RvdW 2022/478:Beklag, beslag ex art. 94 Sv op personenauto’s onder klager (eigenaar van autoverhuurbedrijf) en derden (verdachten) t.z.v. verdenking van handel in harddrugs. Toebehoren a.b.i. art. 33a Sr. Is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen? Rb. heeft dat oordeel gegrond op de vaststelling dat inbeslaggenomen voertuigen gedurende enige tijd door derden — niet zijnde klager — zijn gebruikt voor dealeractiviteiten, in welke vaststelling volgens Rb. besloten ligt dat voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan die derden hebben ‘toebehoord’ in de zin van art. 33a Sr. In aanmerking genomen dat Rb. slechts heeft vastgesteld dat klager eigenaar van voertuigen is en deze verhuurde, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Dat die derden op grond van een met klager gesloten huurovereenkomst gerechtigd waren voertuigen gedurende de looptijd van die overeenkomst te gebruiken, brengt immers niet mee dat deze voertuigen daarom in die zin ‘toebehoorden’ aan die derden. Volgt vernietiging en terugwijzing.