Rb. Noord-Holland, 01-08-2016, nr. AWB - 15 , 2890
ECLI:NL:RBNHO:2016:6394
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
01-08-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 2890
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:6394, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 01‑08‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 1 Wet openbaarheid van bestuur
- Vindplaatsen
Belastingblad 2016/433 met annotatie van R.T. Wiegerink
Uitspraak 01‑08‑2016
Inhoudsindicatie
De rechtbank gaat in beginsel uit van misbruik van recht in de voorliggende zes zaken op basis van het procesgedrag uit het verleden van eisers gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer, tenzij eisers aannemelijk maken dat geen sprake is van misbruik van recht. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van misbruik van recht. Het aangegeven oogmerk voor het opvragen van de informatie overtuigt de rechtbank niet en ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van legitieme informatieverzoeken, waarbij de rechtbank erop wijst dat zij niet uitsluit dat eerdere uitspraken van rechters hebben geleid tot een zeker “leereffect” waarbij omstandigheden die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van misbruik van recht in een volgend Wet openbaarheid-verzoek door repeatplayers vermeden worden.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/2890, HAA 15/2892, HAA 15/2159, HAA 15/2362, HAA 15/3436 en HAA 15/1523
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2016 in de zaken tussen
HAA 15/2890
[eiser 1] , te [woonplaats 1] , eiser sub 1
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder sub 1 (gemachtigden: mr. Y. van Baak en N. Glorie).
HAA 15/2892
[eiser 2] , te [woonplaats 2] , eiser sub 2
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder sub 1 (gemachtigden: mr. Y. van Baak en N. Glorie).
HAA 15/2159
[eiser 1] , te [woonplaats 1] , eiser sub 1
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder sub 1 (gemachtigden: mr. Y. van Baak en N. Glorie).
HAA 15/2362
[eiser 3] , te [woonplaats 3] , eiser sub 3
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder sub 2
(gemachtigde: G. van der Meer).
HAA 15/3436
[eiser 4] , te [woonplaats 4] , eiser sub 4
en
de minister van Defensie, verweerder sub 3
(gemachtigden: D. van Oosten en A. Zijlstra).
HAA 15/1523
[eiser 5] , te [woonplaats 5] , eiser sub 5
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder sub 4 (gemachtigden: mr. C.J. Louisse en mr. M.A. Groeneweg).
Gemachtigde van eisers in alle zaken is mr. drs. J.M.C. Niederer.
Procesverloop
HAA 15/2890
1.1
Bij brief van 9 maart 2015 heeft eiser sub 1 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder sub 1 ingediend strekkende tot het verkrijgen van alle documenten die betrekking hebben op een naheffingsaanslag met nummer [nummer] . Onder de verzoeken wordt, zo staat in de brieven vermeld, in ieder geval begrepen:
a. de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv;
b. een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
c. alle aktes en pv’s van beëdiging en het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
d. de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren;
e. de documenten die zien op scholing en bekwaamheid;
f. een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
g. andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
1.2
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft verweerder sub 1 op het verzoek van 9 maart 2015 beslist en een deel van de gevraagde gegevens (deels in geanonimiseerde vorm) aan eiser sub 1 toegezonden.
1.3
Bij brief van 22 april 2015 heeft eiser sub 1 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2015. Eiser sub 1 heeft betoogd dat verweerder sub 1 niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt alsook dat verweerder sub 1 de documenten die hij wel heeft verstrekt ten onrechte van te veel gegevens heeft geschoond.
1.4
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft verweerder sub 1 het bezwaar van eiser sub 1 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op het weglakken van persoonsgegevens in de aan hem verstrekte zaaksgegevens. Voorts heeft verweerder sub 1 het besluit van 18 maart 2015 gedeeltelijk herzien, in die zin dat ook de overige documenten waarom eiser sub 1 heeft verzocht openbaar zijn gemaakt en aan eiser zijn toegezonden. Verweerder heeft aan eiser sub 1 een vergoeding ten bedrage van € 490,00 toegekend in verband met de proceskosten die eiser sub 1 vanwege de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
1.5
Eiser sub 1 heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juni 2015.
HAA 15/2892
2.1
Bij brief van 12 januari 2015 heeft eiser sub 2 een verzoek op grond van de Wob bij verweerder sub 1 ingediend strekkende tot het verkrijgen van alle documenten die betrekking hebben op een naheffingsaanslag met nummer [nummer] (verbalisant [nummer] ). Onder de verzoeken wordt, zo staat in de brieven vermeld, in ieder geval begrepen:
a. de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv;
b. een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
c. alle aktes en pv’s van beëdiging en het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
d. de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren;
e. de documenten die zien op scholing en bekwaamheid;
f. een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
g. andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
2.2
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft verweerder sub 1 op het verzoek van 12 januari 2015 beslist en een deel van de gevraagde gegevens (deels in geanonimiseerde vorm) aan eiser sub 2 toegezonden en medegedeeld dat het aanstellingsbesluit van de betrokken ambtenaar reeds is openbaar gemaakt en dat sommige gevraagde gegevens niet bestaan.
2.3
Bij brief van 20 maart 2015 heeft eiser sub 2 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2015. Eiser sub 2 heeft betoogd dat verweerder sub 1 niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt alsook dat verweerder sub 1 de documenten die hij wel heeft verstrekt ten onrechte van te veel gegevens heeft geschoond.
2.4
Bij besluit van 12 juni 2015 heeft verweerder sub 1 het bezwaar van eiser sub 2 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op het weglakken van persoonsgegevens in de aan hem verstrekte zaaksgegevens. Voorts heeft verweerder sub 1 het besluit van 9 februari 2015 gedeeltelijk herzien, in die zin dat ook de overige documenten waarom eiser sub 2 heeft verzocht openbaar zijn gemaakt en aan eiser sub 2 zijn toegezonden. Verweerder sub 1 heeft aan eiser sub 2 een vergoeding ten bedrage van € 490,00 toegekend in verband met de proceskosten die eiser sub 2 vanwege de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
2.5
Eiser sub 2 heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2015.
HAA 15/2159
3.1
Bij brief van 24 januari 2015 heeft eiser sub 1 een verzoek bij verweerder sub 1 ingediend. Dit luidt, voor zover van belang, als volgt: “In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u om openbaar te maken voor eenieder en mij toe te zenden alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de naheffingsaanslag met nummer [nummer] . Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voornoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.”
3.2
Bij brief van 23 februari 2015 heeft verweerder sub 1 aan eiser sub 1 meegedeeld dat hij diens verzoek aanmerkt als een verzoek tot openbaarmaking als bedoeld in de Wob en aan eiser sub 1 een deel van de gevraagde stukken (deels in geanonimiseerde vorm) toegezonden. Verweerder sub 1 heeft deze brief aangemerkt als een voor bezwaar vatbaar besluit.
3.3
Bij brief van 24 februari 2015 heeft eiser sub 1 bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 februari 2015. Eiser sub 1 heeft betoogd dat verweerder sub 1 niet alle gegevens waarom is gevraagd bij genoemde brief heeft verstrekt alsook dat verweerder sub 1 de documenten die hij wel heeft verstrekt ten onrechte van te veel gegevens heeft geschoond.
3.4
Bij besluit van 11 mei 2015 heeft verweerder sub 1 het bezwaar van eiser sub 1 niet-ontvankelijk verklaard. In het bestreden besluit betoogt verweerder sub 1, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, dat het verzoek van eiser sub 1 van 24 januari 2015 niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Wob, omdat uit het verzoek valt af te leiden dat de documenten waarom eiser sub 1 verzoekt slechts een persoonlijk doel dienen. Volgens verweerder sub 1 dient het verzoek dan ook als een verzoek om informatie te worden opgevat, zodat het toezenden van stukken als een feitelijke handeling moet worden beschouwd en niet als een voor bezwaar vatbaar besluit.
3.5
Eiser sub 1 heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2015.
HAA 15/2362
4.1
Bij brief van 2 januari 2015, gericht aan het Centraal Justitieel Incassobureau, heeft eiser sub 3 een verzoek om informatie ingediend bij verweerder sub 2. Het verzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u om openbaar te maken voor eenieder en mij toe te zenden alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de mulderbeschikking of transactievoorstel met nummer [nummer] (uw zaaknummer [nummer] ). Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voornoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.”
4.2
Bij brief van 20 februari 2015 heeft verweerder sub 2 op dit verzoek van eiser sub 3 gereageerd en hem deels de gevraagde stukken (deels in geanonimiseerde vorm) verstrekt.
4.3
Bij brief van 21 februari 2015 heeft eiser sub 3 tegen de brief van 20 februari 2015 bezwaar gemaakt.
4.4
Verweerder sub 2 heeft vervolgens bij besluit van 18 mei 2015 het bezwaar van eiser sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. In het besluit betoogt verweerder sub 2, onder verwijzing naar onder meer uitspraken van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4185 en 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1233 dat het verzoek van eiser sub 3 van 2 januari 2015 niet is aan te merken als een verzoek op grond van de Wob, maar als een verzoek om informatie.
4.5
Eiser sub 3 heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 18 mei 2015.
HAA 15/3436
5.1
Bij brief van 20 mei 2015 heeft eiser sub 4 een verzoek om informatie ingediend bij verweerder sub 3. Het verzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u om openbaar te maken voor eenieder en mij toe te zenden alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de beschikking met nummer [nummer] . Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voornoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.”
5.2
Bij brief van 28 mei 2015 heeft verweerder sub 3 aan eiser sub 4 meegedeeld dat hij voornemens is de door hem gevraagde documenten te verstrekken. Eiser sub 4 is in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te brengen tegen het voornemen.
5.3
Bij besluit van 26 juni 2015 heeft verweerder sub 3 een beslissing genomen op het verzoek van eiser sub 4 en de door eiser sub 4 verzochte documenten (deels geanonimiseerd) openbaar gemaakt.
5.4
Bij brief van 27 juni 2015 heeft eiser sub 4 aan verweerder sub 3 meegedeeld dat hij op 20 mei 2015 voornoemd verzoek heeft ingediend, maar dat de beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder sub 3 de gevraagde beslissing heeft genomen. Eiser sub 4 heeft verweerder sub 3, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht om binnen uiterlijk twee weken de gevraagde beslissing te nemen.
5.5
Bij brief van 2 augustus 2015 heeft eiser sub 4 vervolgens beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen en de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder sub 3 alsnog een besluit neemt op zijn verzoek op straffe van een dwangsom, alsmede de hoogte te bepalen van de door verweerder sub 3 aan hem verbeurde dwangsommen.
HAA 15/1523
6.1
Bij brief van 21 januari 2015 heeft eiser sub 5 een verzoek ingediend bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), verweerder sub 4. Het verzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u om openbaar te maken voor eenieder en mij toe te zenden alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de beschikking met CJIB nummer [nummer] . Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voornoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van beschikking/mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaaksgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan verweerder bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.”
6.2
Bij brief van 21 februari 2015 heeft eiser sub 5 aan verweerder sub 4 meegedeeld dat hij op 21 januari 2015 voornoemd verzoek heeft ingediend, maar dat de beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder sub 4 de gevraagde beslissing heeft genomen. Eiser sub 5 heeft verweerder sub 4, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:17 van de Awb, verzocht om binnen uiterlijk twee weken de gevraagde beslissing te nemen.
6.3
Bij brief van 2 juni 2015 heeft verweerder sub 4 aan eiser sub 5 meegedeeld dat zijn verzoek van 21 januari 2015 betrekking heeft op gegevens die niet bij hem berusten en het verzoek per brief van gelijke datum doorgezonden aan het Parket OVJ Noord-Holland.
6.4
Bij brief van 2 juni 2015 heeft verweerder sub 4 aan eiser sub 5 meegedeeld dat de Wob niet van toepassing is op zijn verzoek van 24 januari 2015, omdat artikel 30 en verder van het Wetboek van Strafvordering een bijzondere en uitputtende regeling voor openbaarmaking kent die aan de Wob derogeert.
6.5
Bij brief van 30 maart 2015 heeft eiser sub 5 vervolgens beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen en de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder sub 4 alsnog een besluit neemt op zijn verzoek op straffe van een dwangsom, alsmede de hoogte te bepalen van de door verweerder sub 4 aan hem verbeurde dwangsommen.
In alle zes zaken
7. De rechtbank heeft ter zitting van 25 februari 2016 de zaken gevoegd behandeld. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde (hierna te noemen: Niederer). Verweerders zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
8. Alle zaken betreffen ten gronde verkeers- of parkeerovertredingen. Door Niederer is namens eisers met een beroep op de Wob informatie opgevraagd over de overtreding en de opsporingsambtena(a)r(en). In twee van de zes zaken gaat het uitsluitend nog om de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar. In twee zaken gaat het om de vraag of verweerder (tijdig) een besluit heeft genomen op het verzoek om informatie.
9. Verweerder sub 4 heeft zich in zaak 15/1523 in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat Niederer misbruik maakt van zijn bevoegdheid om beroep in te stellen. Niederer heeft bij verweerder sub 4 in de periode 2012-2015 zo’n 1.300 Wob-verzoeken ingediend, en in deze zaken in totaal een bedrag van € 309.000,- aan proceskosten en dwangsommen toegekend gekregen. Verweerder sub 4 heeft er in dat verband op gewezen dat al een aantal rechters (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)) heeft geoordeeld dat Niederer zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht. Het gaat daarbij om vergelijkbare zaken als de onderhavige zaken.
10. Eiser heeft ter zake het gestelde misbruik betoogd dat niet is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen spreken van misbruik van recht. De door verweerder genoemde zaken waar de rechter misbruik van recht heeft aangenomen, zijn zaken waarbij eiser geen partij is. Deze zaken zijn niet relevant voor de beoordeling van de voorliggende zaken.
11. De rechtbank zal zich allereerst beraden over het meest verstrekkende verweer, de vraag of sprake is van misbruik van recht. Omdat het gaat om samenhangende besluiten, althans besluiten die verwante onderwerpen betreffen, zal de rechtbank deze beoordeling verrichten in alle zes zaken. Bij de beoordeling of sprake is van misbruik van recht acht de rechtbank het navolgende van belang.
12.1
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1950, heeft overwogen kan op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft in genoemde uitspraak verder overwogen dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
12.2
Het is de rechtbank ambtshalve bekend, en het is tussen partijen ook niet in geschil, dat Niederer als partij dan wel als gemachtigde grote aantallen (vele honderden) Wob-verzoeken heeft ingediend bij onder meer verweerders sub 1 tot en met 4, en tegen verweerder uit deze verzoeken voorvloeiende procedures voert. Niederer kan dan ook worden aangemerkt als een zogenaamde repeatplayer.
12.3
Anders dan Niederer heeft betoogd, kan het optreden van Niederer in zaken waar eisers geen partij zijn een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of hier sprake is van misbruik van recht, mits zodanig optreden licht doet schijnen op het (proces)gedrag van eisers en/of Niederer in de onderhavige zes zaken (vergelijk ook rechtsoverweging 16 in de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 december 2015; ECLI:NL:RBLIM:2015: 10666).
12.4
De rechtbank stelt vast dat in ieder geval in de navolgende gepubliceerde zaken de rechter, al dan niet in hoger beroep, heeft vastgesteld dat sprake is van misbruik van recht:
- rechtbank Oost-Brabant: 26 april 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250
- rechtbank Oost-Brabant: 27 september 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:5383
- rechtbank Rotterdam: 19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10256
- rechtbank Rotterdam: 19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10258
- rechtbank Rotterdam 24 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10271, bevestigd door de Afdeling: 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129
- rechtbank Rotterdam 24 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10272, bevestigd door de Afdeling: 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157
- rechtbank Oost-Brabant: 24 februari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:803
- rechtbank Midden-Nederland: 11 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6623
- rechtbank Midden-Nederland: 11 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6617
- rechtbank Midden-Nederland: 11 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6617
- rechtbank Rotterdam: 24 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1176
- rechtbank Rotterdam: 24 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1175
- rechtbank Oost-Brabant: 18 mei 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:2897
- rechtbank Zeeland-West-Brabant: 26 mei 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3670
- de Afdeling: 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1623
- rechtbank Oost-Brabant: 12 juni 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3302
- rechtbank Zeeland-West-Brabant: 23 juni 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4328, hoger beroep Afdeling: 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:701
- rechtbank Limburg: 22 december 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:10872
- de Afdeling: 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1884
- de Afdeling: 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1885.
12.5
In al deze hierboven genoemde twintig zaken trad Niederer op als gemachtigde dan wel als eisende partij. In al deze zaken zijn door of namens Niederer Wob-verzoeken gedaan, veelal naar aanleiding van parkeer- of verkeersovertredingen. In de kern komt het geconstateerde misbruik van recht in deze zaken er op neer dat voor het waargenomen procesgedrag van eiser en/of gemachtigde geen andere plausibele verklaring kan worden gevonden dan het oogmerk om ten laste van de overheid dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren. Met andere woorden, de Wob-verzoeken die door of namens Niederer zijn ingediend in de twintig genoemde zaken hebben niet tot doel om informatie openbaar te maken, maar zijn gedaan om redenen van geldelijk gewin.
13.1
De rechtbank ziet belangrijke paralellen tussen de hierboven genoemde twintig zaken en de onderhavige zes zaken waarin Niederer als gemachtigde optreedt voor eisers. Ook in de zes zaken is naar aanleiding van parkeer- of verkeersovertreding met een beroep op de Wob informatie opgevraagd, waarbij de discussie zich centreert rond proceskostenvergoeding, en de vraag of verweerder te laat heeft beslist zodat dwangsommen zijn gaan lopen. Opvalt ook dat in zaken waarin Niederer als gemachtigde optreedt, eiser nimmer verschijnt op zitting. Ook in de onderhavige zes zaken zijn eisers niet verschenen.
13.2
De omstandigheid dat ten aanzien van eisers gemachtigde, Niederer, in een groot aantal zaken, die in belangrijke mate vergelijkbaar zijn met de onderhavige zes zaken, door de rechter misbruik van recht is vastgesteld, maakt dat de rechtbank aanleiding ziet in voorliggende zaken uit te gaan van misbruik van recht van de zijde van eisers, tenzij zij het tegendeel aannemelijk maken. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat op zichzelf bezien het opvragen van informatie op grond van de Wob bij parkeer- en verkeersovertredingen niet voor de hand ligt, nu dergelijke informatie op eenvoudige wijze verkregen kan worden bij opsporingsinstanties op grond van specifieke wettelijke regelingen in de Awb, het Wetboek van Strafvordering en/of de Wet administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften.
13.3
De rechtbank realiseert zich dat het in beginsel uitgaan van misbruik van recht op basis van procesgedrag uit het verleden ver strekt. Niettemin acht de rechtbank dit onder de hierboven geschetste omstandigheden gerechtvaardigd. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat het geconstateerde misbruik van het recht door Niederer een zodanige grote omvang neemt dat daarmee het draagvlak voor de regels van de Wob (zoals de regel dat een besluit binnen vier weken genomen moet worden op straffe van een dwangsom) ondergraven wordt.
13.4
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in de onderhavige zes zaken geen sprake is van misbruik van recht. De rechtbank neemt hierbij het navolgende in aanmerking.
Door eisers gemachtigde, Niederer, is desgevraagd ter zitting aangegeven dat de informatie wordt opgevraagd ter controle van bevoegdheden en overheidsbesluiten. Daarnaast heeft eisers gemachtigde aangegeven dat de verzoeken om informatie niet verhullend zijn opgesteld, dat er altijd correct is verwezen naar zaaknummers en dat een juist adres is gehanteerd.
Het door eisers gemachtigde, Niederer, aangegeven oogmerk voor het opvragen van de informatie overtuigt niet. Zonder nadere informatie over de motieven van eisers valt niet in te zien waarom eisers besluiten en bevoegdheden willen controleren, anders dan voor de vraag of wel of niet terecht een (administratieve of strafrechtelijke) boete is opgelegd. Uit niets blijkt dat eisers informatie hebben opgevraagd met het oogmerk om deze stukken met betrekking tot de gestelde overtredingen voor iedereen openbaar te laten zijn.
Dat (anders dan voorheen in vergelijkbare zaken waar misbruik van recht is aangenomen) bij eisers geen sprake is van onduidelijke verzoeken om informatie, en ook geen al dan niet opzettelijke fouten zijn gemaakt bij adressering en kenmerkvermelding in correspondentie met verweerders, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat thans wel sprake is van legitieme informatieverzoeken. De rechtbank wijst er in dit verband op dat zij niet uitsluit dat eerdere uitspraken van rechters hebben geleid tot een zeker “leereffect” waarbij omstandigheden die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van misbruik van recht in een volgend Wob-verzoek door repeatplayers vermeden worden om de kans om niet-ontvankelijk te worden verklaard in beroep te verkleinen.
13.5
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Niederer de bevoegdheid om voorliggende Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan ten laste van overheidsinstellingen geldsommen te incasseren en dat hij die bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven zodanig is, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Derhalve heeft Niederer misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee de gemachtigde van eisers de Wob heeft gebruikt. Deze handelwijze kan aan eisers worden toegerekend, aangezien Niederer heeft gehandeld namens hen en zij hem daartoe hebben gemachtigd.
14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank eisers niet-ontvankelijk verklaren in hun beroepen.
15. De rechtbank heeft overwogen om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb eisers te veroordelen in de proceskosten, nu sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Nu deze mogelijkheid niet op zitting is besproken, en eisers ook niet hun visie op een dergelijke veroordeling hebben kunnen geven, ziet de rechtbank hiervan af. Voor een proceskosten aan de zijde van verweerder is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en
mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.