Kamerstukken II, 1989-90, 21504, nr. 3, p. 18: “Ten slotte zij nog enige aandacht besteed aan de gebezigde terminologie. In artikel 33a wordt gesproken van het al of niet «toebehoren» van voorwerpen of rechten aan de veroordeelde. Dezelfde term komt voor in artikel 33c, lid 2, Sr en in de artikelen 552ca, als voorgesteld, en 552f Sv. Onder «toebehoren aan» wordt, in overeenstemming met de in het Nieuw Burgerlijk Wetboek gebruikelijke terminologie, geduid op een rechtsbetrekking volgens welke een voorwerp (goed) tot het vermogen van een persoon behoort. Degene aan wie een voorwerp toebehoort heet doorgaans de rechthebbende (vgl. de artt. 118, lid 4, 119 lid 3, en het voorgestelde art. 552ca Sv), en kan alszodanig een recht op het voorwerp doen gelden. De stoffelijke zaak behoort de eigenaar toe, het vruchtgebruik de vruchtgebruiker en de vordering de schuldeiser.”
HR, 19-04-2022, nr. 20/02545
ECLI:NL:HR:2022:563
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-04-2022
- Zaaknummer
20/02545
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:563, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:196
ECLI:NL:PHR:2022:196, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:563
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0092
Uitspraak 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op personenauto’s onder klager (eigenaar van autoverhuurbedrijf) en derden (verdachten) t.z.v. verdenking van handel in harddrugs. Toebehoren a.b.i. art. 33a Sr. Is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen? Rb heeft dat oordeel gegrond op de vaststelling dat inbeslaggenomen voertuigen gedurende enige tijd door derden - niet zijnde klager - zijn gebruikt voor dealeractiviteiten, in welke vaststelling volgens Rb besloten ligt dat voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan die derden hebben ‘toebehoord’ in de zin van art. 33a Sr. In aanmerking genomen dat Rb slechts heeft vastgesteld dat klager eigenaar van voertuigen is en deze verhuurde, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Dat die derden op grond van een met klager gesloten huurovereenkomst gerechtigd waren voertuigen gedurende de looptijd van die overeenkomst te gebruiken, brengt immers niet mee dat deze voertuigen daarom in die zin ‘toebehoorden’ aan die derden. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02545 B
Datum 19 april 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 4 augustus 2020, nummer RK 20/583, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager], handelend onder de naam [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van drie onder anderen dan de klager inbeslaggenomen voertuigen en één onder de klager inbeslaggenomen voertuig, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Uit de door het openbaar ministerie verstrekte stukken blijkt dat op 3, 4 en 5 februari 2020 onder [betrokkene 2]. [betrokkene 1] en de klager (in Kerkrade, Noorbeek en Rotterdam) een viertal voertuigen (in rubriek 1 nader omschreven) in beslag zijn genomen. De voertuigen zijn alle op de naam van de eenmanszaak '[A]' gesteld die de klager sinds september 2019 heeft ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Blijkens de desbetreffende kennisgevingen van inbeslagneming is van geen van de voertuigen afstand gedaan.
De voertuigen zijn in beslag genomen in het kader van een grootschalig onderzoek naar de handel in harddrugs in Limburg. In het kader van dat onderzoek heeft de politie zich sinds 6 januari 2020 (tot aan de klapdag 3 februari 2020) geconcentreerd op een zeer actieve groep personen die verbleven op het vakantiepark 'paNOORama' in Noorbeek en die in de omgeving van Kerkrade/ Duitse grens handelen in verdovende middelen. [betrokkene 1] is een van de verdachten in dit onderzoek. Het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 bevat een weergave van de vastgestelde vervoersbewegingen van de in beslag genomen auto's. Daaruit blijkt in ieder geval dat de verdachte [betrokkene 1] op verschillende momenten als bestuurder van elk van de in beslag genomen voertuigen is gezien. Tevens is door leden van het onderzoeksteam waargenomen dat [betrokkene 1] als bestuurder van de voertuigen betrokken was bij drugstransacties (bijvoorbeeld in Kerkrade op 29 januari 2020 omstreeks 15:30 uur als bestuurder van de VW Golf). Op 3 februari 2020 is [betrokkene 1] in de Mercedes Benz op heterdaad aangehouden. In de Mercedes Benz is in de asbak van het middenconsole heroïne en cocaïne aangetroffen. Een dag later, bij nader onderzoek van de auto, zijn op een verborgen plaats onder de middenconsole meer verdovende middelen aangetroffen. De in beslag genomen VW Golf wordt op 3 februari 2020 aangetroffen op het vakantiepark 'paNOORama'. In de vakantiewoning […] wordt de verdachte [betrokkene 4] aangehouden. De sleutels van de VW Golf worden eveneens in de woning aangetroffen.
Uit het overzicht vervoersbewegingen komt verder naar voren dat de verdachte [betrokkene 4] in de onderzoeksperiode ook een aantal malen rijdend in de Audi A3 is aangetroffen, één keer met de bijrijder [betrokkene 5] naast zich. [betrokkene 5] is de derde verdachte in het onderzoek en is bij de politie bekend omdat hij op 26 januari 2020, rijdend in de VW Golf is achtervolgd. Het vermoeden bestaat, via taplijnen, dat de verdachte [betrokkene 5] toen, kort voor de staandehouding, verdovende middelen uit de rijdende auto heeft gegooid. Bij dat laatste voorval komt ook de verdachte [betrokkene 1] weer in beeld, vermoedelijk, via taplijnen, omdat de verdachte [betrokkene 5] contact heeft met hem. Op het moment dat de verdachte [betrokkene 1] in de nabijheid van de verdachte [betrokkene 5] wordt aangetroffen, wordt hij door leden van het onderzoeksteam herkend als bestuurder van de Citroën C1.
De vraag in deze beklagzaak is dan of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het is vaste rechtspraak dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.
Volgens de officier van justitie zou uit onderzoek naar voren zijn gekomen dat de klager en de verdachten (zakelijke) vrienden zijn van elkaar, die onderling hand- en spandiensten verrichten met betrekking tot de drugshandel. De eenmanszaak ‘[A]' van de klager is een schijnconstructie, met behulp waarvan voertuigen aan drugsrunners beschikbaar worden gesteld. De klager heeft dat betwist. Hij stelt eigenaar te zijn van de in beslag genomen voertuigen en deze in het kader van de exploitatie van het bedrijf ‘slechts’ aan derden te verhuren. Met het strafbare gebruik van de voertuigen was hij niet bekend noch kon hij dergelijk gebruik vermoeden. Verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen is dan ook niet aan de orde.
Ingevolge artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr zijn vatbaar voor verbeurdverklaring voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Behoren de voorwerpen niet aan de veroordeelde toe, dan is verbeurdverklaring alleen mogelijk indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Op het uitgangspunt dat in beginsel slechts aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard, maakt de wet dus een uitzondering voor het geval de rechthebbende, kort gezegd, te kwader trouw was.
Aan die uitzondering komt de rechtbank in deze zaak niet toe. Anders dan de klager ingang wil doen vinden, stelt de wet immers geen harde (civielrechtelijke) eigendomseis, maar een (veel bredere) toebehorenseis. Voldoende voor verbeurdverklaring is dat de veroordeelde zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp, dat hij met betrekking tot dat voorwerp met een eigenaar gelijk kan worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 dat de vier in beslag genomen voertuigen op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen, hetzij doordat de verdachten in de onderzoeksperiode meerdere malen als bestuurder(s) van de auto's werden herkend, hetzij omdat in de auto's (de Mercedes Benz) of in de onmiddellijke nabijheid ervan (de VW Golf) daadwerkelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarom ligt het in de rede aan te nemen dat de voertuigen gedurende enige tijd door de verdachten zijn gebruikt voor dealactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in die vaststelling besloten dat de desbetreffende voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoord. Bij die stand van zaken is dat voldoende, in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr, om in deze beklagzaak aan te nemen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen.
Daaraan kan niet afdoen dat de klager als eigenaar de voertuigen voor de verhuur gebruikte. Daargelaten dat de klager heeft nagelaten deugdelijke huurovereenkomsten in het geding te brengen, hoewel hij stelt daarover wél te beschikken, hoeft de blote aanwezigheid van huurovereenkomsten namelijk niet eraan in de weg te staan in de strafzaak aan te nemen dat de in beslag genomen voertuigen in de desbetreffende onderzoeksperiode aan de verdachten, en dus niet aan de klager, hebben toebehoord in zin van artikel 33a Sr.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is.”
2.3
Artikel 33a leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:(...)c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;(...)2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, ofb. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.”
2.4
De rechtbank heeft haar oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voertuigen zal bevelen, gegrond op de vaststelling dat de inbeslaggenomen voertuigen gedurende enige tijd door derden - niet zijnde de klager - zijn gebruikt voor dealeractiviteiten, in welke vaststelling volgens de rechtbank besloten ligt dat de voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan die derden hebben ‘toebehoord’ in de zin van artikel 33a Sr. In aanmerking genomen dat de rechtbank slechts heeft vastgesteld dat de klager de eigenaar van de voertuigen is en deze verhuurde, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Dat die derden op grond van een met de klager gesloten huurovereenkomst gerechtigd waren de voertuigen gedurende de looptijd van die overeenkomst te gebruiken, brengt immers niet mee dat deze voertuigen daarom in die zin ‘toebehoorden’ aan die derden.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022.
Conclusie 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, beslag. Toebehoren a.b.i. art. 33a.1 onder c Sr. Het oordeel van de rb dat de desbetreffende voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoord in de zin van art. 33a.1 onder c Sr is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de rb tegelijkertijd heeft vastgesteld dat de klager de eigenaar van de voertuigen is. Evenmin kan het gebruik van de voertuigen voor drugsgerelateerde activiteiten het kennelijke oordeel van de rb dragen dat de verdachten zodanige zeggenschap hebben over en belang hebben bij de voertuigen dat zij m.b.t. deze voertuigen met een eigenaar gelijk kunnen worden gesteld. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02545 B
Zitting 8 maart 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klager.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 4 augustus 2020 het beklag van de klager, strekkende tot teruggave aan hem van een viertal voertuigen (Audi, type A3, met kenteken [kenteken 1] , Citroen, type C1 met kenteken [kenteken 2] , Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken 3] en Mercedes-Benz, type A 180 D, met kenteken [kenteken 4] ) ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld door de klager en mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen.
3.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“1. De inhoud van het klaagschriftHet klaagschrift strekt tot teruggave van een viertal voertuigen, te weten:
- merk Audi, type A3, met kenteken [kenteken 1] ;
- merk Citroen, type C1, met kenteken [kenteken 2] ;
- merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken 3] ;
- merk Mercedes-Benz, type A 180 D, met kenteken [kenteken 4] .
De Volkswagen Golf en de Mercedes-Benz zijn op 3 februari 2020 in beslag genomen onder
[betrokkene 1] . De Citroën C1 is op 4 februari 2020 in beslag genomen onder [betrokkene 2]
. De Audi A3 is op 5 februari 2020 in beslag genomen onder de klager.
(…)
3. Het standpunt van de klager
De raadsvrouw verzoekt om teruggave van de in beslag genomen voertuigen, omdat deze toebehoren aan de klager. De voertuigen zijn niet van enig misdrijf afkomstig noch op andere wijze te relateren aan enig misdrijf. De klager exploiteert onder de naam ‘ [klager] ' als eenmanszaak een autoverhuurbedrijf en is daartoe sinds september 2019 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De klager drijft een normaal bedrijf, met normale activeiten: hij betaalt zijn belastingen en hij heeft een goed contact met de wijkagent. De stelling van het Openbaar Ministerie dat het een schijnbedrijf zou zijn, houdt geen stand. Voor de verhuurde voertuigen zijn huurcontracten opgesteld, waarvoor de huurders zich ook hebben moeten legitimeren. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de klager redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de huurders de in beslag genomen voertuigen voor criminele activiteiten gebruikten.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. De vier voertuigen zijn in beslag genomen naar aanleiding van een onderzoek naar harddrugshandel. Uit het dossier blijkt dat de vier voertuigen opvallend vaak in Limburg zijn gesignaleerd en alsdan worden bestuurd door drugsrunners.
Daarnaast valt de manier van zaken doen van [betrokkene 3] op, aangezien op de verhuurcontracten geen huurprijs of handtekening van de huurders staat. Dit alles bij elkaar opgeteld voert tot de conclusie dat de eenmanszaak ' [klager] ' een schijnconstructie betreft. Het gaat om voertuigen die aan drugsrunners beschikbaar worden gesteld, zodat van teruggave vanwege het ontbreken van een strafvorderlijk belang geen sprake kan zijn.
5. De beoordeling
Uit de door het openbaar ministerie verstrekte stukken blijkt dat op 3, 4 en 5 februari 2020 onder [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en de klager (in Kerkrade, Noorbeek en Rotterdam) een viertal voertuigen (in rubriek 1 nader omschreven) in beslag zijn genomen. De voertuigen zijn alle op de naam van de eenmanszaak ' [klager] ' gesteld die de klager sinds september 2019 heeft ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Blijkens de desbetreffende kennisgevingen van inbeslagneming is van geen van de voertuigen afstand gedaan.
De voertuigen zijn in beslag genomen in het kader van een grootschalig onderzoek naar de handel in harddrugs in Limburg. In het kader van dat onderzoek heeft de politie zich sinds 6 januari 2020 (tot aan de klapdag 3 februari 20202) geconcentreerd op een zeer actieve groep personen die verbleven op het vakantiepark 'paNOORama' in Noorbeek en die in de omgeving van Kerkrade/ Duitse grens handelen in verdovende middelen. [betrokkene 1] is een van de verdachten in dit onderzoek. Het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 bevat een weergave van de vastgestelde vervoersbewegingen van de in beslag genomen auto's.
Daaruit blijkt in ieder geval dat de verdachte [betrokkene 1] op verschillende momenten als bestuurder van elk van de in beslag genomen voertuigen is gezien. Tevens is door leden van het onderzoeksteam waargenomen dat [betrokkene 1] als bestuurder van de voertuigen betrokken was bij drugstransacties (bijvoorbeeld in Kerkrade op 29 januari 2020 omstreeks 15:30 uur als bestuurder van de VW Golf). Op 3 februari 2020 is [betrokkene 1] in de Mercedes Benz op heterdaad aangehouden. In de Mercedes Benz is in de asbak van het middenconsole heroïne en cocaïne aangetroffen. Een dag later, bij nader onderzoek van de auto, zijn op een verborgen plaats onder de middenconsole meer verdovende middelen aangetroffen. De in beslag genomen VW Golf wordt op 3 februari 2020 aangetroffen op het vakantiepark 'paNOORama'. In de vakantiewoning […] wordt de verdachte [betrokkene 4] aangehouden. De sleutels van de VW Golf worden eveneens in de woning aangetroffen. Uit het overzicht vervoersbewegingen komt verder naar voren dat de verdachte [betrokkene 4] in de onderzoeksperiode ook een aantal malen rijdend in de Audi A3 is aangetroffen, één keer met de bijrijder [betrokkene 5] naast zich. [betrokkene 5] is de derde verdachte in het onderzoek en is bij de politie bekend omdat hij op 26 januari 2020, rijdend in de VW Golf is achtervolgd. Het vermoeden bestaat, via taplijnen, dat de verdachte [betrokkene 5] toen, kort voor de staandehouding, verdovende middelen uit de rijdende auto heeft gegooid. Bij dat laatste voorval komt ook de verdachte [betrokkene 1] weer in beeld, vermoedelijk, via taplijnen, omdat de verdachte [betrokkene 5] contact heeft met hem. Op het moment dat de verdachte [betrokkene 1] in de nabijheid van de verdachte [betrokkene 5] wordt aangetroffen, wordt hij door leden van het onderzoeksteam herkend als bestuurder van de Citroen C1.
De vraag in deze beklagzaak is dan of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het is vaste rechtspraak dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.
Volgens de officier van justitie zou uit onderzoek naar voren zijn gekomen dat de klager en de verdachten (zakelijke) vrienden zijn van elkaar, die onderling hand- en spandiensten verrichten met betrekking tot de drugshandel. De eenmanszaak ‘ [klager] ' van de klager is een schijnconstructie, met behulp waarvan voertuigen aan drugsrunners beschikbaar worden gesteld. De klager heeft dat betwist. Hij stelt eigenaar te zijn van de in beslagenomen voertuigen en deze in het kader van de exploitatie van het bedrijf ‘slechts' aan derden te verhuren. Met het strafbare gebruik van de voertuigen was hij niet bekend noch kon hij dergelijk gebruik vermoeden. Verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen is dan ook niet aan de orde.
Ingevolge artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr zijn vatbaar voor verbeurdverklaring voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Behoren de voorwerpen niet aan de veroordeelde toe, dan is verbeurdverklaring alleen mogelijk indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Op het uitgangspunt dat in beginsel slechts aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard, maakt de wet dus een uitzondering voor het geval de rechthebbende, kort gezegd, te kwader trouw was.
Aan die uitzondering komt de rechtbank in deze zaak niet toe. Anders dan de klager ingang wil doen vinden, stelt de wet immers geen harde (civielrechtelijke) eigendomseis, maar een (veel bredere) toebehorenseis. Voldoende voor verbeurdverklaring is dat de veroordeelde zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp, dat hij met betrekking tot dat voorwerp met een eigenaar gelijk kan worden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het proces-verbaal bevindingen 'overzicht gebruik personenauto's PANOORAMA harddrug dealgroepering' van 1 april 2020 dat de vier in beslag genomen voertuigen op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen, hetzij doordat de verdachten in de onderzoeksperiode meerdere malen als bestuurder(s) van de auto's werden herkend, hetzij omdat in de auto's (de Mercedes Benz) of in de onmiddellijke nabijheid ervan (de VW Golf) daadwerkelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarom ligt het in de rede aan te nemen dat de voertuigen, gedurende enige tijd door de verdachten zijn gebruikt voor dealactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in die vaststelling besloten dat de desbetreffende voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoort. Bij die stand van zaken is dat voldoende, in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr, om in deze beklagzaak aan te nemen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen.
Daaraan kan niet afdoen dat de klager als eigenaar de voertuigen voor de verhuur gebruikte. Daargelaten dat de klager heeft nagelaten deugdelijke huurovereenkomsten in het geding te brengen, hoewel hij stelt daarover wél te beschikken, hoeft de blote aanwezigheid van huurovereenkomsten namelijk niet eraan in de weg te staan in de strafzaak aan te nemen dat de in beslag genomen voertuigen in de desbetreffende onderzoeksperiode aan de verdachten, en dus niet aan de klager, hebben toehehoort in zin van artikel 33a Sr. Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is.
6. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beklag ongegrond”
3.3.
In de toelichting op het middel wordt door de stellers van het middel aangevoerd dat het enkele feit dat de auto’s kennelijk door huurders zijn gebruikt voor drugsgerelateerde activiteiten nog niet maakt dat de auto’s dan dus toebehoren (in de zin van art. 33a Sr) aan de huurders van de auto’s c.q. dat de status van huurder/gebruiker wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar nadert, dat zij in het kader van een beklagzaak daaraan kunnen worden gelijkgesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat een huurder de juridische eigendom niet kan vervreemden of bezwaren. Gelet op de vaststelling van de rechtbank dat klager als “eigenaar” de voertuigen voor verhuur gebruikte, is het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto’s later verbeurd zullen (kunnen) worden verklaard volgens de stellers van het middel niet (zonder meer) begrijpelijk.
3.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, op grond van het bepaalde in art. 33a, lid 1, aanhef en onder c Sr de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen, omdat het in de rede ligt aan te nemen dat de voertuigen gedurende enige tijd door de verdachten zijn gebruikt voor dealactiviteiten. In die vaststelling ligt volgens de rechtbank besloten dat de voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoord. Volgens de rechtbank stelt de wet geen harde (civielrechtelijke) eigendomseis, maar een (veel bredere) toebehorenseis, zodat voldoende voor verbeurdverklaring is dat de veroordeelde zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp, dat hij met betrekking tot dat voorwerp met een eigenaar gelijk kan worden gesteld.1.
3.5.
Laatstgenoemde maatstaf is door de rechtbank vermoedelijk ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 28 september 1999, NJ 1999/803. In die zaak had het hof geoordeeld dat het onder de medeverdachte inbeslaggenomen voorwerp (een schip “F.I.”) aan de verdachte toebehoort, omdat de eigenaresse van het schip (“B”) één van de rechtspersonen van de verdachte is en met behulp van dit aan de verdachte toebehorende voorwerp de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan. Het hof had blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat alles met betrekking tot het schip voor rekening van de verdachte is aangeschaft, dat “B” - één van de rechtspersonen van de verdachte - het schip heeft aangekocht en eigenaresse is en dat de verdachte het schip heeft gefinancierd. Volgens de Hoge Raad was het in voornoemde overweging van het hof besloten liggende oordeel dat de verdachte een zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het schip dat zijn betrekking tot dat schip in zoverre met die van een eigenaar kan worden gelijkgesteld, mede tegen de achtergrond van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk en gaf het oordeel evenmin blijk van een onjuiste opvatting omtrent de artikelen 33 en 33a Sr. De opgelegde verbeurdverklaring was toereikend gemotiveerd. In twee andere zaken oordeelde de Hoge Raad dat de omstandigheid dat verdachte de in beslag genomen auto in eigendom tot zekerheid had overgedragen aan een bank er niet aan in de weg stond dat de auto in de zin van art. 33a Sr aan de verdachte toebehoorde2.respectievelijk dat het enkele bestaan van een lease-overeenkomst er niet aan in de weg behoeft te staan om aan te nemen dat de desbetreffende auto aan de verdachte toebehoort in de zin van art. 33a Sr.3.Daarbij kan mijns inziens worden gedacht aan de situatie dat de lessee aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan.4.
3.6.
Op de vraag of sprake is van de door de officier van justitie gestelde “schijnconstructie” is de rechtbank niet ingegaan, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet toekomt aan de in art. 33a, tweede lid, Sr genoemde uitzondering, die ziet op de situatie dat het voorwerp niet aan de veroordeelde toebehoort. De rechtbank is van oordeel dat zich in het onderhavige geval de situatie als bedoeld in art. 33a, eerste lid onder c, Sr voordoet. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank in dat verband de omstandigheid dat de voertuigen gedurende enige tijd door de verdachten zijn gebruikt voor dealactiviteiten voldoende acht voor het oordeel dat de desbetreffende voertuigen gedurende de onderzoeksperiode aan de verdachten hebben toebehoord in de zin van art. 33a, eerste lid onder c, Sr. Dat oordeel is mijns inziens niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de rechtbank tegelijkertijd heeft vastgesteld dat de klager de eigenaar van de voertuigen is. Evenmin kan die enkele omstandigheid – te weten het gebruik van de voertuigen voor drugsgerelateerde activiteiten - het kennelijke oordeel van de rechtbank dragen dat de verdachten zodanige zeggenschap hebben over en belang hebben bij de voertuigen dat zij met betrekking tot deze voertuigen met een eigenaar gelijk kunnen worden gesteld.
3.7.
Overigens merk ik op dat voor zover de rechtbank in het onderhavige geval een met het in het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1992, NJ 1993/156 vergelijkbare overweging bezigt, namelijk daar waar de rechtbank opmerkt dat de blote aanwezigheid van huurovereenkomsten niet eraan in de weg staat aan te nemen dat de in beslag genomen voertuigen in de desbetreffende onderzoeksperiode aan de verdachten, en dus niet aan de klager, hebben toebehoord in de zin van art. 33a Sr, dit oordeel evenmin begrijpelijk is. Immers, bij een (reguliere) verhuurconstructie - anders dan bij een financial leaseconstructie waar de juridische eigendom kan overgaan indien de lessee aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan - verkrijgt de huurder niet op enig moment de juridische eigendom.
3.8.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voertuigen zal bevelen, niet begrijpelijk.
3.9.
Het middel slaagt.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2022
HR 20 oktober 1992, NJ 1993/156.
HR 17 februari 2004, NJ 2004/323.
Vgl. HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:488, waarin de rechtbank had overwogen dat de “klaagster wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar [nadert], dat zij in het kader van deze beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld”. De Hoge Raad oordeelde dat het hierin besloten liggende oordeel dat de inbeslaggenomen auto aan de klaagster toebehoort (in de zin van art. 94a Sv) niet begrijpelijk was, in aanmerking genomen dat de rechtbank heeft vastgesteld dat met betrekking tot deze auto sprake is van een leaseconstructie, die inhoudt dat in beginsel de lessor (BMW Financial Services) de eigenaar is van de auto totdat de klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan.