Stb. 2004, 580.
HR, 28-11-2006, nr. 03297/05
ECLI:NL:HR:2006:AZ0265, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-11-2006
- Zaaknummer
03297/05
- LJN
AZ0265
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0265, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0265
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6479
ECLI:NL:HR:2006:AZ0265, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑11‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0265
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6479, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑01‑2005
- Vindplaatsen
NJ 2007, 123 met annotatie van J.M. Reijntjes
NJ 2007, 123 met annotatie van J.M. Reijntjes
Conclusie 28‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv; betwisting verklaringen aangeefster. Het aangevoerde m.b.t. de verklaringen van aangeefster kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het hof naar voren is gebracht. Het hof is van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaringen tot het bewijs te bezigen, maar heeft - i.s.m. art. 359.2 Sv - niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid.
Nr. 03297/05
Mr Machielse
Zitting 10 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 23 mei 2005 terzake 1. "ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd", 2. "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" en 3. "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Goes, heeft namens verdachte cassatie ingesteld. Mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft nagelaten conform art. 359 lid 2 Sv in het bijzonder de redenen op te geven die ertoe hebben geleid dat het afwijkt van het door en namens verdachte uitdrukkelijke onderbouwde standpunt, dat de verklaring van de aangeefster onjuist en/of onbetrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.2. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv is in dit verband sprake indien de raadsman zijn standpunt over de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren brengt.(1)
Ter terechtzitting in hoger beroep op 9 mei 2005 heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal van die zitting gepleit overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota. De pleitnota draagt als titel "Betrouwbaarheid aangeefster" en bevat de conclusie dat er teveel twijfel bestaat en integrale vrijspraak moet volgen. Verder bevat zij een uitvoerig verweer dat uiteen valt in argumenten die de betrouwbaarheid van aangeefster als zodanig bestrijden en argumenten die wijzen op ongeloofwaardige onderdelen in de verklaringen van aangeefster. Beide argumenten dienen ter ondersteuning van de stelling dat aan de verklaringen geen geloof mag worden gehecht en dat de verklaringen daarom niet voor het bewijs gebruikt mogen worden.
3.3. De raadsman stelt dat sommige van aangeefsters verklaringen tegenstrijdig zijn en dat haar verklaring opvallend weinig gedetailleerd is ten aanzien van onderwerpen waarbij je een meer concrete herinnering zou verwachten. Verder voert hij aan dat het weinig geloofwaardig overkomt dat de verdachte na een jaren durend misbruik van de ene op de andere dag is gestopt toen aangeefster hem een boek over incest toonde. Later in de pleitnota voert hij aan dat de verklaringen van aangeefster en getuigen over het misbruik ongeloofwaardiger worden doordat de getuigen aan wie aangeefster heeft verteld over het misbruik daar nooit verdachte mee hebben benaderd.
3.4. Voorts verwijst de raadsman in zijn pleitnota naar het rapport van prof. Bullens, die op verzoek van de officier van justitie de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster heeft onderzocht en daarvan verslag heeft gedaan in een zich bij de stukken bevindend rapport d.d. 2 september 2004. De conclusie van deze deskundige is kort samengevat dat aangeefster vanuit psychologische optiek een voldoende betrouwbare en geloofwaardige verklaring heeft afgelegd. De raadsman bestrijdt deze conclusie aanvankelijk niet uitdrukkelijk maar stelt vooral dat de deskundige onvoldoende heeft weerlegd dat aangeefster uit wraak handelt. Verderop bestrijdt hij vooral de redenering van de deskundige dat het niet te koop lopen met de misbruikgeschiedenis een aanwijzing voor geloofwaardigheid is. De raadsman wijst er verder op dat symptomen die bij aangeefster zijn waar te nemen ook kunnen duiden op een schuldgevoel over het ten onrechte beschuldigen van haar vader.
3.5. Het Hof heeft in het arrest geen woord gewijd aan het door de raadsman gevoerde verweer. Het heeft het vonnis vernietigd zodat het ook de nadere bewijsoverwegingen van de Rechtbank niet overneemt. Op de verschillende door de raadsman aangevoerde omstandigheden die op de ongeloofwaardigheid van aangeefsters verklaringen zouden wijzen, heeft het Hof niet gerespondeerd. Het heeft wel het rapport van prof. Bullens tijdens de ondervraging van verdachte voorgehouden, waarbij het aan verdachte heeft voorgelegd dat aangeefster het kennelijk moeilijk heeft gevonden om naar de politie te gaan. Voorts heeft de AG in zijn requisitoir de conclusies van deze deskundige besproken en gesteld dat op basis daarvan niet aan de betrouwbaarheid van aangeefster behoeft te worden getwijfeld. Noch in een nadere bewijsoverweging, noch in de bewijsmiddelen maakt het Hof echter melding van dit rapport. Hoewel het Hof het rapport heeft voorgehouden en kennelijk de conclusies daarin volgt, blijkt dus niet uit het arrest dat het zich uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van de daartegen ingebrachte bezwaren. Het middel gaat er klaarblijkelijk van uit dat het Hof hiermee gelet op art. 359 lid 2 Sv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het meende de verklaring van aangeefster voor het bewijs te kunnen gebruiken.
3.7. Een nadere motivering waarom het Hof zich niet heeft laten overtuigen door de gevoerde verweren had in het arrest bepaald niet misstaan en zou mijns inziens tegemoetkomen aan de bedoeling van art. 359 lid 2 Sv. Ik heb mij echter wel afgevraagd of het ontbreken ervan tot cassatie moet leiden. Ik meen van niet. Nu het Hof het rapport van prof. Bullens heeft voorgehouden, de AG in zijn requisitoir de postieve conclusies over de betrouwbaarheid van aangeefster bespreekt en de raadsman daar uitvoerig op heeft kunnen reageren, hoeft het ontbreken van een weerlegging van dat verweer niet af te doen aan de begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak: het Hof heeft door het gebruik van de verklaringen van aangeefster kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat die verklaringen geloofwaardig zijn en heeft zich voor wat betreft de betrouwbaarheid van aangeefster klaarblijkelijk meer laten overtuigen door het oordeel van prof. Bullens dan door de bezwaren van de raadsman.(2) Voorts heeft het Hof in zijn bewijsconstructie in de bewijsmiddelen 4 tot en met 10 verklaringen opgenomen van getuigen die bijzonderheden geven over het gedrag van aangeefster, welke verklaringen kennelijk naar het oordeel van het Hof de consistentie van haar eigen verklaringen ondersteunen. Ik meen dat van het Hof voorts niet verlangd hoeft te worden dat het ingaat op elk van de hiervoor weergegeven omstandigheden die de verklaringen van aangeefster ongeloofwaardig zouden maken.(3) Ik acht de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd.
3.8. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 11 april 2006, LJN 9130 rov. 3.7.1 ; HR 16 mei 2006, LJN AV2368 rov. 3.6.
2 HR 11 april 2006, LJN AU9130, r.o. 3.8.2. (ii).
3 HR 11 april 2006, LJN AU9130, r.o. 3.8.4. d.
Uitspraak 28‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv; betwisting verklaringen aangeefster. Het aangevoerde m.b.t. de verklaringen van aangeefster kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het hof naar voren is gebracht. Het hof is van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaringen tot het bewijs te bezigen, maar heeft - i.s.m. art. 359.2 Sv - niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid.
28 november 2006
Strafkamer
nr. 03297/05
SG/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 mei 2005, nummer 22/005621-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Middelburg van 22 september 2004 - de verdachte ter zake van 1. "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd", 2. "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" en 3. "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de aangeefster wegens onjuistheid en onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs konden worden gebezigd.
3.2. Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 8 augustus 1987 tot en met 11 november 1998 jegens zijn op [geboortedatum] 1984 geboren dochter [aangeefster] heeft schuldig gemaakt aan de misdrijven als voorzien en strafbaar gesteld bij de art. 249, eerste lid (oud), 244 en 245 (oud) Sr.
3.3.1. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat en waarom de door [aangeefster] afgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn.
3.3.2. Hieromtrent heeft de Rechtbank in haar vonnis het volgende overwogen:
"De rechtbank verwerpt dit verweer.
De centrale kenbron voor hetgeen in de tenlastegelegde periode al dan niet is gebeurd wordt gevormd door de verklaringen van aangeefster aan politie en rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn consistent. Daarnaast zijn er verklaringen van getuigen aan wie de aangeefster in de jaren voorafgaand aan haar aangifte van 11 maart 2004, zij het in beperkte mate en niet gedetailleerd, heeft verhaald over en conform de in haar aangifte opgenomen feiten.
Voorts heeft een zus van de moeder van het slachtoffer bij de politie verklaard dat zij in de jaren tachtig door verdachte seksueel is misbruikt. Deze verklaring wordt ondersteund door verklaringen van getuigen aan wie zij haar verhaal in die tijd heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat haar verklaring veel overeenkomsten vertoont met de verklaring van aangeefster.
Daarbij komt dat de aangeefster op verzoek van de officier van justitie psychologisch onderzocht is door de deskundige prof. R.A.R. Bullens. De voorgelegde vraag was in hoeverre de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar te achten zijn. De deskundige heeft geconcludeerd dat het (vermeende) seksueel misbruik kan hebben plaatsgevonden, zoals [aangeefster] daarover heeft verklaard. Zij heeft tijdens het onderzoek een vanuit psychologische optiek voldoende betrouwbare c.q. geloofwaardige verklaring afgelegd.
Het rapport van de deskundige is zorgvuldig, logisch en concludent te noemen en het dossier bevat behalve de ontkenning van verdachte ook geen onderdelen op grond waarvan de conclusie getrokken zou kunnen worden dat zijn deskundig oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster onjuist is.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Die verklaringen zijn derhalve voldoende grondslag om een bewezenverklaring op te baseren. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig."
3.4.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota die het volgende inhoudt:
"1. De rechtbank te Middelburg heeft op 22 september 2004 bewezen verklaard dat [verdachte] zijn dochter jarenlang seksueel misbruikt heeft. Waarop baseert de rechtbank deze beslissing? Op het verhaal van [aangeefster], de dochter, het vermeende slachtoffer. Verwacht mag dan worden dat dit een duidelijk verhaal is, zonder tegenstrijdigheden of niet nader onderzochte beweringen. Niets is echter minder waar. Niet alleen bevatten de verklaringen van [aangeefster] onduidelijkheden, maar ook roepen zij vragen op die tot nu toe onbeantwoord zijn gebleven. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De feiten
2. [Verdachte] ontkent ten stelligste zich schuldig te hebben gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten, zoals te vinden op de dagvaarding. Ik zal die daarom integraal bespreken.
3. In een zaak als deze is het een kwestie van het ene verhaal tegenover het andere. De rechtbank gelooft [aangeefster] wel en [verdachte] niet. Voor het laatste wordt geen enkele motivering gegeven, voor het eerste een aantal onjuiste overwegingen.
Betrouwbaarheid aangeefster
Consistent verklaard?
4. Een overweging van de rechtbank om [aangeefster] te geloven, is dat haar verklaringen consistent zouden zijn. Wat zij bij de politie heeft verklaard zou overeenkomen met hetgeen zij bij de RC heeft gezegd. Dit is niet juist. Niet voor niets vraagt de RC zelf bijvoorbeeld in vraag 7 hoe het kan dat haar verklaring nu afwijkt van die bij de politie en die weer van de aangifte. Zij heeft hiervoor zelf de uitleg dat ze het allemaal niet goed wist en dat daarom de verbalisanten haar aangevuld hebben!
Gebrek aan details
5. Daarnaast valt op dat het vermeende misbruik door [aangeefster] niet gedetailleerd in de tijd geplaatst kan worden. Zij vervalt in algemeenheden zonder ergens dieper op in te gaan. Dit levert twijfel op met betrekking tot het waarheidsgehalte van haar verklaringen.
6. Natuurlijk, een kind van, bijvoorbeeld, 4 jaar heeft weinig perceptie van tijd. Maar ook in de periode die ze misbruikt zou zijn als tiener, kan ze ook niets in tijd benoemen. Zo kan zij zich geen specifieke leeftijd herinneren waarop het vermeende misbruik zou hebben plaatsgevonden. Ze gokte erop dat ze 10 of 11 was toen haar vader met zijn mond aan haar vagina had gezeten.
Specifieke details niet bekend
7. Met betrekking tot specifieke seksuele details als pijpen en penetreren weet ze geen enkel detail te vertellen, ondanks het feit dat beide pogingen naar haar mening slechts eenmaal hebben plaatsgevonden. Het waren, zo verklaart [aangeefster], eenmalige gebeurtenissen. Dit zijn gebeurtenissen die enorme impact hebben; daarvan vergeet je geen details. Ook niet wanneer en waar het gebeurd is.
Waardering van de verklaringen
8. De stelling dat het misbruik zo vaak heeft plaatsgevonden dat ze in algemeenheden vervalt en dat dit geloofwaardig zou zijn wordt hiermee geweld aan gedaan. Volgens Bullens is het geloofwaardig wanneer het verhaal in scriptvorm, zonder te zijn aangedikt, en zonder details wordt verteld. Een andere mogelijkheid acht de verdediging dat een verhaal in deze vorm nou eenmaal makkelijker vol te houden is tegenover iedere vraagsteller.
Herpes-infectie
9. Het is ook opmerkelijk dat [aangeefster] weinig details kan herinneren, maar wel weet dat [verdachte] een koortslip had en dat zij vervolgens een herpesinfectie had opgelopen toen ze 11 was. Dat detail is haar ineens niet ontgaan! Dat kan ze wel in de tijd plaatsen!
10. Wat die infectie betreft verwijs ik voorts naar de verklaringen van [aangeefster] over het "zoengedrag" van [verdachte]. Zij stelt immers dat hij altijd zoende. Kortom: zo lang zij zich dat kan herinneren. Dan is het moeilijk voorstelbaar dat de infectie zich pas op haar 11e manifesteerde! Bovendien kwam de gynaecoloog die [aangeefster] destijds behandelde tot de conclusie dat hoogstwaarschijnlijk geen sprake was van een SOA. Dit dus na gedegen onderzoek! De kans hierop werd geschat op slechts 15%.
Mening Bilo
11. De heer Bilo stelt wel dat de mogelijkheid bestaat dat een infectie op die manier wordt overgedragen, maar in dit verband hecht ik meer waarde aan de stelling van de directe behandelaar die de infectie heeft geconstateerd in plaats van de stelling van de heer Bilo op grond van tweedehands gegevens jaren later. Bilo gaat er overigens ten onrechte van uit dat de herpesinfectie in mei 1999 zou zijn opgetreden, terwijl volgens [aangeefster] zelf dit in 1995 zou moeten zijn geweest. Daarbij komt dat de heer Bilo wel tot erg veel veronderstellingen komt voordat hij zijn conclusie trekt. Het is op basis van het dossier volstrekt onduidelijk of die veronderstellingen wel kloppen. Bovendien wordt niet aangegeven of (vatbaarheid voor) herpes erfelijk bepaald is.
Impact boek
12. Bovendien is het ronduit vreemd dat [verdachte] volgens [aangeefster] zou zijn gestopt met het vermeende misbruik nadat [aangeefster] een boek had laten zien over de zedenzaak in Epe, zij kan zich overigens de titel en de schrijver niet herinneren. Desalniettemin weet zij wel dat ze het boek heeft gelezen: op 11 november 1998. Dat weet ze wel. Ze weet daarentegen niet wat de titel van het boek was en wie de schrijver was.
13. In dit verband is nog iets opvallend: [aangeefster] zegt dat het misbruik rond haar 13e is gestopt. Het boek heeft ze op 11 november 1998 gelezen en vervolgens haar vader ermee geconfronteerd. Die zou daarna met het vermeende misbruik zijn gestopt. [aangeefster] is op [geboortedatum] 1983 geboren. Dan was zij op 11 november 1998 ruim 15 jaar! Dit levert een aanzienlijke discrepantie op! Hiermee is duidelijk een misslag in de verklaringen van [aangeefster] aangetoond.
14. Overigens telt nog mee: indien [verdachte] werkelijk zo dominant was als [aangeefster] verklaart en haar tot seksueel contact heeft gedwongen is het onduidelijk waarom hij ineens zou zijn gestopt nadat zij een boek had laten zien.
Zovirax-creme
15. Nog een laatste voorbeeld van inconsistentie in de verklaringen van [aangeefster] is het punt van de crème waarover het nodige wordt verklaard. [Aangeefster] verklaart bij de RC dat er geen crème was voorgeschreven naar aanleiding van de herpesinfectie. [Verdachte] stelt dat het juist wel zou kunnen dat hij die crème heeft aangebracht. Uit de medische gegevens die in het dossier aanwezig zijn blijkt dat inderdaad wel degelijk een crème (Zovirax) is voorgeschreven.
Betrouwbaarheidsrapportage Prof. Bullens
16. Prof. Bullens heeft de inconsistenties in het verhaal van [aangeefster] ook ontdekt. Hij besteedt hieraan echter weinig aandacht. Zijn conclusie is dat seksueel misbruik kan hebben plaatsgevonden. Ik merk op dat hij niet het woord "waarschijnlijk" of "zeer waarschijnlijk" gebruikt. Het alternatieve scenario als zou [aangeefster] niet goed met haar vader hebben kunnen opschieten en daarom als wraak het misbruikverhaal naar buiten heeft gebracht acht hij niet waarschijnlijk. Daar gebruikt hij het woord dus wel. Hij laat echter na dit woord te gebruiken met betrekking tot de vraag of het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden.
17. Overigens is zijn uitleg mager, waarom het alternatieve scenario waarschijnlijk niet waar is. Hij stelt slechts dat het op seksueel gebied spaak liep. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] erkennen echter seksueel contact (binnen afzienbare tijd na begin van de relatie met [aangeefster]). Bovendien kan het goed zo zijn dat ze haar moeder vanwege de "druk" in haar kwaadheid over seksueel misbruik vertelde. Er was toen geen weg meer terug voor [aangeefster].
18. Overigens is voor de verdediging onduidelijk dat het feit dat [aangeefster] bijna een jaar in therapie is zonder de eigenlijke reden hiervan aan haar moeder te vertellen haar verklaring kennelijk betrouwbaarder maakt. Bullens laat wederom na die stelling nader toe te lichten.
Weerlegging gecompliceerd
19. Het staat in ieder geval vast dat het voor [verdachte] op deze manier onmogelijk is om een gedetailleerde weerlegging te geven van de stellingen van [aangeefster] omdat zij niet gedetailleerd kan aangeven wanneer wat waar plaatsvond. Als [aangeefster] op voornoemde punten wel concreet wordt dan blijkt het niet te kloppen! Als er details zijn, blijken ze niet te kloppen! De verdediging ziet dan ook niet in waarom de rechtbank de geloofwaardigheid van [aangeefster] grotendeels baseert op de consistentie van haar verklaringen en acht haar verhaal onbetrouwbaar.
Beoordeling rapportage door Rechtbank
20. De Rechtbank neemt het rapport van Bullens als uitgangspunt bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van [aangeefster]. Zij noemt dit rapport zorgvuldig, logisch en concludent. Zojuist heb ik al een aantal redenen gegeven waarom de verdediging het hiermee niet eens is. Verder geldt dat Bullens meent dat een van de redenen die tot geloofwaardigheid kan leiden het feit is dat ze niet met haar verhaal te koop heeft gelopen.
Wel of niet te koop gelopen met "verhaal"?
21. De verdediging kan die gedachtegang niet geheel volgen. Niet alleen schrijft Bullens op blz. 15 van het rapport dat [aangeefster] haar verhaal aan verschillende mensen heeft verteld, zij blijkt in bijna alle gevallen ook nog eens spontaan te hebben verteld: aan [getuige 1], terwijl ze die pas een week kende, aan [getuige 2] binnen twee maanden, aan [betrokkene 1] door middel van meerdere aanwijzingen, aan [betrokkene 2] plompverloren en ook aan [betrokkene 3] spontaan. Zij heeft het in een periode van twee jaar aan minimaal zeven (!) mensen verteld! Dit valt niet te rijmen met de stelling van Bullens. Daar komt bij dat [aangeefster] op blz. 15 van het rapport door Bullens geciteerd wordt: "Inmiddels heb ik er ook al met zoveel mensen over gepraat"!
Stemt verklaring [aangeefster] overeen met die van andere getuigen?
22. Een tweede overweging van de rechtbank om [aangeefster] te geloven is dat de overige verklaringen in het dossier overeenkomen met hetgeen [aangeefster] in haar aangifte heeft verteld. Aangezien al deze verklaringen zijn gebaseerd op hetzelfde algemene verhaal van [aangeefster] is dit niet zo vreemd! Geen van de getuigen heeft [verdachte] geconfronteerd met de stellingen van [aangeefster] en ook niet aan hem gevraagd om zijn kant van het verhaal te vertellen. Zodoende kom ik met betrekking tot de waardering van die getuigenverklaringen niet tot de conclusie 1 + 1 + 1 = 3 maar 1 x 1 x 1 = 1. Er is sprake van meer van hetzelfde, in plaats van meer bewijsmiddelen.
Oude zaak
23. Voorts overweegt de rechtbank dat [aangeefster] de waarheid zou spreken omdat de verklaring van haar tante over misbruik door [verdachte] "veel overeenkomsten vertoont met de verklaring van [aangeefster]".
Hoe de rechtbank tot deze overweging komt is de verdediging volstrekt een raadsel. Het gaat hier om het vergelijken van een verhouding tussen [verdachte] en zijn schoonzus met een jarenlang misbruik van zijn dochter van haar vierde tot puberteit. Twee totaal verschillende verhalen!
De overtuiging van bewijsmiddelen
24. Het belangrijkste bewijsmiddel is voor de rechtbank de aangifte, samen met de overige verklaringen, van [aangeefster]. Ik heb reeds aangegeven waarom deze verklaringen geen betrouwbaar bewijsmiddel zijn. Voorts wordt als bewijsmiddel genoemd de verklaring van [verdachte] dat hij [aangeefster] heeft ingesmeerd. Dit lijkt me eerder bijdragen aan het bewijs van zorgzaam
vaderschap dan aan het bewijs van seksueel misbruik. Alle overige bewijsmiddelen betreffen verklaringen "van horen zeggen" die allen gebaseerd zijn op de verklaringen van [aangeefster].
25. Daartegenover staan de verklaringen van [verdachte] zelf die alles uitdrukkelijk ontkent. Hoe kunnen die verklaringen op waarde worden geschat? De setting waarin hij is verhoord, was substantieel anders dan die van [aangeefster]. Hij is 's morgens om 06.15 uur van zijn bed gelicht en vervolgens in verhoorkamers meerdere malen stevig aan de tand gevoeld. Toch spreekt hij zichzelf nergens tegen. Hij stelt zich slechts als een normale vader gedragen te hebben. Kenmerken hiervan zijn dat hij zijn dochter afdroogde na het douchen, haar 's morgens wekte voor school, haar benen masseerde in verband met de reumatische aandoening van [aangeefster]. Zodoende staan de verhalen lijnrecht tegenover elkaar.
Motief?
26. De vraag is dan of [aangeefster] een motief heeft gehad om haar vader zwart te maken. Uit alle stukken blijkt in ieder geval dat zij haar vader haat. Het is daarom ook niet ondenkbeeldig dat zij hem om die reden vals beschuldigt. Moeder [betrokkene 4] heeft het niet voor niets over botsende karakters. Zij heeft daarin in ieder geval nooit redenen gezien om seksueel misbruik te veronderstellen.
27. Ook in de verklaringen van de overige getuigen die hoorden dat [aangeefster] seksueel was misbruikt, valt op dat geen van hen voorstelde aangifte te doen. Dit is curieus. Wanneer je te horen krijgt van een mogelijk ernstige strafbare verdenking als de onderhavige moet zoiets toch een eerste advies zijn.
Op de vraag aan [aangeefster] zelf of iemand ooit heeft verteld dat ze aangifte moest doen zei ze dat de mensen die het wisten hadden gezegd dat ze het maar aan haar moeder moest vertellen. Vervolgens stelt ze zelf niet eens van plan te zijn geweest aangifte te doen (punt 13 bij de vragen van de raadsman bij de Rechter-Commissaris op 24 juni 2004).
Relaties [aangeefster]
28. [Aangeefster] laat het beeld bestaan dat zij maar moeilijk contact had met jongens en maar moeilijk tot een relatie kon komen. Desalniettemin bevat dit dossier verklaringen van in ieder geval drie (ex)vrienden hetgeen aantoont dat het kennelijk toch wel meevalt met haar onmacht een relatie aan te gaan, vanaf haar 15e jaar. Bovendien is er seksueel contact geweest met deze vrienden. Ronduit opvallend is in dit verband de verklaring van getuige [getuige 1]. Zij stelt dat het een half jaar heeft geduurd voordat zij met hem seksueel contact had, terwijl hij stelt dat een week nadat ze elkaar hadden leren kennen, ze in bed lagen en [aangeefster] vertelde wat er aan de hand was. Ze zei dat ze het nog aan niemand had verteld. Enerzijds onderstreept dit dat [aangeefster] kennelijk makkelijk met een jongen in bed lag, anderzijds betekent het dat ze kennelijk makkelijker over het vermeende seksueel misbruik praat dan wordt aangenomen. Ze vertelt het immers al na een week.
Er ontstaat in ieder geval twijfel.
29. [Getuige 2] stelt dat hij na twee maanden hoorde van het vermeende seksuele misbruik, maar bovendien dat hij een soa had opgelopen. Ook hier geldt dus dat in ieder geval geen half jaar gewacht is met seksueel contact en dat het met haar terughoudendheid wel mee viel.
GGD-brief
30. In het dossier bevindt zich bovendien nog een brief van de GGD waarin op verzoek van de recherche Zeeland op 1 juli 2004 wordt geschreven over de medische voorgeschiedenis van [aangeefster]. De conclusie is dat het goed denkbaar is dat jarenlang sprake is geweest van seksueel misbruik. Dat is in de eerste plaats slechts een veronderstelling gebaseerd op een kant van het verhaal. Het betreft daarom waarschijnlijk slechts de weergave van het verhaal van [aangeefster]. Hierbij valt echter weer op dat diverse behandelaars in de loop van de jaren nooit vermoedens hiervoor hebben gehad. Deze conclusie is naar mening van de verdediging paradoxaal.
Lijdensdruk?
31. Er wordt gesteld dat [aangeefster] het zwaar heeft en moeilijk kan omgaan met de lijdensdruk. Dit is overigens niet te rijmen met haar houding bij de Rechter-Commissaris waar zij eerder een agressieve houding aannam en ook Bullens schrijft in zijn rapport op pagina 15 dat ze geen getraumatiseerde indruk maakt. Hoe dan ook, de verdediging acht het van belang te onderstrepen dat alle emoties en gevoelens die [aangeefster] zegt te hebben en die Bullens in zijn rapport weergeeft, ook zeer goed passen bij het alternatieve scenario, namelijk dat [aangeefster] toch niet de waarheid spreekt.
Verklaring [getuige 3]
32. Inmiddels blijkt uit de verklaring van [getuige 3], dat hij iedere aantijging uitdrukkelijk ontkent. Dit impliceert dat [aangeefster] nu al over twee familieleden zegt dat ze haar hebben misbruikt. Beiden ontkennen ten stelligste. Dit alleen al maakt de aangifte discutabel.
Schuldgevoel
33. Iemand die haar vader van een ernstig misdrijf als het onderhavige ten onrechte beschuldigt en niet meer terug kan, zal zeker ook gebukt gaan onder een enorm schuldgevoel. De symptomen die op onder meer pagina 11 en 12 genoemd worden, passen zeker ook bij dit scenario: moe, zenuwachtig, alleen en verdrietig, vervelende dromen, ze ziet het als haar schuld dat haar ouders uit elkaar zijn ("alhoewel het gezin nu veel gezelliger is"), cry for help, schuldgevoelens, zelfkritiek, et cetera.
34. [Verdachte] gaat nog steeds zwaar gebukt onder de situatie. Hij kan het gewoon niet geloven dat zijn dochter hem dit aandoet en hij op niemand meer kan rekenen. Met betrekking tot de vraag of wettig en overtuigend bewijs voorhanden is van de strafbare feiten verwijs ik ook naar de antecedenten van [verdachte]: die zijn er niet.
35. Er wordt nog wel gesuggereerd dat hij anderen in de familie zou hebben misbruikt, maar hiervan is geen enkele aangifte gedaan. Het is wel erg toevallig dat al deze verhalen ineens naar voren komen op het moment dat [aangeefster] aangifte heeft gedaan. De passages uit haar dagboek doen daar niets aan af.
Niet alleen is het prima mogelijk dat de data zijn geantedateerd, maar bovendien is de schrijfstijl overal hetzelfde. Er zit zodoende geen ontwikkeling in.
36. Kortom: er is, zoals zojuist aangetoond, reden voor twijfel. Er zijn teveel onduidelijkheden. De stukken overtuigen niet. Om deze redenen verzoek ik u [verdachte] integraal vrij te spreken."
3.4.2. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van de aangeefster kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof, dat het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd, is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen tot het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en J. de Hullu in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 november 2006.
Beroepschrift 20‑01‑2005
Griffienummer: 03297/05
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats], draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 23 mei 2005, onder parketnummer 22-005135-04, waarbij verzoeker wegens
- ‘(1)
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd’,
- ‘(2)
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ en
- ‘(3)
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’
is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren:
Middel:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft, in strijd met het bepaalde in artikel 359, tweede lid, Sv, nagelaten in zijn arrest in het bijzonder de redenen op te geven die ertoe hebben geleid dat het hof afwijkt van het door en namens verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, dat de verklaring van de aangeefster onjuist en / of onbetrouwbaar is (en daarom niet gebruikt kan worden tot het bewijs).
Artikel 359, tweede lid, Sv is gewijzigd bij Wet van 10 november 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte.1. Het tweede lid luidt thans als volgt:
‘De beslissingen vermeld in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.’
De wetsgeschiedenis biedt nauwelijks houvast bij het interpreteren van dit nieuwe motiveringsvoorschrift. De toelichting op het (gewijzigd) amendement dat tot motiveringsverplichting heeft geleid, is buitengewoon summier.2. Toch is de bedoeling volstrekt duidelijk: ‘Dit amendement heeft tot doel de motiveringsplicht van de rechter aan te scherpen. (…) Strafvordering 2001 bepleit de ontwikkeling naar een contradictoire strafprocedure. Het onderhavige wetsvoorstel geeft invulling aan deze richting door bij een bekennende verdachte de procedure te vereenvoudigen. Daar tegenover staat dat de door de verdediging en / of door de officier van justitie ingenomen en onderbouwde standpunten expliciet moeten worden besproken in het vonnis als ze niet worden gevolgd.’
In zijn annotatie onder HR 14 oktober 2003, NJ 2005, 182 merkt Knigge o.a. op:
‘Tegenover de door de Hoge Raad gehanteerde stelregel (de selectie en waardering is voorbehouden aan de feitenrechter) plaatst het herziene art. 359 lid 2 Sv een andere. Die stelregel is dat de procespartijen (en het publiek) recht hebben op een antwoord van de rechter. De rechter moet uitleggen waarom hij voorbij is gegaan aan hetgeen door partijen is aangevoerd. Deze stelregel is dus niet gedacht vanuit de taak van de Hoge Raad, maar vanuit de taak van de feitenrechter. Die moet inzicht geven in zijn gedachtegang.’
In dit geval moet geconstateerd worden dat het Gerechtshof geen inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven en dat verzoeker van het hof geen antwoord heeft gekregen op het uitdrukkelijk onderbouwde bewijs- c.q. betrouwbaarheidsverweer.
Het (aangescherpte) motiveringsvoorschrift van artikel 359, tweede lid, Sv is voorgeschreven op straffe van nietigheid (lid 8). De bestreden beslissing kan daarom niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. [advocaat], advocaat te [plaats], kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres] ([postbus], [postcode]), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
[plaats], […]
[advocaat]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑01‑2005
Kamerstukken II, 2003–2004, 29 255, nr. 8.