Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/309
309 Introductie beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als contra-bevrijdend verweer
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691608:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook HR 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1137, r.o. 3.4.2 – 3.4.3, RvdW 2017/724 en HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:148, r.o. 3.5, NJ 2018/422 met nt. H.J. Snijders.
Met toepassing van de maatstaven van HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, r.o. 5.3, NJ 2004/460 (Hovax/Regiopolitie) en HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1231, r.o. 4.3.2, NJ 2008/466 met nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders (Lammers/mr. Aerts q.q.).
HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3997, NJ 2004/34 met nt. DA (Caribic/Town House).
HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1902, r.o. 3.3.2, RvdW 2018/1119 (Zilveren Kruis/Stichting MC Rhijnauwen) (anders A-G T. Hartlief in zijn conclusie onder randnr. 3.14). Het hof had de omstandigheden die waren aangevoerd bij het beroep op de klachtplicht (art. 6:89 BW; het betrof gebrekkige declaraties) en de eigen schuld (art. 6:101 BW) die niet van toepassing waren, tevens ondergebracht bij het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid; de Hoge Raad sanctioneerde een en ander (Tanja 2019/45). Een partij kan een beroep hebben gedaan op een rechtsgrond die niet toepasselijk werd bevonden, maar die tot hetzelfde rechtsgevolg leidt (rechtsverwerking, verjaring). Meestal geeft de rechter aan dat hij ervan uitgaat dat partijen bedoeld hebben om al hetgeen zij eerder in de procedure hebben aangevoerd, ook aanvoeren ten aanzien van het beroep van een partij op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid.
Voor de algemene introductie voor een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt verwezen naar nr. 273 (waarin verweerder een beroep doet op de beperkende werking). Een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan een beroep op een bevrijdend verweer opzij zetten. De stelplicht en het bewijsrisico berusten bij de partij die een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (i.c. eiser). Ter onderbouwing van het beroep dienen voldoende relevante feiten en omstandigheden te worden gesteld. Eiser dient er rekening mee te houden dat het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid argumenten zal moeten bevatten die niet al aan de orde komen in het kader van zijn onderbouwing van zijn eis. Worden geen of onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan door verweerder gesteld, dan wordt de stelling van eiser die een beroep doet op 6:248 lid 2 BW gepasseerd.1 Een beroep op art. 6:248 lid 2 BW kan zo voor de hand liggen dat het de rechter vrijstaat deze bepaling ambtshalve aan de orde te stellen en partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten; de discussie daarover ligt in het verlengde van de reeds door partijen omlijnde rechtsstrijd.2 Als de rechter de rechtsregel van art. 6:248 lid 2 BW aan de orde stelt, moet de rechter partijen indien nodig in de gelegenheid stellen over dit aspect een voortgezet debat te voeren3 en zal hij in zijn uitspraak aangeven dat hij aan de bepaling van art. 6:248 lid 2 BW toepassing heeft gegeven. Ook zonder dat een partij een uitdrukkelijk beroep doet op art. 6:248 lid 2 BW, kunnen bewoordingen in de processtukken in die richting wijzen. Indien alle omstandigheden die de rechter in aanmerking neemt bij zijn oordeel over een beroep op art. 6:248 lid 2 BW onderdeel zijn geweest van het partijdebat, heeft de rechter niet in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van het verweer aangevuld of de grenzen van de rechtsstrijd miskend.4 Zijn in het partijdebat over het bestreden bevrijdend verweer voldoende feiten gesteld, dan kan de ambtshalve aanvulling van de rechtsregel van art. 6:248 lid 2 BW plaatsvinden op basis van art. 25 Rv, ook zonder dat een partij uitdrukkelijk een beroep op de derogerende werking van art. 6:248 lid 2 BW heeft gedaan.
Verschillende rechtsgebieden komen aan de orde waarbij het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid een specifieke invulling heeft gekregen: bij de mogelijkheid van doorbreking van de verjaringstermijn, ingeval de verzekeraar een (geslaagd) beroep kan doen op een polisvoorwaarde (bijvoorbeeld een uitsluitingsclausule) waardoor hij niet zou hoeven uit te keren en ingeval verweerder een beroep doet op een exoneratieclausule.