Zie rov. 3 van het arrest van het hof Amsterdam van 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3117, alsmede rov. 2.1-2.7 van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6467.
HR, 25-03-2016, nr. 14/05950
ECLI:NL:HR:2016:504, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-2016
- Zaaknummer
14/05950
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:504, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2288
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:3117, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2015:2288, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:504
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑11‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2016/448 met annotatie van S. Perrick
ERF-Updates.nl 2016-0074
Uitspraak 25‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Testament verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen. Eis van volledige voorlezing van de notariële akte, art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt. Sanctie van vernietigbaarheid, art. 4:109 BW. Stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
25 maart 2016
Eerste Kamer
14/05950
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,wonende te [woonplaats] , België,
2. [eiseres 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5. [eiser 5] ,wonende te [woonplaats] ,
6. [eiseres 6] ,wonende te [woonplaats] , België,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck,
t e g e n
1. [verweerster 1]wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerster 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [verweerster 4] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. R.L. Bakels.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweersters]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 184181/HA ZA 11-920 van de rechtbank Haarlem van 2 november 2011 en 16 mei 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.308/01 van het gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweersters] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eisers] mede door mr. A.M. Weghorst.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep van [eisers] voor zover gericht tegen [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] , alsmede tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerster 1] c.s. heeft bij brief van 3 december 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) [erflaatster] (hierna: erflaatster) is op 7 januari 2011 overleden. Haar echtgenoot [betrokkene 1] is in 2004 overleden. Zij hadden drie kinderen, te weten [eiser 1] en [eiseres 2] (eisers in cassatie onder 1 en 2) alsmede [betrokkene 2] , die in 2008 is overleden.
- -
ii) Eisers in cassatie onder 3 tot en met 6 zijn de kinderen van [eiser 1] .
- -
iii) [verweerster 4] (verweerster in cassatie onder 4) is de weduwe van [betrokkene 2] ; [verweerster 2] en [verweerster 3] (verweersters onder 2 en 3) zijn hun kinderen.
- -
iv) [verweerster 1] is in 1973 bij [betrokkene 1] en erflaatster gaan wonen. Vanaf 2005 woonde erflaatster in een verzorgingstehuis. Op 28 augustus 2007 zijn erflaatster en [verweerster 1] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
- -
v) De akte die het voorlaatste testament van erflaatster bevat, is op 16 november 2007 door notaris L.B.E.W. van der Putt gepasseerd. Volgens dit testament zijn [verweerster 1] , [eiser 1] , [eiseres 2] en [verweerster 4] (de laatste door plaatsvervulling in verband met het vooroverlijden van [betrokkene 2] ) benoemd tot erfgenaam, ieder voor een gelijk deel.
- -
vi) De akte die het laatste testament van erflaatster bevat, is op 18 november 2010 door notaris Th.W. van Grafhorst gepasseerd. Bij dit testament heeft erflaatster alle eerdere wilsbeschikkingen herroepen, [eiser 1] , [eiseres 2] , [verweerster 3] en [verweerster 2] tot erfgenamen benoemd en aan [verweerster 1] een recht van vruchtgebruik van € 700.000,-- gelegateerd. In het testament is tevens vermeld: “Mijn partner benoem ik nadrukkelijk niet tot erfgename.”
- -
vii) Het slot van de akte van 18 november 2010 luidt als volgt:
“De verschenen persoon en de getuigen zijn mij, notaris bekend. Ik, notaris, verklaar dat mij is gebleken dat de testatrice beperkt is in haar communicatie. Aan deze akte zal worden gehecht een verklaring van (…), specialist ouderengeneeskunde, die heeft verklaard dat testatrice zeer goed in staat is om uiteindelijk te zeggen wat ze wil en dat zij geen beperkingen heeft in het afwegen van verschillende alternatieven. Bij het opstellen van dit testament heb ik notaris het stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening 2006 gevolgd. Ook heb ik daarbij gesproken met een medewerkster van het huis waarin zij thans verblijft. Uit deze gegevens en mijn gesprekken met testatrice heb ik geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn deze akte te ondertekenen. Deze akte is verleden in Bloemendaal op de datum die in het begin van deze akte is vermeld in tegenwoordigheid van (…), geboren (...) en (…), geboren (…), beiden hierbij woonplaats kiezend (…), als getuigen. Nadat ik de inhoud van deze akte met de verschenen persoon in bijzijn van de getuigen heb besproken en heb toegelicht en haar heb gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien, heeft de comparante verklaard tijdig van de inhoud en strekking van deze akte te hebben kennisgenomen zodat volledige voorlezing achterwege kan blijven. Daarna is deze akte na gedeeltelijke voorlezing door de getuigen en mij ondertekend.”
Hieronder staat handgeschreven:
“Door het ontbreken van kracht in haar handen heeft de verschenen persoon het testament beperkt ondertekend. Ik notaris verklaar dat zij in het bijzijn van de getuigen heeft geprobeerd te tekenen, maar dat de verschenen persoon heeft verklaard dat dit door het ontbreken van kracht in haar handen, niet gelukt is.”
(viii) Aan de akte van 18 november 2010 is een verklaring gehecht van een specialist ouderengeneeskunde van 11 oktober 2010. Hierin verklaart deze onder meer:
“geconcludeerd kan worden dat door de gevonden beperkingen de betrokkene met enige ondersteuning in staat is haar vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen. Cognitief zijn er geen beperkingen; in de communicatie moet wat meer moeite gedaan worden om mevrouw te begrijpen. Bij de communicatie zal er wat meer met gesloten vragen gezocht moeten worden wat mw. wil zeggen. Op die manier is zij heel goed in staat om uiteindelijk te zeggen wat ze zeggen wil.”
(ix) De advocaat van [verweerster 1] heeft namens [verweerster 1] bij aangetekende brieven van 13 mei, 14 juni en 15 juli 2011, gericht aan [eisers] en [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] , het testament van 18 november 2010 vernietigd.
3.2.1
In dit geding vordert [verweerster 1] , voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat het testament van erflaatster van 18 november 2010 door middel van een buitengerechtelijke verklaring is vernietigd en dat de nalatenschap van erflaatster zal worden afgewikkeld en verdeeld volgens het testament van 16 november 2007. Zij heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de akte van 18 november 2010 niet rechtsgeldig is opgemaakt en daarom ingevolge art. 4:109 lid 4 BW vernietigbaar is, aangezien de akte in aanwezigheid van twee getuigen is verleden, maar in strijd met art. 43 lid 2, eerste volzin, Wet op het notarisambt (hierna: Wna) slechts gedeeltelijke voorlezing van de akte heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering alsnog toegewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Het laatste testament van erflaatster is opgemaakt nadat de wetgever het vereiste van getuigen bij het verlijden van een testament heeft geschrapt. Notaris Van Grafhorst heeft de tegenwoordigheid van twee getuigen wenselijk geacht, kennelijk op grond van het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening, nu erflaatster beperkt was in haar communicatie. De regeling van het huidige art. 39 lid 2 Wna bestond al onder de oude Wna en is bij de wijziging van de Wna gehandhaafd. De omstandigheid dat de notaris ervoor koos getuigen bij het passeren van het testament aanwezig te doen zijn, bracht met zich dat het testament op grond van art. 43 lid 2 Wna in zijn geheel voorgelezen moest worden. Uit de wettelijke voorschriften volgt dat schending van het vormvoorschrift van art. 43 lid 2 Wna leidt tot vernietigbaarheid van het testament van 18 november 2010. (rov. 3.8)
De wetgever heeft kennelijk – vrij recentelijk nog – geoordeeld dat in een geval als het onderhavige het voorschrift van voorlezing van de volledige akte geen redelijke zin ontbeert. In het voormelde Stappenplan staat onder het kopje “Wilsbekwaamheid” dat de cliënt voor het tekenen van een notariële akte in staat moet zijn tot een redelijke waardering terzake. Eerst indien daartoe aanleiding bestaat, dient de wilsbekwaamheid van een cliënt uitgebreider te worden onderzocht. Het is volgens het Stappenplan aan te raden dat de notaris zich bij zijn uiteindelijke besluitvorming laat bijstaan door twee medewerkers van zijn kantoor en hen als getuigen laat optreden bij het eventueel passeren van de akte. In dat geval zal de notaris de akte volledig dienen voor te lezen opdat kan worden gecontroleerd of de mondeling geuite wil van de erflater overeenstemt met de door de notaris geformuleerde schriftelijke verklaring. (rov. 3.9)
De conclusie is dat het testament van 18 november 2010 in beginsel vernietigbaar is, nu niet aan het vormvereiste van art. 43 lid 2 Wna is voldaan (rov. 3.10).
3.3.1
Het cassatieberoep is ingesteld door [eisers] tegen zowel [verweerster 1] als [verweerster 2 t/m 4] Evenals [eisers] waren [verweerster 2 t/m 4] in eerste aanleg gedaagden en in hoger beroep geïntimeerden. [verweerster 2 t/m 4] hebben zich in feitelijke instanties gerefereerd aan het oordeel van de rechter en materieel de vordering van [verweerster 1] gesteund.
3.3.2
[verweerster 2 t/m 4] zijn, gezien de hiervoor in 3.2.1 weergegeven grondslag van de vordering en de hiervoor in 3.1 onder (v) en (vi) vermelde feiten, partij bij de rechtsbetrekking in geschil. Het is noodzakelijk dat deze rechtsbetrekking tussen alle betrokken partijen in dezelfde zin luidt en dus bij één en dezelfde uitspraak voor hen gezamenlijk wordt vastgesteld. [eisers] hebben [verweerster 2 t/m 4] dan ook terecht in de cassatieprocedure betrokken.
3.4
De onderdelen 1.1-1.5 bestrijden met diverse rechtsklachten het oordeel van het hof dat schending van het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna leidt tot vernietigbaarheid van het testament van 18 november 2010 (rov. 3.8-3.10).
3.5.1
Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.
3.5.2
Het voorschrift dat alle notariële akten volledig dienen te worden voorgelezen is in 1971 afgeschaft. Een uitzondering is evenwel gemaakt voor akten die in tegenwoordigheid van getuigen worden verleden (thans art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna). In een dergelijk geval dient de notaris nog steeds de volledige tekst voor te lezen. In geval van niet-naleving van dit voorschrift voldoet de akte volgens art. 43 lid 6 Wna niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist, hetgeen ingevolge art. 4:109 BW tot vernietigbaarheid van een ten overstaan van een notaris gemaakte uiterste wil leidt.
3.5.3
Volgens de toelichting op het wetsvoorstel van 1971 dat tot de afschaffing van de algemene verplichting tot volledige voorlezing heeft geleid, is de strekking van die verplichting dat “de getuigen moeten kunnen constateren, dat de inhoud van de akte overeenstemt met de verklaringen van de comparanten” (Kamerstukken II 1971, 11 380, nr. 3). Het voorschrift van volledige voorlezing van notariële akten die in tegenwoordigheid van getuigen worden verleden, is nadien bij wijzigingen van de Wet op het notarisambt (Kamerstukken 23 706 en 27 245) zonder toelichting gehandhaafd.
3.5.4
Sinds 1 januari 2003 is de notaris niet meer wettelijk verplicht een uiterste wil in tegenwoordigheid van getuigen te verlijden (zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 666-667; vgl. art. 4:94 BW). De notaris kan echter op de voet van art. 39 lid 2 Wna in alle gevallen de tegenwoordigheid van twee getuigen verlangen indien hij dit wenselijk acht.
3.6.1
Hoewel tot 1 januari 2003 wettelijk was bepaald dat een uiterste wil op straffe van nietigheid in tegenwoordigheid van twee getuigen moest worden verleden (art. 985 en 986 in verbinding met art. 1000 (oud) BW), was een uiterste wil niet nietig of vernietigbaar wegens de enkele omstandigheid dat dit vormvoorschrift niet was nageleefd. Daarbij was onder meer van belang dat dit vormvoorschrift de notariële functie miskende, omdat de waarborg dat de akte de wil van de erflater weergeeft, voldoende is gelegen in de totstandkoming bij notariële akte. (Vgl. HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3712, NJ 2008/545)
3.6.2
Ook het voorschrift van volledige voorlezing van een notariële akte die in tegenwoordigheid van getuigen wordt verleden, miskent in zijn algemeenheid de notariële functie. Bij het opmaken van een uiterste wil strekt de notariële functie ertoe dat de verklaring van de erflater nauwgezet wordt vastgelegd (hetgeen blijkens de hiervoor in 3.5.3 vermelde ratio van het voorschrift parallel loopt met de functie van voorlezing ten overstaan van de getuigen) en dat zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat die vastlegging aansluit bij de wil van de erflater (zie hiervoor in 3.6.1). Het gaat dan ook te ver zonder meer de sanctie van vernietigbaarheid te aanvaarden indien niet is voldaan aan het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna. Dit geldt, gelet op de notariële functie, evenzeer indien in tegenwoordigheid van getuigen een andere notariële akte dan een uiterste wil wordt verleden.
3.6.3
Aldus moet worden geoordeeld dat een notariële akte niet vernietigbaar is wegens de enkele omstandigheid dat de notaris de in aanwezigheid van getuigen verleden akte in strijd met het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna niet volledig heeft voorgelezen. Voor vernietigbaarheid is in een zodanig geval slechts plaats indien degene die deze vernietigbaarheid inroept, stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat door niet-naleving van het vormvoorschrift enig belang is geschonden dat met dat vormvoorschrift wordt gediend.
3.7
Het voorgaande betekent dat het onderdeel terecht klaagt dat het bestreden oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele omstandigheid dat niet aan het vormvereiste van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna is voldaan, brengt niet mee dat het testament van 18 november 2010 vernietigbaar is.
3.8
Voor de procedure na verwijzing verdient opmerking dat de vraag naar mogelijke aantastbaarheid wegens het niet naleven van het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna moet worden onderscheiden van de vragen of de verklaring van de erflater overeenstemt met diens wil (zie daaromtrent de art. 3:33 en 3:34 BW) en of de uiterste wilsbeschikking is tot stand gekomen onder invloed van een wilsgebrek (zie daaromtrent art. 4:43 BW). Wat betreft deze laatste vragen kunnen in voorkomend geval de getuigen die bij het verlijden van de akte aanwezig zijn geweest, evenals de notaris, een verklaring afleggen.
3.9
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 25 maart 2016.
Conclusie 20‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Testament verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen. Eis van volledige voorlezing van de notariële akte, art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt. Sanctie van vernietigbaarheid, art. 4:109 BW. Stelplicht en bewijslast.
14/05950 Mr. P. Vlas
Zitting, 20 november 2015
Conclusie inzake:
1. [eiser 1] ,
2. [eiseres 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiser 4] ,
5. [eiser 5] ,
6. [eiseres 6]
(hierna: [eisers] )
tegen
1. [verweerster 1] ,
2. [verweerster 2] ,
3. [verweerster 3] ,
4. [verweerster 4]
(hierna: [verweersters] )
In deze zaak komt de vraag aan de orde of een testament vernietigd kan worden wegens schending van het vormvoorschrift van art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt, waarin is bepaald dat indien de akte houdende uiterste wilsbeschikking wordt verleden in tegenwoordigheid van getuigen, de notaris verplicht is de akte volledig voor te lezen.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
(i) Op 7 januari 2011 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden weduwe van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), die in 2004 is overleden.
(ii) Erflaatster en [betrokkene 1] hadden drie kinderen: [eiser 1] , [eiseres 2] en (de overleden) [betrokkene 2] . [betrokkene 2] was de echtgenoot van [verweerster 4] en de vader van [verweerster 2] en [verweerster 3] . [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiseres 6] zijn kinderen van [eiser 1] .
(iii) [verweerster 1] (hierna: [verweerster 1] ) is in 1973 met haar dochter bij erflaatster en [betrokkene 1] gaan wonen. Zij had met [betrokkene 1] – met medeweten van erflaatster – een affectieve relatie. Gedurende circa 30 jaar hebben zij een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Na het overlijden van [betrokkene 1] in 2004 bleven erflaatster en [verweerster 1] in hetzelfde huis wonen.
(iv) Vanaf 2005 woonde erflaatster, nadat zij een beroerte had gekregen, in een verzorgingstehuis.
(v) Op 28 augustus 2007 zijn erflaatster en [verweerster 1] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
1.2 Erflaatster heeft in de loop der jaren een aantal testamenten doen opmaken. Het voorlaatste testament is op 16 november 2007 door notaris mr. L.B.E.W. van der Putt gepasseerd. Op grond van dit testament zijn [verweerster 1] , [eiser 1] , [eiseres 2] en [verweerster 4] (de laatste door plaatsvervulling in verband met het vooroverlijden van [betrokkene 2] ) benoemd tot erfgenaam, ieder voor een gelijk deel.
1.3 Het laatste testament van erflaatster is op 18 november 2010 gepasseerd door notaris mr. Th.W. van Grafhorst. Bij dit testament heeft erflaatster alle eerdere wilsbeschikkingen herroepen. [eiser 1] , [eiseres 2] , [verweerster 3] en [verweerster 2] zijn tot erfgenamen benoemd en aan [verweerster 1] is een recht van vruchtgebruik van een bedrag van € 700.000,- gelegateerd. [verweerster 1] is uitdrukkelijk niet als erfgenaam benoemd.
1.4 Het slot van de op 18 november 2010 gepasseerde akte luidt als volgt:
‘De verschenen persoon en de getuigen zijn mij, notaris bekend.
Ik, notaris, verklaar dat mij is gebleken dat de testatrice beperkt is in haar communicatie. Aan deze akte zal worden gehecht een verklaring van [betrokkene 3] , specialist ouderengeneeskunde, die heeft verklaard heeft dat testatrice zeer goed in staat is om uiteindelijk te zeggen wat ze wil en dat zij geen beperkingen heeft in het afwegen van verschillende alternatieven. Bij het opstellen van dit testament heb ik notaris het stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening 2006 gevolgd. Ook heb ik daarbij gesproken met medewerkster van het huis waarin zij thans verblijft. Uit deze gegevens en mijn gesprekken met testatrice heb ik geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn deze akte te ondertekenen.
Deze akte is verleden in Bloemendaal op de datum die in het begin van deze akte is vermeld in tegenwoordigheid van [betrokkene 4] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd acht en veertig en [betrokkene 5] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd acht en zestig, beiden hierbij woonplaats kiezend op mijn kantoor aan de Julianastraat 1, 2012 ER Haarlem, als getuigen. Nadat ik de inhoud van deze akte met de verschenen persoon in bijzijn van de getuigen heb besproken en heb toegelicht en haar heb gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien, heeft de comparante verklaard tijdig van de inhoud en strekking van deze akte te hebben kennisgenomen zodat volledige voorlezing achterwege kan blijven. Daarna is deze akte na gedeeltelijke voorlezing door de getuigen en mij ondertekend’.
Vervolgens staat daaronder met de hand geschreven de volgende tekst:
‘Door het ontbreken van kracht in haar handen heeft de verschenen persoon het testament beperkt ondertekend. Ik notaris verklaar dat zij in het bijzijn van de getuigen heeft geprobeerd te tekenen, maar dat de verschenen persoon heeft verklaard dat dit door het ontbreken van kracht in haar handen, niet gelukt is’.
1.5 Aan het testament is gehecht een verklaring van [betrokkene 3] , specialist ouderengeneeskunde, van 11 oktober 2010. Hierin heeft deze specialist onder meer het volgende verklaard:
‘geconcludeerd kan worden dat door de gevonden beperkingen de betrokkene met enige ondersteuning in staat is haar vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen. Cognitief zijn er geen beperkingen; in de communicatie moet wat meer moeite gedaan worden om mevrouw te begrijpen. Bij de communicatie zal er wat meer met gesloten vragen gezocht moeten worden wat mw. wil zeggen. Op die manier is zij heel goed in staat om uiteindelijk te zeggen wat ze zeggen wil’.
1.6 De advocaat van [verweerster 1] heeft namens [verweerster 1] bij aangetekende brieven van 13 mei, 14 juni en 15 juli 2011 gericht aan [eisers] en [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] , het testament van 18 november 2010 vernietigd.
1.7 [verweerster 1] heeft vervolgens bij de rechtbank Haarlem een verklaring voor recht gevorderd dat (i) het testament van erflaatster van 18 november 2010 door middel van een buitengerechtelijke verklaring is vernietigd, althans dat de rechtbank dit testament zal vernietigen, (ii) de nalatenschap van erflaatster zal worden afgewikkeld en verdeeld conform het bepaalde in het testament van 16 november 2007, en (iii) [eiser 1] zal worden bevolen tot het verstrekken van een overzicht van alle tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen en schulden en/of afschriften van alle bescheiden aan de hand waarvan de omvang van de nalatenschap kan worden vastgesteld.
1.8 [verweerster 1] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het testament van 18 november 2010 niet rechtsgeldig is opgemaakt en dus nietig of vernietigbaar is. De akte is verleden in aanwezigheid van twee getuigen, terwijl slechts een gedeeltelijke voorlezing heeft plaatsgevonden, hetgeen in strijd is met art. 43 lid 2 en lid 6 Wet op het notarisambt.
1.9 Nadat op 25 januari 2012 een bij vonnis van 2 november 2011 bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 16 mei 2012 de vorderingen van [verweerster 1] afgewezen. De rechtbank heeft, kort weergegeven, het volgende overwogen. Het vereiste dat getuigen aanwezig moeten zijn bij het verlijden van akten houdende uiterste wilsbeschikkingen is met de invoering van het huidige erfrecht op 1 januari 2003 vervallen, met dienovereenkomstige aanpassing van de Wet op het notarisambt. Doorslaggevend voor de rechtsgeldigheid van een akte houdende uiterste wilsbeschikkingen is of de notaris bij het verlijden van een dergelijke akte, zoals een testament, zich ervan heeft vergewist dat de verklaarde wil van de erflater strookt met zijn werkelijke wil. De toepasselijke vormvoorschriften moeten in dat licht worden beschouwd. Volgens de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg mee dat de schending van het vormvoorschrift van art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt niet leidt tot vernietigbaarheid van het testament, mits vaststaat dat de notaris zich ervan heeft vergewist dat erflaatster in dat testament verklaarde overeenkomstig haar werkelijke wil. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de uiterste wil geldig zou zijn geweest als de notaris deze had gepasseerd zonder aanwezigheid van getuigen (rov. 4.3). Volgens de rechtbank moet worden beoordeeld of de schending van het vormvoorschrift door de notaris ertoe heeft geleid dat hij zich niet ervan heeft kunnen vergewissen dat de verklaarde wil van erflaatster in haar testament van 18 november 2010 strookt met haar werkelijke wil ten tijde van het verlijden van het testament. Niet van belang is wat de wil van erflaatster was na het verlijden van het testament (rov. 4.6). Vaststaat dat de notaris overeenkomstig het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid voorafgaand aan het opmaken van de akte meerdere malen met erflaatster heeft gesproken om te controleren of zij goed in staat was haar wil te bepalen en dat hij, om hiervan zeker te zijn, het oordeel van een specialist ouderengeneeskunde heeft gevraagd. Vaststaat eveneens dat de notaris, hoewel daartoe niet wettelijk verplicht, het testament heeft verleden in aanwezigheid van twee getuigen. De inhoud van de akte is in het bijzijn van de getuigen met erflaatster besproken en toegelicht, erflaatster is gewezen op de gevolgen die uit de akte voortvloeien en zij heeft verklaard tijdig van de inhoud en de strekking van de akte te hebben kennisgenomen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de notaris met zijn handelwijze voldoende zorgvuldigheid heeft betracht om zich ervan te vergewissen dat de verklaarde wil van erflaatster strookte met haar werkelijke wil en dat het desbetreffende testament niet vernietigbaar is wegens de enkele omstandigheid dat de tekst van het testament niet volledig door de notaris is voorgelezen overeenkomstig art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt (rov. 4.7).
1.10 [verweerster 1] heeft hoger beroep ingesteld bij het hof Amsterdam. Bij arrest van 5 augustus 2014 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat het testament van erflaatster van 18 november 2010 door middel van een buitengerechtelijke verklaring is vernietigd en dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld en verdeeld conform het bepaalde in het testament van 16 november 2007.
1.11 Het hof heeft kort samengevat het volgende overwogen. De onderhavige zaak is niet volledig vergelijkbaar met de zaak die ten grondslag heeft gelegen aan het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3712, NJ 2008/545, m.nt. S. Perrick.2.Het laatste testament van erflaatster is opgemaakt nadat de wetgever het vereiste van getuigen bij het verlijden van een testament heeft geschrapt. De notaris heeft tegenwoordigheid van twee getuigen wenselijk geacht, kennelijk op grond van het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid. Dit brengt mee dat het testament op grond van art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt in het geheel voorgelezen moest worden en dat schending van dit voorschrift leidt tot vernietigbaarheid van het testament (rov. 3.8). Het voorschrift van voorlezing van de gehele akte ontbeert geen redelijke zin, omdat aldus gecontroleerd kan worden of de mondeling geuite wil van de erflater inderdaad overeenstemt met de door de notaris geformuleerde schriftelijke verklaring (rov. 3.9). Het feit dat de notaris het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid heeft gevolgd, vormt een sterke aanwijzing voor het zorgvuldig handelen van de notaris en voor de stelling dat de verklaarde wil op juiste wijze in het testament van 18 november 2010 is verwoord. Het volgen van het Stappenplan vormt geen garantie dat het testament de werkelijke wil van de erflaatster weergeeft en is op zichzelf niet voldoende om te kunnen oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerster 1] een beroep doet op de vernietigbaarheid van het testament (rov. 3.13). De door [verweerster 1] genoemde omstandigheden zijn van zodanige aard dat gerede twijfel kan rijzen over de vraag of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster verwoordde. Deze omstandigheden zijn door [eisers] onvoldoende gemotiveerd weersproken (3.14). Het beroep van [eisers] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt (rov. 3.15), evenals het beroep op misbruik van recht (rov. 3.16). Het hof passeert het bewijsaanbod van [eisers] als niet ter zake dienend en onvoldoende gespecificeerd (rov. 3.17).
1.12 [eisers] hebben (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. [verweersters] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna door [eisers] nog is gerepliceerd.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Het cassatieberoep is ingesteld door [eisers] tegen [verweerster 1] alsmede tegen [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] . De laatste drie waren met [eisers] (mede)geïntimeerden in hoger beroep. Het rechtsmiddel van cassatie kan echter niet worden ingesteld tegen mede-geïntimeerden in hoger beroep, maar uitsluitend tegen de processuele wederpartij in de voorafgaande instantie.3.Het feit dat [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] zich in feitelijke instanties hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechter en materieel gezien de vordering van [verweerster 1] hebben gesteund, doet hieraan niet af. Ik heb mij afgevraagd wat de reden is geweest voor [eisers] om [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] mede in cassatie te dagvaarden. De enige verklaring daarvoor – de cassatiedagvaarding noch de overige stukken in cassatie geven hiervoor enige verklaring4.– zou kunnen zijn gelegen in het feit dat het in casu een ondeelbare rechtsverhouding betreft. Ook bij een ondeelbare rechtsverhouding geldt dat iedere partij bevoegd is zelfstandig gebruik te maken van de mogelijkheid tot een hogere voorziening, ongeacht de houding van de mede-geïntimeerden.5.De beslissing op het rechtsmiddel heeft dan ook rechtsgevolg voor de oorspronkelijke medestanders (de mede-geïntimeerden) in hoger beroep. Dit leidt tot de conclusie dat het cassatieberoep, voor zover dit is gericht tegen [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] , niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Alvorens in te gaan op het cassatiemiddel kan het volgende worden vooropgesteld. In het arrest van Uw Raad van 13 januari 20066., welk arrest bekend staat onder de naam ‘open deurtje’, betrof het een geval waarbij de notaris een akte houdende uiterste wilsbeschikking had verleden, terwijl de getuigen (waarvan de aanwezigheid door de destijds geldende bepalingen van art. 985 en 986 (oud) BW vereist was) zich niet in de passeerkamer bevonden maar in een aangrenzende kamer. De deur tussen beide kamers stond open en voordat tot het passeren van de akte werd overgegaan, werd een intercom ingeschakeld, zodat de getuigen in de andere ruimte goed konden horen wat er tijdens het passeren werd gezegd. Was dit openbaar testament nietig? In het arrest heeft de Hoge Raad erop gewezen dat het oorspronkelijke voorschrift dat getuigen aanwezig dienden te zijn bij het verlijden van alle notariële akten reeds in 1971 is afgeschaft, omdat aanwezigheid van getuigen daarbij in het algemeen weinig nut heeft. Het vormvereiste is destijds slechts gehandhaafd voor akten houdende uiterste wilsbeschikkingen, welk voorschrift uiteindelijk is vervallen met de invoering van het nieuwe erfrecht in Boek 4 BW (zie art. 4:94 BW) op 1 januari 2003. Volgens de Hoge Raad geldt:
‘3.6.4 (…) in eerste plaats dat het vormvoorschrift de notariële functie miskent, omdat de waarborg dat de akte de werkelijke wil van de erflater weergeeft voldoende is gelegen in de totstandkoming bij notariële akte, voor welke akten de verplichte aanwezigheid van getuigen bij gebrek aan nut reeds geruime tijd was afgeschaft. In de tweede plaats wordt erkend dat het belang dat met het voorschrift zou kunnen zijn gediend, te weten controle door de getuigen of de verklaarde wil van de erflater strookt met zijn werkelijke wil, door dit voorschrift realiter niet op enigszins zinvolle wijze kan worden behartigd’.
3.2
Bij de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht op 1 januari 2003 is de Wet op het notarisambt aangepast.7.Krachtens art. 39 lid 2 Wet op het notarisambt kan de notaris ‘in alle gevallen de tegenwoordigheid van twee getuigen verlangen indien hij dit wenselijk acht’. Art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt bepaalt dat de notaris steeds de volledige tekst voorleest van akten die in tegenwoordigheid van getuigen worden verleden en dat de notaris eveneens in het bijzijn van getuigen aan de informatieplicht van de tweede en derde zin van het eerste lid van art. 43 voldoet. Voor zover thans van belang, leidt de niet-naleving van het voorschrift inzake de voorlezing van de volledige tekst ertoe dat de akte authenticiteit mist en niet aan de voorschriften voldoet waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist. Het niet in acht nemen van het vormvoorschrift inzake de volledige voorlezing maakt de uiterste wil (in materiële zin) vernietigbaar (art. 4:109 lid 4 BW).
3.3
De moderne rechtsliteratuur staat kritisch ten opzichte van de sanctie dat de akte houdende uiterste wilsbeschikking authenticiteit mist en de uiterste wil vernietigbaar is in het geval dat volledige voorlezing in tegenwoordigheid van getuigen achterwege is gelaten. De sanctie van art. 43 lid 6 Wet op het notarisambt wordt ‘ondoordacht en buitenproportioneel’ genoemd8.en art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt wordt als ‘iets raars uit de oude wet’ beschouwd.9.Ook Asser/Perrick acht de sanctie ongewenst en merkt onder verwijzing naar het vonnis in de onderhavige zaak van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2012 het volgende op:
‘De wetgever heeft om goede redenen het voorschrift dat een uiterste wil in tegenwoordigheid van getuigen dient te worden verleden, afgeschaft. De uiterste wil kan steeds buiten tegenwoordigheid van getuigen worden verleden. Acht de notaris het wenselijk dat de uiterste wil in tegenwoordigheid van één of meer getuigen wordt verleden, dan dient het niet volledig voorlezen van de akte niet tot gevolg te hebben dat de uiterste wil vernietigbaar is. De rechter zou aan deze zware sanctie kunnen ontkomen indien de getuigen ook zonder dat de akte volledig is voorgelezen, hebben kunnen vaststellen dat de uiterste wil uiterste wilsbeschikkingen bevat die met de werkelijke wil van de erflater overeenstemmen. Aldus Rb. Haarlem 16 mei 2012 (…), die oordeelde dat een uiterste wil die niet volledig is voorgelezen, maar waarvan blijkens het slot van de akte de inhoud in het bijzijn van erflater is besproken en toegelicht terwijl de erflater is gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien en deze heeft verklaard tijdig van de inhoud en de strekking van de akte kennis te hebben genomen, niet vernietigbaar is. In aanmerking genomen HR 30 [lees: 13; A-G] januari 2006, NJ 2008/545 mag worden aangenomen dat de Hoge Raad in omstandigheden als die in het berechte geval aan de orde waren, eveneens tot het oordeel zal komen dat de uiterste wil niet vernietigbaar is’.10.
3.4
Uit het aangehaalde arrest ‘open deurtje’ volgt dat bij schending van vormvoorschriften ten aanzien van een akte houdende uiterste wilsbeschikking niet in alle gevallen een beroep op vernietiging van de uiterste wil mogelijk is.11.Daarvan is slechts sprake indien het onderliggende belang dat de vernietiging dient, daadwerkelijk in het geding is. In dat geval is een toetsing aan dat belang gerechtvaardigd in het licht van de rechtszekerheid, namelijk dat de uiterste wil van de erflater dient te worden gewaarborgd. Dit betekent dat een beroep op de vernietigbaarheid van de uiterste wil kan slagen, indien datgene wat de testateur ten tijde van het passeren van de akte heeft verklaard als zijnde zijn uiterste wil, niet of niet juist in de akte is opgenomen. Een dergelijk beroep is niet mogelijk wanneer er geen discrepantie bestaat tussen hetgeen de testateur ten tijde van het passeren van de akte heeft verklaard en hetgeen in de akte is opgenomen, ongeacht of daarbij getuigen aanwezig zijn geweest en – indien dit het geval is – ongeacht of zij controle hebben kunnen uitoefenen. Zijn getuigen aanwezig geweest, dan is een beroep op vernietiging evenmin op zijn plaats, wanneer deze getuigen hun controlerende taak – te weten erop toe te zien dat de akte de wil van de testateur bevat – hebben kunnen uitoefenen, ondanks het achterwege laten van volledige voorlezing van de akte.12.In de onderhavige zaak heeft de notaris, zo blijkt uit het slot van de akte (zie hierboven onder 1.4), de inhoud van de akte met erflaatster in het bijzijn van de getuigen besproken en toegelicht en heeft hij erflaatster gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. Ook blijkt uit het slot van de akte dat erflaatster heeft verklaard tijdig van de inhoud en strekking van deze akte te hebben kennisgenomen.
3.5
Uit het slot van de akte in deze zaak blijkt eveneens dat de notaris het ‘Stappenplan ten behoeve van de beoordeling van de wilsbekwaamheid’ heeft gevolgd.13.Dit Stappenplan is een praktisch toetsingskader voor notarissen en biedt de notariële praktijk slechts een handreiking.14.Het Stappenplan bevat onder meer het volgende:
‘1. Wilsbekwaamheid
Voor het tekenen van een notariële akte moet de cliënt in staat zijn tot een redelijke waardering terzake. Eerst indien daartoe aanleiding bestaat, dient de wilsbekwaamheid van een cliënt uitgebreider te worden onderzocht. Het is aan te raden u bij uw uiteindelijke besluitvorming te laten bijstaan door twee medewerkers van uw kantoor en deze medewerkers als getuigen op te laten treden bij het eventueel passeren van de akte.
(…)’.15.
Hieruit blijkt dat de taak van de getuigen betrekking heeft op de controle van de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de testateur, namelijk of de testateur in staat is ‘tot een redelijke waardering terzake’.
3.6
In het bredere leerstuk van wilsontbreken geldt eveneens de sanctie van nietigheid dan wel van vernietigbaarheid, maar deze sanctie volgt niet uit art. 4:109 lid 4 BW jo. 43 lid 6 Wet op het notarisambt, maar uit art. 3:33 BW resp. art. 3:34 BW. Een uiterste wil (in materiële zin) is immers een eenzijdige rechtshandeling (art. 4:42 BW) en vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Komt de verklaring niet overeen met de wil van de testateur, dan is ingevolge art. 3:33 BW geen sprake van een geldige rechtshandeling, aangezien daarvoor constitutief vereist is dat wil en verklaring overeenstemmen. Heeft de testateur iets verklaard, maar was ten tijde van zijn verklaring sprake van een (tijdelijke) stoornis die een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of is de verklaring onder invloed van de stoornis gedaan, dan wordt op grond van art. 3:34 BW de met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken. Het wilsontbreken maakt de rechtshandeling dan vernietigbaar. Daarnaast is het mogelijk dat de wil op gebrekkige wijze is gevormd. Is sprake van een wilsgebrek, dan is de uiterste wil onder voorwaarden vernietigbaar (art. 4:43 BW).
3.7
Uit het hierboven onder 3.1 geciteerde arrest ‘open deurtje’ volgt dat Uw Raad van oordeel is dat de waarborg dat de akte de werkelijke wil van de erflater weergeeft voldoende is gelegen in de totstandkoming bij notariële akte. In het belang van de rechtszekerheid, namelijk dat de uiterste wil van een erflater dient te worden gewaarborgd, mag niet snel worden aangenomen dat een testateur op het moment van verlijden van de akte wilsonbekwaam is. In beginsel is het de notaris die bepaalt of de testateur ten tijde van het verlijden van de akte houdende uiterste wilsbeschikking wilsbekwaam is. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt op grond van het ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid’ aangeraden de wilsbekwaamheid nader te onderzoeken. Nader onderzoek kan inhouden dat de notaris getuigen meeneemt en/of een deskundige arts raadpleegt. In de onderhavige zaak heeft de notaris deze aanbevelingen uit het Stappenplan gevolgd.
3.8
Na deze uiteenzetting kom ik toe aan de bespreking van het cassatiemiddel. Het middel bestaat uit drie onderdelen, die in verschillende subonderdelen uiteenvallen. Onderdeel 1 valt uiteen in vijf subonderdelen en is gericht tegen rov. 3.8 t/m 3.10 van het bestreden arrest. Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een bij notariële akte gemaakte uiterste wil niet reeds authenticiteit mist en niet aan de vormvoorschriften voldoet wegens de enkele omstandigheid dat de notaris in een geval waarin hij de tegenwoordigheid van getuigen wenselijk heeft geacht, niet de volledige tekst van de akte heeft voorgelezen in tegenwoordigheid van de getuigen. Subonderdeel 1.2 betoogt dat schending van het voorschrift van volledige voorlezing van de akte niet tot vernietigbaarheid van de uiterste wil leidt, indien de notaris aan zijn informatieplicht heeft voldaan door de inhoud van de akte in het bijzijn van de getuigen te hebben besproken en toegelicht en door de erflaatster te wijzen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. In subonderdeel 1.3 wordt betoogd dat het hof niet heeft vastgesteld dat de aanwezige getuigen hun controlerende taak door het ontbreken van de voorlezing van de volledige tekst niet of niet goed hebben kunnen uitoefenen. Volgens de subonderdelen 1.4 en 1.5 leidt schending van art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt slechts tot vernietigbaarheid van de uiterste wil, indien door degene die zich op de vernietigbaarheid beroept feiten en omstandigheden worden gesteld en bewezen dat de notaris zich ervan onvoldoende heeft vergewist dat de in de akte neergelegde verklaring overeenstemt met de werkelijke wil van de erflater ten tijde van het verlijden van de akte.
3.9
In het licht van het voorgaande meen ik dat onderdeel 1 slaagt. Uit de enkele omstandigheid dat de notaris heeft verzuimd de volledige tekst van de akte houdende uiterste wilsbeschikking voor te lezen, terwijl hij tegenwoordigheid van getuigen wenselijk heeft geacht, volgt niet reeds de zware sanctie van vernietigbaarheid van de uiterste wil. De sanctie van vernietigbaarheid zou in dit geval buitenproportioneel zijn, omdat de notaris facultatief de tegenwoordigheid van twee getuigen heeft verlangd. Zonder de tegenwoordigheid van deze getuigen zou de eis van volledige voorlezing niet hebben gegolden en zou wat de vormvoorschriften betreft de akte rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Schending van het voorschrift van volledige voorlezing van art. 43 lid 2 Wet op het notarisambt kan slechts dan tot vernietigbaarheid van de uiterste wil leiden, indien blijkt dat de getuigen hun controlerende taak niet op andere wijze dan via de voorlezing van de akte hebben kunnen uitoefenen en indien er vervolgens discrepantie bestaat tussen hetgeen erflaatster heeft verklaard en hetgeen in de akte is opgenomen. Het is aan [eisers] te stellen en te bewijzen dat de getuigen op andere wijze hun controlerende taak hebben kunnen uitoefenen, en indien dat niet het geval is, te stellen en te bewijzen dat er geen discrepantie bestaat tussen wilsverklaring van erflaatster en de inhoud van de akte. Het hof heeft een en ander miskend en aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.16.
3.10
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 3.11 t/m 3.15 van het bestreden arrest en valt uiteen in zes klachten. Subonderdeel 2.1 klaagt dat het hof in rov. 3.14 een onjuiste bewijswaarderingsmaatstaf heeft gehanteerd. De door het hof gehanteerde maatstaf van ‘gerede twijfel’ laat de mogelijkheid open dat de in de akte neergelegde verklaring wél overeenstemt met de werkelijke wil van de erflater, maar toch tot vernietiging van de uiterste wil leidt, aldus de klacht. De klacht is terecht voorgesteld. De maatstaf die het hof heeft gehanteerd, namelijk dat sprake kan zijn van gerede twijfel over de vraag of de verklaring in de akte de werkelijke wil van de erflater verwoordde, is onjuist. Zou er sprake zijn van een wilsontbreken (dan wel van wilsgebreken), dan moet de geldigheid van de uiterste wil worden aangetast via de nietigheids- en vernietigbaarheidsgronden, zoals ik hierboven onder 3.6 heb uiteengezet. Of een dergelijk beroep succesvol is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die geldt voor het desbetreffende leerstuk. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv is het aan [verweersters] om te stellen en te bewijzen dat aan de gronden voor nietigheid resp. vernietigbaarheid is voldaan.
3.11
Bij behandeling van subonderdeel 2.2 ontberen [eisers] belang, nu dit subonderdeel is voorgesteld voor zover onderdeel 1 mocht falen.
3.12
Subonderdeel 2.3 klaagt dat het hof in rov. 3.14 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat [eisers] de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken. Volgens het subonderdeel had het hof [verweerster 1] moeten toelaten tot het leveren van tegenbewijs en niet de stelling van [eisers] dat het beroep van [verweerster 1] op de vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, mogen afwijzen op de enkele grond dat [eisers] bepaalde door [verweerster 1] gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd zouden hebben weersproken. Hierop bouwt onderdeel 2.4 voort met het betoog dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het hof bedoeld heeft te oordelen dat het hof het door [eisers] te leveren bewijs voorshands geleverd achtte, behoudens tegenbewijs en dat het hof dit tegenbewijs reeds direct geleverd heeft geacht op basis van de door [verweerster 1] genoemde omstandigheden. De beide onderdelen falen bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.13
Subonderdeel 2.5 bestaat uit drie klachten, die ik gezamenlijk zal bespreken. De klachten betogen, samengevat, dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting althans onvoldoende heeft gemotiveerd dat [eisers] hun stellingen niet voldoende hebben onderbouwd. Voor zover wordt geklaagd dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat [eisers] niet aan hun stelplicht hebben voldaan, faalt de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag. Voor zover wordt geklaagd dat rov. 3.11 t/m 3.15 onvoldoende zijn gemotiveerd, geldt het volgende. In rov. 3.14 overweegt het hof dat er gerede twijfel kan zijn over de vraag of de uiterste wil van 18 november 2010 de werkelijke wil van erflaatster verwoordde en dat [eisers] de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken. In rov. 3.15 verbindt het hof hieraan de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat op de vernietigingsgrond van art. 43 lid 6 Wet op het notarisambt jo. art. 4:109 BW een beroep wordt gedaan. In het licht van hetgeen ik in deze conclusie heb uiteengezet, acht ik deze motivering onbegrijpelijk, zodat het subonderdeel slaagt.
3.14
Subonderdeel 2.6 klaagt dat de slotzin van rov. 3.14 onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Het hof heeft in die slotzin overwogen dat onduidelijk is gebleven waarom de familienotaris die aanvankelijk was benaderd om het testament van erflaatster te wijzigen, dit verzoek heeft geweigerd. Gelet op hetgeen in feitelijke instanties is aangevoerd, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en voor het overige zodanig verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie niet kan worden getoetst. Het subonderdeel faalt derhalve.
3.15
Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.17 van het bestreden arrest, waarin het hof het bewijsaanbod van [eisers] heeft gepasseerd als niet ter zake dienend respectievelijk, gelet op de stand van de procedure, als onvoldoende gespecificeerd. Het onderdeel valt in drie subonderdelen uiteen. Subonderdeel 3.1 klaagt dat het hof het bewijsaanbod heeft gepasseerd op grond van een verboden prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering. Subonderdeel 3.2 klaagt dat het passeren van het bewijsaanbod rechtens onjuist is althans onvoldoende gemotiveerd. Het subonderdeel betoogt dat het door [eisers] in hoger beroep aangeboden bewijs (het horen van de getuigen en van de notaris) van belang was voor de beoordeling van het geschil, zodat het bewijsaanbod ter zake dienend was. Subonderdeel 3.3 bouwt hierop voort met de klacht dat het bewijsaanbod voldoende concreet omschreven was en dat in eerste instantie nog geen bewijslevering had plaatsgevonden en evenmin schriftelijke verklaringen van de potentiële getuigen in het geding zijn gebracht.
3.16
Vooropgesteld dient te worden dat het vaste rechtspraak is dat een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch in het algemeen zal niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Het bewijsaanbod moet ter zake dienend zijn en mag niet worden afgewezen op grond van een negatieve prognose over het resultaat van de bewijslevering.17.
3.17
Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof het bewijsaanbod heeft gepasseerd op grond van een verboden prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft geen (verhulde) prognose gegeven in zijn redengeving van het passeren van het bewijsaanbod. Voor het overige geldt het volgende. [eisers] hebben aangeboden bewijs te leveren door het horen van de getuigen die kunnen verklaren dat zij zich ervan hebben vergewist dat het testament van 18 november 2010 de werkelijke wil van erflaatster verwoordde.18.Het oordeel van het hof dat dit bewijsaanbod niet ter zake dienend is, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op de vraag of de getuigen op andere wijze de controle die met het voorschrift van volledige voorlezing is beoogd, hebben kunnen uitoefenen, evenals de vraag of discrepantie bestaat tussen de wilsverklaring van erflaatster ten tijde van het verlijden van de akte en de inhoud van die akte. Het oordeel van het hof dat het bewijsaanbod niet voldoende gespecificeerd is, is in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk. [eisers] hebben de feiten die zij wensen te bewijzen gespecificeerd en de getuigen genoemd die zij willen horen.19.Ik meen dan ook dat het onderdeel in zoverre slaagt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep van [eisers] voor zover gericht tegen [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] , alsmede tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑11‑2015
Het hof verwijst in rov. 3.7 abusievelijk naar NJ 2009/545.
Zie HR 13 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3826, NJ 1988/941, m.nt. W.L. Haardt; HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0519, NJ 1992/336; HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424. Zie ook W.D.H. Asser, Civiele Cassatie, 2011, p. 72; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/51 en 56.
Uitsluitend in de s.t. zijdens [verweersters] onder 2.13 wordt gerefereerd aan de mogelijkheid dat het cassatieberoep jegens [verweerster 2] , [verweerster 3] en [verweerster 4] niet-ontvankelijk zou kunnen zijn, doch wordt mede namens hen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het cassatieberoep.
Zie Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2015, nr. 154.
HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3712, NJ 2008/545, m.nt. S. Perrick. In de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense vóór dit arrest wordt onder 10-13 uitgebreid ingegaan op de geschiedenis van het vormvoorschrift van de aanwezigheid van twee getuigen bij het passeren van een akte houdende uiterste wilsbeschikking.
Zie Wet van 18 april 2002, Stb. 2002/230 (houdende vaststelling van de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte (aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe erfrecht en schenkingsrecht)).
Aldus J.C.H. Melis, De Notariswet, bewerkt door B.C.M. Waaijer, 2012, p. 157.
W.G. Huijgen en A.J.H. Pleysier, De wetgeving op het notarisambt, 2001, p. 109. Overigens merk ik geheel terzijde op dat deze schrijvers in het t.a.p. gegeven voorbeeld de werking van het internationaal privaatrecht miskennen.
Asser/Perrick 4 2013/416. Zie in gelijke zin: P. Blokland, Notaris en wilsonbekwaamheid in jurisprudentie en praktijk, WPNR 2013/6987, p. 714, noot 14, met verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Haarlem in de onderhavige zaak.
Zie ook HR 5 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3665, NJ 2002/410, m.nt. W.M. Kleijn (‘ontbreken jaartal’).
Zie P.C. van Es, Enige opmerkingen over de nietigheid en vernietigbaarheid van een uiterste wil op grond van vormgebreken, Tijdschrift Erfrecht 2014, nr. 2, p. 34.
Het ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’ (ook wel aangeduid als ‘protocol wilsbekwaamheid’) is in mei 2006 door het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie vastgesteld en inmiddels in april 2013 herzien. Zie hierover o.a. B.C.M. Waaijer, Het passeren van een testament voor een mogelijk wilsonbekwame testateur; een proeve van een protocol, WPNR 2005/6630, p. 599-604; E. Cleton, C.G.C. Engelbertink, S.A. van der Merwe, Wilsonbekwaamheid mede vanuit medisch perspectief nader bekeken, FTV 2012/6; D. van Elzenakker, Het beoordelen van de wils(on)bekwaamheid: een vakbekwaamheid op zich, Tijdschrift Relatierecht en Praktijk 2012/7, p. 291-295; G.H. Lankhorst, Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid en financieel misbruik, JBN 2014/4, nr. 22.
Lankhorst, a.w., onder 5.
De tekst van het Stappenplan is ook opgenomen in het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2012.
[eisers] hebben een bewijsaanbod gedaan door middel van het horen van de desbetreffende getuigen, zie onder 5.6 van de memorie van antwoord zijdens de erven, welk bewijsaanbod door het hof is gepasseerd (zie rov. 3.17).
Zie HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270, m.nt. W.D.H. Asser; HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3075, NJ 2014/485; HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:311, NJ 2015/350, m.nt. S. Perrick. Zie ook o.a. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/209.
Zie nr. 5.6 van de memorie van antwoord zijdens [eisers] .
Zie behalve nr. 5.6 ook nr. 1.2 en 7.2 van de reeds vermelde memorie van antwoord.
Beroepschrift 05‑11‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, de vijfde november tweeduizendveertien, op verzoek van
- 1.
[verzoeker 1], wonende te [woonplaats] (België),
- 2.
[verzoekster 2], wonende te [woonplaats],
- 3.
[verzoeker 3], wonende te [woonplaats],
- 4.
[verzoeker 4], wonende te [woonplaats],
- 5.
[verzoeker 5], wonende te [woonplaats],
- 6.
[verzoekster 6], wonende te [woonplaats] (België),
(‘de Erven [verzoekers]’), die te dezer zake woonplaats kiezen aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van mr. M.J. Schenck (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), die door de Erven [verzoekers] tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
[Heb ik, Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
AAN:
1.
[verweerster 1], wonende te [woonplaats], (‘[verweerster 1]’), die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat mr. A.M. van der Vliet, kantoor houdende aan de Emmalaan 20, 1075 AV Amsterdam, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan:
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
2.
[verweerster 2], wonende te [woonplaats],
3.
[verweerster 3], wonende te [woonplaats],
4.
[verweerster 4], wonende te [woonplaats],
(‘de Overige Erfgenamen’), die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben ten kantore van de advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg, kantoor houdende aan de Jachthavenweg 121, 1081 KM Amsterdam, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en drie afschriften van dit exploot:
- □
latende aan:mevrouw D. Dowes, aldaar werkzaam;
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat de Erven [verzoekers] in cassatieberoep komen van het door het Gerechtshof Amsterdam onder zaaknummer 200.113.308/01 gewezen arrest tussen de Erven [verzoekers] en de Overige Erfgenamen als geïntimeerden en [verweerster 1] als appellante, dat is uitgesproken op 5 augustus 2014.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerster 1] en de Overige Erfgenamen
GEDAGVAARD:
om op vrijdag achtentwintig november tweeduizendveertien (28-11-2014) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van elke verweerder in cassatie bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip waarop die verweerder in cassatie het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding);
dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel dan wel op de website: http://wetten.overheid.nl/;
dat van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat elke verweerder in cassatie ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop die verweerder in cassatie in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien een verweerder in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van die verweerder in cassatie om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de verweerders in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt en het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht tijdig heeft voldaan, en ten aanzien van de overige verweerder(s) in cassatie de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen die overige verweerder(s) in cassatie verstek wordt verleend en tussen de Erven [verzoekers] en de verschenen verweerder(s) in cassatie wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
TENEINDE:
alsdan namens de Erven [verzoekers] tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
I. Inleiding
1.0
Na te hebben overwogen — in r.ov. 3.7 van zijn ten deze bestreden arrest — dat de Rechtbank voor haar oordeel dat een redelijke wetstoepassing in het onderhavige geval niet tot vernietigbaarheid van het testament van 18 november 2010 leidt, zwaar leunt op de motivering van de beslissing van de Hoge Raad in zijn arrest van 13 januari 2006, NJ 200[8]/545, overweegt het Hof — in r.ovv. 3.8–3.10 van zijn arrest — als volgt:
‘3.8
De onderhavige zaak is niet volledig vergelijkbaar met de situatie in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Het laatste testament van erflaatster is opgemaakt nadat de wetgever het vereiste van getuigen bij het verlijden van een testament heeft geschrapt. Notaris Van Grafhorst heeft de tegenwoordigheid van twee getuigen wenselijk geacht, kennelijk op grond van het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening, nu erflaatster beperkt was in haar communicatie. De regeling van het huidige artikel 39 lid 2 Wna bestond al onder de oude Wna en is bij de wijziging van de Wna gehandhaafd. De omstandigheid dat de notaris ervoor koos getuigen bij het passeren van het testament aanwezig te doen zijn, bracht met zich dat het testament op grond van artikel 43 lid 2 Wna in zijn geheel voorgelezen moest worden. Uit de wettelijke voorschriften volgt dat schenden van het vormvoorschrift van artikel 43 lid 2 Wna leidt tot vernietigbaarheid van het testament van 18 november 2010.
3.9
De wetgever heeft kennelijk — vrij recentelijk nog — geoordeeld dat in een geval als het onderhavige het voorschrift van voorlezing van de volledige akte geen redelijke zin ontbeert. Het hof verwijst in dit verband nog naar het hiervoor aangehaalde Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid. Hierin staat onder het kopje ‘Wilsbekwaamheid’ dat de cliënt voor het tekenen van een notariële akte in staat moet zijn tot een redelijke waardering terzake. Eerst indien daartoe aanleiding bestaat, dient de wilsbekwaamheid van een cliënt uitgebreider te worden onderzocht. Het is — aldus het Stappenplan — aan te raden dat de notaris zich bij zijn uiteindelijke besluitvorming laat bijstaan door twee medewerkers van zijn kantoor en deze medewerkers als getuigen laat optreden bij het eventueel passeren van de akte. Zoals [verweerster 1] in de memorie van grieven stelt, zal een notaris in dat geval de akte volledig dienen voor te lezen opdat kan worden gecontroleerd of de mondeling geuite wil van de erflater inderdaad overeenstemt met de door de notaris geformuleerde schriftelijke verklaring.
3.10
De conclusie is dat het testament van 18 november 2010 in beginsel vernietigbaar is, nu niet aan het vormvereiste van artikel 43 lid 2 Wna is voldaan’.
Klachten
1.1
's Hofs hiervoor, onder 1.0 weergegeven overwegingen, en met name zijn overwegingen
- (i)
- (ii)
dat de wetgever kennelijk — vrij recent nog — heeft geoordeeld dat in een geval als het onderhavige het voorschrift van voorlezing van de volledige akte geen redelijke zin ontbeert,
- (iii)
dat een notaris, indien hij op grond van het Stappenplan twee medewerkers van zijn kantoor laat optreden als getuigen, de akte volledig zal dienen voor te lezen opdat kan worden gecontroleerd of de mondeling geuite wil van de erflater inderdaad overeenstemt met de door de notaris geformuleerde schriftelijke verklaring, en
- (iv)
Immers, een bij een notariële akte gemaakte uiterste wil mist niet reeds authenticiteit en voldoet niet reeds niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist (een en ander in de zin van art. 43,6 Wna) en is aldus niet op die grond vernietigbaar (ingevolge het bepaalde in art. 4:109,4 BW), wegens de enkele omstandigheid dat de no- taris, in een geval waarin hij de tegenwoordigheid van getuigen wenselijk heeft geacht, niet de volledige tekst van de akte heeft voorgelezen in tegenwoordigheid van de getuigen (zoals voorgeschreven door art. 43,2 Wna). Sinds de aanwezigheid van getuigen bij het verlijden van notariële aktes, en ook bij het verlijden van notariële aktes houdende uiterste willen, niet meer wettelijk is voorgeschreven, moet de sanctie van vernietigbaarheid van het testament wegens de (enkele) schending van het vormvoorschrift van de voorlezing van de volledige tekst van de akte aangemerkt worden ais onbedoeld en buitenproportioneel. Anders dan het Hof in r.ov. 3.9 overweegt, is er geen enkele aanwijzing dat de wetgever vrij recent nog zou hebben geoordeeld dat in een geval als het onderhavige het voorschrift van voorlezing van de volledige tekst van de akte geen redelijke zin ontbeert, doch het heeft er daarentegen juist de schijn van dat de wetgever de zware sanctie van vernietigbaarheid (ook) in een geval als het onderhavige niet (meer) gewild heeft, althans dat hij verzuimd heeft het voorschrift aan te passen, althans te heroverwegen.
1.2
Althans leidt schending van het voorschrift de volledige tekst van de akte voor te lezen (in tegenwoordigheid van de getuigen) niet tot vernietigbaarheid van de uiterste wil, indien in de notariële akte, en derhalve met dwingende bewijskracht, is opgenomen dat door de notaris aan de in art. 43,1, tweede en derde zin Wna omschreven informatieplicht is voldaan, zoals in het onderhavige, concrete geval is geschied blijkens de vermelding in het testament van 18 november 20101., dat de inhoud van de akte in bijzijn van de getuigen is besproken en toegelicht en dat de notaris de erflaatster heeft gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. Aldus hebben de getuigen op andere wijze dan (louter) door de voorlezing van de volledige tekst van de akte hun taak, die erin bestaat te controleren of de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring overeenstemt met de werkelijke wil van de erflaatster (ten tijde van het verlijden van de akte), kunnen uitoefenen. Daarbij is van belang dat in de praktijk zojuist bedoelde controlerende taak beter, althans zeker niet slechter, kan worden uitgeoefend door voldoening door de notaris (in het bijzijn van de getuigen) aan zijn informatieplicht dan door voorlezing van de volledige tekst van de akte.
1.3
In elk geval geldt het gestelde onder 1.1, nu (door [verweerster 1] niet is gesteld en) door het Hof niet is vastgesteld, dat de aanwezige getuigen, ondanks de — vaststaande — voldoening door de notaris aan zijn informatieplicht, hun voormelde taak niet, althans niet goed hebben kunnen uitoefenen als gevolg van het feit dat geen voorlezing van de volledige tekst van de akte heeft plaatsgevonden, terwijl in het kader van de voldoening aan de informatieplicht is (vast)gesteld, dat de notaris de akte, in aanwezigheid van de getuigen, punt voor punt heeft doorgelopen en de inhoud daarvan uitvoerig heeft besproken en toegelicht2..
1.4
Althans leidt schending van het voorschrift de volledige tekst van de akte voor te lezen, mede gelet op
- (i)
de waarborg dat de akte de werkelijke wil van de erflater weergeeft, die in beginsel gelegen is in de totstandkoming bij notariële akte (zeker indien tevens, zoals in het onderhavige, concrete geval, het Protocol beoordeling wilsbekwaamheid van de KNB is gevolgd), en
- (ii)
de omstandigheid dat de aanwezigheid van getuigen bij het verlijden van notariële aktes (waaronder notariële aktes houdende uiterste willen) niet (meer) wettelijk voorgeschreven is, alleen dán tot vernietigbaarheid van de uiterste wil, indien, op basis van door degene, die zich op de vernietigbaarheid beroept, te stellen en zonodig te bewijzen feiten en omstandigheden, vast staat, althans aannemelijk is, dat in het desbetreffende, concrete geval, de notaris zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring overeenstemt met de werkelijke wil van de erflater (ten tijde van het verlijden van de akte).
1.5
Althans leidt schending van meerbedoeld voorschrift alleen dan tot vernietigbaarheid van de uiterste wil, indien, op basis van door degene die zich op de vernietigbaarheid beroept te stellen en zonodig te bewijzen feiten en omstandigheden, vast staat, althans aannemelijk is, dat de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring niet overeenstemt met de werkelijke wil van de erflater (ten tijde van het verlijden van de akte).
II. Inleiding
2.0
In aansluiting op 's Hofs hiervoor, onder 1.0 weergegeven overweging, overweegt het Hof (in r.ovv. 3.11 tot en met 3.15) ondermeer het navolgende:
‘3.11
Van de zijde van de erven [verzoekers] is aangevoerd dat het inroepen van de vernietiging op grond van de niet-naleving van artikel 43 lid 2 Wna in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu vast staat dat het testament van 18 november 2010 in overeenstemming is geweest met de wil van erflaatster. De erven [verzoekers] onderbouwen dit standpunt door te wijzen op de grote mate van zorgvuldigheid die notaris Van Grafhorst heeft betracht bij de voorbereiding en het verlijden van het testament van 18 november 2010. De notaris heeft — aldus de erven [verzoekers] — aan de hand van
- 1)
het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid,
- 2)
zijn gesprekken met erflaatster, waarbij hij de akte punt voor punt met erflaatster heeft doorgelopen en zich ervan vergewist heeft dat zij wist wat er werd vastgelegd,
- 3)
de conclusie van specialist ouderengeneeskunde M.P.J. Heems in haar verklaring van 11 oktober 2010, tot erflaatster in staat is haar wil te bepalen en te uiten, en
- 4)
zijn gesprekken met een medewerkster van het verzorgingstehuis van erflaatster, geconcludeerd dat zij wilsbekwaam was en dat er geen belemmeringen waren om het testament te ondertekenen.
3.12
[verweerster 1] heeft voormelde stellingen van de erven [verzoekers] gemotiveerd weersproken. Volgens haar was erflaatster, die in 2005 een beroerte heeft gehad en na een verblijf in het ziekenhuis naar een verzorgingstehuis is gegaan, in de periode voorafgaande aan haar overlijden zeer beperkt in haar communicatie (…). Volgens [verweerster 1] is er dan ook gerede twijfel of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster bevat. In dit verband voert zij nog het volgende aan. (…)
3.13
Het hof is van oordeel dat het feit dat notaris Van Grafhorst het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid heeft gevolgd, een sterke aanwijzing vormt voor het gestelde zorgvuldig handelen door de notaris en voor de stelling dat de verklaarde wil op juiste wijze in het testament van 18 november 2010 is verwoord. Echter, het volgen van het Stappenplan vormt geen garantie dat dat testament de werkelijke wil van erflaatster weergeeft en is op zichzelf niet steeds voldoende om te kunnen oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerster 1] een beroep doet op de vernietigbaarheid van het testament.
3.14
De door [verweerster 1] genoemde omstandigheden zijn in dit geval van zodanige aard dat er gerede twijfel kan zijn over de vraag of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster verwoordde. Naar het oordeel van het hof hebben de erven [verzoekers] de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden — die worden ondersteund door de overige erfgenamen — onvoldoende gemotiveerd weersproken.
in dit verband acht het hof ondermeer van belang dat in de medische verklaring van Heems weliswaar wordt geconcludeerd dat erflaatster met enige ondersteuning in staat is haar vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen, doch uit het bijbehorende verslag beoordeling van de wilsbekwaamheid valt ook af te leiden dat er duidelijke beperkingen waren voor wat betreft de communicatie en dat erflaatster slecht in staat was keuzes te uiten of te kunnen uitleggen, hetgeen moest worden ‘uitgepluisd’ met gesloten vragen. Deze toelichting strookt met de door [verweerster 4], [verweerster 2] en [verweerster 3] overgelegde verklaringen over de gebrekkige communicatie met erflaatster in de laatste maanden van haar leven. Uit het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid dat notaris Van Grafhorst in het onderhavige geval heeft gehanteerd om te bepalen of erflaatster in staat was haar wil te bepalen, blijkt echter dat de aangewezen methode om de wilsbekwaamheid te beoordelen is het stellen van open vragen. Op welke wijze — bijvoorbeeld de basis van welke vragen en antwoorden — de notaris zich derhalve ervan heeft vergewist dat erflaatster wilsbekwaam was, maken de erven verder niet inzichtelijk. Ook is onduidelijk gebleven waarom de familienotaris — die aanvankelijk door [verzoeker 1] was benaderd met het verzoek het testament van erflaatster te wijzigen — dit verzoek heeft geweigerd.
3.15
De conclusie is dat het beroep van de erven [verzoekers] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. Grief 1 is derhalve gegrond.’
Klachten
2.1
Voorzover de klacht, vervat in subonderdeel 1.5 van dit middel mocht slagen, en 's Hofs hiervoor, onder 2.0 weergegeven overweging uit r.ov. 3.14, dat de door [verweerster 1] genoemde omstandigheden in dit geval van zodanige aard zijn dat er gerede twijfel kan zijn over de vraag of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster verwoordde, van belang geacht zou (kunnen) worden in het kader van de door [verweerster 1] te stellen (en zo nodig te bewijzen) feiten en omstandigheden als bedoeld in subonderdeel 1.5, geeft zojuist bedoelde overweging uit r.ov. 3.14 blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de alsdan te hanteren (bewijs)maatstaf niet is of de door degene die zich op de vernietigbaarheid beroept te stellen (en zonodig te bewijzen) feiten en omstandigheden gerede twijfel doen rijzen of de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring de werkelijke wil van de erflater verwoordt, maar of op basis van deze feiten en omstandigheden vast staat, althans aannemelijk is, dat de verklaring niet overeenstemt met de werkelijke wil. Gerede twijfel laat de mogelijkheid open dat in werkelijkheid de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring wèl overeenstemt met de werkelijke wil van de erflater, maar toch vernietiging van de uiterste wil plaatsvindt, waardoor de nalatenschap wordt afgewikkeld op een wijze die door de erflater niet is gewenst.
2.2
Voorzover de klachten, vervat in onderdeel 1 van het middel, falen, en derhalve aangenomen moet worden dat het testament van 18 november 2010 vernietigbaar is wegens schending van het vormvereiste van art. 43,2 Wna, tenzij een beroep op schending van dit vormvereiste onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, geven 's Hofs hiervoor, onder 2.0 weergegeven overwegingen, en meer in het bijzonder zijn overwegingen
- (i)
(uit r.ov. 3.11) dat de Erven [verzoekers] hun standpunt onderbouwen door te wijzen op de grote mate van zorgvuldigheid, blijkend uit de vier door het Hof opgesomde feiten en omstandigheden;
- (ii)
(uit r.ov. 3.12) dat [verweerster 1] de stellingen van de Erven [verzoekers] gemotiveerd heeft weersproken;
- (iii)
(uit r.ov. 3.14) dat de door [verweerster 1] genoemde omstandigheden van zodanige aard zijn dat er gerede twijfel kan zijn over de vraag of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster verwoordde, en
- (iv)
(eveneens uit r.ov. 3.14) dat de Erven [verzoekers] de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het in het hier veronderstelde geval aan de Erven [verzoekers] was om feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van hun stelling dat een beroep op schending van het vormvoorschrift naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, in welk gevat de Erven [verzoekers] bij (voldoende) gemotiveerde betwisting door [verweerster 1], in beginsel toegelaten dienden te worden tot bewijs van hun stelling. Hiermee is niet in overeenstemming dat het Hof, na zijn vaststelling in r.ov. 3.12 dat [verweerster 1] de stellingen van de Erven [verzoekers] gemotiveerd heeft weersproken, vervolgens in r.ov. 3.14 spreekt over de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden die door de Erven [verzoekers] onvoldoende zouden zijn weersproken.
2.3
Voorzover het Hof met zijn hiervoor, onder 2.0 weergegeven overweging uit r.ov. 3.13 bedoeld heeft aan te geven dat het, gelet op het feit dat de notaris het Stappenplan heeft gevolgd, voorshands bewezen achtte — namelijk een ‘sterke aanwijzing’ maar ‘geen garantie’ — dat de verklaarde wil op juiste wijze in het testament was verwoord, behoudens door [verweerster 1] te leveren tegenbewijs, geven 's Hofs overwegingen (uit r.ov. 3.14) dat het ‘de door [verweerster 1] gestelde omstandigheden’ door de Erven [verzoekers] ‘onvoldoende gemotiveerd weersproken’ achtte, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het Hof — in het hier veronderstelde geval — [verweerster 1] had dienen toe te laten tot tegenbewijs (voorzover dat door haar aangeboden was), en niet de stelling van de Erven [verzoekers] dat het beroep van [verweerster 1] op de vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, mogen afwijzen op de (kennelijke) grond, dat de Erven [verzoekers] bepaalde, door [verweerster 1] gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd zouden hebben weersproken.
2.4
Voorzover het Hof met zijn hiervoor, onder 2.0 weergegeven overwegingen, en in het bijzonder met zijn overwegingen
- (i)
(uit r.ov. 3.13) dat het feit dat de notaris het Stappenplan heeft gevolgd een ‘sterke aanwijzing’ vormt, maar ‘op zichzelf niet steeds voldoende’ is, om te kunnen oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerster 1] een beroep doet op de vernietigbaarheid van het testament, en
- (ii)
(uit r.ov. 3.14) dat de door Buijtenhuis genoemde omstandigheden van zodanige aard zijn dat er ‘gerede twijfel’ kan zijn over de vraag of het laatste testament de werkelijke wil van erflaatster verwoordde, bedoeld heeft te oordelen dat het het door de Erven [verzoekers] te leveren bewijs voorshands geleverd achtte behoudens door [verweerster 1] te leveren tegenbewijs — cf. hiervoor, subonderdeel 2.3 — en dat het Hof dat tegenbewijs (reeds direct) geleverd heeft geacht op basis van de door [verweerster 1] genoemde omstandigheden, geven 's Hofs overwegingen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien voor het leveren van tegenbewijs vereist is dat het bewijs, zoals dat voorshands geleverd geacht is, ontzenuwd wordt, en het enkele feit dat door de partij op wie de last tot het leveren van tegenbewijs rust, omstandigheden worden gesteld die (door de wederpartij onvoldoende gemotiveerd weersproken worden en die) tot ‘gerede twijfel’ kunnen leiden, daartoe onvoldoende is.
2.5
Voorzover het Hof met zijn hiervoor, onder 2.0 weergegeven overwegingen, en in het bijzonder met zijn hiervoor, onder 2.2 bedoelde onderdelen daarvan, bedoeld heeft tot uitdrukking te brengen dat de Erven [verzoekers], in het licht van de door [verweerster 1], in het kader van de motivering van haar betwisting van de — in r.ov. 3.11 opgesomde — stellingen van de Erven [verzoekers], naar voren gebrachte stellingen (zoals weergegeven door het Hof in r.ov. 3.12), hun stellingen niet (voldoende) nader hebben onderbouwd (zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen), dan zijn 's Hofs overwegingen rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
2.5.1
's Hofs overwegingen zijn rechtens onjuist, aangezien het Hof (kennelijk) te hoge eisen stelt aan de stelplicht in een geval als het onderhavige. De Erven [verzoekers] hebben gesteld hetgeen het Hof puntsgewijs heeft opgesomd in r.ov. 3.113.; daarnaast hebben de Erven [verzoekers] erop gewezen dat de notaris (in het bijzijn van getuigen) aan zijn informatieplicht heeft voldaan4. en dat erflaatster getracht heeft naar beste vermogen de uiterste wil zelf te ondertekenen5.. Ook in het licht van de door het Hof in r.ov. 3.12 weergegeven6. stellingen, die [verweerster 1] in het kader van haar betwisting van de stellingen van de Erven [verzoekers] heeft aangevoerd, kon van de Erven [verzoekers] niet gevergd worden hun stellingen nader te onderbouwen. Het Hof had, nu het (kennelijk) van oordeel was dat sprake was van voldoende gemotiveerde betwisting door [verweerster 1] van de stellingen zijdens de Erven [verzoekers], moeten onderzoeken of er een (voldoende gespecificeerd en terzake dienend) bewijsaanbod van de Erven [verzoekers] was, en indien zulks het geval was, de Erven [verzoekers] moeten toelaten tot het leveren van bewijs, en het had aldus niet de zaak mogen afdoen op het niet-voldoen door de Erven [verzoekers] aan hun stelplicht, zonder aan bewijslevering toe te komen.
Dit wordt niet anders door de motivering die het Hof in r.ov. 3.14, tweede subalinea geeft, nu aan deze motivering, wat daarvan op zichzelf ook zij — zie daarover ook hierna, subonderdelen 2.5.2 + 2.5.3 -, voorbijgegaan dient te worden, aangezien zij het karakter heeft van een waardering van het voorhanden bewijsmateriaal, die het kader van een beoordeling van de stelplicht te buiten gaat.
2.5.2
's Hofs overwegingen zijn in elk geval onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. immers, het Hof betrekt in zijn motivering in r.ov. 3.14, tweede subalinea, in elk geval niet de door het Hof in r.ov. 3.11 met 2) en 4) aangeduide stellingen zijdens de Erven [verzoekers], terwijl het Hof evenmin (kenbaar) aandacht besteedt aan de herhaalde stellingen van de Erven [verzoekers] dat de notaris aan zijn informatieplicht heeft voldaan, zulks in het bijzijn van de getuigen, die zich aldus er ook van hebben kunnen vergewissen dat de in de akte neergelegde schriftelijke verklaring overeenstemde met de werkelijke wil van de erflaatster7..
2.5.3
Voorts, dan wel althans, zijn 's Hofs hiervoor onder 2.0 weergegeven overwegingen, en in het bijzonder zijn overwegingen in r.ov. 3.14, onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, aangezien de uitleg die het Hof aldaar, tegen de achtergrond van het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid, geeft aan de medische verklaring van deskundige Heems, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, mede in het licht van (de grondslag van) de vordering, zoals die in de onderhavige procedure door [verweerster 1] is ingesteld, en het debat tussen partijen. Immers, [verweerster 1] heeft uitdrukkelijk en bij herhaling aan haar vordering (tot verklaring voor recht dat het laatste testament van erflaatster vernietigd is, althans tot vernietiging van dat testament, zulks wegens schending van het vormvoorschrift van art. 43,2 Wna) ten grondslag gelegd dat zij de stellige overtuiging heeft dat de inhoud van dit laatste testament niet overeenstemt met de werkelijke wil van de erflaatster8.. Aldus heeft [verweerster 1] aan haar vordering niet wilsonbekwaamheid (cf. art. 3:34 BW) ten grondslag gelegd, doch slechts het ontbreken bij erflaatster van een met de in de akte neergelegde verklaring overeenstemmende wil (cf. art. 3:33 BW). In lijn hiermee overweegt het Hof dat uit de medische verklaring van de — door de notaris overigens onverplicht geraadpleegde — deskundige Heems blijkt dat er bij erflaatster duidelijke beperkingen waren voor wat betreft de communicatie — en derhalve: het uiten / verklaren van de wil — en dat erflaatster slecht in staat was keuzes te uiten of uit te leggen, hetgeen moest worden ‘uitgepluisd’ met gesloten vragen9., Vervolgens overweegt het Hof evenwel dat blijkens het Stappenplan de aangewezen methode om te bepalen of erflaatster in staat was haar wil te bepalen — en derhalve: de beoordeling van de wils(on)bekwaamheid — het stellen van open vragen is en dat de Erven [verzoekers] niet inzichtelijk gemaakt zouden hebben op welke wijze de notaris zich ervan vergewist zou hebben dat erflaatster wilsbekwaam was. Deze overwegingen zijn onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, nu de Erven [verzoekers] hebben aangevoerd10. dat de deskundige Heems ten aanzien van de wilsbekwaamheid heeft vastgesteld dat er ‘cognitief geen beperkingen’ waren — zodat er geen aanleiding voor de notaris was om de wilsbekwaamheid met behulp van open vragen (nader) te onderzoeken — en dat de deskundige voorts heeft aangegeven dat erflaatster aan de hand van gesloten vragen heel goed in staat was te zeggen wat zij wilde en dat zij haar zaken goed overzag, en dat zij duidelijk kon maken dat de keuze waarvoor zij stond — namelijk het wijzigen van haar testament — moeilijk voor haar was, waaruit (juist) bleek dat erflaatster goed wist wat zij deed. De medische verklaring van de deskundige Heems en het bijbehorende Verslag beoordeling van de wilsbekwaamheid laten geen andere uitleg toe dan dat een duidelijk onderscheid gemaakt dient te worden tussen enerzijds het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen (de wilsbekwaamheid) en anderzijds het vermogen van erflaatster om haar wil kenbaar te maken (de wilsverklaring), en dat ten aanzien van de wilsbekwaamheid — ter beoordeling waarvan open vragen aangewezen zijn — geen beperkingen bestonden, maar ten aanzien van de wilsverklaring — ter beoordeling waarvan gesloten vragen aangewezen zijn — wèl11.. Nu in de onderhavige procedure slechts deze verklaring ter discussie staat — en overigens, maar in feite ten overvloede, op basis van de medische verklaring van de deskundige Heems, geen twijfel bestaat over de wilsbekwaamheid — valt niet in te zien waarom of in welk opzicht de Erven [verzoekers] onvoldoende zouden hebben gesteld ten aanzien van de beoordeling door de notaris van de wilsbekwaamheid van de erflaatster.
2.6
's Hofs hiervoor, onder 2.0 weergegeven r.ov. 3.14, en in het bijzonder zijn overweging uit r.ov. 3.14, i.f., dat onduidelijk is gebleven waarom de familienotaris, die aanvankelijk door [verzoeker 1] was benaderd met het verzoek het testament van erflaatster te wijzigen, dit verzoek heeft geweigerd, is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Immers, [verweerster 1] heeft op het hierbedoelde punt niet méér gesteld dan
- (i)
dat het litigieuze testament is opgemaakt door ‘een andere notaris’12.,
- (ii)
dat het daarbij zou gaan om een ‘voor de familie volstrekt onbekende notaris’13., en
- (iii)
dat [verzoeker 1] [verzoekers] op enig moment het kantoor van de (vaste) familienotaris benaderd zou hebben om veranderingen door te voeren, maar dat dat kantoor, ‘zo is later door [verweerster 1] vernomen’, niet bereid zou zijn geweest daaraan mee te werken14..
De notaris heeft, blijkens het proces-verbaal van de comparitie bij de Rechtbank, verklaard door [verzoeker 1] te zijn benaderd ‘omdat de familienotaris mr. Van der Put[t] niet meer als notaris werkzaam was’, terwijl de Erven [verzoekers] hebben betwist dat ‘de familienotaris’ zou zijn benaderd om veranderingen in het testament door te voeren, maar dat hij dat vervolgens zou hebben geweigerd; in dat verband hebben de Erven [verzoekers] betoogd dat door [verweerster 1] geen enkel bewijs is aangedragen van haar blote stelling15.. In het licht van dit debat tussen partijen valt zonder nadere motivering niet in te zien hoe het Hof is gekomen tot zijn (kennelijke) vaststelling dát ‘de familienotaris’ enig verzoek van [verzoeker 1] zou hebben ‘geweigerd’, zulks in het bijzonder niet, nu [verweerster 1] (zelf) niet eens heeft gesteld dat de notaris zou hebben geweigerd, maar slechts dat zulks ‘later’ door [verweerster 1] zou zijn ‘vernomen’, zonder enige nadere concretisering of onderbouwing.
III. Inleiding
3.0
Na in r.ovv. 3.11 tot en met 3.15 te hebben overwogen als hiervoor, onder 2.0 is weergegeven, en aldus te hebben geoordeeld, kort gezegd, dat de Erven [verzoekers] hebben aangevoerd dat het inroepen van de vernietiging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, dat [verweerster 1] de desbetreffende stellingen zijdens de Erven [verzoekers] gemotiveerd heeft weersproken en dat de Erven [verzoekers] de door Buijtenhuijs gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken, op grond van welk een en ander het Hof heeft geconcludeerd dat het beroep van de Erven [verzoekers] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt, overweegt het Hof (in r.ov. 3.17):
‘Het hof passeert het bewijsaanbod van de erven [verzoekers] als niet terzake dienend respectievelijk, gelet op de stand van de procedure, onvoldoende gespecificeerd’.
Klachten
3.1
Voorzover het Hof, na zijn overweging (in r.ov. 3.12) dat [verweerster 1] de stellingen van de Erven [verzoekers], die inhielden dat het beroep op de vernietiging door [verweerster 1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, nu vast stond dat het litigieuze testament in overeenstemming is geweest met de wil van de erflaatster, gemotiveerd heeft weersproken, vervolgens met zijn overweging (in r.ov. 3.14) dat de Erven [verzoekers] de door [verweerster 1] (ter motivering van haar betwisting) gestelde omstandigheden onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken, in feite en ondanks de andersluidende bewoordingen, niet heeft geoordeeld dat de Erven [verzoekers] niet hebben voldaan aan hun stelplicht — zodat bewijslevering niet aan de orde kwam — maar dat op basis van het tot dan toe voorhanden bewijsmateriaal, de Erven [verzoekers] geacht moeten worden hun stelling niet te hebben bewezen, en het vervolgens, in r.ov. 3.17, het bewijsaanbod zijdens de Erven [verzoekers] als niet terzake dienend passeert, omdat het van oordeel is dat het te bewijzen aangebodene niet af zou kunnen doen aan zijn reeds op basis van het eerder voorhanden bewijsmateriaal gevormde (bewijswaarderings)oordeel, geeft 's Hofs hiervoor, onder 3.0 weergegeven overweging blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Immers in het hier veronderstelde geval heeft het Hof het bewijsaanbod in feite gepasseerd op grond van een verboden prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering.
3.2
Voorzover het Hof zich niet schuldig gemaakt mocht hebben aan een verboden prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering, maar toch aan het bewijsaanbod van de Erven [verzoekers] voorbij gegaan is op een andere grond dan dat het aan bewijslevering in het geheel niet toegekomen zou zijn — hierop wijst 's Hofs overweging dat het het bewijsaanbod als niet terzake dienende en/of onvoldoende gespecificeerd passeert, waarin besloten ligt dat het Hof meent wel aan een beoordeling van het bewijsaanbod toe te moeten komen -, is 's Hofs oordeel, voorzover inhoudende dat het bewijsaanbod als niet terzake dienende passeert, rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Immers, de Erven [verzoekers] hebben (in hoger beroep) ondermeer te bewijzen aangeboden16., door het horen van de personen die als getuigen bij het verlijden van de uiterste wil op 18 november 2010 aanwezig geweest zijn, dat zij zich ervan hebben vergewist dat het testament de werkelijke wil van de erflaatster bevatte, terwijl zij voorts reeds in eerste instantie te bewijzen hebben aangeboden17., door het horen van de notaris en de getuigen, dat de notaris de akte punt voor punt met erflaatster heeft doorgelopen en zich ervan heeft vergewist dat zij wist wat er vastgelegd werd, en tevens, door het horen van de notaris als getuige, dat de notaris, voorafgaand aan het opstellen van het testament, uitgebreid is nagegaan of erflaatster in staat was haar wil te bepalen, onder andere aan de hand van het Stappenplan en op basis van de verklaring van de deskundige Heems, en de notaris daartoe gesproken heeft met een medewerkster van het verzorgingstehuis van erflaatster en met erflaatster zelf, Nu het beroep van de Erven [verzoekers] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, naar 's Hofs vaststelling (in r.ov. 3.11), gebaseerd is op de stelling dat het testament in overeenstemming is geweest met de wil van erflaatster, was het te bewijzen aangebodene van belang voor de beoordeling van het geschil, zodat de bewijsaanbiedingen terzake dienende waren.
3.3
Voorts is 's Hofs hiervoor, onder 3.0 weergegeven overweging, voorzover inhoudende dat het Hof het bewijsaanbod van de Erven [verzoekers] passeert als onvoldoende gespecificeerd, eveneens rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, aangezien de Erven [verzoekers] met hun hiervoor, in subonderdeel 3.2 omschreven bewijsaanbiedingen het bewijsthema waarop deze aanbiedingen betrekking hadden, voldoende concreet hebben omschreven, en zij daarbij ook de als getuigen te horen personen hebben genoemd. Daarbij is nog van belang, dat in eerste instantie nog geen bewijslevering heeft plaatsgevonden, terwijl evenmin reeds schriftelijke verklaringen van de als potentiële getuigen genoemde personen in het geding zijn.
Op grond van dit middel:
vorderen de Erven [verzoekers] dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn: Eur 93,80
Deurwaarder
[Eiser kan op grond van de wet op de Omzetbelasting 1968 de hom/haar … omzetbelasting … derhalve … opg… hebben … gelijk … in de …]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑11‑2014
Overgelegd als prod. 3 bij Akte (stuknr 2). Cf. voor een beroep door de Erven [verzoekers] hierop o.m.: MvA (stuknr 12), sub 4.6; 4.12 (p. 10, 2o bullet); 4.14.
Zie o.m.:— CvA (stuknr. 3), sub 22;— MvA (stuknr. 12), sub 4.4; 4.6.
Zie o.m. en m.n.:— MvA (stuknr 12), sub 5.20;— Pl.n.hb-S (stuknr 15), sub 11.Cf. voorts:— CvA (stuknr 3), sub 21; 22; 42;— Comparitieaantekeningen (stuknr 6), sub 4.
Zie: MvA (stuknr 12), sub 4.6; 4.12 (p. 10), 2o bullet); 4.14.
Zie: CvA (stuknr 3), sub 44–46.
Deze weergave lijkt goeddeels rechtstreeks ontleend te zijn aan: Pl.n.hb-B, sub (26/27 +) 29–35.
Zie voor de vindplaatsen hiervoor, ntn 3 + 4.
Zie o.m.:— Dagvaarding (stuknr 1), sub 9;— Aantekeningen comparitie B (stuknr 7), sub 14;— Proces-verbaal Rb (stuknr 8), p. 2 (Van der Vliet);— MvG (stuknr 11), sub 7; (45/46); 74/75;— Pl.n.hb-B (stuknr 16), sub (11); 12; (26/27); 28; (32–34); 35; 36; (43); (47).
Kennelijk ontleent het Hof dit aan p. [3] van het Verslag, onder; ‘Voorbeelden en toelichting van beperkingen betreffend behartigen van gezondheidsbelangen’, onder de buliet; ‘het kunnen uitleggen van een keuze’ (bijlage bij prod-3 bij Akte (stuknr 2)).
Zie: MvA (stuknr 12), sub 3.2 (p. 6); cf. ook: 5.21–5.23. Cf. voorts: CvA (stuknr 3), sub 21; 42.
Het onderscheid komt ook zeer duidelijk naar voren in de Medische verklaring zelve: ‘Cognitief zijn er geen beperkingen; in de communicatie moet wat meer moeite gedaan worden om mevrouw te begrijpen. Bij de communicatie zal er wat meer met gesloten vragen gezocht moeten worden wat mw. wil zeggen. Op die manier is zij heel goed in staat om uiteindelijk te zeggenwat zij wil te zeggen’ (onderstrepingen toegevoegd) (bijlage bij prod-3 bij Akte (stuknr 2)).
Dagvaarding (stuknr 1), sub 4.
Zie:— MvG (stuknr 11), sub 27— Pl.n.hb-B (stuknr 16), sub 2; 31.
Zie:— MvG (stuknr 11), sub 26— Pl.n.hb-8 (stuknr 16), sub 30.
Zie: MvA (stuknr 12), sub 3.2, tweede bullet.
Zie: MvA (stuknr 12), sub 5.6.
Zie: CvA (stuknr 3), sub 22, resp. (42 +) 43 (+ 54). In hoger beroep hebben de Erven [verzoekers] (ook) deze aanbiedingen gehandhaafd: MvA (stuknr 12), p. 3, 2o al.