Melai/Groenhuijsen e.a. aant. 7 bij art. 288 Sv; G.P.M.F. Mols, Getuigen in strafzaken, 2003 p. 67 en Wöretshofer in T&C Strafvordering aant. 8 bij art. 288 Sv. Dezelfde opvatting lijkt te kunnen worden afgeleid uit Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 4e druk, 2002, p. 534.
HR, 14-09-2004, nr. 02609/03
ECLI:NL:HR:2004:AP4177
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2004
- Zaaknummer
02609/03
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AP4177
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AP4177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP4177
ECLI:NL:HR:2004:AP4177, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP4177
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP4177
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP4177
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2004/361
Conclusie 14‑09‑2004
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 02609/03
Mr. Vellinga
Zitting: 22 juni 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 14 januari 2003 heeft het Gerechtshof te Arnhem verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Breda van 2 april 1999, waarbij de verdachte ter zake van "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van fl. 1600,- subsidiair dertig dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat ter terechtzitting van het horen van de getuige Verberne afstand is gedaan.
4.
Bij faxbericht gedateerd 6 juni 2003 heeft de raadsman de Advocaat-Generaal verzocht om de politierechter mr. Pfeil, de officier van justitie mr. Zonneveld en de griffier Verberne als getuigen op te roepen voor de zitting van het Hof van 17 juni 2003, en wel met het oog op de vraag of de vermelding in het proces-verbaal van de zitting van de Politierechter dat verdachte afstand heeft gedaan van het indienen van een rechtsmiddel, juist is. Het faxbericht dat zich bij de stukken bevindt vermeldt dat bij telefonisch (voor)overleg door de Advocaat-Generaal is aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als het verzoek per fax wordt gedaan. Het faxbericht meldt dat een kopie daarvan tevens als aangetekende brief is verzonden. Bij brief van 11 juni 2003 heeft de Advocaat-Generaal gereageerd op het verzoek van de raadsman. Hij geeft daarin aan de drie verzochte getuigen niet te zullen oproepen. De afwijzende beslissing wordt gemotiveerd ten aanzien van de politierechter en de officier van justitie, niet ten aanzien van de griffier.
5.
Ter zitting van het Hof van 17 juni 2003 heeft de raadsman aansluitend aan de voordracht van de zaak door de Advocaat-Generaal en de mededeling van de korte inhoud van de stukken van het geding door de Voorzitter het woord gevoerd overeenkomstig de aan het Hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover hier van belang het volgende in:
"(...)
In die context heb ik op de voet van de artikelen 415 juncto de artikelen 321 en 263 Wetboek van Strafvordering op 6 juni 2003 de Advocaat-Generaal aangeschreven met het verzoek als getuigen de heer mr. Pfeil, mevrouw mr. Zonneveld en de heer/mevrouw Verberne als getuigen op te roepen voor de zitting van vandaag. Bij brief van 11 juni 2003 heeft de Advocaat-Generaal het verzoek geweigerd.
(...)
De reden voor afwijzing is in de visie van de Advocaat-Generaal dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de gevraagde getuigen ter zitting van uw Hof zich ineens wel zouden kunnen herinneren dat cliënt geen afstand heeft gedaan en om die reden is hij van oordeel dat cliënt door het niet horen van die getuigen in redelijkheid niet in zijn verdediging wordt benadeeld. Deze visie van de Advocaat-Generaal wordt op navolgende gronden niet gedeeld (pagina 2).
(...)
Aldus wordt in de visie van de verdediging op ontoelaatbare wijze een voorschot genomen op hetgeen de getuigen mogelijk zouden kunnen gaan verklaren. Hierbij merk ik op dat aangaande de heer/mevrouw Verberne de Advocaat-Generaal niets heeft opgemerkt in zijn brief (pagina 6 en 7).
(...)
Op grond van hetgeen ik heb betoogd verzoek ik u de behandeling van de zaak van cliënte aan te houden en alsnog oproeping van de door mij opgegeven getuigen te bevelen tegen een nadere terechtzitting" (pagina 10).
6.
Vervolgens houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
In 1991 ben ik afgestudeerd in handelsrecht. Later heb ik een studie internationaal recht bij de Open Universiteit gedaan. Ik betwist niet dat de politierechter heeft gevraagd of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten. Vervolgens ben ik weggelopen. (...)
De advocaat-generaal deel mede - zakelijk weergegeven -:
Ik ben van mening dat het horen van de politierechter en de officier van justitie als getuigen achterwege dient te blijven. De politierechter kan hetgeen een verdachte heeft verklaard anders opvatten dan zijn bedoeling was. Mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, NJ 76/340, ben ik van mening dat de politierechter de uitspraak van verdachte kon opvatten in die zin dat verdachte afstand van hoger beroep deed. Het proces-verbaal van de terechtzitting is daar zeer duidelijk over. De politierechter heeft geschreven dat hij het opgemaakte proces-verbaal van de zitting controleert aan de hand van zijn eigen zittingsaantekeningen. De officier van justitie heeft op de eislijst van de zitting vermeld "2 x A", hetgeen staat voor twee keer afstand.
De raadsman van verdachte deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan een officier van justitie gehoord worden. Ik zie geen belemmering voor het horen van de officier van justitie en de rechter met betrekking tot hetgeen aan het eind van de zitting is gebeurd.
Verdachte verklaart nader - zakelijk weergegeven -:
Tijdens de zitting interrumpeerde de rechter mij telkens.
Ik ben er niet bij geweest toen aan de officier van justitie is gevraagd of zij afstand deed. Ik was toen al weggelopen. Ik was heel erg boos. Ik reed naar huis en ging nadenken over hetgeen gebeurd was. Toen sprong er nog een stop en heb ik een brief geschreven. Na de zitting heb ik een brief geschreven dat ik niet het recht heb gehad op het laatste woord.
Nadien wilde ik nog andere getuigen horen.
De politierechter heeft mij niet gezegd dat ik 14 dagen had om hoger beroep in te stellen. De politierechter heeft wel gezegd dat ik afstand van hoger beroep kon doen. De politierechter heeft geen rekening gehouden met mijn houding.
Ik ben nu advocaat.(...)
De raadsman voert nader aan - zakelijk weergegeven -:
Cliënt betwist neveninkomsten te hebben gehad. (...)
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het Hof over. De advocaat-generaal deelt voorts mede - zakelijk weergegeven -:
Mijns inziens is verdachte niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, zodat het horen van de door de raadsman van verdachte opgegeven getuigen, te weten mr. E.A.A.M. Pfeil, mr. B.M.M.M. Zonneveld en de griffier Verberne, moet worden afgewezen. (...)"
Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 1 juli 2003 te 14.00 uur."
7.
In de het bestreden arrest overweegt het Hof:
"Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2003. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het hof stelt voorop, dat het hier gaat om een zeer ongewoon verzoek tot het horen van getuigen; de verdachte wenst, dat de appelrechter zich vergewist van het verloop van een strafzitting in eerste aanleg door het horen van getuigen. Het hof is van oordeel, dat aan een dergelijk verzoek niet zonder meer gevolg kan worden gegeven; immers, uit het stelsel van de wet vloeit voort, dat de rechter in hoger beroep zijn kennis omtrent het in eerste aanleg ter terechtzitting verhandelde slechts kan putten uit het proces-verbaal der zitting, waarvan het opmaken met bijzondere waarborgen is omgeven; het proces-verbaal wordt opgemaakt door de griffier en vastgesteld door de voorzitter of een der zittende rechters gezamenlijk met de griffier. Slechts bij uitzondering zal een nader onderzoek naar de juistheid van dit proces-verbaal kunnen plaatsvinden.
Daar komt bij, dat het horen van een rechter als getuige in een zaak die hij heeft behandeld in beginsel achterwege dient te blijven, zoals ook het horen van de officier van justitie in een zaak waarin hij het openbaar ministerie heeft bekleed in beginsel niet is toegestaan zij het, dat deze regel minder stringent geldt dan die inzake het horen van de rechter als getuige. In de onderhavige zaak heeft verdachte bestreden dat hij, zoals het proces-verbaal vermeldt, afstand heeft gedaan van het recht om hoger beroep in te stellen. Thans heeft de verdachte verzocht ter zitting te horen de behandelend politierechter, de zittingsofficier, en de griffier; van deze laatste is ter zitting van het hof afstand gedaan. De advocaat-generaal heeft tijdig schriftelijk aan de raadsman laten weten, dat hij tot het oproepen van deze getuigen niet zal overgaan. Het hof heeft kennis genomen van de aan het onderhavige dossier toegevoegde schriftelijke commentaren die ten verzoeke van de advocaat-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch zijn gegeven door de politierechter en de officier van justitie, waarin de politierechter bericht, dat hij geen herinnering meer heeft aan deze zaak en deze verdachte, maar dat hij het proces-verbaal heeft vastgesteld (met de griffier, naar het hof begrijpt) na raadpleging van zijn aantekeningen. De officier van justitie heeft evenmin een herinnering aan de zaak, maar zij laat weten dat haar zittingslijst vermeldt "2 x A", hetgeen betekent, dat verdachte en officier afstand hebben gedaan. Dat betekent, dat drie professionele procesdeelnemers uitlatingen van verdachte hebben opgevat als een ondubbelzinnige afstand van het appèlrecht. Het hof tekent nog aan, dat blijkens het proces-verbaal der terechtzitting de politierechter na het vernemen van de afstand van rechtsmiddelen nog heeft medegedeeld, dat daarmee het vonnis onherroepelijk is geworden.
Naar verdachte ter zitting van het hof heeft medegedeeld, is hij in 1991 in het Nederlands recht afgestudeerd. Ter zitting van de politierechter was verdachte dus een 37-jarige jurist, van wie verwacht mag worden, dat hij zich in het strafproces adequaat kan uiten. Op basis van dat uitgangspunt, van het proces-verbaal der terechtzitting, en van de later ontvangen schriftelijke berichten neemt het hof als vaststaand aan, dat inderdaad ter zitting door verdachte afstand is gedaan, en dat hij door het niet als getuige oproepen van de politierechter en de officier van justitie redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof wijst het gedane verzoek dus af.
Een en ander brengt met zich mee, dat verdachte in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen."
8.
Artikel 288 lid 3 Sv, dat ook in hoger beroep van toepassing is, bepaalt dat de rechtbank (voorts) van oproeping of hernieuwde oproeping van niet verschenen getuigen kan afzien indien de officier van justitie en de verdachte daarmee uitdrukkelijk instemmen. In de literatuur wordt gesteld dat die uitdrukkelijke instemming ondubbelzinnig uit het proces-verbaal van de terechtzitting zal moeten blijken1..
9.
In de onderhavige zaak vermeldt het proces-verbaal van de terechtzitting niet dat afstand is gedaan van het horen van de getuige Verberne. Het arrest houdt wel in dat van die getuige afstand is gedaan. Het middel stelt nu de vraag aan de orde of ondanks het ontbreken in het proces-verbaal van de terechtzitting van de mededeling dat afstand is gedaan van het horen van de getuige er op grond van de vermelding in het arrest in cassatie van kan worden uitgegaan dat inderdaad afstand is gedaan.
10.
Art. 326 lid 1 Sv schrijft voor dat de griffier in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening houdt van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt. Daarbij valt te denken aan de voordracht van de zaak, het afleggen van een eed of belofte, het doen van vorderingen of verzoeken, het instemmen met het afzien van het horen van een getuige of het doen van afstand van een rechtsmiddel en alle mogelijke andere proceshandelingen en -beslissingen. Voorts dient het proces-verbaal ingevolge art. 326 lid 2 Sv de zakelijke inhoud te behelzen van de verklaringen van getuigen, deskundigen en verdachten. Hier zal de wet met name het oog hebben op hetgeen getuigen, deskundigen en verdachten verklaren naar aanleiding van de vragen die hen op grond van art. 292 (jo 299) respectievelijk 286 Sv worden gesteld. Hetgeen een verdachte, getuige of deskundige op die vragen antwoordt noemt de wet immers de verklaring van respectievelijk de verdachte (art. 286 lid 6 Sv), van de getuige of van de deskundige (art. 289, leden 2 en 3, 290 lid 1, 291, 295 lid 3, 296 lid 1, 298 lid 1 Sv, voor de deskundige van toepassing verklaard in art. 299 Sv, welke bepaling spreekt van de verklaring van de deskundige).
11.
Met betrekking tot de weergave van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen wordt in de rechtspraak aangenomen dat, indien de weergave van een verklaring in het proces-verbaal afwijkt van die in de uitspraak, aan de laatste doorslaggevende betekenis moet worden toegekend2.. Klaarblijkelijk, aldus Van Dorst, stelt de Hoge Raad op dit punt meer vertrouwen in het waarnemings- en herinneringsvermogen van drie rechters dan in die van de voorzitter en de griffier die het proces-verbaal opmaken.3. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat in het proces-verbaal van de terechtzitting kan worden volstaan met zakelijke weergave van de inhoud van de afgelegde verklaringen waardoor gemakkelijk een nuance in een afgelegde verklaring verloren kan gaan die juist essentieel is en daarom in de uitspraak wordt vermeld. Blok en Besier zijn stelliger: "De Rechtbank beraadslaagt en oordeelt op den grondslag van wat elk harer leden ter terechtzitting zelf waargenomen en misschien ook genoteerd heeft en is daarbij onafhankelijk van wat de Griffier heeft aangeteekend."4. Daarmee accentueren zij het onafhankelijk oordeel van de rechter. Het kan immers niet zo zijn dat de rechter bij de beantwoording van de vragen van art. 348 en 350 Sv afhankelijk is van hetgeen de griffier heeft waargenomen en daarvoor zijn eigen waarneming opzij moet zetten.
12.
Bij tegenspraak tussen het proces-verbaal van de zitting en de einduitspraak op het punt van zittingsformaliteiten gaat het proces-verbaal voor5.. Dit is immers de enige kenbron van hetgeen ter zitting is voorgevallen.6. Ook ten aanzien van de vraag of en welk verweer door verdachte is gevoerd is het proces-verbaal van de terechtzitting doorslaggevend.7. Uit een oogpunt van controle van de cassatierechter op de naleving door de feitenrechter van de op straffe van nietigheid voorgeschreven verplichting de in art. 358 lid 3 Sv genoemde verweren gemotiveerd te weerleggen behoeft dat geen verbazing te wekken.
13.
Het kan zich ook voordoen dat in het vonnis of arrest van een verklaring wordt gerept zonder dat daarvan in het proces-verbaal van de terechtzitting iets is terug te vinden. Dat staat er niet aan in de weg dat de rechter die verklaring toch bezigt. 8. Ook hier geldt immers dat de rechter bij zijn oordeel niet gebonden kan zijn aan hetgeen de griffier aantekent, hier liever: niet aantekent.
14.
Corstens meent dat ook voor de naleving van zittingsformaliteiten geldt dat indien een uitspraak de naleving van een zittingsformaliteit vermeldt, het proces-verbaal van de terechtzitting niet, van de naleving van die zittingsformaliteit kan worden uitgegaan.9. Dit standpunt zou ik niet in zijn algemeenheid durven te onderschrijven. Juist omdat het proces-verbaal van de terechtzitting de enige kenbron is van hetgeen ter zitting is voorgevallen en bij strijd tussen uitspraak en proces-verbaal ten aanzien van hetgeen ter terechtzitting aan processuele handelingen is voorgevallen wordt uitgegaan van hetgeen in het proces-verbaal staat vermeld10., zeker wanneer het gaat om de naleving van in het belang van verdachte gegeven voorschriften, meen ik dat slechts in bijzondere gevallen op grond van de vermelding in de uitspraak van de naleving van een voorschrift voor de behandeling ter terechtzitting kan worden uitgegaan.
15.
Ik kom nu op de onderhavige zaak. Voor zover het proces-verbaal van de terechtzitting laat zien is de behandeling van de zaak niet erg gestructureerd verlopen. Kennelijk heeft het Hof de behandeling van de zaak willen beperken tot de vraag of verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep maar van enige mededeling van de voorzitter dienaangaande blijkt niet. Nadat de zaak is voorgedragen en mededeling is gedaan van de korte inhoud van de stukken van het geding krijgt de raadsman gelegenheid zijn verzoek tot het horen van drie getuigen toe te lichten. In dat verband wordt ook verdachte gehoord. Op één en ander reageert de Advocaat-Generaal niet alleen door kenbaar te maken dat zijns inziens het horen van de Officier van Justitie en de Politierechter achterwege moet blijven - over horen van de griffier als getuige rept hij niet - maar ook door uiteen te zetten dat verdachte inderdaad afstand heeft gedaan van hoger beroep. Daarop reageert de raadsman dan weer door te stellen dat er zijns inziens geen beletsel is Officier van Justitie en Politierechter als getuige te horen. Verdachte laat zich daarna opnieuw uit over hetgeen ter terechtzitting van de Politierechter (en nadien) is voorgevallen. Dan voert de raadsman nog iets aan met betrekking tot het bewijs van het feit waarvoor verdachte door de Politierechter veroordeeld. Het opvallende is dat nog voordat het Hof zich heeft uitgelaten over het verzoek tot het horen van de door de raadsman opgegeven getuigen de Advocaat-Generaal requireert tot niet-ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep. Enig voorbehoud voor het geval het Hof de getuigen wel zou willen horen maakt hij niet. Daarentegen verbindt hij - evenzeer opvallend - aan zijn standpunt dat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep de conclusie dat het verzoek tot het horen van alle drie door de raadsman genoemde getuigen moet worden afgewezen. Na laatste woord van verdachte en raadsman wordt het onderzoek ter terechtzitting gesloten. Hoe het Hof voornemens was te handelen met het verzoek van verdachtes raadsman vermeldt het proces-verbaal van de terechtzitting niet. Uit het nadien gewezen arrest moet worden afgeleid dat het Hof bij arrest over het verzoek van verdachtes raadsman zou beslissen.
16.
In het arrest vermeldt het Hof dat van het horen van de getuige Verberne afstand is gedaan. Die vermelding strookt in zoverre met hetgeen de Advocaat-Generaal in zijn requisitoir naar voren heeft gebracht dat deze heeft vastgehouden aan zijn opvatting dat het verzoek tot het horen van de getuigen moest worden afgewezen. Maar van het doen van afstand van de getuige Verberne was ten tijde van het requisitoir kennelijk nog geen sprake. In zijn requisitoir stelt de Advocaat-Generaal zich immers op het standpunt dat het verzoek ten aanzien van alle drie getuigen, dus ook de door hem met zoveel woorden genoemde getuige Verberne, moet worden afgewezen. Enig argument dat niet eerder genoemd is en waardoor verdachtes raadsman zich misschien zou hebben laten overtuigen dat van het horen van de getuige Verberne kon worden afgezien vermeldt het proces-verbaal niet. Het zou dus zo moeten zijn geweest dat verdachtes raadsman bij gelegenheid van het laatste woord "spontaan" afstand van het horen van de getuige Verberne heeft gedaan. Enig aanknopingspunt voor deze plotselinge koerswijziging biedt het proces-verbaal van de terechtzitting niet. Ik houd het er dan ook voor dat de zinsnede in het arrest over het doen van afstand van het horen van de getuige Verberne moet worden opgevat als een conclusie die het Hof heeft getrokken uit het feit dat de raadsman in reactie op het standpunt van Advocaat-Generaal dat het verzoek tot het horen van de getuigen moest worden afgewezen niet spreekt over de getuige Verberne. Dat laatste hoeft geen verbazing te wekken omdat de Advocaat-Generaal de motivering van de afwijzing van het verzoek zowel in zijn brief aan de raadsman als ter terechtzitting beperkte tot het horen van de Officier van Justitie en de Politierechter. Voor de raadsman was er in die situatie geen reden nog eens omstandig uiteen te zetten dat de gronden voor afwijzing van het verzoek ten aanzien van de getuige Verberne niet deugden. Juist het gebrek aan motivering van de afwijzing van het verzoek ten aanzien van de getuige Verberne wekt de indruk dat de Advocaat-Generaal het niet de moeite waard vond zich daarvoor sterk te maken. Het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte afstand heeft gedaan van het horen van de getuige Verberne acht ik bij gebreke van ook maar enige steun in het proces-verbaal van de terechtzitting dan ook onbegrijpelijk, laat staan dat de vermelding in het arrest dat afstand is gedaan van het horen van de getuige Verberne kan dienen om een leemte in het proces-verbaal van de terechtzitting op te vullen. Daar komt nog bij dat het onderzoek ter terechtzitting ook te weinig gestructureerd gevoerd is om van een kennelijk vergissing te kunnen spreken11..
17.
Het vorenstaande brengt mij tot de conclusie dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat geen afstand is gedaan van het horen van de getuige Verberne en dat het middel dus terecht is voorgedragen. De vraag is nu waartoe dit dient te leiden. In dat verband doemen twee vragen op.
18.
Heeft het Hof ten onrechte aangenomen dat verdachte afstand heeft gedaan van het horen van de getuige Verberne, dan is daarmee nog niet gezegd dat het Hof het verzoek tot het horen van deze getuige had moeten honoreren. Daarvoor is van belang of het verzoek tot het horen van deze getuige voldoende is onderbouwd12.. Ik meen dat dat in het licht van hetgeen verdachte ter terechtzitting van het Hof heeft verklaard niet het geval is.
19.
Verdachte verklaart ter zitting van het Hof dat hij niet betwist dat de Politierechter hem heeft gevraagd of hij afstand wilde doen van hoger beroep. Daarop heeft hij naar zijn zeggen geantwoord: Ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten. Vervolgens heeft hij volgens zijn zeggen de zittingszaal verlaten. Voorts klaagt hij dat de Politierechter geen rekening heeft gehouden met zijn houding. Kennelijk doelt verdachte er op dat hij heel erg boos was.
20.
Tegen de achtergrond van deze verklaring van verdachte was het verzoek tot het horen van de getuige niet gegrond op de stelling dat louter bij vergissing in het proces-verbaal van de terechtzitting was opgenomen dat verdachte afstand had gedaan.13. Kennelijk stelt verdachte zich op het standpunt dat uit zijn reactie op de vraag of hij afstand deed van hoger beroep ten onrechte is opgemaakt dat hij die vraag bevestigend beantwoordde. Een kwestie van interpretatie dus. Waarom met het oog op die vraag het horen van de getuigen, hier in het bijzonder van de getuige Verberne, gewenst was valt uit het verzoek niet op te maken. Dat klemt temeer omdat de Advocaat-Generaal bij de afwijzing van het verzoek heeft laten weten dat de Officier van Justitie ook heeft aangetekend dat verdachte afstand heeft gedaan van hoger beroep en verdachte kennelijk dus net zo heeft begrepen als de Politierechter en de griffier. Bovendien roept het ontbreken van een behoorlijke onderbouwing van het verzoek in het licht van hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de vraag op of het verzoek tot het horen van de getuigen wel is gericht op iets anders dan het verantwoorden van de conclusie die de getuige uit de proceshouding van verdachte ter terechtzitting heeft getrokken. Daartoe leent een getuigenverhoor zich niet. Een getuige kan immers alleen verklaren omtrent hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen.14. Zonder nadere toelichting van het verzoek valt dan ook niet in te zien hoe het horen van de getuige kan bijdragen aan opheldering van de vraag of in het proces-verbaal van de terechtzitting ten onrechte is vermeld dat door verdachte afstand is gedaan van hoger beroep.15.
21.
Voorts dient onder ogen te worden gezien hoe de beslissing van het Hof moet te worden beoordeeld als- zoals het Hof kennelijk heeft gedaan - wordt uitgegaan van de juistheid van hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent de gang van zaken ter terechtzitting van de Politierechter. Alleen al op basis van verdachtes verklaring heeft het Hof kunnen oordelen16. dat verdachte ter terechtzitting van de Politierechter inderdaad afstand heeft gedaan van hoger beroep. Op de vraag of hij afstand deed van hoger beroep antwoordde verdachte immers dat hij van de zaak af wilde. Dat antwoord kan - zeker wanneer zoals het Hof heeft gedaan in aanmerking wordt genomen dat verdachte een afgestudeerd jurist was, en dus door de vraag van de Politierechter moeilijk kan zijn overvallen, laat staan dat hij de portee van de vraag niet zou hebben begrepen17. - moeilijk anders worden opgevat dan dat hij gevrijwaard wilde blijven van verdere strafvervolging en dus afstand deed van hoger beroep. De daaraan toegevoegde mededeling dat de zaak zou stinken maakt dit in mijn ogen niet anders. Hetgeen verdachte overigens heeft verklaard versterkt nog het oordeel van het Hof dat verdachte afstand heeft gedaan. Verdachtes uitlating
"Ik was heel erg boos. Ik reed naar huis en ging nadenken over hetgeen gebeurd was. Toen sprong er nog een stop en heb ik een brief geschreven. Na de zitting heb ik een brief geschreven dat ik niet het recht heb gehad op het laatste woord.
Nadien wilde ik nog andere getuigen horen."
wijst er immers op dat hij na afloop van de terechtzitting tot een ander inzicht is gekomen, namelijk dat hij (nog) niet van de zaak af wilde maar eerst nog eens getuigen wilde horen.
22.
Een en ander brengt mij tot de conclusie dat verdachte gelet op diens eigen relaas en bij gebreke van toereikende onderbouwing van het verzoek tot het horen van de getuigen uiteindelijk bij zijn middel geen belang heeft en het middel dus niet tot cassatie kan leiden.
23.
Het tweede middel komt op tegen de afwijzende beslissing van het Hof op het verzoek tot het oproepen van de Politierechter en de Officier van Justitie als getuigen. De steller van het middel voert aan dat het Hof in zijn motivering ontoelaatbaar vooruit is gelopen op de door deze getuigen af te leggen verklaring. Daarmee zou het Hof een onjuiste invulling hebben gegeven aan het criterium dat verdachte door het niet horen redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
24.
De bestreden beslissing en de motivering daarvan is hiervoor onder 7 weergegeven.
25.
De motivering van de afwijzing van het onderhavige verzoek kan moeilijk anders worden verstaan dan dat het Hof is vooruitgelopen op de inhoud van de af te leggen verklaringen. Het middel klaagt daar terecht over18. en is dus terecht voorgedragen.
26.
Niettemin geldt ook voor het verzoek tot het horen van de Politierechter en de Officier van Justitie als getuigen dat het onvoldoende is onderbouwd. Ik verwijs naar hetgeen ik hiervoor onder nr. 20 heb opgemerkt ten aanzien van het verzoek tot het horen van de griffier als getuige.
27.
Voorts geldt ook hier hetgeen ik hiervoor onder nr. 21 heb uiteengezet ten aanzien van de vraag hoe de beslissing van het Hof dient te worden beoordeeld als wordt uitgegaan van de juistheid van hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent de gang van zaken ter terechtzitting van de Politierechter.
28.
Een en ander brengt mij ook ten aanzien van het tweede middel tot de conclusie dat verdachte gelet op diens eigen relaas en bij gebreke van toereikende onderbouwing van het verzoek tot het horen van de getuigen uiteindelijk bij zijn middel geen belang heeft en het middel dus niet tot cassatie kan leiden.
29.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2004
HR 14 mei 1974, NJ 1974, 468; HR 12 november 1974, NJ 1975, 41; HR 27 juni 1978, NJ 1979, 70 en HR 9 december 1986, NJ 1987, 571 ten aanzien van voor het bewijs gebezigde verklaringen en HR 30 januari 1990, NJ 1990, 421 ten aanzien van een verklaring van een lid van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting dat verdachte voor de ad informandum gevoegde, door hem erkende feiten niet zou worden vervolgd. Zie voorts Corstens, a.w. p. 535 en A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e druk, 1998, p. 214, 215.
Cassatie in strafzaken, 4e druk, 1998, p. 215
Blok-Besier, II, blz. 103.
HR 6 februari 2001, NJ 2001, 220. Zie voorts Corstens a.w. p. 535.
HR 28 februari 1984, NJ 1985, 449.
Eveneens HR 6 februari 2001, NJ 2001, 220.
HR 10 januari 1990, NJ 1990, 421. Zie voorts Corstens a.w. p. 535.
A.w. p. 535.
HR 6 februari 2000, NJ 2001, 220 ten aanzien van het al dan niet doen van een aanbod tot dienstverlening.
Zie voor een recent geval over strijdigheid tussen het proces-verbaal en de uitspraak in de civiele jurisprudentie HR 16 april 2004, NJB 2004, nr. 62 p.1000 en 1001.
HR 29 juni 1993, NJ 1993, 717, m.nt. ThWvV; HR 25 mei 1993, NJ 1993, 745; HR 12 oktober 1993, NJ 1994, 129; HR 8 maart 1994, NJ 1994, 411 en HR 24 oktober 1995, NJ 1996, 148. Met betrekking tot het horen van getuigen in een ontnemingsprocedure is van belang HR 25 juni 2002, NJ 2003, 97 m.nt. Pme.
Zie voor een vergissing in een proces-verbaal van de terechtzitting die kan worden hersteld opgrond van een verklaring van de rechter en de griffier HR 6 mei 1980, NJ 1980, 506.
Vgl. HR 18 mei 1999, NJ 2000, 108 ten aanzien van een verzoek tot het horen van een rechter-commissaris als getuige.
Vgl. HR 12 oktober 1993, NJ 1994, 129.
Voor verdere toetsing van dit oordeel is in cassatie geen plaats: HR 26 februari 1985, NJ 1985, 550.
Dat was anders in HR 20 september 1982, NJ 1983, 220.
HR 1 december 1992, NJ 1993, 631 m.nt. C; HR 18 oktober 1994, NJ 1995, 80 m. nt. Sch en HR 7 oktober 1997, NJ 1998, 153.
Uitspraak 14‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Afstand van appèl. Het hof is uitgegaan van de juistheid van hetgeen volgens verdachte door hem is gezegd op de vraag van de politierechter of hij afstand deed van appèl (“Ik betwist niet dat de politierechter gevraagd heeft of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten”). Aldus missen de middelen omtrent het oproepen van de politierechter, de ovj en de griffier belang.
Partij(en)
14 september 2004
Strafkamer
nr. 02609/03
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van 1 juli 2003, nummer 21/000513-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 14 januari 2003, heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 2 april 1999, waarbij de verdachte ter zake van primair "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.600,--, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof in de bestreden uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand is gedaan van de getuige Verberne.
Het tweede middel komt op tegen de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging om een tweetal andere getuigen op te roepen.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is in eerste aanleg door de Politierechter tot straf veroordeeld. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter houdt in dat aldaar tegenwoordig waren mr. Pfeil als Politierechter, mr. Zonneveld als Officier van Justitie en Verberne als Griffier. Voorts houdt dat proces-verbaal in dat de verdachte afstand heeft gedaan van het rechtsmiddel van hoger beroep. Tegen het desbetreffende vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Bij brief van 6 juni 2003 heeft de raadsman van de verdachte de Advocaat-Generaal bij het Hof meegedeeld dat zijn cliënt zich op het standpunt stelt dat hij in eerste aanleg geen afstand van hoger beroep heeft gedaan en heeft hij verzocht de mrs. Pfeil en Zonneveld en Verberne als getuige in hoger beroep op te roepen, teneinde deze te doen horen. De Advocaat-Generaal heeft vervolgens geweigerd die getuigen op te roepen.
3.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het Hof verzocht de door de Advocaat-Generaal bij het Hof geweigerde getuigen alsnog op te roepen.
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 17 juni 2003 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
In 1991 ben ik afgestudeerd in handelsrecht. Later heb ik een studie internationaal recht bij de Open Universiteit gedaan. Ik betwist niet dat de politierechter gevraagd heeft of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten. Vervolgens ben ik weggelopen.
(...)
De politierechter heeft mij niet gezegd dat ik 14 dagen had om hoger beroep in te stellen. De politierechter heeft wel gezegd dat ik afstand van hoger beroep kon doen. De politierechter heeft geen rekening gehouden met mijn houding.
Ik ben nu advocaat. (...)."
3.5.
In het bestreden arrest heeft het Hof, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
"Het hof stelt voorop, dat het hier gaat om een zeer ongewoon verzoek tot het horen van getuigen; de verdachte wenst, dat de appelrechter zich vergewist van het verloop van een strafzitting in eerste aanleg door het horen van getuigen. Het hof is van oordeel, dat aan een dergelijk verzoek niet zonder meer gevolg kan worden gegeven; immers, uit het stelsel van de wet vloeit voort, dat de rechter in hoger beroep zijn kennis omtrent het in eerste aanleg ter terechtzitting verhandelde slechts kan putten uit het proces-verbaal der zitting, waarvan het opmaken met bijzondere waarborgen is omgeven; het proces-verbaal wordt opgemaakt door de griffier en vastgesteld door de voorzitter of een der zittende rechters gezamenlijk met de griffier. Slechts bij uitzondering zal een nader onderzoek naar de juistheid van dit proces-verbaal kunnen plaatsvinden.
Daar komt bij, dat het horen van een rechter als getuige in een zaak die hij heeft behandeld in beginsel achterwege dient te blijven, zoals ook het horen van de officier van justitie in een zaak waarin hij het openbaar ministerie heeft bekleed in beginsel niet is toegestaan zij het, dat deze regel minder stringent geldt dan die inzake het horen van de rechter als getuige.
In de onderhavige zaak heeft verdachte bestreden dat hij, zoals het proces-verbaal vermeldt, afstand heeft gedaan van het recht om hoger beroep in te stellen. Thans heeft de verdachte verzocht ter zitting te horen de behandelend politierechter, de zittingsofficier, en de griffier; van deze laatste is ter zitting van het hof afstand gedaan. De advocaat-generaal heeft tijdig schriftelijk aan de raadsman laten weten, dat hij tot het oproepen van deze getuigen niet zal overgaan.
Het hof heeft kennis genomen van de aan het onderhavige dossier toegevoegde schriftelijke commentaren die ten verzoeke van de advocaat-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch zijn gegeven door de politierechter en de officier van justitie, waarin de politierechter bericht, dat hij geen herinnering meer heeft aan deze zaak en deze verdachte, maar dat hij het proces-verbaal heeft vastgesteld (met de griffier, naar het hof begrijpt) na raadpleging van zijn aantekeningen. De officier van justitie heeft evenmin een herinnering aan de zaak, maar zij laat weten dat haar zittingslijst vermeldt "2 x A", hetgeen betekent, dat verdachte en officier afstand hebben gedaan. Dat betekent, dat drie professionele procesdeelnemers uitlatingen van verdachte hebben opgevat als een ondubbelzinnige afstand van het appèlrecht.
Het hof tekent nog aan, dat blijkens het proces-verbaal der terechtzitting de politierechter na het vernemen van de afstand van rechtsmiddelen nog heeft medegedeeld, dat daarmee het vonnis onherroepelijk is geworden.
Naar verdachte ter zitting van het hof heeft medegedeeld, is hij in 1991 in het Nederlands recht afgestudeerd. Ter zitting van de politierechter was verdachte dus een 37-jarige jurist, van wie verwacht mag worden, dat hij zich in het strafproces adequaat kan uiten. Op basis van dat uitgangspunt, van het proces-verbaal der terechtzitting, en van de later ontvangen schriftelijke berichten neemt het hof als vaststaand aan, dat inderdaad ter zitting door verdachte afstand is gedaan, en dat hij door het niet als getuige oproepen van de politierechter en de officier van justitie redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Het hof wijst het gedane verzoek dus af."
3.6.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.4 uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is weergegeven, heeft de verdachte omtrent de - hier relevante - toedracht ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
"Ik betwist niet dat de politierechter gevraagd heeft of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten."
3.7.
Waar het Hof in de bestreden uitspraak gewaagt van "uitlatingen van verdachte" heeft het klaarblijkelijk het oog op de hiervoor onder 3.6 weergegegeven uitlatingen, zoals de verdachte die volgens zijn eigen, in hoger beroep afgelegde verklaring tegenover de Politierechter heeft gedaan.
Het oordeel van het Hof komt er in de kern op neer dat de verdachte de reikwijdte van de vraag van de Politierechter of hij afstand wilde doen van hoger beroep moet hebben begrepen en dat zijn daarop gedane, hiervoor bedoelde uitlatingen, overeenkomstig hetgeen in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg is vermeld, erop neerkomen dat hij afstand heeft gedaan van hoger beroep.
Een en ander geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.8.
De middelen komen op tegen oordelen van het Hof omtrent getuigen, met het doen horen van wie de verdediging niet anders kan hebben beoogd dan aannemelijk te maken hetgeen volgens hem in eerste aanleg feitelijk is voorgevallen. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof bij zijn eindbeslissing is uitgegaan van de juistheid van hetgeen volgens de verdachte door hem is gezegd op de vraag van de Politierechter of hij afstand deed van hoger beroep, missen de middelen belang en kunnen zij niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 14 september 2004.