ik tril.
(…)
Ik wil alles weten: waarom zit ik hier? Ik kreeg een crisismaatregel. Ik slikt allerlei medicatie. Ik werk nog steeds in de psychiatrie als assistent groepsbegeleider bij Mentrum op afdeling IB Gesloten. Ik onderzoek wat er allemaal mis is binnen de psychiatrie. Ik moet telkens water drinken.
(…)
Ik ben het eens met de crisismaatregel, maar de medicatie is het probleem. Je kan mensen geen bepaald medicijn geven als je het zelf nog nooit hebt gebruikt. Ik gaf aan dat de medicatie niet goed bij mij werkte en ik belandde in de separeercel. Ik wil gewoon CBD olie. Ik heb nu een koud voetenbad en ik luister muziek. Ik wil geen medicatie meer slikken, omdat ik daarvan uit mijn plaat ga.. ’
(3.5) Conclusie
Uit de stukken kan naar de mening van verzoeker niet worden afgeleid dat de vrouwelijke psychiater [betrokkene 1] hem in de separeer bezocht heeft en onderzoek heeft gedaan. De burgemeester heeft ook met een mannelijke psychiater gesproken. Wie was dat dan? In ieder geval niet de onafhankelijke psychiater.
Uit de hiervoor genoemde informatie kan naar de mening van verzoeker ook niet blijken dat de begeleidster ter zitting een en ander gezien heeft. Ze verklaart dat de psychiater verzoeker zou hebben gezien, maar ze verklaart niet dat zij het gezien heeft. Waar haar opmerking op gebaseerd is blijkt uit de stukken niet.
Hoe de rechtbank dan ook uit de voorhanden zijnde gegevens heeft kunnen afleiden dat er persoonlijk onderzoek door de psychiater — die overigens kennelijk verbonden is aan dezelfde zorgverlener te weten GGZ inGeest — heeft plaats gevonden, is — gelet op de voorhanden zijnde stukken — onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
dat verzoeker meent dat op grond van het bovenstaande middel de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
dat verweerder tevens verzoeker in incidenteel kassatieberoep toevoeging heeft gevraagd en dat de Raad voor Rechtsbijstand toevoeging heeft verleend onder nr. 3KV5788 d.d. 9 juni 2020 en heeft bepaald dat hij een eigen bijdrage moet betalen van € 798,00 , derhalve zelfs meer dan de € 729,00 die de Raad voor Rechtsbijstand voor een procedure op dit terrein thans wil betalen voor de rechtsbijstand, hoewel het inkomen van verweerder/verzoeker aanmerkelijk verlaagd is sedert 2018 en bovendien rechtsbijstand altijd in dit soort zaken zonder eigen bijdrage voor de betrokkene kon worden verleend, van welke beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand kopie hierbij wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 februari 2020 voorzover betreffende het incidenteel kassatieberoep en het principaal kassatieberoep te verwerpen althans een zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 13 juli 2020
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑07‑2020
Bij 1 tot 10 op de 100 mensen
Advocaten moeten de cliënten ook binnen 24 uur na de melding spreken. Als een cliënt in de separeer zit, kan het altijd geprobeerd worden. Als het dan niet lukt, is het jammer, maar wel geprobeerd.
Beroepschrift 04‑05‑2020
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekers tot cassatie zijn de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE HAARLEM, zetelende te Haarlem, en DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE HAARLEM, zetelende te Haarlem, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Alexanderstraat nummer 10 (2514 JL) te Den Haag ten kantore van mr. M.E. Bruning, die als advocaat bij de Hoge Raad hen/hem in cassatie vertegenwoordigt en dit verzoekschrift indient en heeft ondertekend.
Hierbij wordt door de gemeente Haarlem (hierna te noemen: DE GEMEENTE )1. en, of althans, door de burgemeester van de gemeente Haarlem (hierna te noemen: DE BURGEMEESTER) 2. beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, Familie en Jeugd, locatie Haarlem, gegeven en uitgesproken op 3 februari 2020,3. onder de zaak- en rekestnummers C/15/298173/ FA RK 20-101 en C/15/298743/ FA RK 20/373, naar aanleiding van het beroep als bedoeld in art. 7:6 Wvggz tegen de door de burgemeester op 1 januari 2020 opgelegde crisismaatregel ten aanzien van
verweerder de heer [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats], op dat moment verblijvende in de [verblijfplaats], in de vorige instantie woonplaats gekozen hebbende ten kantore van zijn advocaat mr B.J. de Groot te (2011 MR) Haarlem aan het Kenaupark 17 (hierna te noemen: BETROKKENE).
Verzoekers voeren tegen deze (eind)beschikking aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (MEDE) IN HUN ONDERLINGE VERBAND EN SAMENHANG te lezen redenen.
Het proces-verbaal van de hoorzitting van 23 januari 2020 is nog niet beschikbaar en is opgevraagd. Dezerzijds wordt hierbij het rechtvoorbehouden om naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal het cassatiemiddel te wijzigen dan wel aan te vullen.
Achtergrond4. en essentie van deze zaak en klachten in cassatie
In deze cassatiezaak heeft de burgemeester van de gemeente Haarlem op 1 januari 2020 om 05:46 uur ten aanzien van betrokkene op de voet van art. 7:1 e.v. Wvggz een beschikking crisismaatregel genomen. De medische verklaring van de onafhankelijke psychiater dr. [betrokkene 1] d.d. 1 januari 2020 vermeldde dat betrokkene op 1 januari 2020 om 03:00 uur is onderzocht, toen betrokkene verbleef in een isoleercel van GGZ inGeest, locatie [locatie] waar hij op dat moment vrijwillig was opgenomen (hierna: de zorginstelling). De uitmelding ontving de Raad voor Rechtsbijstand op 2 januari 2020 om 21:41 uur. De piketmelding aan de advocaat van betrokkene is op 3 januari 2020 om 08:24 uur gedaan.
Betrokkene heeft bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 7 januari 2020, op de voet van art. 7:6 Wvggz tegen de door de burgemeester op 1 januari jl. opgelegde crisismaatregel beroep ingesteld en heeft op de voet van art. 10:12 Wvggz verzocht om schadevergoeding toe te kennen. Zijns inziens is deze wet niet in acht genomen bij het nemen van het besluit tot de crisismaatregel omdat — voor zover in cassatie van belang — hij geen gesprek zou hebben gehad met de burgemeester, hij niet kon verifiëren wat de burgemeester aan moeite heeft betracht om betrokkene op 1 januari 2020 te horen als bedoeld in art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz en hij niet binnen 24 uur na de crisismaatregel rechtsbijstand heeft gekregen zoals voorgeschreven in art. 7:2 lid 3 Wvggz.
Bij de, gelijktijdige, mondelinge behandeling van deze verzoeken op 23 januari 2020 in de zorginstelling heeft de burgemeester uiteengezet dat hij in de nacht van 1 januari 2020 zelf veel moeite heeft gedaan om betrokkene te horen, door meerdere pogingen om via het zogenoemde ‘Khonraad-systeem’ het horen tot stand te brengen waarvoor de helpdesk moest worden gebeld vanwege storingen in dat systeem, en door te overleggen met de psychiater van de Crisisdienst die hem liet weten dat betrokkene toen niet kon worden gehoord omdat hij op dat moment wegens agressie in een isoleercel van de zorginstelling zat.
Op grond daarvan heeft de burgemeester vervolgens besloten tot het nemen van de crisismaatregel. Volgens de burgemeester was hiermee zijnerzijds voldoende inzet gepleegd om betrokkene ‘zo mogelijk’ te horen en is dat ook niet gelukt door de opstartproblemen (‘kinderziektes’) met het Khonraad-systeem dat met de inwerkingtreding van de Wvggz net 4 uur operationeel was, en doordat betrokkene vanwege zijn agressie in de isoleercel niet hoorbaar was. De burgemeester heeft daarnaast ter zitting aangevoerd dat het toevoegen van een advocaat als bedoeld in art. 7:2 lid 3 Wvggz ook onderdeel uitmaakt van het geautomatiseerde systeem en doorgaans leidt tot toevoeging van de advocaat, en hier de vertraging in de toevoeging van rechtsbijstand kan hebben samengehangen met de inwerkingtreding van de Wvggz.
Voor zover in cassatie van belang, achtte de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel gedeeltelijk gegrond voor wat betreft art. 7:1 lid 3 onder b Wvggz (horen) en art. 7:2 lid 3 Wvggz (rechtsbijstand) en heeft zij de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de schade van betrokkene die naar billijkheid is vastgesteld op een totaalbedrag van € 225,--. Daartoe overwoog de rechtbank, onder meer, het volgende:
‘5.2
De burgemeester heeft betrokkene niet gehoord, omdat het Khonraad-systeem in de nacht van oud en nieuw kinderziektes vertoonde. De burgemeester heeft alles in het werk gesteld om de belemmeringen weg te nemen. Dat dit er niet toe heeft geleid dat hij betrokkene heeft kunnen horen, behoort tot de risicosfeer van de overheid en daarmee van de gemeente. Dit wordt niet anders doordat de burgemeester telefonisch contact heeft gehad met een psychiater van de accommodatie waar betrokkene reeds op vrijwillige basis verbleef, die hem meedeelde dat betrokkene in de separeercel was geplaatst en te agressief was om te horen. De burgemeester heeft de taak betrokkene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Hiertoe staan hem meerdere middelen ter beschikking, zoals het zelf naar de accommodatie gaan om met betrokkene in gesprek te gaan of een medewerker van de accommodatie te vragen telefonisch verbinding met betrokkene te faciliteren — al dan niet via de luidspreker — zodat hij hem kan horen over de te nemen maatregel. De agressie van betrokkene, die reeds in een isoleercel was geplaatst, staat daaraan niet in de weg. De burgemeester had er ook voor kunnen kiezen betrokkene op een later moment te horen. Het gaat erom dat betrokkene de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord. Als betrokkene dit niet wil, dan hoeft het niet. De burgemeester moet moeite doen betrokkene te horen en mag er niet licht vanuit gaan dat het horen niet mogelijk is. In het geval van betrokkene was dit te meer van belang nu hij op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, aldaar in een separeercel werd geplaatst nadat hij was ‘geflipt’ en vervolgens met een crisismaatregel werd geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester zich er zelf van moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Dit maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt gegrond zal verklaren.
5.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de crisismaatregel op 1 januari 2020 om 05.46 uur is verleend door de burgemeester. Uit artikel 7:2 lid 3 Wvggz volgt dat de burgemeester binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorgdraagt dat betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat indien betrokkene geen advocaat heeft, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft. Niet is gebleken dat betrokkene bedenkingen heeft geuit tegen bijstand van een advocaat. Dit maakt dat betrokkene op 2 januari 2020 vóór 05.46 uur moest zijn voorzien van bijstand van een advocaat. Uit de stukken blijkt dat de uitmelding pas op 2 januari 2020 om 21.41 uur door de Raad voor Rechtsbijstand is ontvangen. Omdat dit tijdstip gelegen is na 20.00 uur, heeft dat tot gevolg dat de Raad voor Rechtsbijstand pas de volgende ochtend een piketmelding heeft kunnen laten uitgaan. Deze piketmelding heeft er uiteindelijk toe geleid dat de huidige advocaat op 3 januari 2020 om 08.24 uur is verzocht om betrokkene bij te staan omdat er een korte tijd wordt gewacht om de stamadvocaat in de gelegenheid te stellen de melding te accepteren. Toen deze de melding niet accepteerde, is de piketmelding doorgeleid naar de advocaat die betrokkene thans bijstaat. Al met al is betrokkene ruim een etmaal te laat voorzien van een advocaat. De burgemeester heeft aangevoerd dat het toevoegen van een advocaat deel uitmaakt van het geautomatiseerde systeem en doorgaans leidt tot de toevoeging van de advocaat. Dat de toevoeging van een advocaat in het huidige geval te lang op zich heeft laten wachten, kan uiteraard samenhangen met de inwerkingtreding van de Wvggz.
Naar het oordeel van de rechtbank blijft het de volle verantwoordelijkheid van de burgemeester om ervoor zorg te dragen dat een betrokkene daadwerkelijk binnen 24 uur wordt voorzien van een advocaat. Dit klemt te meer, nu de burgemeester bij het nemen van zijn beschikking is gestuit op de kinderziektes van het Khonraad systeem en dus extra waakzaam moest zijn op de juiste tenuitvoerlegging van de crisismaatregel. De burgemeester had zich er zelf van dienen te verzekeren dat betrokkene binnen 24 uur werd bijgestaan door een advocaat. De desbetreffende gang van zaken leidt dan ook tot een schending van artikel 7:2 lid 3 Wvggz. De rechtbank zal het beroep op dit punt dan ook eveneens gegrond verklaren.’
De gemeente en de burgemeester kunnen zich niet verenigen met deze beschikking van de rechtbank en voeren hiertegen, ten behoeve van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling onder de sinds 1 januari 2020 geldende Wvggz, de volgende, ook in samenhang te beoordelen, DRIE ONDERDELEN met rechts- en motiveringsklachten aan.
1.1
- a.
Door in rov. 5.2 te oordelen op de wijze en gronden als zij daar heeft gedaan, heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de eis van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan ‘nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord’. Immers, haar uitgangspunt dat het de taak is van de burgemeester de betrokkene (steeds) ‘in de gelegenheid te stellen te worden gehoord’ (i) door zelf naar de locatie te gaan om met de betrokkene in gesprek te gaan, (ii) door hem, met tussenkomst van een medewerker van de locatie telefonisch — met/zonder luidspreker — te horen of (iii) door hem bij tijdelijke onmogelijkheid op een later moment alsnog zelf te horen, waarbij de burgemeester zelf zich ervan moet vergewissen als de betrokkene niet gehoord wil worden, en de burgemeester daarom ‘moeite’ moet doen om hem te horen en ‘niet licht’ ervan mag uitgaan dat dit niet mogelijk is, stelt te zware eisen aan de taak van de burgemeester en aan de daarmee verbonden hoorplicht bedoeld in art. 7:1 lid 3 aanhef en onder b Wvggz.
Zoals uit de parlementaire toelichting tot art. 7:1 lid 3 aanhef en onder b volgt, is de zinsnede dat de burgemeester de betrokkene ‘zo mogelijk’ in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, in de wet opgenomen naar aanleiding van het advies van GGZ NL om de verplichting voor de burgemeester de betrokkene te horen voordat hij een beslissing neemt over het verzoek voor een crisismaatregel af te zwakken omdat het ‘gelet op de tijdsdruk waaronder een crisismaatregel moet worden genomen niet werkbaar’ werd geacht om de betrokkene, steeds, te horen (MvT, kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, blz. 79). De rol van de burgemeester is volgens de wetgever niet gewijzigd ten opzichte van diens rol in de regeling voor de inbewaringstelling zoals neergelegd in art. 20 tot en met 26 van de tot januari 2020 geldende Wet Bopz (Nota, kamerstukken II 2013–2014, 32 399, nr. 9, blz. 28):
‘Onder de Wet bopz wordt de burgemeester benaderd door een arts van een crisisdienst bij de GGZ, welke door een derde — vaak de politie — is gewaarschuwd dat iemand geestelijk verward is. De dienstdoende arts (meestal een psychiater) van de crisisdienst beoordeelt betrokkene op de plaats waar hij is, bijvoorbeeld thuis of op het politiebureau. Vindt de arts een inbewaringstelling nodig, dan vult hij een geneeskundige verklaring in. Hij toetst daarbij of is voldaan aan de criteria die de Wet bopz daarvoor stelt. Hierbij wordt gekeken naar het belang van betrokkene in relatie tot het gevaar dat hij veroorzaakt. De arts stuurt de geneeskundige verklaring naar de burgemeester. Deze beslist over de inbewaringstelling met inachtname van de diverse rechtsbeginselen en wettelijke criteria. De burgemeester gaat daarbij meestal niet zelf bij de betrokkene langs, maar baseert zijn oordeel op de geneeskundige verklaring. Hij vult de ‘beschikking van de burgemeester inhoudende een last tot inbewaringstelling’ in als hij een inbewaringstelling noodzakelijk acht en de betrokkene niet wil meewerken. De burgemeester moet er vervolgens voor zorgen dat betrokkene binnen 24 uur nadat de ‘last tot inbewaringstelling’ is afgegeven een advocaat heeft. Als de burgemeester een inbewaringstelling afgeeft, dan informeert hij (als dat kan) de echtgenoot, eventuele wettelijk vertegenwoordiger en de naaste familie van de betrokkene. Na afgifte van een inbewaringstelling wordt de betrokkene binnen 24 uur naar een GGZ-instelling gebracht. De rol van de burgemeester wijzigt in het onderliggende wetsvoorstel niet. Een ieder kan bij de burgemeester een gemotiveerd verzoek indienen om een crisismaatregel te nemen. Ter voorbereiding van het nemen van de crisismaatregel draagt de burgemeester zorg voor een medische verklaring van een arts over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. De burgemeester kan een crisismaatregel nemen indien hij van oordeel is dat voldaan is aan de criteria zoals in het wetsvoorstel worden gesteld. Uiteraard informeert hij onverwijld betrokkene, diens vertegenwoordiger en advocaat.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
Naar aanleiding van kamervragen over de haalbaarheid van de ‘hoorplicht’ van de burgemeester onder de Wvggz — waar het in de praktijk vaak gaat om situaties buiten kantooruren — en de mogelijkheid te komen tot nadere besluitvorming in een later stadium — bijv. volgende dag of na een weekend — is de in (de voorloper van) art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, geformuleerde ‘hoorplicht’ als volgt nader toegelicht (Nota, kamerstukken II 2013–2014, 32 399, nr. 9, blz. 29):
‘(…) Het is in de regel niet, dan wel heel moeilijk, mogelijk om in crisissituaties pas in een later stadium tot beslissingen te komen. Uit de aard van de zaak moet meestal direct en acuut worden opgetreden. In de praktijk wordt het digitale systeem ‘Bopz-online’ door veel burgemeesters gebruikt. Dit systeem vergemakkelijkt de procedure rond het aanvragen van een inbewaringstelling. Desondanks is het in de praktijk vaak niet mogelijk dat de burgemeester zelf betrokkene hoort alvorens hij zijn beslissing neemt. Mede naar aanleiding van het advies van GGZ Nederland is de verplichting voor de burgemeester om betrokkene te horen, voordat hij een beslissing neemt over het verzoek voor een crisismaatregel, in artikel 7:6 afgezwakt. GGZ Nederland acht het, gelet op de tijdsdruk waaronder een crisismaatregel moet worden genomen, niet werkbaar om betrokkene altijd eerst te moeten horen. Het tweede lid, onderdeel b, bepaalt daarom nu dat de burgemeester, betrokkene15 ‘zo mogelijk’ in de gelegenheid stelt om te worden gehoord.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
In de tweede nota van wijziging die de bepaling onderbracht art. 7:1 lid 3 onder b, heeft de wetgever over de hoorplicht van de burgemeester, naar aanleiding van de door de VNG en het Nederlands genootschap van burgemeester geuite bezwaren, benadrukt dat het horen ‘ten goede’ moet komen ‘aan de zorg voor de betrokken burger’ en ‘praktisch haalbaar’ moet zijn (kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, blz. 123):
‘Het gaat er immers om dat betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. Verder is in de toelichting bij artikel 7.1, derde lid, (…) nog benadrukt dat het horen alleen plaats dient te vinden voor zover dat mogelijk is. Dit alles neemt niet weg dat de burgemeester wel moeite moet doen om betrokkene te horen voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Dit is voor betrokkene van belang omdat de crisismaatregel vergaand in diens leven kan ingrijpen. Met het wetsvoorstel wordt bovendien ook de mogelijkheid geschapen om aan betrokkene tijdelijk verplichte zorg te verlenen indien dat noodzakelijk is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een crisismaatregel zal worden getroffen. Die verplichte zorg kan dus meteen worden geboden. Er hoeft daarmee niet te worden gewacht tot er gelegenheid is geboden om te worden gehoord.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
In de toelichting bij art. 7:1 lid 3 Wvggz is daarop benadrukt dat de burgemeester de betrokkene ‘zo mogelijk’ in de gelegenheid moet stellen te worden gehoord en dat als hij dat niet wil, de burgemeester niet hem hoeft te horen (blz. 173) maar wel
‘(…) dient moeite te doen om betrokkene te horen, hij mag er niet te licht vanuit gaan dat zulks niet mogelijk is. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt zulks. Overigens hoeft het horen niet per se door de burgemeester (of in mandaat door een wethouder) zelf plaats te vinden, maar kan dit ook om praktische redenen plaatsvinden in opdracht van de burgemeester door de instantie waar betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt. Ook hoeft [dit] niet op een zitting of soortgelijke bijeenkomst te gebeuren, het zal van de omstandigheden afhangen of en hoe dit kan. Wanneer het niet mogelijk is betrokkene te horen wordt dit met redenen omkleed aangegeven in het besluit. Overigens kan, indien betrokkene een crisiskaart heeft, deze kaart de wensen en voorkeuren van betrokkene duidelijk maken, waarmee bij voorbereiding en uitvoering van de crisismaatregel rekening dient te worden gehouden. Op deze wijze wordt de stem van betrokkene in de procedure toch gehoord.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
Volgens de uit deze parlementaire stukken blijkende bedoeling van de wetgever is de hoorplicht voor de burgemeester in art. 7:1 lid 3 onder b Wvggz niet zodanig dat hij de betrokkene steeds in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord, en onder de zinsnede ‘zo mogelijk’ wordt verstaan dat het horen van de betrokkene ‘alleen’ dient plaats te vinden ‘voor zover dat mogelijk is’, waarmee is bedoeld dat de burgemeester daarvoor moeite moet doen ‘voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is’. Of en hoe het voor de burgemeester mogelijk is de betrokkene te horen, zal alsdan af van de omstandigheden van het geval.
Gelet op het voorgaande is onjuist dat, zoals de rechtbank tot uitgangspunt nam, de burgemeester volgens art. 7:1 lid 3, onder b, Wvggz steeds de betrokkene in de gelegenheid moet stellen te worden gehoord en bij onmogelijkheid kan kiezen ‘op een later moment’ te horen (oordeel subiii) alvorens zijn beslissing te nemen. Aldus miskende de rechtbank dat de crisismaatregel als een ‘tijdelijke noodmaatregel’ is gericht op zo spoedeisende gevallen waarin voor de betrokkene sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar dat oplegging van de crisismaatregel rechtvaardigt, en de burgemeester in crisissituaties daartoe ook zal moeten kunnen besluiten in de gevallen waar het niet mogelijk is dat de burgemeester zelf de betrokkene hoort, wat de burgemeester dan in zijn besluit ‘met redenen omkleed’ zal moeten aangeven.
Het voorgaande strookt ook met het bepaalde in art. 4:11 Awb dat de burgemeester als ‘bestuursorgaan’ in het kader van de zorgvuldige bestuurlijke voorbereiding van zulke besluiten (artt. 3:2, 3:3 en 3:9 Awb) de toepassing van art. 4:8 Awb (algemene hoorplicht) achterwege kan laten voor zover ‘de vereiste spoed zich daartegen verzet’. Dat de burgemeester de onmogelijkheid de betrokkene te horen in zijn besluit ‘met redenen omkleed’ aangeeft, vloeit voort uit de motiveringsplicht van art. 3:46 Awb.5.
- b.
Waar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich ervan moest vergewissen dat betrokkene niet gehoord ‘wilde’ worden, en hij niet ‘licht’ mocht aannemen dat het horen in een gegeven situatie onmogelijk was, nu hij steeds ‘moeite’ moet doen om betrokkene te horen door zelf naar de locatie te gaan voor een gesprek of door hem met hulp van een begeleider zelf telefonisch te horen (oordelen subiieniii), miskende de rechtbank verder dat, naar de bedoeling van de wetgever, het horen niet per se door de burgemeester zelf hoeft plaats te vinden maar dit ook kan plaatsvinden ‘in opdracht van de burgemeester door de instantie waar betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt’.
‘Overigens ziet dit uitgangspunt eraan voorbij dat hij krachtens art. 7:1 lid 2 Wvggz aan een wethouder mandaat kan verlenen voor het nemen van een crisismaatregel (MvT, kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, blz. 81):
‘(…) Artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat bevoegdheden niet kunnen worden gemandateerd als de wet of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Algemeen wordt aangenomen dat bij beslissingen tot vrijheidsbeneming of ingrijpende beperkingen van andere grondrechten de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaat. Aangezien van een burgemeester niet verwacht kan worden dat hij het gehele jaar 24 uur per dag beschikbaar is voor het nemen van een crisismaatregel, is het noodzakelijk dat deze taak van de burgemeester kan worden waargenomen tijdens zijn afwezigheid of ziekte. Artikel [7:1 lid 2] maakt het daarom mogelijk dat een wethouder mandaat kan worden verleend om in naam van de burgemeester een crisismaatregel te nemen.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.’
Aldus kan de burgemeester, of bij mandaat de wethouder, buiten de organisatie van de gemeente ook ‘de instantie waar betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt’opdracht geven om de betrokkene te horen en hem daarvan verslag uit te brengen dat kan worden meegenomen in zijn besluit over de op te leggen crisismaatregel. Mocht bij navraag door de burgemeester binnen de organisatie van deze instantie blijken dat de betrokkene, zoals hier, buiten staat is om te worden gehoord, moet de burgemeester daarvan kunnen uitgaan voor het nemen van de crisismaatregel.
1.2
- a.
Daarmee, of daarnaast, zijn de hiervóór bestreden oordelen in rov. 5.2 rechtens onjuist en onbegrijpelijk waar de rechtbank in het kader van haar beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel in de aldaar gegeven omstandigheden, in onderlinge verband en samenhang beschouwd, geen bepalend c.q. beslissend gewicht heeft toegekend aan de situatie dat gezien het tijdstip in de nacht van oud en nieuw op 1 januari 2020 de burgemeester niet zelf naar de zorginstelling ging om betrokkene te horen maar na aanhoudende storing van het Khonraad-systeem hij telefonisch contact heeft opgenomen met de psychiater van het Crisisteam die meldde dat betrokkene toen in de ‘separeercel’ zat en te agressief was om te horen. Deze feiten en omstandigheden wettigen immers geen andere gevolgtrekking dan dat de burgemeester niet ‘licht’ ervan uitging dat horen niet mogelijk was, en juist
moeite heeft gedaan om betrokkene te horen ‘voor zover’ ‘redelijkerwijs mogelijk’ was, maar dit vanwege diens plaatsing in de isoleercel en agressie toen onmogelijk was. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester rechtens voldoende ‘moeite’ gedaan om, gelet op het nachtelijke tijdstip, betrokkene te kunnen horen en heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen komen tot zijn beslissing dat onmogelijk, c.q. niet ‘haalbaar’, was hem in de gegeven situatie in de accommodatie te horen.
- b.
Waar de rechtbank van oordeel was dat de burgemeester in de gegeven situatie ‘licht’ ervan was uitgegaan dat het horen van betrokkene toen niet mogelijk was, is dat oordeel ook onbegrijpelijk. Immers, vaststaat dat de burgemeester, pas na de vergeefse pogingen via het Khonraad-systeem, de constatering dat betrokkene niet kon worden gehoord, heeft gebaseerd op zijn telefonisch overleg met de psychiater van de Crisisdienst die meldde dat betrokkene in de separeercel zat en ‘te agressief’ was om te worden gehoord. Deze feiten wettigen geen andere gevolgtrekking dan dat de burgemeester niet ‘licht’ ervan is uitgegaan dat het niet mogelijk was om betrokkene te horen. Hieraan doet niet af, zoals de rechtbank in aanmerking nam, dat betrokkene daarvóór ‘op vrijwillige basis’ in die accommodatie verbleef. Voor het niet kunnen horen was immers toen juist beslissend dat hij in de isoleercel zat en volgens de psychiater van de Crisisdienst te agressief was om te kunnen horen.
- c.
De oordelen van de rechtbank dat de agressie van betrokkene, waarvoor hij in de isoleercel zat, op dat moment niet eraan in de weg stond dat de burgemeester naar de zorginstelling had kunnen gaan om betrokkene in een gesprek te horen of met tussenkomst van een medewerker telefonisch — zoals via de luidspreker — had kunnen horen (rov. 5.2), zijn ook onbegrijpelijk. Deze oordelen gaan eraan voorbij dat betrokkene toen juist in de ‘separeercel’ zat omdat hij agressief was, en volgens de mededeling van de psychiater aan de burgemeester ‘te agressief was om te horen’.
1.3
Gezien vorenstaande heeft de rechtbank in rov. 5.2 ten onrechte en onbegrijpelijk geconcludeerd dat de burgemeester in de gegeven situatie zich ervan had moeten vergewissen dat betrokkene niet gehoord ‘wilde’ worden, en zijn beroep daarom in zoverre gegrond was, c.q. diende te worden verklaard.
2
Gegrondbevinding van (één of meer) klachten van middelonderdeel 1 betekent dat ook de — op de oordelen in rov. 5.2 — voortbouwende oordelen in rov. 5.4 t/m 5.6 en de beslissing tot veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de schade van betrokkene op de voet van art. 10:12 lid 1 Wvggz niet in stand kunnen blijven en dat de beschikking van de rechtbank in zoverre zal moeten worden vernietigd.
3
Bovendien, of althans, heeft de rechtbank in rov. 5.3 en 5.4, op de wijze en gronden als zij daar heeft gedaan, ten onrechte en onbegrijpelijk geoordeeld en beslist dat, nu de burgemeester niet binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor heeft kunnen zorgdragen dat betrokkene werd bijgestaan door een advocaat, hij vanwege schending van art. 7:2 lid 3 Wvggz aanspraak heeft op schadevergoeding op de voet van art. 10:12 lid 1 Wvggz. Voor zover hier van belang, kan betrokkene volgens deze wetsbepaling ‘indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel’ de rechtbank verzoeken om schadevergoeding door de gemeente.
Vaststaat dat nà de op 1 januari 2020 genomen crisismaatregel de burgemeester niet binnen de 24 uur ervoor heeft kunnen zorgdragen dat hij bijstand van een advocaat kreeg. Aldus is niet voldaan aan het voorwaarde in art. 10:12 lid 1 Wvggz dat ‘de wet niet in acht is genomen bij het nemen van’ de crisismaatregel reden waarom betrokkene op grond van die wetsbepaling géén recht heeft op schadevergoeding.
Dat art. 7:2 lid 3 Wvggz was geschonden, betekent niet dat het voorafgaand besluit van de burgemeester om de crisismaatregel te nemen, onrechtmatig is (geworden). Hieraan doet niet af dat naar het oordeel van de rechtbank in rov. 5.4 ‘het voorschrift tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene in artikel 7:2 lid 3 Wvggz niet alleen strekt tot het door de advocaat aangevoerde nadeel voor betrokkene [d.w.z. tijdige advisering over de crisismaatregel c.q. tijdelijk verplichte zorg en verlenging van de crisismaatregel], maar ook, en zelfs juist tot de rechtsbijstand op het moment waarop de betrokkene in de meest hulpeloze toestand verkeert, namelijk aan het begin van de crisismaatregel.’ Deze door de rechtbank vermelde omstandigheden zien alle op de situatie bij betrokkene ná c.q. ‘aan het begin van’ de crisismaatregel en behelzen géén schending van voorschriften die de burgemeester ‘bij het nemen van’ de crisismaatregel in acht moest nemen.6. De rechtbank heeft het vorenstaande miskend door op grond daarvan, buiten het bepaalde van art. 10:12 lid 1 Wvggz, vast te stellen en oordelen dat betrokkene in dit geval niettemin (ook) wegens de schending van art. 7:2 lid 3 Wvggz recht heeft op schadevergoeding van de gemeente voor de periode van drie dagen (rov. 5.4).
Conclusie
Op voormelde gronden vraagt de gemeente de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, Familie en Jeugd, locatie Haarlem, gegeven en uitgesproken op 3 februari 2020, onder de zaak- en rekestnrs. C/15/298173/ FA RK 20-101 en C/15/298743/ FA RK 20/373, voor zover hiervóór bestreden, te vernietigen met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Den Haag, 4 mei 2020
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑05‑2020
De gemeente is immers, in de beschikking veroordeeld tot vergoeding van de begrote, door betrokkene geleden, schade.
De burgemeester is het bestuursorgaan wiens (primair) besluit tot crisismaatregel voorwerp is van de beroepsprocedure waarin de rechtmatigheid van de opgelegde crisismaatregel ter toetsing voorligt, en daarom als belanghebbende kan gelden.
zie rovv. 2, 5.1 en 5.4 van de bestreden beschikking.
Zie nader W.J.A.M. Dijkers, ‘Wie hoort de Wvggz-burgemeester?’, NJB 2019/14, blz. 946–953 i.h.b. par. 3.1 t/m 3.4 en C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg (PWS nr. 12) 2020/2.2.1 met verdere gegevens.
Zie ook Rb Gelderland 7 februari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:795 en Rb Rotterdam 2 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2007. Zie in andere zin bijv. Rb Overijssel 10 maart 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1275.