ABRvS, 06-07-2016, nr. 201507659/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:1884
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-07-2016
- Zaaknummer
201507659/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1884, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑07‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 november 2014 heeft de minister beslist op twee verzoeken van [appellant] om verstrekking van documenten krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
201507659/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 september 2015 in zaak nr. 15/415 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 heeft de minister beslist op twee verzoeken van [appellant] om verstrekking van documenten krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort en mr. C.J. Louisse, beiden werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1. Alvorens tot inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep te kunnen komen, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of [appellant] in het hoger beroep kan worden ontvangen, gelet op het betoog van de minister in het verweerschrift dat de handelwijze van de gemachtigde van [appellant], [gemachtigde], [juridisch adviseur] te Helmond, in deze procedure blijk geeft van misbruik van een wettelijke bevoegdheid.
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
3. Uit de afzonderlijke Wob-verzoeken van [appellant] blijkt dat hij heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten waaruit de complete verzendadministratie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie over de maand juli 2014 onderscheidenlijk augustus 2014 inzichtelijk wordt gemaakt. De Afdeling heeft [appellant] opgeroepen om in persoon ter zitting te verschijnen om door hem nader geïnformeerd te worden over de achtergrond van de ingediende Wob-verzoeken. Hij heeft aan deze oproeping geen gehoor gegeven, hoewel hij hiertoe ingevolge artikel 8:27 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht was. Aldus is de Afdeling verhinderd om hem vragen te stellen over de achtergronden van zijn Wob-verzoeken. Ook zijn [gemachtigde] is niet ter zitting verschenen. Nu [appellant] geen plausibele verklaring heeft gegeven over de achtergronden van zijn Wob-verzoeken, is het doel dat hij met deze verzoeken heeft niet duidelijk. Deze onduidelijkheid dient, nu hij niet in persoon ter zitting is verschenen, voor rekening en risico van [appellant] te komen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het onaannemelijk is dat de Wob-verzoeken zijn ingediend in verband met het door de Wob beoogde doel zoals omschreven onder 2.
De Afdeling betrekt daarbij dat [appellant] zich heeft laten vertegenwoordigen door [gemachtigde]. [gemachtigde] voert als rechtsbijstandverlener vele procedures betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Daarin is wegens zijn handelwijze meermalen geoordeeld dat daarbij misbruik van recht is gemaakt, onder meer in de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1623, 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1759, 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2446 en ECLI:NL:RVS:2015:2447, 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157, 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:701 en 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585. Gezien de kennis en ervaring van [gemachtigde] moet er van worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet-tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest de informatieverzoeken op de Wob te baseren.
Verder heeft [gemachtigde] in deze zaak een machtiging van 11 oktober 2014 overgelegd, waarbij [bedrijf], handelend onder de naam [juridisch adviseur], door [appellant] is gemachtigd om hem in deze zaak rechtsbijstand te verlenen en bedragen zoals vergoeding voor proceskosten, griffierechten aan te nemen. De Afdeling leidt hieruit af dat [gemachtigde] op ‘no cure no pay’-basis procedeert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in voormelde uitspraak van 5 augustus 2015 die betrekking heeft op [gemachtigde], maakt een dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening de rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat bij het verbeuren van dwangsommen door het bestuursorgaan aan zijn cliënten en bij een veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een proceskostenvergoeding aan zijn cliënten.
4. Uit het voorgaande volgt dat de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen door [appellant] is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik door [gemachtigde] van de bevoegdheid om beroep namens [appellant] in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wob is gebruikt. De handelwijze van [gemachtigde] moet aan [appellant] worden toegerekend, aangezien [gemachtigde] de handelingen namens hem heeft verricht en hij hem daartoe heeft gemachtigd.
5. Nu het hoger beroep misbruik van recht inhoudt is het dientengevolge niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Borman w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
176-818.