RvdW 2022/489:Verlaten plaats ongeval, art. 7 lid 1 WVW 1994. N-o verklaring in verzet tegen strafbeschikking. Ontvankelijkheid verzet en ontvangsttheorie, art. 257e Sv. Is verzet n-o omdat het te laat is gedaan? Het middel berust allereerst op de opvatting dat art. 6:9 Awb, waarin is bepaald dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, van overeenkomstige toepassing is op de procedure van verzet tegen een strafbeschikking a.b.i. art. 257e Sv. Die opvatting is onjuist omdat art. 6:9 Awb o.g.v. art. 1:6 Awb niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Hof heeft vastgesteld dat verdachte op 29 december 2017 een strafbeschikking heeft ontvangen en dat brief van verdachte waarmee hij verzet wilde instellen, op 17 januari 2018 bij het parket is ingekomen. Op grond daarvan heeft hof geoordeeld dat het verzet is gedaan buiten de in art. 257e lid 1 Sv genoemde termijn van veertien dagen, zodat verdachte n-o moet worden verklaard in het verzet. Het daarin besloten liggende oordeel dat de datum van ontvangst op het parket bepalend is voor de vaststelling of het verzet tijdig is gedaan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 24 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:6). Volgt verwerping.