NJ 2003, 97
Profijtontneming; verzoek getuigenverhoor.
HR 25-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8950, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25 juni 2002
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
01871/00P
- Conclusie
A-G Fokkens
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
AD8950
- JCDI
JCDI:ADS159972:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AD8950, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AD8950, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2002
- Wetingang
Sv (oud) art. 280 lid 4; Sv art. 288 lid 1 onder c; Sv art. 511d lid 1; Sr art. 36d
Essentie
Profijtontneming. De ontnemingsrechter die voor de vraag wordt gesteld of door het niet horen van een door de verdediging verzochte getuige de betrokkene redelijkerwijs in zijn verdediging kan worden geschaad, kan mede in zijn oordeel betrekken of het verzoek, in het licht van de door het OM aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, voldoende is onderbouwd. De aan die onderbouwing te stellen eisen mogen afhankelijk worden gesteld van de mate waarin de rechter het standpunt van het OM voorshands aannemelijk acht. In casu kon van de verdediging gevergd worden dat concreet en gemotiveerd werd aangevoerd waarom de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.