Uit het begeleidend schrijven maak ik op dat betrokkene, die op grond van een strafrechtelijke verblijfstitel zou zijn gedetineerd tot 7 oktober 2012, ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in het kader van zijn detentie was geplaatst in een afdeling van een instelling voor verstandelijk gehandicapten van stichting A. Zie hierover ook het cassatierekest blz. 3 - 4.
HR, 12-04-2013, nr. 13/00256
ECLI:NL:HR:2013:BZ1477
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
13/00256
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BZ1477
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1477, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1477
ECLI:NL:HR:2013:BZ1477, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1477
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑01‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2013/22 met annotatie van Redactie
PFR-Updates.nl 2013-0077
Conclusie 12‑04‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
13/00256
Mr. F.F. Langemeijer
- 8.
februari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend. Is voldaan aan de wettelijke vereisten m.b.t. een stoornis van de geestvermogens en het daaruit voortvloeiende gevaar?
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 21 september 2012, heeft de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 2 Wet Bopz)1.. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en op 14 september 2012 ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 4] en de geneesheer-directeur.
1.2.
Op 11 oktober 2012 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: betrokkene en zijn raadsvrouw, de eerste geneeskundige (de arts voor verstandelijk gehandicapten [betrokkene 2]), de behandelaar (de psycholoog [betrokkene 1]) en de zorgcoördinator ([betrokkene 3]). Daarna heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden, ingaande op 11 oktober 20122..
1.3.
Namens betrokkene is beroep in cassatie ingesteld. Een faxcopie van het cassatieverzoekschrift is ingekomen op 14 januari 2013, op 15 januari 2013 gevolgd door het door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende cassatieverzoekschrift. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
In de aanhef van de beschikking staat dat de uitspraakdatum 11 oktober 2012 is. Deze datum valt samen met die van de mondelinge behandeling. Aan het slot vermeldt de beschikking dat deze is uitgesproken op 12 oktober 2012. In het cassatieverzoekschrift is uitdrukkelijk uitgegaan van 12 oktober 2012 als uitspraakdatum. Indien de beschikking is uitgesproken op 11 oktober 2012 zou het cassatieberoep te laat zijn ingesteld.
2.2.
Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat de beschikking in elk geval niet terstond na sluiting van de mondelinge behandeling is uitgesproken: de rechter heeft bij het sluiten van de mondelinge behandeling aan de aanwezigen medegedeeld dat "de uitspraak zo spoedig mogelijk volgt". Op grond hiervan en van de vermelding aan het slot van de beschikking kan worden aangenomen dat de beschikking eerst op 12 oktober 2012 is uitgesproken. Het cassatieverzoek is in dat geval tijdig ter griffie van de Hoge Raad ingekomen3..
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Een voorlopige machtiging kan worden verleend ten aanzien van een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens. Daartoe is onder meer vereist dat, naar het oordeel van de rechter, de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken (art. 2 lid 1, onderscheidenlijk lid 2 Wet Bopz). Onderdeel 1 van het middel heeft betrekking op het vereiste van een stoornis; onderdeel 2 op het voor een machtiging vereiste gevaar.
3.2.
In de geneeskundige verklaring is als diagnose gesteld: "Lichte verstandelijke handicap bij een man met middelen misbruik (cocaïne, cannabis). Het middelen misbruik is in huidige context in remissie" 4.. In rubriek 5 van de geneeskundige verklaring is het hiervan te duchten gevaar omschreven als 'gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen'5.. Dit gevaar is toegelicht als volgt: "Patiënt is makkelijk beïnvloedbaar en heeft een zwak normbesef, dit in combinatie met zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand, maken hem kwetsbaar voor terugval in middelengebruik. In het verleden is er sprake geweest van recidiverende verwervingscriminaliteit."
3.3.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen:
"De geneeskundige verklaring maakt melding van de diagnose stoornis door gebruik van middelen en een licht verstandelijke handicap. Ter zitting hebben de behandelend psycholoog [betrokkene 1] en de AVG tevens eerste geneeskundige [betrokkene 2] erop gewezen, dat niet de verstandelijke handicap maar de zeer gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling van betrokkene doet veroorzaken dat hij bijna zeker weer zal vervallen in veelvuldig crimineel gedrag. Deze aanlegstoornis beheerst het recidiverend crimineel gedrag van betrokkene. Hoewel de psychiater deze stoornis niet in de geneeskundige verklaring benoemt als een diagnose maar wel uitdrukkelijk wijst op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand in combinatie met een zwak normbesef en in verband brengt met de recidiverende verwervingscriminaliteit, neemt de rechtbank aan dat hier sprake is van een stoornis als bedoeld in de BOPZ."
3.4.
Onderdeel I van het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank ten onrechte een stoornis van de geestvermogens heeft aangenomen, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende gemotiveerd. Volgens de toelichting, die verwijst naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de verklaringen van de daarbij aanwezige deskundigen, was de psychiater voor zijn diagnose gebonden aan de diagnostische criteria zoals die in de DSM IV staan vermeld en kan een stoornis die zelfs niet in de DSM IV vermeld staat niet gelden als een stoornis in de zin van de Wet Bopz. Daarnaast is volgens het middelonderdeel onduidelijk waarop de rechtbank het oordeel baseert dat de gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling van betrokkene ertoe zal leiden dat hij bijna zeker weer zal vervallen in veelvuldig crimineel gedrag. Uit het dossier blijkt immers niet dat betrokkene, sinds hij werd opgenomen in het kader van een ISD-maatregel6., zich heeft schuldig gemaakt aan verwervingscriminaliteit.
3.5.
Art. 1 lid 1 Wet Bopz omschrijft een stoornis van de geestvermogens als: een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Een verstandelijke handicap (gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens) kan een stoornis van de geestvermogens zijn in de betekenis die de Wet Bopz daaraan geeft7.. In dit verband is van belang dat in hetzelfde artikellid onder 'psychiatrisch ziekenhuis' mede wordt begrepen: een door Onze Minister als zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling. De Wet Bopz hanteert daarmee een andere omschrijving dan de DSM-IV. De DSM-IV is (de vierde versie van) een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen, uitgegeven door de American Psychiatric Association8.. De DSM-IV geldt binnen de psychiatrie als een gezaghebbend classificatiesysteem voor de diagnostiek. Anders dan de toelichting op het cassatiemiddel veronderstelt, was de rechtbank niet gebonden aan de omschrijvingen van de DSM-IV. De omstandigheid dat een bepaalde stoornis is vermeld in de DSM-IV kan vanzelfsprekend bijdragen tot het oordeel dat sprake is van een stoornis in de zin van de Wet Bopz, maar is daarvoor geen vereiste9..
3.6.
Het oordeel dat in dit geval sprake is van een stoornis is feitelijk van aard en daarmee voorbehouden aan de rechtbank10.. De rechtbank heeft geen rechtsregel geschonden door in dit geval een stoornis van de geestvermogens aan te nemen. Het oordeel is toereikend gemotiveerd: de verwijzing naar de geneeskundige verklaring kan het oordeel dragen dat hier sprake is van een verstandelijke handicap11.. De rapporterend psychiater [betrokkene 4] was bij de mondelinge behandeling niet aanwezig. De rechtbank heeft, niet onbegrijpelijk, de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ter zitting afgelegde verklaringen opgevat in die zin dat zij niet in twijfel trekken dat bij betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens, maar dat er discussie mogelijk is over het oorzakelijk verband tussen de stoornis en het te duchten gevaar. Dat oorzakelijk verband komt aan de orde in het kader van onderdeel II. De slotsom is dat onderdeel I faalt.
3.7.
Onderdeel II is gericht tegen het vervolg van de onder 3.3 geciteerde overweging:
"Het gevaar bestaat dat betrokkene zich daardoor weer zeer veelvuldig zal schuldig maken aan winkel- en fietsdiefstallen. In dat kader is betrokkene tot voor kort geruime tijd opgenomen geweest in een ISD-inrichting. Tevens heeft de behandelaar er op gewezen dat betrokkene zeer beïnvloedbaar is en bijna zeker in het criminele circuit zal worden misbruikt. Daarnaast is er sprake van het risico van maatschappelijke teloorgang mede als gevolg van de grote kans dat betrokkene weer verdovende middelen gaat gebruiken."
3.8.
Het onderdeel behelst drie motiveringsklachten12.:
- a.
in het licht van de gedingstukken, met name de in het cassatierekest genoemde verklaringen, is onbegrijpelijk dat de rechtbank dit gevaar aanwezig heeft geacht;
- b.
onbegrijpelijk is dat de rechtbank meent dat dit een gevaar in de zin van de Wet Bopz is;
- c.
onbegrijpelijk is waarop het oordeel berust dat oorzakelijk verband bestaat tussen de vermeende stoornis en het gevaar.
3.9.
Wat betreft de klachten onder a en b: al geruime tijd is in discussie of een opneming op grond van de Wet Bopz kan worden ingezet bij de bestrijding van overlast, waaronder overlast door zogenaamde 'kleine criminaliteit' indien deze (mede) wordt veroorzaakt door een stoornis van de geestvermogens13.. Voor 'veelplegers' bestaat reeds de mogelijkheid van een door de strafrechter op te leggen ISD-maatregel, die - volgens art. 38m Sr - in voorkomend geval mede ertoe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van een verslavings- of andere problematiek. Een ISD-maatregel geldt voor ten hoogste twee jaren (art. 38n Sr). Een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft in de regel een permanent karakter. Tegen de achtergrond hiervan kan ik me voorstellen dat bij betrokkene en zijn advocaat een - gezonde - argwaan bestaat tegen een verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot onvrijwillige opneming in het kader van de Wet Bopz van een verstandelijk gehandicapte, enkel op grond van gevaar voor kleine criminaliteit (in Bopz-terminologie: 'gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen').
3.10.
Kennelijk heeft de rechtbank dit probleem onderkend. Blijkens haar motivering heeft de rechtbank zich niet beperkt tot gevaar voor anderen (in de vorm van winkel- en fietsdiefstallen e.d.). De rechtbank heeft daarnaast uitdrukkelijk gelet op het te duchten gevaar voor betrokkene zelf. De rechtbank vermeldt (i) dat betrokkene zeer beïnvloedbaar is en bijna zeker in het criminele circuit zal worden misbruikt; (ii) het risico van maatschappelijke teloorgang14.. Hiermee is voor de lezer niet onbegrijpelijk waarom de rechtbank deze risico's heeft aangemerkt als een 'gevaar' in de Wet Bopz. De motiveringsklacht onder b faalt. Overigens is in het middelonderdeel eraan voorbij gezien dat een rechtsoordeel niet met succes kan worden aangevallen door middel van een motiveringsklacht.
3.11.
De motiveringsklacht onder a gaat niet op. Het door de rechtbank genoemde recidivegevaar is rechtstreeks ontleend aan de geneeskundige verklaring, waarnaar de rechtbank verwijst. Het risico van misbruik (ten koste van betrokkene zelf) baseert de rechtbank op informatie van de behandelaar ter zitting. Daarmee is deze vaststelling voor de lezer begrijpelijk; zij vindt bovendien steun in de geneeskundige verklaring. De kwalificatie "gevaar voor maatschappelijke teloorgang" is weliswaar niet door de rapporterende psychiater gebezigd, maar heeft de rechtbank geredelijk uit de rapportages, waaronder de geneeskundige verklaring van de niet bij de behandeling betrokken psychiater, in combinatie met de verklaringen ter zitting kunnen afleiden. Nu het cassatiemiddel niet specifiek ingaat op deze kwalificatie, laat ik het bij deze constatering.
3.12.
Met betrekking tot het oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gevaar (de motiveringsklacht onder c), legt het cassatiemiddel niet de vinger op een bepaalde motiveringsfout. Meer in het algemeen is geklaagd over onbegrijpelijkheid van de beslissing tegen de achtergrond van het in eerste aanleg gevoerde verweer (blz. 5 van het cassatierekest). De omstandigheid dat betrokkene gedurende zijn detentie zich niet schuldig heeft gemaakt aan verwervingscriminaliteit, noopte de rechtbank niet tot een nadere motivering om haar beslissing begrijpelijk te doen zijn. De in eerste aanleg aangevoerde omstandigheid dat betrokkene aangeeft de goede kant op te willen met ambulante begeleiding, noopte evenmin tot een verder gaande redengeving. Hetzelfde geldt voor de inschatting dat betrokkene bijna zeker in het criminele circuit zal worden misbruikt. Een toekomstverwachting als deze laat zich moeilijk bewijzen. De beschikking is zodanig gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Uit de geneeskundige verklaring heeft de rechtbank kunnen opmaken dat betrokkene gemakkelijk beïnvloedbaar is en een zwak normbesef heeft en dat dit in combinatie met zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand hem kwetsbaar maakt voor een terugval in middelengebruik indien de verzochte machtiging uitblijft. De verklaringen ter zitting hieromtrent van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], door de rechtbank gerelateerd, zijn hiermee niet in strijd. Het oordeel van de rechtbank m.b.t. het oorzakelijk verband sluit aan bij hetgeen is vermeld in de aanvraag Rechterlijke Machtiging d.d. 21 augustus 2012 van de behandelaar [betrokkene 1]15.. Hij sloot af met de mededeling:
"Wanneer de huidige intensieve 100% monitoring weg zou vallen, neemt de kans op ontoelaatbaar delictgedrag en fors polydrugsgebruik (vanwege de hoge mate van kwetsbaarheid, beïnvloedbaarheid en gevoeligheid voor verslaving), maatschappelijke verloedering en algehele fysieke en psychische verwaarlozing direct toe en wordt de kans op acting out groter."
Hoewel in een samenloop van mogelijke oorzaken een spanningsveld ligt bij de vaststelling van het oorzakelijk verband, ben ik per saldo van mening dat de motiveringsklacht onder c geen doel treft. Aldus faalt onderdeel II.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2013
Ervan uitgaande dat de beschikking op 12 oktober 2012 is uitgesproken - waarover hieronder nader -, zou de voorlopige machtiging met terugwerkende kracht zijn verleend. In cassatie is hierover niet geklaagd (zie art. 419, lid 1, in verbinding met art. 429, lid 2, Rv).
Zie rubriek 4 d (blz. 3) van de geneeskundige verklaring.
Vgl. art. 1, lid 1, onder f onder 3, Wet Bopz.
De afkorting ISD staat voor: inrichting voor stelselmatige daders. De plaatsing in een zodanige inrichting is geregeld in art. 38m - 38u Sr; het verblijf in art. 44b - 44q Penitentiaire beginselenwet.
R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 15 - 23; De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant 2.4.7 op art. 2 (W. Dijkers).
Of de rapporterend psychiater gebruik heeft gemaakt van de DSM-IV blijkt niet met zoveel woorden uit het rapport. In het schrijven d.d. 21 augustus 2012 van de behandelaar [betrokkene 1] aan de officier van justitie (blz. 2) is een DSM-IV classificatie uit 2011 m.b.t. betrokkene overgenomen.
Vgl. HR 18 december 2012 (LJN: BY5355, strafzaak), rov. 3.4.
De rechtbank heeft het gebruik van verdovende middelen niet beschouwd als een stoornis, maar wel, in haar voorlaatste overweging, betrokken bij de vraag naar het gevaar. Zie over stoornis van de geestvermogens en verslaving: HR 23 september 2005 (LJN: AU0372), BJ 2005/35 m.nt. W. Dijkers, NJ 2007/230 m.nt. J. Legemaate; HR 5 oktober 2007 (LJN: BB3321), BJ 2007/44 m.nt. W. Dijkers.
Cassatierekest blz. 5.
Zie onder meer: J. Legemaate, Vrijheidsbeneming in het geval van (ernstige) overlast t.g.v. gezondheidsproblemen, NJCM-bulletin 2002/7, blz. 849 - 863; D. van Toor en W. Duijst, De last van overlast, NJB 2008, blz. 1344 - 1348; H.L. Kaal e.a., Een complex probleem. Passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische problematiek en een lichte verstandelijke handicap, WODC 2009 (www.wodc.nl, Cahier 2009/11).
Art. 1 lid 1 Wet Bopz spreekt van: het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat.
Zie blz. 3 resp. blz. 5.
Uitspraak 12‑04‑2013
12 april 2013
Eerste Kamer
13/00256
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE TE 'S-HERTOGENBOSCH,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 252910/FA RK 12-5019 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 21 september 2012 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was een op 14 september 2012 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater (hierna: de psychiater). In die verklaring was in antwoord op de vraag: "Tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?" vermeld: "Lichte verstandelijke handicap bij een man met middelen misbruik (cocaïne, cannabis).
Het middelen misbruik is in huidige context in remissie".
3.2 De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 11 oktober 2012. Bij beschikking van 12 oktober 2012 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging voor de duur van zes maanden verleend. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen:
"De geneeskundige verklaring maakt melding van de diagnose stoornis door gebruik van middelen en een licht verstandelijke handicap. Ter zitting hebben de behandelend psycholoog [betrokkene 1] en de AVG tevens eerste geneeskundige [betrokkene 2] erop gewezen, dat niet de verstandelijke handicap maar de zeer gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling van betrokkene doet veroorzaken dat hij bijna zeker weer zal vervallen in veelvuldig crimineel gedrag. Deze aanlegstoornis beheerst het recidiverend crimineel gedrag van betrokkene. Hoewel de psychiater deze stoornis niet in de geneeskundige verklaring benoemt als een diagnose maar wel uitdrukkelijk wijst op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelings-achterstand in combinatie met een zwak normbesef en in verband brengt met de recidiverende verwervings criminaliteit, neemt de rechtbank aan dat hier sprake is van een stoornis als bedoeld in de BOPZ."
3.3 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank ten onrechte een stoornis van de geestvermogens heeft aangenomen. De psychiater was voor zijn diagnose gebonden aan de diagnostische criteria zoals vermeld in de DSM IV. De door de rechtbank aangenomen stoornis is niet in de DSM IV vermeld en kan daarom volgens de klacht niet gelden als een stoornis in de zin van de Wet Bopz.
3.4 Met de DSM IV doelt het onderdeel op de 'Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders' (DSM), vierde versie, van de American Psychiatric Association voor diagnose en statistiek van psychiatrische aandoeningen.
3.5 Voor de toepassing van de Wet Bopz wordt volgens art. 1 lid 1, aanhef en onder d, van die wet onder een stoornis van de geestvermogens verstaan: een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Geen rechtsregel brengt mee dat een stoornis van de geestvermogens in de zin van deze bepaling slechts kan worden aangenomen indien die is omschreven in de DSM IV. De rechtbank heeft dan ook niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in het hiervoor in 3.2 bedoelde oordeel niet beslissend te achten of betrokkene leed aan een stoornis van de geestvermogens die was vermeld in de DSM IV.
3.6 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.
Beroepschrift 15‑01‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[woonplaats], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 12 oktober 20121. onder zaaknummer 252910/FA RK 12-5019 heeft de arrondissementsrechtbank te 's‑Hertogenbosch een voorlopige machtiging verleend om verzoeker te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 20 september 2012, de geneeskundige verklaring van 14 september 2012 met begeleidende brief van 18 september 2012, motivatie rechterlijke machtiging, samenvattende rapportage april tot augustus 2012, bijzonder zorgplan Amarant van 6 maart 2012, alsmede het proces-verbaal van de zitting op 11 oktober 2012 legt verzoeker hierbij over.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te 's‑Hertogenbosch ten aanzien van het verzoek voorlopige machtiging heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de rechtbank te 's‑Hertogenbosch met betrekking tot de stoornis overwogen :
‘De geneeskundige verklaring maakt melding van de diagnose stoornis door gebruik van middelen en een licht verstandelijke handicap. Ter zitting hebben de behandelend psycholoog [betrokkene] en de AVG tevens eerste geneeskundige [betrokkene] erop gewezen, dat niet de verstandelijke handicap maar de zeer gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling van betrokkene doet veroorzaken dat hij bijna zeker weer zal vervallen in veelvuldig crimineel gedrag. Deze aanlegstoornis beheerst het recidiverend crimineel gedrag van betrokkene.
Hoewel de psychiater deze stoornis niet in de geneeskundige verklaring benoemt als een diagnose maar wel uitdrukkelijk wijst op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand in combinatie met een zwak normbesef en in verband brengt met de recidiverende verwervings criminaliteit, neemt de Rechtbank aan dat hier sprake is van een stoornis als bedoeld in de BOPZ…’
Uit de stukken blijkt dat verzoeker kennelijk de ISD maatregel opgelegd heeft gekregen als veelpleger. De veroordelingen sedert 1998 betreffen kleine criminaliteit2., zouden voornamelijk fietsendiefstal en winkeldiefstal betreffen.
Volgens de psychiater is de diagnose sub 4d :
‘Licht verstandelijke handicap bij een man met middelen misbruik (cocaïne, cannabis). Het middelen misbruik is in huidige context in remissie.’
In het proces-verbaal staat het volgende genoteerd:
‘Eerste geneeskundige3.:
Jammer weer dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft afgegeven dat niet zo goed begrijpt. Op DSM IV, de 3e en 4e, hoe functioneert hij in de maatschappij? Een heel lage score, gerelateerd op DSM IV in de psychiatrie, wel in remissie omdat we hier geen drugs en dealers binnen laten, dus een kunstmatige remissie.
Behandelaar4. :
Het sociaal emotioneel niveau is nog geen onderdeel van DSM: vanwege de S.E.N. zijn er problemen op elk levensgebied. Het is niet zo eenduidig te zeggen of op te hangen aan, het is juist de combinatie van. Betrokkene heeft een grote kwetsbaarheid en totaal geen leerbaarheid. Ik verwijs hierbij naar mijn motivatie in de stukken.
Eerste geneeskundige:
Het zich niet kunnen redden op geen enkel levensgebied, betrokkene kan zich op geen enkel niveau redden in de maatschappij, ook AS IV. De psychiater is wel bekend met psychiatrische stoornissen, maar niet met wat speelt bij een persoon die zwakbegaafd is. Het sociaal emotioneel ontwikkelingsniveau in samenhang met de beperking maakt dat betrokkene echt een kind is dat beschermd moet worden. Diagnose is de handicap in combinatie met.. Betrokkene kan er niet aan doen, hij doet het ook met een koekje.
Behandelaar:
De geneeskundige verklaring moet worden opgemaakt door een psychiater , maar een psychiater is minder gewend met deze doelgroep, die nergens in Nederland behandeld kan worden. Er is sprake van een soort ontwikkelingsstoornis die nog niet in DSM wordt vermeld…’
De advocate van verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal aangevoerd:
‘Ten eerste is mijn cliënt het niet eens met de rechterlijke machtiging. Hij heeft zelf het idee dat hij zijn straf heeft uitgezeten en wil de maatschappij in. Hij vindt dat hij ter weinig vrijheden heeft. Met betrekking tot een rechterlijke machtiging in het kader van de Bopz, mijn cliënt is van mening dat niet voldaan is aan de criteria. Over de geneeskundige verklaring hebben we het net ook al gehad; en licht verstandelijke handicap etc. met middelengebruik, op dit moment gebruikt cliënt niks. Ik begrijp wel het kip/ei-verhaal. Een verstandelijke handicap is niet een stoornis in de zin der Wet. De geneeskundige verklaring is wel de basis waarop we spreken. Er is gen sprake van een stoornis in de zin der Wet,…’
Ondanks het feit dat de behandelaars zich beroepen op problemen die kennelijk niet in de DSM IV staan, haalt de Rechtbank daaruit de dus niet tot de stoornissen uit de DSM IV behorende zeer gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling van verzoeker waardoor hij bijna zeker weer zal vervallen in crimineel gedrag.
Naar de mening van verzoeker kan een stoornis die zelfs niet in de DSM IV staat vermeld niet als stoornis gelden in het kader van de wet BOPZ.
Waar men overigens uit haalt dat de sociaal emotionele ontwikkeling van verzoeker er toe zal leiden dat hij bijna zeker weer zal vervallen in crimineel gedrag, wordt evenmin duidelijk.
Het feit dat verzoeker in de inrichting (stiekem) een extra suikerklontje in zijn thee doet of een extra koekje neemt, Papiaments spreekt terwijl men dat kennelijk niet wil5., een keer betrapt wordt met een verborgen mobiele telefoon , zijn haarnetje binnen draagt — verzoeker heeft volgens het dossier rastavlechten die cultureel gezien vaak met een haarnetje bijeen worden gehouden —, fruit meesmokkelt naar zijn kamer etc zijn naar de mening van verzoeker niet direct gegevens die als voorbodes kunnen gelden van het vervallen in crimineel gedrag.
De Rechtbank noemt het een aanlegstoornis, maar waar die stoornis als stoornis in het kader van de wet BOPZ te vinden is wordt niet duidelijk. De psychiater noemt die stoornis ook niet. Een psychiater is voor zijn diagnoses natuurlijk gebonden aan de diagnostische criteria zoals die in de DSM IV staan vermeld en zal daar niet zo snel iets bij bedenken dat niet in die overal gehanteerd diagnostische criteria staan omschreven.
De Rechtbank brengt in het kader van de vraag of er sprake is van een stoornis van de geestvermogen als bedoeld in de wet BOPZ de recidiverende verwervingscriminaliteit er bij, maar uit het dossier blijkt niet dat verzoeker in de periode dat hij is opgenomen geweest in het kader van de ISD maatregel zich heeft schuldig gemaakt aan verwervingscriminaliteit.
Aangenomen mag toch worden dat het nemen van een extra suikerklontje of een extra koekje of het vragen om meer kaas niet onder verwervingscriminaliteit wordt gevat.
Er is uitdrukkelijk aangevoerd dat er geen sprake is van een stoornis als bedoeld in de wet. Dat de Rechtbank gelet op de stukken wel een stoornis als bedoeld in de wet BOPZ heeft aangenomen is naar de mening van verzoeker niet juist althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
II.
Met betrekking tot het gevaar heeft de Rechtbank te 's‑Hertogenbosch blijkens de beschikking overwogen:
‘…Het gevaar bestaat dat betrokkene zich daardoor weer zeer veelvuldig zal schuldig maken aan winkel-en fietsdiefstallen. In dat kader is betrokkene tot voor kort geruime tijd opgenomen geweest in een ISD-inrichting. Tevens heeft de behandelaar er op gewezen dat betrokkene zeer beïnvloedbaar is en bijna zeker in het criminele circuit zal worden misbruikt. Daarnaast is er sprake van het risico van maatschappelijke teloorgang mede als gevolg van de grote kans dat betrokkene weer verdovende middelen gaat gebruiken’.
Verzoeker is kennelijk veroordeeld en heeft een ISD-maatregel opgelegd gekregen van twee jaar.
Verzoeker verbleef in dat kader in de Amarant, locatie ‘de Woenselse Poort’ te Eindhoven vanaf 23 juni 2011 op basis van een veroordeling door de rechtbank Breda van 16 augustus 2010.
Uit de stukken blijkt dat het einde van de juridische maatregel 20 september 2012 was en met Lex Mulder 7 oktober 2012.
Ten tijde van de behandeling van het verzoek voorlopige machtiging verbleef verzoeker derhalve vrijwillig in de Amarant.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt met betrekking tot gevaar :
‘Patiënt is makkelijk beïnvloedbaar en heeft een zwak normbesef, dit in combinatie met zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand, maken hem kwetsbaar voor terugval in middelengebruik. In het verleden is er sprake geweest van recidiverende criminaliteit …’
Het gevaar bestaat volgens deze psychiater uit ‘criminaliteit’, een gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Hij zou meerdere malen in detentie zijn geweest en begeleid door reclassering, maar onvoldoende te sturen te zijn geweest en niet geleerd hebben van detentie.
Naar de mening van verzoeker is het gevaar dat verzoeker weer winkel- en fietsdiefstallen zal plegen geen gevaar in de zin van de wet BOPZ en kan daar — als het zich zou voordoen, wat verzoeker niet van plan is — strafrechtelijk tegen worden opgetreden.
Verzoeker zelf heeft blijkens het proces-verbaal verklaard:
‘De maatregel is al geëindigd, nu heb ik de gelegenheid om in de maatschappij te gaan wonen. Om te kijken, ik ga geen drugs gebruiken…(…) Tweeëneenhalfjaar is wel een beetje lang. Nee,nee,nee,(…)) van die dingen doe ik niet meer…’
Vervolgens wordt er van alles gezegd door de behandelaar, de eerste geneeskundige en de zorgcoördinator.
De behandelaar:
‘Betrokkene behoort tot de groep van zeer actieve veelplegers. De delicten zijn wellicht niet zo zwaar, betrokkene is een heel fijne man in de omgang, maar zó beperkt. Hij heeft ook niet veel kwaad in de zin, maar wil op dat moment zijn behoeften bevredigen. Gevaar is ook, doordat hij zo kwetsbaar is en makkelijk te beïnvloeden, dat hij misbruikt wordt’
De zorgcoördinator:
‘Het is meer dat betrokkene beschermd moet worden tegen de maatschappij. Wij functioneren als prothese en zonder die prothese valt hij weg. Hier heeft hij bescherming en beveiliging…’
Verzoeker is via de ISD-maatregel (ultimum remedium) in de Amarant is gekomen. Naast beveiliging van de samenleving is de maatregel ook bedoeld om via gedragsbeïnvloeding te komen tot recidivevermindering in de toekomst, waarbij gedacht werd aan een programma dat in ieder geval gericht is op de ontwikkeling van vaardigheden ten aanzien van zelfzorg, hygiëne, arbeid, scholing, besteding van vrije tijd, beheer van financiën, zelfstandig wonen en sociale omgang.
Verzoeker zelf is er van uitgegaan dat hij na afloop van de ISD maatregel naar buiten zou gaan, met wellicht meer bagage vanwege de ISD maatregel.
Uit het dossier blijkt niet dat hij drugs gebruikt heeft of dat hij problemen heeft gehad omdat hij geen drugs meer kreeg.
Toch wordt er uitgegaan van een gevaar dat hij weer verdovende middelen zal gaan gebruiken, waarvan hij zelf zegt het niet meer te zullen doen.
In het verleden heeft hij zich schuldig gemaakt aan kleine criminaliteit, zoals winkel- en fietsdiefstallen.
Hij zegt zelf dat niet meer te zullen doen.
Het gevaar heeft zich in de Amarant niet voorgedaan. Waarom dan toch na langdurig verblijf in het kader van de ISD maatregel in de Amarant het vermeende gevaar reden kan zijn voor een vrijheidsberoving voor de duur van zes maanden in het kader van de wet BOPZ, wordt niet duidelijk.
De advocate van verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting aangevoerd:
‘…Er is gen sprake van een stoornis in de zin van der Wet6., het gevaar is onvoldoende gemotiveerd. De incidenten betreft meer het overtreden van kleine regels, niet gevaar in de zin van de Wet. De psychiater spreekt over kwetsbaarheid en in het verleden recidive. Het gevaar heeft zich hier niet gemanifesteerd. Cliënt geeft zelf aan de goede kant op te willen, met ambulante begeleiding etc. Juridisch gezien is er geen sprake van een gevaar in de zin van de Wet. Is er causaal verband tussen stoornis en gevaar? Niet voldaan wordt aan de criteria die de Wet Bopz stelt, dus verzoek ik u om het verzoek van de officier af te wijzen…’
Waarom de Rechtbank dan ook een gevaar heeft aangenomen is naar de mening van verzoeker gelet op de stukken onbegrijpelijk en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
Medewerkers van de Amarant kunnen wel van allerlei aanvoeren, maar er moet een basis in de stukken te vinden zijn. Het is erg de vraag of dat het geval is.
Dat hij bijna zeker in het criminele circuit misbruikt zal worden, vindt bijvoorbeeld naar de mening van verzoeker onvoldoende basis in de stukken. Zoals er tijdens het verblijf in de Amarant geen sprake is geweest van drugsgebruik en verzoeker zelf uitdrukkelijk aanvoert dat hij geen drugs meer gaat gebruiken.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat de Rechtbank desalniettemin gemeend heeft in de eerste plaats het gevaar, zoals hierboven aangegeven uit de stukken te moeten halen, en de tweede plaats gemeend heeft dat het een gevaar betreft dat een gevaar in de zin van de Wet BOPZ is en in de derde plaats dat er causaal verband bestaat tussen de vermeende stoornis en het gevaar. Althans meent verzoeker dat de Rechtbank een en Andre onvoldoende heeft gemotiveerd.
Dat verzoeker procedeert onder toevoeging nr.3HN9396 d.d. 11 december 2012, van welke toevoeging hij kopie overlegt;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te 's‑Hertogenbosch van 12 oktober 2012 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 14 januari 2013
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑01‑2013
Op de eerste pagina van de beschikking staat vermeld: Uitspraak : 11 oktober 2012. Uit de tweede pagina blijkt echter dat de beschikking is gegeven en uitgesproken op 12 oktober 2012.
Geneeskundige verklaring van [betrokkene 4] pagina 3 en Motivatie aanvraag Rechterlijke Machtiging pagina 1
Arts verstandelijke gehandicapten
Psycholoog
Uit 14 van het bijzonder zorgplan van de Amarant blijkt dat verzoeker in het Papiaments denkt.
Zie hiervoor middel 1