Vgl. HR 29 maart 2005, LJN AS5999, NS 2005/204. Zie ook: Melai/Groenhuijsen, Wetboek van Strafvordering, aant. 9.4 op art. 427 (bewerkt door M.K.T. Tjiong, bij t/m 1 oktober 2006).
HR (A-G), 06-03-2012, nr. 09/05104
ECLI:NL:PHR:2012:BS1716
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
06-03-2012
- Zaaknummer
09/05104
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BS1716
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BS1716, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BS1716
Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2011
Conclusie 06‑03‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 8 december 2009 door het gerechtshof te Amsterdam wegens ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van 250 euro subsidiair vijf dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
In de door mij op 30 augustus 2011 genomen conclusie heb ik geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn cassatieberoep, gelet op de hoogte van de opgelegde geldboete betreffende de overtreding. Ten onrechte is daarbij geen acht geslagen op de schadevergoedingsmaatregel die door het hof in het arrest betreffende de overtreding tevens is opgelegd. Deze schadevergoedingsmaatregel moet immers opgevat worden als een maatregel in de zin als bedoeld in art. 427, lid 2, onder b Sv, zodat tegen het bestreden arrest wel cassatie open staat.1. Ik bespreek in deze aanvullende conclusie daarom alsnog de in de schriftuur voorgestelde middelen.
4.
Het eerste middel klaagt dat de vordering wijziging tenlastelegging is toegestaan terwijl de vordering impliceert dat een geheel ander en andersoortig feit aan verdachte is tenlastegelegd.
5.
Bij inleidende dagvaarding is aan verdachte tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], werkzaam bij de Regiopolitie Amsterdam Amstelland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op een bromfiets in de richting van [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] is gereden, waarna hij, verdachte, gas heeft gegeven en/of (met aanzienlijke snelheid) om [verbalisant 2] is heen gereden en/of (vervolgens) (met die aanzienlijke snelheid) tegen [verbalisant 1] is aangereden;
(artikel 304 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend met een bromfiets tegen [verbalisant 1] is aangereden, waardoor voornoemde [verbalisant 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)’
6.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een op schrift gestelde wijziging van de tenlastelegging zal worden toegelaten. Zij heeft gevorderd dat als meer subsidiair feit art. 6 WVW 1994 aan de tenlastelegging zal worden toegevoegd en als meest subsidiair feit art. 5 WVW 1994. Deze vordering luidt als volgt:
‘dat aan het telastegelegde het volgende meer subsidiair en meest subsidiair wordt toegevoegd:
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets/snorfiets/scooter),
daarmede rijdende over de weg, (een fietspad aan) de Vrijheidslaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam,
- —
een stopteken te negeren van (een) politieambtena(a)r(en) ([verbalisant 2] en/of [verbalisant 1]) en/of
- —
(— nadat hij eerst snelheid had verminderd —) zijn snelheid te vermeerderen/gas te geven toen hij de politieambtena(a)r(en) (zeer) (nabij) was genaderd en/of
- —
zijn bromfiets/snorfiets/scooter (met verhoogde snelheid) naar links te sturen om politieambtenaar [verbalisant 2] heen en/of
- —
bij het maken van de stuurmanoeuvre naar links en/of het vervolgen van zijn weg geen/onvoldoende controle te houden over zijn bromfiets/snorfiets/scooter en/of
- —
zijn snelheid niet zodanig te regelen, dat hij in staat was zijn bromfiets/snorfiets/scooter tot stilstand te brengen (binnen de afstand waarover hij de weg/het fietspad kon overzien),
waardoor er een aanrijding/botsing is ontstaan tussen hem, verdachte, en politieambtenaar [verbalisant 1] (die zich in de nabijheid van politieambtenaar [verbalisant 2] bevond),
waardoor een ander (genaamd [verbalisant 1]) zwaar lichamelijk letsel (te weten een (zware) hersenschudding en/of een of meer kneuzingen en/of een of meer wond(en) (op de benen)), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Meest subsidiair:
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (bromfiets/snorfiets/scooter), daarmee rijdende op de weg, (een fietspad aan) de Vrijheidslaan,
- —
een stopteken heeft genegeerd van (een) politieambtena(a)r(en) ([verbalisant 2] en/of [verbalisant 1]) en/of
- —
(— nadat hij eerst snelheid had verminderd —) zijn snelheid heeft vermeerderd/gas heeft gegeven toen hij de politieambtena(a)r(en) (zeer) (nabij) was genaderd en/of
- —
zijn bromfiets/snorfiets/scooter (met verhoogde snelheid) naar links heeft gestuurd om politieambtenaar [verbalisant 2] heen en/of
- —
bij het maken van de stuurmanoeuvre naar links en/of het vervolgen van zijn weg geen/onvoldoende controle heeft gehouden over zijn bromfiets/snorfiets/scooter en/of
- —
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was zijn bromfiets/snorfiets/scooter tot stilstand te brengen (binnen de afstand waarover hij de weg/het fietspad kon overzien),
waardoor er een aanrijding/botsing is ontstaan tussen hem, verdachte, en politieambtenaar [verbalisant 1] (die zich in de nabijheid van politieambtenaar [verbalisant 2] bevond),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;’
7.
De raadsman heeft het hof verzocht deze vordering af te wijzen en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
‘de aanvankelijke beschuldiging luidde dat cliënt opzettelijk [verbalisant 1] zou hebben gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met die opzet met een bromfiets in de richting van [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] te zijn gereden en daarbij gas te hebben gegeven en om [verbalisant 2] is heen gereden en met die aanzienlijke snelheid tegen [verbalisant 1] is gereden subsidiair dat cliënt opzettelijk mishandelend met zijn bromfiets tegen [verbalisant 1] is aangereden waardoor deze pijn of letsel heeft bekomen.
De thans gevorderde ‘wijziging ’ telastelegging is feitelijk geen gewijzigde telastelegging maar een ‘aanvullende ’ telastelegging waarbij het Openbaar Ministerie Uw Hof verzoekt de beschuldigingen aan het adres van cliënt uit te breiden met een tweetal varianten van een schuld misdrijf ten aanzien van gedrag op de weg
Dit zijn andere feiten in de zin van art. 68 Wetboek van Strafrecht en toewijzing van de vordering zou impliceren dat cliënt zich slechts in één aanleg zou kunnen verdedigen tegen deze nieuwe beschuldigingen.
Indien het Openbaar Ministerie van oordeel is dat cliënt zich op de als in de vordering wijziging telastelegging omschreven wijze schuldig heeft gemaakt aan roekeloos verkeersgedrag of het in gevaar brengen van het verkeer op de weg, had het het Openbaar Ministerie vrijgestaan deze beschuldigingen aan cliënt kenbaar te maken in een nieuwe, andere telastelegging, aan te brengen bij de rechter in eerste aanleg, in casu de kinderrechter.
Ik verzoek u de vordering wijziging telastelegging af te wijzen.’
8.
Na beraad in raadkamer wijst het hof de vordering toe en beveelt dat de tenlastelegging wordt gewijzigd als omschreven in de vordering. Met toestemming van verdachte en diens raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
9.
In (de toelichting op) het middel wordt aangevoerd dat de tenlastelegging door de vordering is uitgebreid met een ander feit dan bedoeld in art. 68 Sr. De oorspronkelijk tenlastegelegde (poging) opzettelijke (zware) mishandeling met een bromfiets wordt immers uitgebreid met het verwijt dat verdachte als bestuurder van een bromfiets daarmee zo onvoorzichtig over een weg heeft gereden dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
10.
De bij een beoordeling van een vordering wijziging tenlastelegging aan te leggen maatstaf is of de in de aanvankelijke tenlastelegging opgenomen gedraging hetzelfde feit in de zin van art. 313, tweede lid, Sv in verbinding met art. 68 Sr oplever als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging opgenomen gedraging. De Hoge Raad verduidelijkt de betekenis van het begrip ‘ hetzelfde feit ’ in de zin van art. 68 Sr als volgt:2.
‘2.9.1.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘ hetzelfde feit ’, dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
- (A)
De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
- (i)
de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- (ii)
de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
- (B)
De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
2.9.2.
Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr.’.
11.
Annotator N. Keijzer verbond aan een arrest uit 2007 de voorzichtige conclusie dat de Hoge Raad aan de regel dat de strekking van de desbetreffende bepalingen niet wezenlijk mag verschillen, niet zwaar tilt.3. Of er zich tussen de gedragingen een wezenlijke samenhang voordoet in het handelen en de schuld van de verdachte, dat is kennelijk waar het wezenlijk om gaat, aldus zijn samenvatting van de toenmalige stand van zaken. Daarna is in HR 1 februari 2011, LJN BM9102 niet zonder reden toch vastgehouden aan de betekenis die in dit verband moet worden toegekend aan de juridische aard van de feiten. Vuistregel is dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr. In het licht van de aan te leggen maatstaf komt het in dit geval vooral aan op de beoordeling van de verschillen in de juridische aard van de van de feiten en/of in de gedragingen.
12.
De oorspronkelijke tenlastelegging bevat commune delicten, die feitelijk zijn gesitueerd in een verkeerssituatie. Bij deze delicten, poging tot zware mishandeling, dan wel het voltooide delict mishandeling, staat het rechtsgoed van de bescherming van de lichamelijke integriteit centraal. De gevorderde wijziging ziet op verkeersdelicten, waarvan de strafbaarstelling het rechtsgoed van de verkeersveiligheid dient. Dat de verkeersveiligheid, niet in de laatste plaats, ook dienstbaar is om de lichamelijke integriteit van verkeersdeelnemers te beschermen, staat buiten kijf.
13.
De oorspronkelijke tenlastelegging behelst doleuze misdrijven. De gevorderde wijziging houdt een culpoos misdrijf in, als ook een overtreding. Dergelijke belangrijke verschillen hoeven er op zichzelf genomen niet aan in de weg te staan om onder omstandigheden toch te kunnen spreken van voldoende verwantschap in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen. In de rechtspraak is niet uitgesloten dat door een wijziging van de tenlastelegging een lichtere subsidiaire schuldvariant als alternatief wordt toegevoegd aan een opzetverwijt.4. Zelfs is de toevoeging van het woord opzet onder omstandigheden toegestaan, zodat een oorspronkelijk tenlastegelegde overtreding mocht worden veranderd in een misdrijfverwijt.5. Een wijziging van de tenlastelegging die neerkomt op de toevoeging van een subsidiaire omschrijving die een overtreding betreft onder een oorspronkelijk tenlastegelegd opzetmisdrijf, hoeft ook niet strijdig te zijn met de hiervoor omschreven vuistregel.
14.
In de uitleg van de Hoge Raad wordt ook betekenis gehecht aan de toepasselijke sancties. Opgemerkt kan worden dat de strafmaxima die gelden voor de oorspronkelijk tenlastegelegde feiten en die voor de in de wijziging geformuleerde verwijten uiteen lopen. Beslissend hoeft dat niet te zijn. Voor een poging tot zware mishandeling van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening staat een maximum van acht jaren gevangenisstraf. Maar op de mishandeling van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zonder dat ernstig letsel volgt, staat maximaal de helft daarvan. Op het delict van art. 6 WVW staat maximaal drie jaar bij roekeloosheid of anders een jaar en zes maanden gevangenis, telkens indien sprake is van gevolgd letsel (art 175 WVW). De overtreding van art. 5 WVW wordt bedreigd met maximaal twee maanden hechtenis. Dat het gaat om telkens lagere maxima is in de context van art 313 Sv, meen ik, minder bezwaarlijk dan wanneer het omgekeerde het geval zou zijn.
15.
Niet onbelangrijk is dat een verdere vergelijking van de mogelijke sancties een overeenkomst oplevert, waaruit verwantschap blijkt. Een poging tot zware mishandeling gepleegd als bestuurder van een motorrijtuig kan, zoals ook het geval is met betrekking tot de art. 6 en art. 5 WVW (zie art. 179 WVW) worden gestraft met ontzegging van de rijbevoegdheid (art. 179a WVW). Daarin komt tot uitdrukking dat ook in juridische zin zware mishandeling, gepleegd (in een verkeerssituatie) door een bestuurder van een motorrijtuig verwantschap vertoont met bepaalde wegenverkeersdelicten, omdat door de toepasselijke sancties een relatie wordt gelegd met het rechtsgoed van de verkeersveiligheid.
16.
In het licht van voorgaande overwegingen meen ik dat het hof zonder blijk te geven van een verkeerde rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk heeft kunnen oordelen dat de wijziging van de tenlastelegging, gelet op de feitelijke toedracht, niet wezenlijk uiteenloopt en tevens dat de verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in art. 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die naar art. 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is. Het middel faalt.
17.
Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring door het hof van het meest subsidiair tenlastegelegde tegenstrijdig is met motivering van de vrijspraak van met name het meer subsidiaire feit.
18.
Ten aanzien van de vrijspraak van de meer subsidiair tenlastegelegde overtreding van art. 6 WVW 1994 heeft het hof het volgende overwogen:
‘Naar het oordeel van het hof is voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan eveneens dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep valt naar het oordeel van het hof niet uit te sluiten dat politieambtenaar [verbalisant 1], die zich van het gebeuren zelf niets meer kan herinneren, een onverhoedse beweging naar de het stopteken negerende verdachte toe heeft gemaakt teneinde deze alsnog tot stilstand te brengen, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het ongeval aan de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is te wijten, zoals meer subsidiair tenlastegelegd. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het meer subsidiair tenlastegelegde.’
19.
Het hof heeft vervolgens het meest subsidiair ten laste van verdachte gelegde bewezenverklaard, inhoudende dat:
‘hij op 25 januari 2009 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, snorfiets, daarmee rijdende op de weg, een fietspad aan de Vrijheidslaan,
- —
een stopteken heeft genegeerd van een politieambtenaar, [verbalisant 2], en
- —
nadat hij eerst snelheid had verminderd, zijn snelheid heeft vermeerderd toen hij de politieambtenaar zeer nabij was genaderd en
- —
zijn snorfiets met verhoogde snelheid naar links heeft gestuurd om politieambtenaar [verbalisant 2] heen en
- —
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat hij in staat was zijn snorfiets tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij het fietspad kon overzien,
waardoor er een aanrijding is ontstaan tussen hem, verdachte, en politieambtenaar [verbalisant 1], die zich in de nabijheid van politieambtenaar [verbalisant 2] bevond,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.’
20.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat nu naar het oordeel van het hof niet valt uit te sluiten dat politieambtenaar [verbalisant 1] een onverhoedse beweging naar de het stopteken negerende verdachte heeft gemaakt, teneinde deze alsnog tot stilstand te brengen, valt evenmin uit te sluiten dat de aanrijding tussen verdachte en [verbalisant 1] niet veroorzaakt is door de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte maar door die onverhoedse beweging van de zijde van verbalisant [verbalisant 1]. De steller van het middel meent dan ook dat het onbegrijpelijk is te concluderen dat het de gedragingen van verdachte waren die gevaar op de weg veroorzaakten.
21.
Laat ik vooropstellen dat, naar bewezen is verklaard, verdachte begon met een stopteken van verbalisant [verbalisant 2] te negeren, hij misleidend snelheid terug nam en vlak voor [verbalisant 2] gas gaf en de bromfiets met die hogere snelheid links om [verbalisant 2] heen manoeuvreerde, en hij klaarblijkelijk zijn snelheid niet dusdanig had geregeld dat hij in staat was om die brommer tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij het fietspad kon overzien. Al zou het hof hebben vastgesteld — quod non — dat verbalisant [verbalisant 1] een onverhoedse beweging heeft gemaakt, dan nog zou het oordeel van het hof dat door de hiervoor opgesomde gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt niet onbegrijpelijk zijn.
22.
Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende formulering.
23.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2012
HR 1 februari 2011, LJN BM9102. Vgl. voorts HR 16 oktober 2007, LJN: BA5833, NJ 2008/127, m.nt Keijzer; HR 27 januari 2004, LJN: AN8274, NJ 2005/121; HR 24 december 2002, LJN AE9043, NJ 2003/245, rov.3.6; HR 2 november 1999, LJN: AA3838, NJ 2000/174.
Zie zijn noot onder HR 16 oktober 2007, LJN BA5833, NJ 2008/127 in verband met HR 26 november 1996, NJ 1997/209.
Het omgekeerde is niet uitgesloten. HR 21 oktober 1969, VR 1970, 77: De wijziging van de overtreding van artikel 25 WVW in een overtreding van artikel 36 WVW (omzetting van een overtreding in een misdrijf) wordt toegelaten. De Hoge Raad overwoog: ‘Dat toch hetgeen aan de telastelegging wordt toegevoegd en hetgeen daaruit wordt geschrapt beide is terug te vinden in het in de telastelegging ongewijzigd gelaten relaas van aan rekwirant verweten feitelijke gedragingen. Voorbeeld uit Melai/Groenhuijsen, Het wetboek van strafvordering, art. 313, aant. 5, nt. 31.
Daardoor was er geen sprake van een verjaard feit. HR 24 april 2007, LJN: AZ5699, NJv2008, 357, m.nt P.A.M. Mevis. Zie ook De Hullu, Materieel strafrecht, 4e, p. 529.
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 8 december 2009 door het gerechtshof te Amsterdam wegens ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- , subsidiair 5 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Aan bespreking van de middelen kom ik niet toe. Verdachte is veroordeeld wegens overtreding van art. 5 WVW 1994, hetgeen ingevolge art. 177 en art. 178 van die wet een overtreding is. Het hof heeft ter zake van dat feit een voorwaardelijke geldboete van € 250,- opgelegd. Ingevolge art. 427, tweede lid, Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien, voor zover hier van belang, geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250. Ook indien dit maximum is opgelegd, staat geen cassatieberoep open (HR 5 juni 2007, LJN AZ6927, NJ 2007/338). Dat betekent dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
4.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG