Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.3.5.4
8.3.5.4 Betekenis van gedragsnormen die de materieelrechtelijke verhouding tussen partijen beheersen
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378658:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Met het begrip rechtsverhouding wordt hier gedoeld op het geheel van rechten en rechtsplichten dat een feitelijke verhouding tussen rechtssubjecten beheerst. Nu rechtssubjecten, zodra zij in een feitelijke verhouding tot andere rechtssubjecten staan, tegenover elkaar rechten kunnen doen gelden en rechtsplichten in acht hebben te nemen en hun gedrag ten opzichte van elkaar dus mede door rechtsnormen wordt beheerst, is een rechtsverhouding in deze optiek inherent aan elke feitelijke verhouding. In dezelfde zin Van der Wiel 2004, nr. 4.
Zie daarover Van der Kwaak 1990, p. 10-14, p. 16-18 en p. 23/24.
Vgl. in dit verband Asser 1997, p. 6, waar hij opmerkt het civiele contentieuze geding (nog steeds) niet anders te kunnen zien dan als een gereglementeerde strijd. Zie ook de nrs. 2.22-2.26 van diens conclusie als A-G voor HR 29 maart 1996 NJ 1996, 421. Het strijd-karakter wordt benadrukt door Kremer 1999, p. 227 en p. 291-292, waar hij stelt dat heel wel valt te verdedigen dat het procesrecht is aan te merken als 'oorlogsrecht'. Vgl. ook Haardt 1958, p. 17 en Gerbrandy 1959, p. 17.
Zie Van den Reek 1997, nr. 124; Princen 1990, p. 23; Van der Wiel 2004, nr. 190 en vgl. W. TonkensGerkema 1991, p. 136-137.
Land/Eggens 1933, p. 516.
Idem, p. 9.
Idem, p. 7.
Vgl. Asser 1997, nrs. 617 en Gras 2003, p. 56157 en 2004, p. 176-181.
495. De tussen partijen bestaande rechtsverhouding gaat niet teniet op het moment waarop zij een geschil over de inhoud van die rechtsverhouding ter beoordeling aan de rechter voorleggen.1 Aan de bestaande verhoudingen wordt echter een processuele dimensie toegevoegd, bestaande in processuele rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar en procesrechtelijke verhoudingen tussen iedere afzonderlijke partij en de rechter.
Vraag is nu of, en zo ja, in hoeverre, de gedragsnormen die de verhouding die onderwerp van geschil is beheersen, betekenis hebben voor de vaststelling van hetgeen een goede procesorde bij de behandeling van dat geschil inhoudt of meebrengt. Brengt het gegeven dat de litigieuze rechtsverhouding wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid (zie bijv. de art. 2:8 en 6:2 BW) mee dat de eisen van een goede procesorde iets anders inhouden of meebrengen dan in het geval de litigieuze rechtsverhouding niet door die eisen wordt beheerst?
Het antwoord op deze vragen moet naar mijn mening ontkennend luiden. Wat een goede procesorde eist of vergt, dient te worden bepaald vanuit de eigen aard en functie van het burgerlijk proces2, meer in het bijzonder aan de hand van de belangen die het procesrecht beoogt te dienen en te beschermen. De context van een procedure voor de rechter is immers een geheel andere dan de context waarin partijen voorafgaand aan de procedure tot elkaar staan. Partijen zijn in geschil: hun gedrag wordt niet langer bepaald door het streven om in onderling overleg tot een regeling te komen en een gang naar de rechter te voorkomen. Uitkomst van de procedure is ofwel (gedeeltelijke) toewijzing ofwel afwijzing van de ingestelde vordering of het ingediende verzoek. Daarmee komen partijen in een procedure tegenover elkaar te staan: zij procederen om 'winst' of 'verlies'.3 Normen die bepaalden hoe partijen zich voorafgaand aan een procedure jegens elkaar dienden te gedragen, verliezen in deze context hun relevantie, verdampen als het ware in de hitte van de strijd.
Bovendien kan ik ook niet inzien, waarom het enkele feit dat de verhouding van partijen die onderwerp van geschil is, wordt beheerst door de ene en niet door de andere gedragsnorm, verschil zou moeten uitmaken voor wat een goede procesorde inhoudt. Dat het uitgangspunt dat de materiële rechtsverhouding waarop die gedragsnorm betrekking heeft door aanvang van het proces niet eindigt, in mijn ogen daarvoor geen voldoende rechtvaardiging oplevert, moge blijken uit de bezwaren die ik hierboven heb geuit tegen de veronderstelde vanzelfsprekende rechtstreekse doorwerking van buitenprocessuele gedragsnormen in het proces. Iets anders is dat de aard van het gevorderde of verzochte bepalend kan zijn voor wat een goede procesorde eist.
Een dogmatische grondslag voor de andersluidende opvatting dat de gedragsnormen die de voorprocessuele verhouding tussen partijen beheersen in een procedure rechtstreeks doorwerken in, zelfs transformeren tot de eisen van een goede procesorde, wordt wel ontleend aan het door Eggens ontwikkelde concept van de 'dynamische rechtsbetrekking.'4De processuele verhouding tussen partijen is, zo betoogde Eggens, geen 'geheel andere' dan hun materiële verhouding.5De processuele relatie van partij is de materiële relatie - de relatie die onderwerp van geschil is - van partijen, zij het 'in een anderen vorm, naar een ander moment, en betrokken tot den rechter'.6 Uitgangspunt is voor Eggens daarbij dat het bestaan van rechtsbetrekkingen en rechten, niet iets anders betekent dan het gelden ervan, en dat de taak van de rechter niet bestaat in het vaststellen van een reeds vóór het proces bestaande rechtsbetrekking, maar in het vaststellen van de rechtsbetrekking zoals die voortaan zal gelden. Het vonnis van de rechter heeft dan ook niet slechts processuele gevolgen, maar grijpt direct in in de materiële verhouding van partijen. 'Het is eigenlijk de "materieele" rechtsbetrekking van partijen zelve die procedeert (zich ontwikkelt) in het proces onder leiding en invloed van den rechter, en die daarin en daardoor onverschillig hoe zij vroeger te gelden had - wordt tot [de] rechtsbetrekking gelijk zij voortaan positief-rechtelijk te gelden heeft (...)', aldus Eggens.7 Ook als men de door Eggens verwoorde gedachten voor juist houdt, spreekt het naar mijn mening echter niet voor zich, dat algemene, buitenprocessuele gedragsnormen als vervat in de redelijkheid en billijkheid, van betekenis zijn voor wat een goede procesorde inhoudt. Aanvaarding van het concept van de dynamische rechtsbetrekking, brengt immers niet mee dat de processuele context, de eigen aard en functie van het proces, niet aan de doorwerking van de buitenprocessuele gedragsnormen in de weg zou (kunnen) staan.8.