HR 5 februari 2008, NJ 2008, 97, rov. 3.4.
HR, 07-07-2009, nr. 07/13162
ECLI:NL:HR:2009:BI1371, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/13162
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1371
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1371, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑07‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6685, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1371
ECLI:NL:PHR:2009:BI1371, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑04‑2009
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6685
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1371
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. In ’s Hofs verwerping van de door verdachte opgeworpen “besmettingstheorie” ligt besloten dat de door verdachte betrokken stelling dat het s.o. een ander voor verdachte moet hebben aangezien, niet opgaat. Aldus heeft het Hof zijn oordeel toereikend gemotiveerd. Art. 359.2 Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
7 juli 2009
Strafkamer nr. 07/13162
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2007, nummer 20/004787-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 7 juni 2006 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, staande op korte afstand van [slachtoffer], met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"In de nacht van 6 juni 2006 op 7 juni 2006, omstreeks 2.00 uur, ben ik alleen naar het NS-station te Breda gegaan. Daar aangekomen kwam ik "die jongen" tegen. Ik weet dat "die jongen" dagelijks op het centraal station te Breda komt en dat hij tevens regelmatig bij de daklozenopvang 't IJ in Breda verblijft. Wij, "die jongen" en ik, zijn samen vanaf het station naar de Terheijdenseweg gereden. Wij reden allebei op een fiets. Ter hoogte van "de banken" aan de Terheijdenseweg zei "die jongen" dat ik moest wachten. De jongen zou de fiets gaan verkopen en terug komen. Ik was moe en ben op de bank gaan liggen. Met "de banken" bedoel ik de bankjes bij het Baroniecollege. Na ongeveer een kwartier tot een half uur zag ik dat "de jongen" weer terug kwam. Op het moment dat ik "de jongen" aan zag komen ben ik van het bankje opgestaan. Ik zei: "He, je hebt de fiets nog steeds niet verkocht". Ik zag dat "de jongen" stopte maar hoorde dat hij niets zei. Op dat moment zag ik dat de jongen gezien vanuit mijn positie met zijn rug naar de school toe gekeerd stond. Zonder dat hij wat zei zag ik dat "de jongen" een klein model pistool op mij richtte. Ik hoorde een (1) knal. Op dat moment stond de jongen ongeveer 150 cm van mij vandaan. Kort daarop hoorde ik een tweede knal en voelde pijn in mijn borst. Ik zag dat "de jongen" wegliep in de richting van de school.
U vraagt mij naar het signalement van "de jongen"
Het signalement van de dader luidt als volgt:
Geslacht: man
Uiterlijk: antilliaans
Postuur: normaal tot krachtig
Ik schat de lengte op ongeveer tussen 1.80 en 1.90 meter
Ik schat de leeftijd op ongeveer tussen 25-30 jaar
Gelaat: Ik vond het een zogenaamd "ezel" gezicht als u hem ziet weet u wat ik bedoel
Snor: snor, niet vol van beharing
Kleding: zwartkleurige muts op zijn hoofd
Zwartkleurig jack met zwarte vierkanten en voorzien van capuchon. Onder linkse oksel gescheurd, waardoor witte voering van de jas te zien was.
Zwarte broek, geen spijker
Vervoermiddel: fiets, type mountainbike, kleur paars met meerdere kleuren
Ik wil graag medewerking verlenen aan een fotoconfrontatie: "Ja, ik zou die persoon meteen herkennen"."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"In het park ging de man weg en ik lag te pitten. Ongeveer 10 minuten later kwam dezelfde man terug. Ik weet 100% zeker dat het dezelfde man was die mij beschoten heeft. Ik herkende hem aan zijn gezicht."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik weet zeker dat het "die jongen" was en niemand anders. Die jongen heeft namelijk een typisch gezicht. Wat "die jongen" fout heeft gedaan is dat wanneer hij op mij richtte hij met zijn gezicht omhoog kwam waardoor ik zijn gezicht onder zijn capuchon kon zien en hem duidelijk herkende."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op vrijdag 9 juni 2006 reden wij, verbalisanten, in een burgerauto in burgerkleding over de Slingerweg te Breda. Wij, verbalisanten, waren belast met een onderzoek naar een geweldsdelict, waarbij iemand is beschoten met een vuurwapen. Wij, verbalisanten zijn vervolgens, zoals aangever aangaf, langs het daklozen- en verslaafdenopvang 't IJ, gereden. Wij, verbalisanten, zagen dat er ter hoogte van de daklozen- en verslaafdenopvang 't IJ een negroide manspersoon stond welke gekleed was in een zwarte gewatteerde jas, een spijkerbroek en een zwarte wollen muts droeg. Wij, verbalisanten, zagen dat deze persoon een normaal tot krachtig postuur had en verder in grote mate voldeed aan het door het slachtoffer opgegeven signalement.
De man bleek te zijn:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]
Op vrijdag 9 juni 2006 hebben wij, verbalisanten, genoemde [verdachte] staande gehouden. Wij zagen dat genoemde [verdachte] op een paarse mountainbike reed en de zwarte gewatteerde jas met capuchon aan had. Tevens bleek dat [verdachte] in zijn jaszak een zwarte wollen muts had."
e. een proces-verbaal van politie van een fotoconfrontatie, voor zover inhoudende:
"Op donderdag 15 juni 2006, tussen 13.00 uur en 15.00 uur, heb ik, verbalisant [verbalisant 1], een confrontatie gehouden, waarbij de getuige:
[Slachtoffer] werd geconfronteerd met 2 maal 9 foto's van personen, waaronder een foto van de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]. (confrontatie Al)
CONFRONTATIE A1
De getoonde fotoselectie is vastgelegd onder kenmerk "confrontatie A". De foto van de verdachte kwam daarbij op plaats nr. 6.
PROCES-VERBAAL Al
Hierbij verklaar ik, [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar, het volgende.
Op 15 juni 2006, om 14.30 uur toonde ik, verbalisant, die fotoselectie aan getuige [slachtoffer].
Terwijl de getuige naar de fotoselectie keek zag ik dat hij rustig de foto's bekeek.
De getuige verklaarde: "de persoon op foto nummer 6 is de verdachte" (het hof begrijpt: "die jongen" zoals verdachte de voorafgaande verklaringen door de getuige is geduid)."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"[slachtoffer] en ik waren in de nacht van 7 juni 2006 ieder op een eigen fiets op weg naar Breda-Noord. [Slachtoffer] is degene die mij heeft gevraagd om met hem naar het park te gaan. Hij zei tegen mij dat hij moe was en wilde rusten. Ik ben alleen verder gegaan naar Breda-Noord."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op donderdag 8 juni 2006 bevond ik, verbalisant [verbalisant 3], mij op de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis Amphia lokatie Molengracht te Breda. Aldaar namen wij een aangifte op van een persoon genaamd [slachtoffer], welke het slachtoffer was geworden van een schietincident te Breda. Door ons werd aan het verplegend personeel van aangever gevraagd wie er in het bezit was van het patroon (het hof begrijpt: "kogel") dat uit het lichaam van het slachtoffer gekomen was. Op ons verzoek meldde zich de cardio thoracale chirurg genaamd [betrokkene 1] bij ons. Voornoemde chirurg overhandigde ons een doorzichtig potje met rood deksel met daarin een klein model patroon (het hof begrijpt: "kogel"). Voornoemd potje is vervolgens door mij, verbalisant [verbalisant 3], in beslag genomen ten behoeve van verder onderzoek."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben werkzaam als Cardiothoracaal chirurg binnen het Amphiaziekenhuis te Breda. Over de verwonding van de patiënt [slachtoffer] kan ik verklaren dat de kogel via de borstkas het lichaam is binnengegaan. Het is uitermate moeilijk om iemand op deze wijze te verwonden zonder dat er direct vitale delen binnen het hart geraakt worden. Wanneer de kogel ook maar een fractie van richting was veranderd waren er direct vitale delen binnen het hart geraakt en was de kans op overlijden groot. Er is dan sprake van een levensbedreigende situatie. De kans dat iemand ooit nog op een dergelijke wijze door een kogel wordt geraakt waarbij niet direct een levensbedreigende situatie ontstaat is echt zeer klein."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op donderdag 8 juni 2006 zijn wij, verbalisanten, een onderzoek in gaan stellen in het parkje gelegen tussen de Luikstraat, de Terheijdenseweg, Tuincentrum Intratuin en het terrein van het ROC West Brabant te Breda. In het parkje aan de zuidzijde van het ROC West Brabant staan langs een wandelpad een aantal bankjes. Volgens informatie zou het feit zich hebben afgespeeld bij het alleenstaande bankje bij een watertje. Wij, verbalisanten, troffen op deze aanwijzingen het betreffende bankje aan. Wij, verbalisanten zagen dat er op het wandelpad, voor dit bankje een koperkleurige patroonhuls lag. Deze patroonhuls is in beslag genomen."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik, verbalisant [verbalisant 4], heb in het jaar 2001 in een onderzoek naar een schietpartij in de Joris Nempestraat te Breda genoemde [verdachte] verschillende keren als verdachte gehoord en kon mij herinneren dat verdachte in die tijd regelmatig bij een zus van hem in Breda verbleef. Deze zus betreft [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te Breda."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] zijn wij op vrijdag 9 juni gegaan naar het adres [a-straat 1] te Breda. Wij zagen dat de voordeur werd geopend door een man die zich voorstelde als de ex van de bewoonster, zijnde [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] heeft (telefonisch) contact gezocht met zijn ex-vriendin. Ik kreeg vervolgens een vrouw aan de lijn die mij zei [betrokkene 2] te zijn. Ze deelde mij mede dat haar broer regelmatig in de woning verbleef, en er de dag er voor nog geweest was. Hij zou met name op de zolder verblijven."
l. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 9 juni 2006 vond er naar aanleiding van de aanhouding van [verdachte] een doorzoeking plaats op het adres [a-straat 1] te Breda. Onder de verdachte [verdachte] werd bij diens aanhouding een sleutelbos aangetroffen met daaraan drie sleutels. Door mij, verbalisant, werd gekeken of deze sleutels paste op een van de sloten van de woning [a-straat 1] te Breda. Ik, verbalisant zag dat een van de sleutels op het slot van de poort van de woning paste en dat met deze sleutel de poort geopend en afgesloten kon worden. Tevens zag ik dat de tweede sleutel van de sleutelbos op het slot van de achterdeur van de woning paste en dat met deze sleutel de achterdeur geopend en afgesloten kon worden. Tevens zag ik dat de derde sleutel van de sleutelbos op het slot van de schuur aan de achterzijde van de woning paste. Ik zag tevens dat de sleutel gewoon omgedraaid kon worden."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 9 juni 2006 omstreeks heb, ik, verbalisant [verbalisant 5], naar aanleiding van een doorzoeking op het adres [a-straat 1] te Breda de hieronder vermelde sporendrager(s) veilig gesteld:
Omschrijving:
1. een pistool zwartkleurig, merkopschrift "P Beretta model 950b, kaliber 6.35 mm.
In de kamer van het pistool bevond zich een patroon. In de houder bevonden zich 4 patronen. Bedoeld pistool is door mij aangetroffen in een schuurtje, behorende bij voornoemde woning."
n. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben in de nacht van vrijdag 7 juni 2006 met de paarse mountainbike naar huis gefietst. Met huis bedoel ik het huis van mijn zus aan de [a-straat 1] in Breda. Ik ben via de voordeur naar binnen gegaan met de fiets en heb deze in de achtertuin gezet. Toen heb ik het vuurwapen in het schuurtje gelegd."
o. een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende:
"Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Breda op 7 juni 2006.
TR nummer DNA nummer Omschrijving
003/001 DBA 724 een huls, aangetroffen op geasfalteerd pad
005/002 een kogel, operatief verwijderd uit het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer]
007/001 DBA734 een pistool, aangetroffen bij doorzoeking [a-straat 1]
007/002 DBA735 een patroon, afkomstig uit de kamer van het
pistool [007/001]
007/003 DBA736 een patroonhouder, afkomstig uit het pistool
[007/001]
007/004 DBA737 een patroon, afkomstig uit de patroonhouder
[007/003]
007/005 DBA738 een patroon, afkomstig uit de patroonhouder
[007/003]
007/005 DBA739 een patroon, afkomstig uit de patroonhouder
[007/003]
007/007 DBA740 een patroon, afkomstig uit de patroonhouder
[007/003]
Conclusie
- Het pistool [007/001] merk Beretta, model 950B nummer 37166, is bestemd en geschikt voor het semi-automatisch verschieten van een pistoolpatronen kaliber 6.35 mm Browning.
- De huls [003/001] is afkomstig van een pistoolpatroon kaliber 6.35 mm Browning, die mogelijk is verschoten met het pistool [007/001].
- De kogel [005/002] is zeer waarschijnlijk van het kaliber 6.35 mm Browning. Deze kogel is mogelijk afgevuurd uit de loop van het pistool [007/001]."
p. een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. I.E.P.M. Blom, voor zover inhoudende:
"Ontvangen t.b.v. een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek:
TR-nummer Identiteitszegel Omschrijving
007/002 DBA735 een patroon
007/003 DBA736 een patroonhouder
Conclusie
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Van de bemonstering van het patroon [DBA735]#1 en [DBA736]#1 van de patroonhouder zijn (onvolledige) DNA-(meng)profielen verkregen die met elkaar overeenkomen en die afkomstig zijn van een man. Dit betekent dat dit celmateriaal afkomstig is van een onbekende man A.
DNA-databank
Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de patroon [DBA735]#1 is op 15 augustus 2006 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Bij deze vergelijkingen is een DNA-profiel gevonden dat gelijk is aan bovenstaande DNA-profielen en afkomstig is van een referentiemonster van een persoon uit één zaak. Deze gelijke DNA-profielen zijn geregistreerd onder profielclusternummer 6213. Voor de gegevens van deze zaak wordt verwezen naar de bijlage met de gegevens van profielcluster 6213.
Profielcluster 6213
Overzicht van de met elkaar overeenkomende DNA-profielen welke bij het NFI geregistreerd staan onder profielcluster 6213.
NFI-zaaknummer: 2005.05.18.049
Stuk van overtuiging: referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1971)
Delict: DNA veroordeelde
Frequentie DNA-profiel: minder dan 1 op 1 miljard
NFI-zaaknummer: 2006.06.26.169
Stuk van overtuiging: patroon
Identiteitszegel: DBA735#1
Delict: schietincident
Soort DNA-profiel: volledig powerplex DNA-profiel
Frequentie DNA-profiel: minder dan 1 op 1 miljard"
q. een deskundigenrapport van dr. I.E.P.M. Blom, voor zover inhoudende:
"Naar aanleiding van de zoekactie in de DNA-databank blijkt dat de DNA-profielen van bovengenoemd sporenmateriaal overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte]. Dit betekent dat het celmateriaal in bovengenoemde bemonsteringen afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. M.a.w. dat de onbekende man A de verdachte [verdachte] kan zijn."
r. een deskundigenrapport van dr. I.E.P.M. Blom, voor zover inhoudende:
"Van het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] is door het NFI een DNA-profiel vervaardigd met het SGM+DNA-analysesysteem. Van alle onderzochte loci zijn de DNA-kenmerken bepaald evenals het geslachtskenmerk. In dit geval is dus sprake van een volledig SGM+DNA-profiel. Van het celmateriaal op het patroon [DBA735]#1 is een DNA-profiel vervaardigd met het Powerplex DNA-analysesysteem. Daaruit blijkt dat het SGM+DNA-profiel van het referentiemonster van de verdachte [verdachte] matcht met het Powerplex DNA-profiel van het celmateriaal op het patroon [DBA735]#1. Dit betekent dat het celmateriaal op de patroon afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte].
De match is gebaseerd op de DNA-kenmerken van zeven loci. De berekende frequentie van de combinatie van deze DNA-kenmerken is minder dan 1 op 1 miljard. Dit betekent dat de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met deze zeven DNA-kenmerken minder dan 1 op 1 miljard is."
3.4. Het Hof heeft omtrent het bewijs daarnaast nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte op het patroon [DBA735]#1 heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep de zogenoemde besmettingstheorie bepleit. Het DNA-materiaal zou op grond van deze theorie bij het openmaken van de kamer of het verwijderen van de patroon terecht kunnen zijn gekomen in de kamer en dus ook op het patroon. Het hof verwerpt deze theorie, nu het tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat op de wijze zoals beschreven door brigadier [verbalisant 5] (het uit de kamer verwijderen van een patroon uit een semi-automatisch wapen) DNA-materiaal van verdachte op het patroon terecht is gekomen. Dat de andere aangetroffen patronen in het pistool geen DNA-materiaal van verdachte bevatten, doet aan het vorenstaande niet af."
3.5. Blijkens de toelichting ziet het middel op het volgende onderdeel van het pleidooi:
"De verdediging stelt voorop dat het niet vreemd is dat [slachtoffer] [verdachte] aanwijst als de schutter. [Slachtoffer] was met [verdachte] op stap en de schutter heeft hetzelfde postuur, dezelfde soort kleding en bovenal dezelfde fiets. De verdediging vermoedt dat [slachtoffer] in zijn beschrijving van de schutter zowel kenmerken van [verdachte], als die van de schutter geeft.
Zonder problemen kan de verdediging een enorme boom opzetten over de (on)betrouwbaarheid van [slachtoffer]: zijn psychiatrisch verleden, zijn lage IQ (p.99), de enorme hoeveelheid drank die hij volgens eigen zeggen de voorafgaande dag had gedronken (p.58), het coke-gebruik (p.58), hij was moe (p. 51), hij heeft in het park liggen pitten (p.59), dit alles maakt het waarnemingsvermogen van [slachtoffer] zachtgezegd niet optimaal. Ook de manier waarop [slachtoffer] zegt dat is geschoten - enkel na het eerste schot, waarbij [slachtoffer] niet is geraakt komt een huls uit het wapen (p.53) - kan niet kloppen zo blijkt uit het technisch onderzoek op het wapen.
(...)
Conclusie: Vrijspraak"
3.6. In de verwerping door het Hof van de door de verdachte opgeworpen besmettingstheorie ligt de weerlegging besloten
van het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn en dat deze een ander voor de verdachte moet hebben aangezien. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet de bestreden uitspraak in dit opzicht nader te motiveren.
3.7. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘poging tot moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2.
Namens verdachte hebben mrs. C.W. Noorduyn en Th.J. Kelder, advocaten te 's‑Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat het DNA van verzoeker door besmetting op het patroon terecht is gekomen, eerst in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv heeft gemotiveerd.
4.
Het middel heeft het oog op de navolgende passage uit de hiervoor bedoelde aanvulling:
‘Aanvullende bewijsoverweging:
Ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte op het patroon [DBA735]#1 heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep de zogenoemde besmettingstheorie bepleit. Het DNA-materiaal zou op grond van deze theorie bij het openmaken van de kamer of het verwijderen van de patroon terecht kunnen zijn gekomen in de kamer en dus ook op het patroon. Het hof verwerpt deze theorie, nu het tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat op de wijze zoals beschreven door brigadier [verbalisant 5] (het uit de kamer verwijderen van een patroon uit een semi-automatisch wapen) DNA-materiaal van verdachte op het patroon terecht is gekomen. Dat de andere aangetroffen patronen in het pistool geen DNA-materiaal van verdachte bevatten, doet aan het vorenstaande niet af.’
5.
Op grond van art. 359, tweede lid, Sv dient de rechter de afwijking van een door de verdediging (of Officier van Justitie) ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt nader te motiveren. In HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, m.nt Buruma overwoog de Hoge Raad dat:
‘3.8.3.
(…) in het geval dat wordt volstaan met een verkorte uitspraak in de zin van art. 365a, eerste lid, Sv, de vereiste nadere motivering daarin behoort te worden opgenomen. Dit is evenwel anders indien het ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunt’ betrekking heeft op de bewijsbeslissing, waaronder mede begrepen de bewijsvoering. De weerlegging daarvan mag worden opgenomen in de aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv (vgl. HR 18 april 2000, NJ 2001, 352).’
6.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
7.
Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat sprake was van voorbedachte raad onbegrijpelijk is.
8.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het bestreden arrest in:
‘Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast:
- —
In de nacht van 6 op 7 juni 2006 bevindt verdachte zich samen met [slachtoffer 1] in de omgeving van het Baroniecollege aan de Terheijdenseweg te Breda.
- —
Op een zeker moment gaat [slachtoffer 1] op één van de banken liggen die zich aldaar bevinden.
- —
Verdachte gaat vervolgens weg met een fiets waarvan hij zegt dat hij deze gaat verkopen.
- —
Enige tijd later komt verdachte zwijgend met zijn hoofd naar beneden gebogen teruggelopen in de richting van [slachtoffer 1]. Op de vraag van [slachtoffer 1] of hij weer terug is met de fiets geeft verdachte geen antwoord.
- —
Verdachte stopt vervolgens op een afstand van ongeveer 150 cm (met zijn hoofd nog steeds naar beneden gebogen) voor [slachtoffer 1] en richt een pistool op [slachtoffer 1].
- —
Verdachte schiet één maal in de richting van [slachtoffer 1] maar raakt hem kennelijk niet.
Verdachte schiet daarop nogmaals in de richting van [slachtoffer 1] en raakt hem in zijn borst vlakbij zijn hart.
- —
Verdachte loopt vervolgens weg in de richting van het Baroniecollege.
Het hof is van oordeel dat het, gezien de bovengenoemde feiten en omstandigheden en daarbij in het bijzonder het feit dat er voorafgaande aan het schietincident geen enkele aanleiding was om aan te nemen dat er sprake was van onenigheid tussen [slachtoffer 1] en verdachte alsmede het rustige en berekenende gedrag van verdachte zowel voorafgaande, tijdens als na het schietincident, niet anders kan zijn dan dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven.’
9.
De toelichting op het middel behelst de klacht dat het Hof niet heeft vastgesteld wanneer de verdachte het besluit om te schieten heeft genomen, en al helemaal niet hoeveel tijd er tussen dat voornemen en de daadwerkelijke uitvoering is verstreken, zodat de door het Hof vastgestelde gebeurtenissen mogelijk binnen enkele seconden hebben plaatsgevonden, en het tijdsverloop objectief gezien voor de verdachte te kort was om een besluit te nemen en zich vervolgens over dat besluit te beraden.
10.
Voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich er rekenschap van te geven.1. Dat heeft het Hof niet miskend. Het oordeel van het Hof moet immers aldus worden begrepen dat nu er voor de verdachte geen enkele aanleiding was een pistool op het slachtoffer te richten en op het slachtoffer te schieten en hij nadat hij het slachtoffer niet geraakt had nog eens op het slachtoffer heeft geschoten, niet anders kan zijn dan dat het schieten niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar de verdachte voorafgaande aan en tijdens het schieten gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich er rekenschap van te geven. Vgl. HR 22 februari 2005, LJN: AR5714.
11.
Het middel faalt.
12.
Het derde middel klaagt dat het Hof de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van getuige [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn onvoldoende heeft gemotiveerd.
13.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 16 oktober 2007 heeft de verdachte aldaar onder meer verklaard:
‘Het wapen is aangetroffen bij mijn zus in het schuurtje. Ik had het daar neergelegd. Ik had het wapen gekregen van [betrokkene 4]. Ik was met hem naar het benzinestation gereden en hij zei tegen mij dat hij helemaal geflipt was en het niet meer zag zitten en toen op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Ik heb het wapen toen van hem overgenomen en bij mijn zus in het schuurtje gelegd. Ik heb wel eens een keer een patroon in mijn handen gehad. Ik herinner me dat iemand er een keer één aan zijn ketting had hangen. Ik weet dat er in het wapen dat in het schuurtje is aangetroffen patronen zaten. Ik weet niet hoe het mogelijk is dat mijn DNA op de patronen in het wapen zat. Ik heb daar geen uitleg voor. Ik heb het wapen in mijn handen gehad maar niet de patronen. Er is geen ander verhaal over te vertellen. Ik ben niet aan het liegen.’
14.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 16 oktober 2007 en de daaraan gehechte pleitnotities heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, aangevoerd:
‘(…)
Inleiding
[Verdachte] wordt verdacht van poging moord/doodslag op aangever [slachtoffer 1].
Deze zaak bewijst eens te meer dat de werkelijkheid vele malen vreemder is dan welke film dan ook. Niet alleen [verdachte], maar zeker ook [slachtoffer 1], houdt er een niet alledaagse levensstijl op na. Wie wacht er nu één dag, na te zijn geraakt, om naar een ziekenhuis te gaan? Dat detail bevreemdt zelfs [verdachte].
[Verdachte] vertelt een verhaal dat — hoe bizar wij allen dit ook mogen vinden — door geen enkel bewijsmiddel onderuit wordt gehaald. Discrepanties tussen zijn verhaal en de bewijsmiddelen zijn logisch te verklaren. Het gaat er vandaag om of u, Edelgrootachtbaar College, dat verhaal gelooft of niet.
De Advocaat-Generaal maakt het verhaal nóg mooier door de wijziging tenlastelegging. In weerwil van de verhalen van [slachtoffer 1] én [verdachte] is er in de ogen van de Advocaat-Generaal sprake van een complot, waarbij enkel de rolverdeling tussen het primaire en subsidiaire anders is. Door deze wijziging geeft de Advocaat-Generaal aan óók geloof te hechten aan de verklaring van [verdachte].
Bij al deze verhalen is slechts één ding zeker: uit het hart van [slachtoffer 1] is een kogel verwijderd.
Geloofwaardigheid van een bijkans onmogelijk verhaal
Een aantal punten voor die overtuiging:
- 1.
[Verdachte] is geniaal als hij — als schutter — een antiliaans alter ego weet te vinden die naadloos zijn plaats kan innemen. [Betrokkene 4] met hetzelfde uiterlijk, dezelfde soort kleding, wonend in de buurt en ook nog op zoek naar een fiets. Je zou bijna denken dat [verdachte] alles van tevoren heeft bedacht voor het geval [slachtoffer 1] op miraculeuze wijze blijft leven.
- 2.
[Verdachte] heeft geen enkel motief om [slachtoffer 1] te beschieten óf hij moet gewoon gek zijn, de enige juiste aanname van [slachtoffer 1] (p.067). Geldelijk gewin speelt geen rol; [slachtoffer 1] is voor [verdachte] levend meer waard dan dood. [Verdachte] geeft dit ook aan in zijn vierde verhoor (niet opgetekend door de verbalisanten (12.16.00)) als hij —geconfronteerd met het ongeloof van de verbalisanten — uitroept; “Waarom zou ik die man schieten, waarom, voor wat, wat heeft die man mij gedaan?”
- 3.
[Verdachte] vertoont geen dadergedrag. Hij maakt zich niet tijdelijk uit de voeten, hij vernietigt het wapen niet en als hij wordt staande gehouden in de ochtend van 9 juni, heeft hij enige uren later bij zijn aanhouding wél zijn oorbel uitgedaan volgens de verbalisanten — kennelijk om herkenning te voorkomen, want ja dat voldoet aan het signalement —, maar hij wisselt tegelijkertijd zijn donkergroene damesfiets met vierkante koplamp in voor de opvallende paarse mountainbike (p. 185) die — welke verhaal we ook nemen — op het plaats delict is geweest. Onlogisch.
- 4.
[Verdachte] verklaart uit eigen beweging, zonder dat hij inzage heeft gehad in het dossier en zonder dat hij door de verbalisanten met informatie is gevoerd. Pas aan het einde van het laatste verhoor (p. p. 221), krijgt hij de aangifte te lezen. De verklaring die hij aflegt, blijft — hoewel het er hortend en stotend in vier verhoren uitkomt — consequent.
- 5.
[Verdachte] verandert van proceshouding en begint te verklaren als hij merkt dat zijn zus in de problemen komt: “U vraagt mij wat ik ervan vind dat [betrokkene 2] (zus) mogelijk wordt verdacht van vuurwapenbezit. Verdachte is lang stil, maar verklaart dan hetvolgende” (p. 209). Dat cliënt eerder ontkende een zus te hebben is logisch. De vorige keer dat hij werd aangehouden, werd er bij zijn zus huiszoeking verricht en zijn zus verhoord. Overigens wisten de verbalisanten uit dat vorige onderzoek ook zijn verblijfplaats. Bij de rechtercommissaris merkt hij hierover op: “Ik heb in eerste instantie gelogen over mijn verblijfplaats, omdat ik niet wilde dat mij zus in de problemen zou komen.” Deze initiële leugen is logisch en dan ook niet redengevend — zoals het vonnis van de Rechtbank Breda wil doen geloven.
Verhaal [verdachte] op punten verifieerbaar
1.
[Verdachte] heeft [slachtoffer 1] ontmoet in de stad bij [B] en niet eerder. Dat verklaart hij gelijk (p. 212): “Ik was gewoon op het station en ik kwam de jongen tegen in de stad” Die ontmoeting is ook vastgelegd op camera (p. 130 ev). [Slachtoffer 1] wordt tussen 00.20 uur en 2.51 uur vijf keer alleen gezien in het centrum. Dan komt om 3.26 uur [verdachte] aangefietst en met een boog fietst hij in de richting van [slachtoffer 1] die alleen staat ter hoogte van [B], De — overigens telkens wisselende — verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij met [verdachte] overbleef op het station toen de rest van de groep wegging, is op dit punt aantoonbaar onjuist. Dit zou dan ook in strijd zijn met de verklaring van [betrokkene 5] (p. 146) die stelt dat zij tot 5.00 uur op het station was. De verdediging acht overigens de verklaring van [betrokkene 5] op dit punt onbetrouwbaar. Volgens haar staan daar elke avond ongeveer dezelfde mensen, zij kan zich dus gemakkelijk in de datum en/of personen vergissen. Overigens blijkt dat zij [slachtoffer 1] én [betrokkene 4] als onderdeel van de vaste groep aanwijst. Deze twee moeten elkaar dus wel kennen,
2.
De ontmoeting met [betrokkene 4] na de schietpartij. [Verdachte] verklaart zeer gedetailleerd hierover: dat [betrokkene 4] is gecontroleerd, dat de autopapieren niet in orde waren, dat [betrokkene 4] instapte bij de VW (p. 211, 212, 219). Uit een proces-verbaal (p. 304) blijkt inderdaad dat [betrokkene 4] op 9 juni om 2.55 uur is gecontroleerd, nadat de auto wegreed vanaf de VW omdat de keuringspapieren niet in orde waren. [Betrokkene 4] gaf toen een valse naam op.
Verhaal [verdachte] laat zich niet onderuit halen
Zoals gezegd; voor de discrepanties tussen het verhaal van [verdachte] en de bewijsmiddelen is een logische verklaring.
De verdediging stelt voorop dat het niet vreemd is dat [slachtoffer 1] [verdachte] aanwijst als de schutter. [Slachtoffer 1] was met [verdachte] op stap en de schutter heeft hetzelfde postuur, dezelfde soort kleding en bovenal dezelfde fiets. De verdediging vermoedt dat [slachtoffer 1] in zijn beschrijving van de schutter zowel kenmerken van [verdachte], als die van de schutter geeft. Zonder problemen kan de verdediging een enorme boom opzetten over de (on)betrouwbaarheid van [slachtoffer 1]; zijn psychiatrisch verleden, zijn lage IQ (p. 99), de enorme hoeveelheid drank die hij volgens eigen zeggen de voorafgaande dag had gedronken (p, 58), het coke-gebruik (p. 58), hij was moe (p. 51), hij heeft in het park liggen pitten (p. 59), dit alles maakt het waarnemingsvermogen van [slachtoffer 1] zachtgezegd niet optimaal Ook de manier waarop [slachtoffer 1] zegt dat is geschoten — enkel na het eerst schot, waarbij [slachtoffer 1] niet is geraakt komt een huls uit het wapen (p. 53) — kan niet kloppen zo blijkt uit het technisch onderzoek op het wapen.
In het onderzoek is getracht het verhaal van [verdachte] te ‘ontmaskeren’ of [verdachte] op een leugen te betrappen. De verdediging is van mening dat dit niet is gelukt.
Stelling: Als [verdachte] de jas van de schutter (volgens eigen verklaring) al voorde schietpartij aanhad, dan is [verdachte] de schutter. Deze stelling kan niet hard worden gemaakt. Integendeel zelfs. [verdachte] verklaart in eerste instantie op de vraag welke jas hij aanhad (p, 214): “Ik herinner het me niet goed…De jas is een ‘gewone’ jas net als die ik aan had bij mijn aanhouding… .(die is het dus niet) Er zit een beetje verf op de jas en daardoor zitten er plekken op. Het is waterverf in de kleur wit.” Deze jas is ook gevonden tijdens de huiszoeking. Deze jas komt op dit detail mogelijk overeen met de omschrijving die [slachtoffer 1] geeft, namelijk “Onder linkse oksel gescheurd, waardoor witte voering van de jas te zien was.” (p. 53). Kennelijk verwart [slachtoffer 1] de verfvlekken met de witte voering. In ieder geval is er geen jas gevonden waarbij witte voering door de stof naar buiten kwam.
De verdediging is van mening dat de conclusie die de verbalisanten trekken, namelijk “Verder is een roodkleurig label ter hoogte van de borst, naast de rits, op de jas van verdachte te zien” (p. 132), ergo [verdachte] draagt de jas van de schutter onjuist is:
- —
de verbalisanten constateren zelf al dat de rode vlek naast de rits zit, dus op een andere plek dan bij de jas van de schutter (foto VI), daar zit het label op de rits in het midden;
- —
rode kleur kan afkomstig zijn van reflectie van neonlampen, de gehele foto is rood/roze achtig;
- —
er zijn evengoed ook mogelijk witte vlekken te zien op de arm, alsmede de lichter grijze voering van de capuchon. De jas op de camerabeelden kan dus evengoed de jas zijn waarover [verdachte] verklaart.
Overigens de opmerking dat [verdachte] en [betrokkene 4] jassen hebben uitgewisseld, berust op een misverstand.
Stelling: Als [verdachte] een oorbel draagt (kenmerk schutter volgens verklaring [slachtoffer 1], (p. 54)), dan is [verdachte] de schutter.
De verdediging is van mening dat de observatie van verbalisant [verbalisant 7] (p.186) onjuist is. Zijn eerdere collega's hebben géén oorbel gezien, noch zijn medeverbalisant [verbalisant 8], althans die verklaart er niet over. Nu kan hij het zich niet meer herinneren, terwijl hij blijkens de aanvullende verklaring de tijd gebruikte om “Op dat moment stond ik het signalement van deze man in mij op te nemen.” Tijdens de aanhouding, slechts enkele uren later, droeg [verdachte] geen oorbellen. Zoals gezegd is het onlogisch dat [verdachte] een oorbel in de tussentijd heeft uitgedaan. Overigens kent de verdediging [verdachte] ook niet als iemand met oorbellen, sierraden of tatoeages, alleen met gouden tand. Een kenmerk die [slachtoffer 1] juist weer niet noemt in zijn signalement.
Uit het medisch onderzoek komt helaas enkel naar voren dat de gaatjes van [verdachte] oud zijn, zoals hij zelf ook heeft verklaart.
[Betrokkene 4] draagt overigens wel oorbellen (verklaring bij rechtbank).
Stelling: Als er DNA van [verdachte] in het wapen zit, dan is [verdachte] de schutter, omdat [verdachte] verklaart dat hij het wapen alleen maar aangenomen heeft, vastgepakt en weggelegd.
[Verdachte] heeft zich zeer opgewonden over de uitslag van het DNA onderzoek. Hij kon dit niet begrijpen. Telkenmale heeft hij tegen mij gezegd dat de politie of de deskundige hem erbij wil lappen. Na goede bestudering van de stukken én de aanvullende vragen is ook hier een logische verklaring voor.
Buiten twijfel staat dat [verdachte] het wapen heeft aangeraakt. Aan de buitenzijde van het wapen kan dus DNA van [verdachte] zitten. Dit is echter niet onderzocht. Uit de NFI rapportage van 23 november 2006 blijkt dat de bemonstering van het vuurwapen zoek is (p. 3). Uit de aanvullende rapportage van 5 oktober 2007 blijkt dat dit nog steeds het geval is. Er kan dus tevens niet worden gecontroleerd of er DNA van [betrokkene 4] op het wapen zit.
Er zit wel DNA van [verdachte] (en van een derde man) op de patroonhouder. Uit de aanvullende rapportage van het LUMC van 1 oktober 2007 blijkt dat de gehele buitenzijde van de patroonhouder is bemonstert en als één DNA-extract verder is verwerkt. De onderkant van de patroonhouder bevindt zich echter aan de buitenzijde van het wapen. Dit is duidelijk te zien op de foto's van het aanvullend onderzoek van 28 september 2007, in vergelijking met de foto van het losse pistool en patroonhouder van 20 april 2007 door verbalisant [verbalisant 6]. De stelling van de rechtbank dat het DNA van [verdachte] in het wapen is aangetroffen, is onjuist.
Blijft over de patroon die in de kamer (loop) van het wapen bestond. Ook hier is het DNA van [verdachte] op gevonden. De verdediging denkt dat er sprake is van besmetting, hoewel ook volgehouden kan worden dat de kamer in open verbinding met de buitenlucht is. Waarom denkt de verdediging dit? De sporen zijn niet door een op dit terrein deskundige persoon veiliggesteld maar door brigadier [verbalisant 5] (p. 201). Hij verklaart hierover: “In de kamer van het pistool bevond zich een patroon. In de houder bevonden zich vier patronen. Door mij is de patroon uit de kamer verwijderd. Bedoeld pistool is door mij aangetroffen. Redenen tot het veiligstellen van de sporendrager(s): er bestond aanzienlijk gevaar voor vernietiging of contaminatie van het sporenmateriaal wanneer dit op de aangetroffen plaats zou moeten blijven liggen tot de komst van de Technische recherche. Wijze van veiligstellen: De genoemde DNA-sporendrager(s) heb ik, elk in een aparte schone verpakking, veiliggesteld — met gebruikmaking van nieuwe, schone disposable latex handschoenen.”
Bij het openmaken van de kamer of het verwijderen van de patroon, kan er DNA zijn terechtgekomen in de kamer en dus ook op het patroon. Het gebruik van latex handschoenen voorkomt enkel dat het DNA van de verbalisant niet ook op het wapen komt, niet dat DNA van het wapen op de handschoen en zo ook op de patroon komt. Dat dit geen onzin is, blijkt al uit het volgende; als [verdachte] de patroonhouder had geladen met patronen, had ook op de overige patronen DNA van hem moeten zijn aangetroffen, maar dat is niet het geval.
Stelling: [Verdachte] liegt dat hij een pet heeft, zijn verklaring is ongeloofwaardig, dus hij is de schutter.
Uit de camerabeelden komt naar voren dat [verdachte] die avond een pet droeg, terwijl de schutter volgens [slachtoffer 1] een muts met logo had (p. 53 en 59). [Verdachte] verklaart in zijn eerste omschrijving (p. 214): “Volgens mij droeg ik ook een muts of een pet. Ik heb een zwarte pet.” In zijn vierde verklaring ontkent hij het bezit van zo'n pet. De verdediging heeft hier een logische verklaring voor. [Verdachte] had grote angst dat de politie ook nog zijn pet in beslag zou nemen, net zoals zijn jassen. Hij heeft er ervaring mee dat eenmaal in beslag genomen spullen, niet terugkomen. Hij wilde koste wat kost verhinderen dat de politie op zoek ging naar die pet. Hij zegt dan ook: “Wat maakt het uit dat de camerabeelden wat anders laten zien. Ik zeg toch dat ik daar geweest ben.”
Opmerkelijk is dat getuige [getuige 1], de vriendin van [betrokkene 4] de muts van [verdachte] herkent als de muts van [betrokkene 4], Beiden hebben zo'n muts die volgens [slachtoffer 1] de schutter op had.
Onwaarheden [betrokkene 4]
[Betrokkene 4] houdt zich op de vlakte, hij is na het trainen op 6 juni juist niet naar de coffeeshop gegaan maar naar huis, waar hij op 21.00 uur is gaan slapen (p. 321). Opmerkelijk want hij heeft op 6 juni niet gesport (p, 302). Zijn verklaring over het exacte tijdstip van zijn vertrek blijft onduidelijk. In ieder geval is de verklaring van zijn vriendin niet waterdicht.
Opmerkelijk is dat [betrokkene 4] liegt dat hij [slachtoffer 1] nooit eerder heeft gezien. Hij weet dat zeker, hij twijfelt daar niet aan (p. 333). [Slachtoffer 1] verklaart hierover al anders. Hij herkent hem langer dan de dader (p. 69). Ook [betrokkene 5] wijst beiden aan als vaste gasten op het station. Wil [betrokkene 4] soms iets verbloemen?
Liegt over [b-straat]. [Getuige 1]: “Ik ken [betrokkene 4] omdat hij 2 deuren naast mij heeft gewoond. Hij verbleef daar bij een vriend. Dit was aan de [b-straat] ”(p. 270).
Opmerkelijk is ook dat de fiets van [slachtoffer 1] later lopend wordt opgehaald (p. 52 en 69). [Verdachte] heeft een fiets en zal dit waarschijnlijk eerder fietsend doen, [betrokkene 4] niet. Had hij niet — toen hij terugkwam van het afleveren van de fiets bij [verdachte] — snel een fiets nodig omdat hij anders te laat zou komen bij de taxi?
Terugkoppelen naar de tenlastelegging
Medeplegen: moet weten van plan want was niet in de buurt, blijkt nergens uit.
Medeplichtigheid: nergens blijkt dat [verdachte] [betrokkene 4] het wapen heeft verschaft. Uit het verschaffen van de verblijfplaats en een fiets kan nog niet worden afgeleid dat [verdachte] wist wat [betrokkene 4] van plan was.
Conclusie: Vrijspraak’.
15.
Hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd komt in wezen neer op een uitgebreid gemotiveerde betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, het enige bewijsmiddel dat rechtstreeks naar de verdachte verwijst, en kan daarom bezwaarlijk anders worden opgevat dan behelzende het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte niet degene is geweest die op het slachtoffer heeft geschoten. Het Hof had dus uitdrukkelijk moeten motiveren waarom het niettemin geloof hecht aan de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte de persoon was die op hem heeft geschoten. 2.
16.
Het enige punt dat verdachte en zijn raadsvrouw onverklaard hebben gelaten is het aantreffen van verdachtes DNA op een patroon in het pistool dat bij de verdachte is gevonden. Het Hof heeft immers de ‘besmettingstheorie’ van verdachtes raadsvrouw uitdrukkelijk en gemotiveerd verworpen.
17.
Kennelijk moet het oordeel van het Hof aldus worden begrepen dat nu van de zijde van de verdachte geen deugdelijke verklaring kan worden gegeven voor het aantreffen van verdachtes DNA op een patroon in het wapen waarmee op het slachtoffer is geschoten, een essentieel onderdeel uit het betoog van verdachtes raadsvrouw, de besmettingstheorie, wegvalt, dat daarmee verdachtes verklaring dat niet hij maar [betrokkene 4] op het slachtoffer heeft geschoten en [betrokkene 4] het wapen hem nadien ter hand heeft gesteld geen geloof verdient, en er daarom geen goede reden is te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte op hem heeft geschoten. Deze redenering is niet onbegrijpelijk.
18.
Nu aldus in de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging besloten ligt waarom het Hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van verdachtes raadsvrouw heeft verworpen, behoeft het middel niet tot cassatie te leiden.3.
19.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 6 november 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
20.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
21.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009
In HR 14 november 2006, LJN AX9408, NJ 2006, 632, HR 28 november 2006,LJN AY8961, NJ 2007, 122, HR 28 november 2006, LJN AZ0265, NJ 2007, 123 m.nt. JR, HR 15 mei 2007, LJN AZ9353, HR 18 december 2007, LJN BB7085, HR 4 maart 2008, LJN BC3748, HR 1 juli 2008, LJN BD1752, HR 16 december 2008, LJN BF3304 oordeelde de Hoge Raad dat het betrouwbaarheidsverweer bezwaarlijk anders kon worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv; in al deze gevallen betrof het een betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van verklaringen van getuigen die voor het bewijs doorslaggevend waren.
HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.2 onder i.