HR, 06-07-2021, nr. 18/05396
ECLI:NL:HR:2021:984
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-07-2021
- Zaaknummer
18/05396
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:984, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑07‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:395
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:5463
ECLI:NL:PHR:2021:395, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:984
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑02‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑10‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0223
Uitspraak 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Belastingfraude. HR maakt opmerkingen over wijziging van regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) na i.w.tr. Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. O.g.v. (gewijzigd) art. IV.3 van de Wet straffen en beschermen geldt dat bij veroordelingen tot vrijheidsstraf die door Rb of hof zijn uitgesproken voor 1 juli 2021, de VI wordt toegepast met inachtneming van daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn zal HR i.c. uitspraak van het hof vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en die duur verminderen. Het gaat daarmee om aanpassing van de gevangenisstraf die bij veroordeling door hof is opgelegd, en niet om een veroordeling door HR tot gevangenisstraf. In aanmerking genomen dat bestreden uitspraak voor 1 juli 2021 is gewezen en hof de veroordeling tot vrijheidsstraf dus heeft uitgesproken voor 1 juli 2021, vindt (gewijzigd) art. IV.3 van de Wet straffen en beschermen toepassing. Dat betekent dat bij deze veroordeling VI wordt toegepast met inachtneming van daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden. Ook in andere gevallen waarin de in cassatie bestreden uitspraak voor 1 juli 2021 is gewezen en HR vervolgens de sanctieoplegging wijzigt zonder dat daarbij de veroordeling tot vrijheidsstraf wordt vernietigd - bijv. als uitspraak van hof wordt vernietigd v.zv. bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast en wordt bepaald dat gijzeling kan worden toegepast - geldt dat VI wordt toegepast met inachtneming van daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden. HR m.b.t. de middelen: art. 81.1 RO. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05396
Datum 6 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 december 2018, nummer 20/001941-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden.
3. Opmerkingen over de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling
3.1.1
Op 1 juli 2021 is in werking getreden de Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen), Stb. 2020, 224. Artikel III van de Wet straffen en beschermen, gelezen in samenhang met artikel IVa lid 2 van deze wet, betreft een wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.1.2
Artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van artikel VI lid 6 van de op 17 juli 2020 in werking getreden Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2020, 225, luidt:
“Artikel III van deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. Bij deze veroordelingen wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.”
3.1.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Wet straffen en beschermen heeft geleid, houdt over deze overgangsbepaling het volgende in:
“Het overgangsrecht met betrekking tot de nieuwe v.i.-regeling (derde lid) voorziet erin dat deze regeling van toepassing is op alle veroordelingen tot een vrijheidsstraf die na de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling worden uitgesproken. Voor deze overgangsregeling is gekozen omdat de nieuwe regeling op twee belangrijke punten wordt gewijzigd, zoals hierboven is toegelicht. In de eerste plaats wordt v.i. niet meer van rechtswege verleend, maar moet de veroordeelde aan bepaalde vereisten voldoen om in aanmerking te komen voor v.i. Dit betekent dat onder het nieuwe regime in beginsel de hele door de rechter opgelegde straf dient te worden uitgezeten, tenzij de veroordeelde zich kwalificeert voor voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl onder het huidige regime de veroordeelde in beginsel voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, tenzij de rechter beslist dat de v.i. wordt uitgesteld of achterwege moet blijven. In de tweede plaats wordt de periode waarover v.i. kan worden verleend, gemaximeerd op twee jaar. Zoals hierboven is toegelicht, heeft dit gevolgen voor gevangenisstraffen van meer dan zes jaar. Van die straffen moet een (substantieel) groter deel worden uitgezeten dan nu het geval is.”
3.1.4
De kern van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling zoals die tot 1 juli 2021 gold, werd sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82, gevormd door de artikelen 6:2:10-6:2:14, 6:6:8-6:6:9 en 6:6:20-6:6:22 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Op 17 juli 2020 is de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in werking getreden. Met deze Spoedreparatiewet is artikel 6:2:13a Sv ingevoerd en zijn nog enkele wijzigingen aangebracht in de artikelen 6:6:20-6:6:22 Sv.
3.1.5
Op grond van artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, geldt dat bij veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor 1 juli 2021, de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden.
3.2
Vanwege de onder 2.1 en 2.2 vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn zal de Hoge Raad in het onderhavige geval de uitspraak van het hof vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en die duur verminderen. Het gaat daarmee om een aanpassing van de gevangenisstraf die bij de veroordeling door het hof is opgelegd, en niet om een veroordeling door de Hoge Raad tot gevangenisstraf. In aanmerking genomen dat de bestreden uitspraak voor 1 juli 2021 is gewezen en het hof de veroordeling tot vrijheidsstraf dus heeft uitgesproken voor 1 juli 2021, vindt artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, toepassing. Dat betekent dat bij deze veroordeling de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden.
3.3
Ook in andere gevallen waarin de in cassatie bestreden uitspraak voor 1 juli 2021 is gewezen en de Hoge Raad vervolgens de sanctieoplegging wijzigt zonder dat daarbij de veroordeling tot vrijheidsstraf wordt vernietigd - als voorbeeld kan worden genoemd het geval waarin de uitspraak van het hof wordt vernietigd voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast en wordt bepaald dat gijzeling kan worden toegepast - geldt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden.
4. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Valsheid in geschrift en onjuist doen van aangiften omzetbelasting. Art. 225 Sr en art. 69 AWR. Middelen klagen o.m. over (onoverzichtelijkheid van) aanvulling bewijsmiddelen en over oordeel hof dat verdachte opzet had op het valselijk (doen) opmaken van facturen en bedrijfsadministraties. Strekt tot strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn en verwerping voor het overige.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05396
Zitting 20 april 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 21 december 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. primair “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”, 2. en 8. “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”, 3. primair “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, 5. primair “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” en 6. “opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.1.
1.2.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur hebben zij het tweede en het vijfde middel aangevuld.2.
2. Eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken het bestreden arrest bevindt, maar dat daarin met pen/stift kennelijk allerlei opmerkingen in de kantlijn of onder de getypte tekst zijn geschreven en bepaalde delen zijn doorgestreept, waardoor het in cassatie onvoldoende duidelijk is of en zo ja welke tekst en/of welke opmerkingen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het arrest, zodat het arrest niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en nietig is.
2.2.
Over deze klacht kan ik kort zijn. Met de stellers van het middel stel ik vast dat in het verkorte arrest van het hof bij de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen handgeschreven opmerkingen, vinkjes, krulletjes en dergelijke zijn geplaatst en dat enkele delen van de bewijsoverwegingen met een pen of stift zijn doorgehaald. Het betreft hier echter onmiskenbaar handgeschreven aantekeningen die zijn gemaakt in het kader van het aanvullen van het verkorte arrest met de bewijsmiddelen. Daarmee is er naar mijn mening geen reden om aan te nemen dat deze aantekeningen, die kennelijk per abuis zijn gemaakt op het origineel van het verkorte arrest, deel zouden uitmaken van het arrest en is voldoende duidelijk welke tekst daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van het bestreden arrest.
2.3.
Het middel faalt.
3. Tweede middel
3.1.
Het middel bevatte aanvankelijk de klacht dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, aangezien de aanvulling bewijsmiddelen uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof bevat, terwijl delen van het op 22 april 2010 afgesloten overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, anders dan op pagina 2 van de aanvulling is aangegeven, niet als fotokopie aan de aanvulling bewijsmiddelen zijn gehecht.
3.2.
Nadat de stellers van het middel op 8 oktober 2020 de schriftuur hadden ingediend, is de stellers van het middel bij portaalbericht van 8 januari 2021 door de administratie van de Hoge Raad bericht dat in deze zaak een aanvulling op de reeds gepubliceerde kernstukken in het digitaal dossier was geplaatst. Bij nadere bestudering van het dossier was gebleken dat deze stukken niet in het digitaal dossier waren geplaatst, terwijl deze stukken naar het zich liet aanzien wel onderdeel uitmaken van de aanvulling bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv. Het gedeelte van de aanvulling bewijsmiddelen van het hof dat aanvankelijk in het digitaal dossier was geplaatst, bevatte uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof. Gelet op voormelde aanvulling van de stukken in het digitaal dossier, is aan de stellers van het middel een nadere termijn verleend teneinde hen in de gelegenheid te stellen om – met betrekking tot deze stukken – de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meer middelen in te trekken.
3.3.
In de aanvullende schriftuur hebben de stellers van het middel bericht dat het tweede middel onverkort wordt gehandhaafd, in die zin dat het hof met de aanvulling evenmin het arrest heeft laten voldoen aan de daaraan te stellen eisen en de (nieuwe) aanvulling bewijsmiddelen (ook) nietig is. Aan de klacht dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, hebben de stellers van het middel in de aanvullende schriftuur tevens ten grondslag gelegd dat de aan de stellers van het middel verstrekte aanvulling bewijsmiddelen een groot aantal (meer dan 1.000) pagina’s bevat en een zeer onoverzichtelijk geheel vormt alsmede dat de aanvulling bewijsmiddelen ten onrechte tal van door verbalisanten getrokken conclusies en geuite vermoedens bevat.
3.4.
Wat betreft de eerste klacht stel ik vast dat zich bij de stukken van het geding een aanvulling bewijsmiddelen van het hof bevindt. Deze aanvulling houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De hierna opgenomen bewijsmiddelen maken telkens – tenzij anders vermeld – deel uit van het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 37001, afgesloten d.d. 22 april 2010, inhoudende zevenentachtig ordners met een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen.
De inhoud van de bewijsmiddelen wordt hierna vermeld doordat de betreffende (delen van die) bewijsmiddelen in fotokopie aan deze aanvulling bewijsmiddel zijn gehecht. Alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring is door het hof doorgestreept. Deze fotokopieën maken deel uit van het arrest.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.”
3.5.
Aan de aanvulling bewijsmiddelen is een fotokopie gehecht van het proces-verbaal van de terechtzittingen van het hof van 30 oktober 2018, 6 november 2018, 9 november 2018, 12 november 2018, 13 november 2018, 14 november 2018, 16 november 2018 en 7 december 2018. Verder zijn aan de aanvulling bewijsmiddelen fotokopieën gehecht van processen-verbaal, veelal opgemaakt door opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, en van andere geschriften. Deze processen-verbaal en andere geschriften maken, op enkele uitzonderingen na3., kennelijk deel uit van het in de aanvulling genoemde overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD.
3.6.
Gelet op het voorgaande ontbeert de klacht dat de aanvulling bewijsmiddelen uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof bevat, terwijl delen van het op 22 april 2010 afgesloten overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, anders dan in de aanvulling is aangegeven, niet als fotokopie aan de aanvulling bewijsmiddelen zijn gehecht, feitelijke grondslag. De eerste klacht is daarmee tevergeefs voorgesteld.
3.7.
Wat betreft de tweede klacht, dat de aanvulling bewijsmiddelen een groot aantal pagina’s bevat en een zeer onoverzichtelijk geheel vormt, kan aan de stellers van het middel worden toegegeven dat de aanvulling bewijsmiddelen bijzonder omvangrijk is, namelijk in totaal 1.175 pagina’s. Daarbij verdient echter wel opmerking dat het hof, zoals het in de aanvulling bewijsmiddelen heeft opgemerkt, alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring in de aangehechte fotokopieën heeft weggestreept. Zo heeft het hof soms integrale fotokopieën van processen-verbaal en geschriften aan de aanvulling gehecht, terwijl gelet op de doorgestreepte passages slechts enkele regels uit dat betreffende bewijsmiddel door het hof voor het bewijs zijn gebezigd. De omvang van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is daarmee per saldo aanzienlijk kleiner dan het totaal aantal pagina’s doet vermoeden. Daarnaast merk ik op dat de onderhavige zaak betrekking heeft op een aanzienlijk aantal (ketens van) transacties met betrekking tot auto’s en de facturering van deze transacties. Het wekt dan ook geen verbazing dat een aanzienlijk deel van de aan de aanvulling bewijsmiddelen gehechte fotokopieën facturen van transacties met betrekking tot auto’s betreffen.
3.8.
Verder meen ik dat ondanks het grote aantal pagina’s niet kan worden gezegd dat de aanvulling bewijsmiddelen een zeer onoverzichtelijk geheel vormt. Uit de aangehechte fotokopieën kan namelijk telkens eenvoudig worden opgemaakt welk stuk het betreft en welke onderdelen daarvan voor het bewijs zijn gebezigd. Verder zijn de bewijsmiddelen veelal aan de aanvulling gehecht in de volgorde waarin de in die bewijsmiddelen weergegeven redengevende feiten en omstandigheden aan de orde komen in de bewijsoverwegingen van het hof. Mede gelet op de overweging van het hof dat elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt wordt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, kan daarom naar mijn mening ook geen onduidelijkheid bestaan met het oog op welk bewezenverklaard(e) feit(en) het hof het betreffende bewijsmiddel voor het bewijs heeft gebezigd.
3.9.
Aldus resteert de enkele omstandigheid dat de aanvulling bewijsmiddelen bijzonder omvangrijk is. Daaruit kan mijns inziens echter niet volgen dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen zou zijn omkleed, integendeel. Gelet daarop faalt de tweede klacht.
3.10.
De derde klacht, dat de in de aanvulling weergegeven bewijsmiddelen ten onrechte tal van door verbalisanten getrokken conclusies en geuite vermoedens bevatten, is door de stellers van het middel niet nader gespecificeerd, behoudens één voorbeeld. Ter illustratie van de klacht wordt in de aanvullende schriftuur gewezen op de volgende passages uit de aan de aanvulling gehechte fotokopie van het overzichtsproces-verbaal zaak 4.1:
“Middels dit proces-verbaal wordt een beschrijving gegeven van de gevolgde vermoedelijke wijze van frauderen, met name betreffende de vermeende intracommunautaire leveringen van personenauto's, belast tegen het 0%-tarief, van 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED aan diverse Italiaanse plofbedrijven (internationale term: missing traders) in de periode 22 februari 2002 tot en met 27 februari 2004.
(…)
Vervolgens worden vermoedelijk facturen valselijk opgemaakt, waarmee deze auto's intracommunautair worden doorgeleverd aan diverse Italiaanse bedrijven. Deze Italiaanse bedrijven zijn zogenaamde plofbedrijven, die de aan hen gefactureerde auto's nooit hebben ontvangen en vermoedelijk alleen gebruikt of misbruikt zijn om de boekhouding van de criminele organisatie kloppend te maken en de daadwerkelijke eindbestemming van de auto's te verhullen.
(…)
Gezien het feit dat 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk weten dat de auto's worden verkocht en geleverd aan bijvoorbeeld [B] SRL en niet aan de hiervoor genoemd Italiaanse plofbedrijven, bestaat het vermoeden dat de door hen opgemaakte verkoopfacturen aan de diverse Italiaanse plofbedrijven valselijk zijn opgemaakt.
Daarnaast zijn door 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan omdat voor de leveringen aan deze Italiaanse plofbedrijven ten onrechte het nulprocent-tarief is toegepast, dit aangezien aan andere bedrijven is geleverd dan aan de bedrijven die op de facturen staan vermeld, waardoor er sprake is van schijntransacties.
De facturen zijn vermoedelijk valselijk opgemaakt en voldoen daarmee niet aan de voorwaarden voor het nultarief, derhalve is er 19% omzetbelasting over deze leveringen verschuldigd.
(…)
Het vermoeden bestaat dat de Italiaanse bedrijven zogenaamd plofbedrijven zijn, die de auto's nooit hebben ontvangen, en dat 9e verdachte [verdachte] deze auto’s in werkelijkheid aan andere bedrijven heeft verkocht en geleverd, zoals het bedrijf [B] SRL te Licata (Italië).
(…)”
3.11.
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat op grond van art. 359 lid 3 Sv de beslissing dat een feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de in de uitspraak weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien de bewijsconstructie feiten en omstandigheden bevat die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring, hetgeen ook het geval is indien een bewijsmiddel strijdig is met de bewezenverklaring, dreigt cassatie.4.Dat kan anders zijn indien het niet-redengevende gedeelte van ondergeschikte betekenis is of is bedoeld als inleiding op een voor het overige wel redengevend bewijsmiddel. De bewijsvoering mag evenwel geen gegevens bevatten die ernstig afbreuk doen aan de begrijpelijkheid van de bewijsconstructie. Of dit ook leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, hangt af van het belang dat de verdachte daarbij heeft. Als de bewezenverklaring – ook als het gebrek wordt weggedacht – zonder meer toereikend is gemotiveerd, kan vernietiging achterwege blijven.5.
3.12.
De hiervoor aangehaalde passages maken onderdeel uit van een uitgebreid overzichtsproces-verbaal. Dit proces-verbaal vangt aan met een korte beschrijving van de verdenking tegen de verdachte en [A] Limited die in dat proces-verbaal wordt beschreven en een beschrijving van de rollen van de verdachte en [A] Limited. De aangehaalde passages maken onderdeel van die korte beschrijving van de verdenking en de beschrijving van de rol van de verdachte. Vervolgens bevat het proces-verbaal een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden waarop de verdenking is gebaseerd, waarbij tevens is verwezen naar onderliggende documenten. Het hof heeft naast de inleidende onderdelen van het overzichtsproces-verbaal ook (delen van) deze weergave van de feiten en omstandigheden, welke redengevend zijn voor de bewezenverklaring, alsmede onderliggende stukken waarnaar in het overzichtsproces-verbaal wordt verwezen voor het bewijs gebezigd.
3.13.
Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat de hiervoor aangehaalde vermoedens van de verbalisanten die het overzichtsproces-verbaal hebben opgemaakt, niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens echter niet te leiden, aangezien deze passages inhoudelijk niet strijdig zijn met de overige inhoud van de bewijsmiddelen. Voorts geldt dat de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd indien de aangehaalde passages worden weggedacht. De derde klacht is aldus tevergeefs voorgesteld.
3.14.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed, aangezien uit de enkele omstandigheid dat medeverdachte [betrokkene 3] ondergeschikt was aan de verdachte niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de facturen en uit de bewijsvoering van het hof evenmin kan volgen dat medeverdachte [betrokkene 3] van de verdachte opdracht heeft gekregen met betrekking tot de boekhoudkundige verrichtingen inzake het omkatten van de auto’s.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“ [C] Ltd., verder te noemen "de Limited”, op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, telkens tezamen en in vereniging met een ander, 26 facturen (1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006, 1-D-3007, 1-D-3008, 1D-3009, 1-D-3010, 1-D-3011, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016, 1-D-3017, 1-D-3018, 1-D-3019, 1-D-3020, 1-D-3021, 1-D-3022, l-D-3023, 1-D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027), elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, immers heeft de Limited en haar medeverdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen voornoemd, ter zake de verkoop van een gebruikte auto en volgens factuuropdruk afkomstig van [C] Ltd., doen vermelden: "Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).", althans voorgewend of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid telkens geen leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar belaste leveringen/verkopen, die onderworpen waren aan het normale BTW-regime, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven”.
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Verder bevat het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsoverwegingen:6.
“C.1
Feit 1: feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van verkoopfacturen
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd – kort gezegd – terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het door [C] Ltd. en/of [D] Ltd. valselijk opmaken van verkoopfacturen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.1.1 Betrokkenheid verdachte bij [C] Ltd. en [D] Ltd.
In de tenlastegelegde periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007 handelde verdachte [verdachte] in auto’s op het woonwagenkamp Vinkenslag in de gemeente Maastricht.
De verdachte was van 29 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 en van 1 oktober 2007 tot juli 2008 ingeschreven als directeur van [C] Ltd. (hierna: [C] ) in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf was gevestigd op het toenmalige woonadres ( [a-straat 1] te [plaats] ) van de verdachte. De verdachte heeft ten overstaan van het hof bevestigd dat [C] zijn onderneming was en dat hij daarmee autohandel dreef. Dit bedrijf was de opvolger van zijn vorige onderneming, welke hij dreef binnen de rechtspersoon genaamd [A] Limited. Getuige [betrokkene 1] van administratiekantoor [E] Ltd. heeft in dit verband verklaard dat verdachte [verdachte] de feitelijk leidinggevende en beslissingsbevoegde persoon was binnen [C] . Verdachte [verdachte] was voor hem het aanspreekpunt binnen [C] .
In de periode tussen 25 juli 2006 en 1 oktober 2007 was weliswaar de zoon van de verdachte, [betrokkene 2] , als directeur ingeschreven omdat de verdachte vanwege een arrest in Duitsland rechtens van zijn vrijheid was beroofd, maar feitelijk had [verdachte] nog de leiding. Het hof baseert zich daarbij op hetgeen door zijn zoon bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD is verklaard. Voorts heeft de verdachte deze lezing ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
Het hof stelt aldus op grond van het voorgaande vast dat de verdachte feitelijk leidinggevende was binnen [C] .
(…)
C.1.2 Verkoopfacturen van [C]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verkoopfacturen en daarbij behorende inkoopverklaringen/attesten SBBW (hof: de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners, hierna te noemen: ‘de SBBW’) vanuit zijn bureau zijn geschreven, op zijn kantoor te Maastricht. Dat gebeurde in opdracht van de verdachte door zijn boekhouder medeverdachte [betrokkene 3] of door hemzelf. De verdachte heeft verklaard dat hij eerst een inkoopfactuur moest hebben, zodat de gegevens (zoals chassisnummer, bouwjaar, of er sprake was een BTW- of marge-auto etc.) in zijn boekhoudsysteem AMOS konden worden ingeboekt. Vervolgens kon pas een verkoopfactuur worden opgesteld.
In de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007 heeft [C] 26 auto’s ingekocht bij [F] BV (15 stuks), [G] SPRL (4 stuks) en BVBA [H] (7 stuks). In diezelfde periode zijn de auto’s verkocht aan de Belgische afnemers NV [I] (12 stuks), [betrokkene 4] (10 stuks) en [J] BVBA (4 stuks).
Van deze verkooptransacties zijn steeds verkoopfacturen opgemaakt en in de tenlastelegging gespecificeerd. Het betreft de verkoopfacturen onder de documentnummers 1-D-3001 tot en met 1-D-3025 en 1-D-3027. Op deze facturen staat steeds vermeld: ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2)’. Daaruit komt naar voren dat de aan de Belgische afnemers geleverde auto’s als marge-auto’s zijn verkocht. De vermelding ‘§ 28B2’ verwijst in dit verband naar artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat.
C.1.3 Factuurstroom tenlastegelegde transacties
De FIOD heeft onder leiding van het Functioneel Parket uitvoerig onderzoek naar voornoemde transacties verricht, waarbij ook de inkoopzijde is onderzocht. Zoals reeds hiervoor is overwogen, zijn de 26 auto’s waarop de in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen betrekking hebben, door verdachte ten name van [C] ingekocht bij [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] .
Uit het onderzoek is gebleken dat deze auto’s in het begin van de keten van leveringen steeds afkomstig waren van het bedrijf [K] te Aken in Duitsland. Kort vóór de verkopen door [C] aan NV [I] , [betrokkene 4] of [J] BVBA zijn deze auto’s door [K] intracommunautair geleverd aan [L] SPRL, [M] BVBA, [N] Ltd., [O] BV, [G] SPRL, [P] SRL of [Q] . Vervolgens is door laatstgenoemde bedrijven ofwel direct geleverd aan de onderneming waarbij [C] inkocht (te weten [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] ), ofwel hebben er kennelijk nog één of twee tussenleveringen plaatsgevonden alvorens is geleverd aan de onderneming bij wie [C] volgens de facturenstroom inkocht.
Inzake de transacties met documentnummers 1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006, 1-D-3007, 1-D-3009, 1-D-3010, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016, 1-D- 3018, 1-D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027 hebben de betreffende bedrijven, dus na te zijn beleverd door [K] , geleverd aan het bedrijf waarvan [C] heeft ingekocht. Bij deze transacties is derhalve direct geleverd aan de onderneming bij wie [C] inkocht.
Met betrekking tot de transacties met documentnummers 1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3008, 1-D-3011, 1-D-3017, 1-D-3020 en 1-D-3023 geldt dat volgens de facturatiestroom kennelijk nog één tussenlevering heeft plaatsvonden, alvorens de auto’s in de administratie opdoken bij het bedrijf waar [C] inkocht.
In de gevallen van de transacties 1-D-3019, 1-D-3021 en 1-D-3022 geldt dat kennelijk nog twee tussenleveringen hebben plaatsgevonden. In die gevallen zitten namelijk nog twee schakels tussen de afnemer van [K] van de intracommunautaire levering en de onderneming bij wie [C] heeft ingekocht.
Uit de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [K] aan de hiervoor genoemde bedrijven blijkt dat telkens is uitgefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. Door de leveranciers van [C] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [C] voorgewend dat het een verkoop onder de margeregeling betreft.
C.1.4 Bedrijven inkoopzijde
Naar de bedrijven aan de inkoopzijde is door de FIOD onderzoek gedaan. Met betrekking tot [F] BV, [G] SPRL, BVBA [H] , [L] SPRL, [M] BVBA, [N] Ltd., [O] BV en [G] SPRL stelt het hof op grond van het verhandelde in de hieromtrent opgemaakte processen-verbaal van ambtshandeling terzake van genoemde bedrijven vast dat dit alle plofbedrijven waren, welke bedrijven aan buitenlandse autoleveranciers ter beschikking zijn gesteld om aan hen auto’s te kunnen factureren als intracommunautaire leveringen met toepassing van het 0%- tarief.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de facturen van [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] zijn gebruikt om daarmee marge-in-/verkopen voor te wenden, terwijl deze auto’s in werkelijkheid – blijkens de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [K] aan de tweede schakel in de keten en soms ook blijkens de verkoopfacturen van de onderneming in de tweede schakel aan de volgende afnemers volgens de facturatiestroom – belast dienden te worden volgens het reguliere BTW-regime. Daarbij merkt het hof op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die erop duidt dat een van de auto’s na levering door de Duitse beginleverancier in particuliere handen is geweest en aldus nadien een marge-auto is geworden, hetgeen gelet op de relatief korte tijdsspanne tussen de verkoop door de Duitse beginleverancier en de verkoop door [C] ook onwaarschijnlijk is. Aan het voorgaande doen de zich in het dossier bevindende Erklärungen, Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen waaruit zou moeten blijken dat de auto eerder in particuliere handen is geweest, niet af. Immers, uit Belgisch onderzoek is gebleken dat de personen op deze verklaringen in werkelijkheid nooit eigenaar zijn geweest van de genoemde auto’s, terwijl op de Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen bovendien valse Duitse dienststempels bleken te zijn geplaatst. In dit verband speelt ten slotte mee dat evenmin is gebleken dat op enig moment de prijs van een auto binnen de facturatiestroom met het bedrag aan omzetbelasting is gestegen, hetgeen – indien de auto tussentijds in particuliere handen moet zijn geweest – wel het geval had moeten zijn.
Aldus is door gebruikmaking van de plofbedrijven [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] , dan wel van de daaraan voorafgaande schakel(s) tussen de eerste leverancier in Duitsland en de leverancier van [C] , sprake van ‘omkatting’ van regulier belaste BTW-auto’s naar marge-auto’s.
(…)
C.1.5 Tussenconclusie: valsheid verkoopfacturen [C]
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde door [C] opgemaakte verkoopfacturen intellectueel vals zijn, aangezien met de vermeldingen op genoemde documenten is voorgewend dan wel de suggestie is gewekt dat margeregeling op de betreffende auto’s van toepassing was, terwijl deze verkooptransacties in werkelijkheid leveringen/verkopen behelsden die – nu geen sprake was van marge-auto’s – onderworpen waren aan het reguliere BTW-regime.
C.2
Wetenschap van de verdachte ter zake van de valsheid van de verkoopfacturen
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte, als feitelijk leidinggever, ten tijde van het (laten) opmaken van de valse verkoopfacturen van [C] de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier is het volgende met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte naar voren gekomen.
C.2.1 Administratieve verantwoordelijkheid binnen [C] : samenwerking tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [betrokkene 3]
Verdachte [verdachte] was volgens getuige [betrokkene 1] van administratiekantoor [E] Ltd. de feitelijk leidinggevende en beslissingsbevoegde persoon binnen [C] en zijn aanspreekpunt. Hij verklaarde op een vraag van de verhorende opsporingsambtenaren van de FIOD wie het aanspreekpunt was bij [C] ingeval van vragen met betrekking tot de administratie en/of aangeleverde administratieve stukken dat dit verdachte [verdachte] en medeverdachte [betrokkene 3] waren.
Verdachte [verdachte] stelde volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep soms zelf verkoopfacturen op. Dit wordt bevestigd door de Belgische autohandelaar [betrokkene 4] , tevens afnemer van enkele auto’s zoals genoemd onder feit 1 op de tenlastelegging, die als heeft getuige verklaard dat zijn vader verdachte [verdachte] herkent van een foto als de persoon die de (geprinte) rekeningen maakte.
Het was echter niet de verdachte die de meeste facturen opmaakte. Medeverdachte [betrokkene 3] verzorgde immers de boekhouding van [C] . Hij was daarvoor aanwezig op het kantoor van [verdachte] in Maastricht. [betrokkene 3] heeft ten overstaan van de rechtbank blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg – welk proces-verbaal na het daartoe strekkende bevel van het hof in hoger beroep aan het procesdossier is toegevoegd – verklaard dat hij geen verstand had van auto’s, dat hij de stukken ten behoeve van het opmaken van de administratie aangereikt kreeg door verdachte [verdachte] en dat hij voor waar aannam wat hij kreeg verstrekt. Uit een tapgesprek tussen de verdachte en diens echtgenote van 24 oktober 2006 komt eveneens naar voren dat [betrokkene 3] tegen vergoeding de administratie deed in opdracht en in ondergeschiktheid van verdachte [verdachte] .
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat [betrokkene 3] als boekhouder in een ondergeschikte rol opereerde voor [verdachte] . Met betrekking tot het laten opstellen van de verkoopfacturen van [C] spreekt uit de bewijsmiddelen een samenwerking, waarbij [betrokkene 3] de stukken (waaronder naar ’s hofs oordeel is begrepen de gegevens van de auto) aangeleverd kreeg van verdachte [verdachte] . Gelet op laatstgenoemde omstandigheid kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht.
C.2.2 Aangetroffen bescheiden die duiden op betrokkenheid bij plofbedrijven
De (toenmalige) woning van [betrokkene 3] aan de [b-straat 1] te [plaats] is op 26 juni 2007 door de Belgische autoriteiten doorzocht. Toen is het volgende aangetroffen:
- 3 USB-sticks, genaamd ‘BE_B_31_sandisk cruzer 256 MB’, ‘BE_B_8_kleine stick team’ en ‘BE_B_8 stick sandisk liege’ (0-AH-207);
- in- en verkoopfacturen en blanco briefpapier van [F] BV (1-AH-07);
- een USB-stick met de administratie van [G] SPRL (0-AH-207);
- bescheiden met betrekking tot [G] SPRL, zoals een notariële oprichtingsakte (140-D-0068);
- twee stempels van [O] BV (140-D-0089 en 0090);
- blanco A4’tjes met de handtekening van [betrokkene 5] , zaakvoerder van [O] (140-D-0020);
- een plastic map met diverse documenten van [O] BV, met daarin onder meer twee facturen van [K] gericht aan [O] BV d.d. 30 april 2007, waarop staat vermeld: ‘Hiermit erklärt der Empfänger, vorstehende bezeichnetes Kraftfahrzeug mit ordnungsgemässen Papieren entgegen zu nehmen. Er versichert ebenfalls, dass er das Fahrzeug aus Deutschland ausführt. Rechnungsanschrift ist Bestimmungsland.’;
- bescheiden met betrekking tot BVBA [H] , waaronder een blanco briefpapier van dit bedrijf (140-D-0046) en een blanco volmacht van dit bedrijf (140-D- 0044), een stempel van BVBA [H] en een stempel met daarop de handtekening van medeverdachte [betrokkene 6] (140-D-0067).
In de tevens bij de doorzoeking aangetroffen blauwe ordner met opschrift ‘ [F] ’ zijn de volgende verkoopfacturen van [C] aangetroffen:
- een verkooprekening van [C] aan NV [I] van woensdag 26 april 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A658623 voor een bedrag van € 23.300,00 met hierop de penaantekening ‘23100 23000’ (1-D-3002 B4);
- een verkooprekening [C] aan NV [I] van dinsdag 22 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A839629 voor een bedrag van € 32.000,00 met hierop de penaantekening ‘31800’ (1-0-3010 B4);
- een verkooprekening [C] aan NV [I] van vrijdag 25 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A811566 voor een bedrag van € 21.800,00 met hierop de penaantekening ‘Ink van [F] 126 21600’ (1-D-301 1 B4);
- een verkooprekening [C] aan NV [I] van vrijdag 15 september 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A825950 voor een bedrag van € 21.000,00 met hierop de penaantekening ‘Ink v [F] ’ (1-D-3012 B4);
- een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van dinsdag 15 augustus 2006 inzake de verkoop van WDD2452071J022536 voor een bedrag van € 24.000,00 met hierop de penaantekening ‘23800’ (1-D-3015 B4);
- een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van vrijdag 18 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A800437 voor een bedrag van € 23.500,00 met hierop de penaantekening ‘23300’ (1-D-3016 B4);
- een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van vrijdag 25 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A819471 voor een bedrag van € 34.500,00 met hierop de penaantekening ‘Ink van [F] 127 Inkopen tegoed 34300’ (1-D-3017 B4);
- een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van woensdag 26 april 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A731708 voor een bedrag van € 23.500,00 met hierop de penaantekeningen ‘ [F] ink’ en ‘23300 23100’ (1-D-3021 B4);
- een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2094421T051747 voor een bedrag van € 33.000,00 met hierop de penaantekening ‘inkoop naar [F] voor 32.600E’ (1-D-3023 B4);
- een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A730232 voor een bedrag van € 29.750,00 met hierop de penaantekening ‘29550 29400’ (1-D-3024 B4); en
- een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A729672 voor een bedrag van € 29.750,00 met hierop de penaantekening ‘29550 29400’ (1-D-3025 B4).
Op één van de USB-sticks werd de digitale administratie van [F] BV aangetroffen.
Op een andere USB-stick werd de digitale administratie van [G] SPRL aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking op het bedrijfsadres van verdachte [verdachte] zijn inkoopfacturen aangetroffen van [C] . In de ordner met het opschrift ‘Inkoop [C] 2006’ zijn onder andere de inkoopbescheiden van de personenauto’s uit de facturatielijnen 1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3009, 1-D-3019, 1-D-3020 t/m 1-D-3025 en 1-D-3027 aangetroffen. De facturen zijn aangeduid met subletter F1.
In de facturatielijnen 1-D-3003 t/m 1-D-3007 is met subletter F2 opgenomen een aantal documenten die in diezelfde map zijn aangetroffen en waarop is vermeld dat de inkoop bij [H] BVBA is gedaan.
De digitale administratie van [C] werd eveneens aangetroffen op het bedrijfsadres van verdachte [verdachte] , op een computer die ‘PC-Chieftec’ is genaamd.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat onder medeverdachte [betrokkene 3] diverse bescheiden en stempels zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de plofbedrijven [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] , van wie [C] beweerdelijk marge-auto’s heeft betrokken.
Gelet op de grote hoeveelheid bij medeverdachte [betrokkene 3] aangetroffen documenten en voorwerpen met betrekking tot op de tenlastegelegde facturen voorkomende rechtspersonen en de verklaringen over de werkzaamheden van [betrokkene 3] concludeert het hof dat hij (mede)verantwoordelijk was voor de in- en verkoopadministratie van [C] .
Zaakvoerders c.q. bestuurders van de plofbedrijven [betrokkene 7] ( [H] BVBA) en [betrokkene 5] ( [O] BV) hebben verklaard dat zij in contact zijn gekomen met medeverdachte [betrokkene 3] en dat zij hun identiteitspapieren en handtekeningen (op blanco vellen) aan hem hebben verstrekt. Het hof stelt vast dat [betrokkene 3] de beschikking heeft gehad over de benodigde gegevens om voornoemde personen in te schrijven als zaakvoerder of bestuurder, dan wel om facturen op naam van de bedrijven waarvan zij zaakvoerder waren op te maken. De in- en verkoopgegevens van de transacties waarbij [C] auto’s heeft ingekocht bij [F] zijn afkomstig uit de digitale administratie van [F] BV, die op een USB-stick in woning van [betrokkene 3] is aangetroffen. Het hof leidt uit het voorgaande af dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de omkatting van auto’s die dienden te worden belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto’s, dat hij aldus op de hoogte was van het gegeven dat de auto’s op de tenlastegelegde facturen geen marge-auto’s betroffen en dat derhalve ten onrechte op de verkoopfacturen is opgenomen dat de margeregeling van toepassing was.
Aangezien [betrokkene 3] de boekhouder van [C] was en met verdachte [verdachte] samenwerkte, in ieder geval – in ondergeschiktheid – ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, leidt het hof hieruit af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht en dat hij dus wetenschap had van het gegeven dat de door [C] gefactureerde auto’s geen marge-auto’s betroffen.
C.2.3 Faxberichten aan Duitse autohandelaren
De wetenschap van de verdachte ter zake van de wijze van frauduleus omkatten van auto’s belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto’s blijkt voorts uit de volgende faxberichten.
Op 30 mei 2007 om 14.41 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , ten name van verdachte [verdachte] , een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 2] , vermoedelijk in gebruik bij [R] GmbH & Co. te Aken. Daarbij werden vier pagina’s gefaxt, inhoudende:
- een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Selection klima, Klima, volgens de voetregel gedateerd op 30-5-2007. afkomstig van de handelaar [R] GmbH & Co. te Aken voor een prijs van € 9.489,00 met hierbij de vermelding ‘MwSt. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.600,00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van ‘ [O] BV’;
- een fotokopie van een identiteitskaart van [betrokkene 5] , zaakvoerder van [O] BV;
- blanco briefpapier van [O] BV, voorzien van een stempel [O] BV, een handtekening en de aantekening ‘mit fr Gruss’;
- een ‘Bestätigung von ausländischen Umsatzsteuer-Identifikationsnummer’ inzake [O] BV, eveneens voorzien van een stempel van [O] BV.
Op 30 mei 2007 om 14.55 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , ten name van verdachte [verdachte] , een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 2] , vermoedelijk in gebruik bij [R] GmbH & Co. te Aken, waarbij een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende Stichting [S] met als bestuurder [betrokkene 5] werd verstuurd.
Op 4 juni 2007 om 14.35 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , ten name van verdachte [verdachte] , een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 3] , welk nummer vermoedelijk in gebruik is [T] te Kirchhain. Daarbij zijn zeven pagina’s verzonden, te weten:
- een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Combi Tour, volgens de voetregel gedateerd op 4 juni 2007, afkomstig van de handelaar [T] te Kirchhain voor een prijs van € 8.995,00 met hierbij de vermelding ‘MwSt. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.500,00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van ‘ [O] BV’;
- blanco briefpapier van [O] BV, voorzien van een stempel van [O] BV, een handtekening en de aantekening ‘mit fr Gruss’;
- een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende Stichting [S] met als bestuurder [betrokkene 5] ;
- een ‘Bestätigung von ausländischen Umsatzsteuer-Identifikationsnummer’ inzake [O] BV, eveneens voorzien van een stempel van [O] BV;
- een fotokopie van een identiteitskaart van [betrokkene 5] ;
- een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende [O] BV met als bestuurder Stichting [S] ;
- een Handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel inzake [O] BV met hierop een stempel van [O] BV, alsmede een paraaf en de penaantekening ‘Datum ingang = Eingangsdat.’ met een pijl naar het adres [c-straat 1] te [plaats] .
Op 4 juni 2007 om 14.40 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , ten name van verdachte [verdachte] , een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 3] , vermoedelijk in gebruik bij [T] te Kirchhain, waarbij werd doorgefaxt een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Combi Tour, volgens de voetregel gedateerd op 4 juni 2007, afkomstig van de handelaar [T] te Kirchhain voor een prijs van € 8.995,00 met hierbij de vermelding ‘MwSt. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.500,00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van [O] BV.
De FIOD heeft vastgesteld dat de op deze faxberichten aangebrachte stempelafdrukken van [O] BV overeenkomen met de stempels die zijn aangetroffen op het woonadres van medeverdachte [betrokkene 3] , zijnde de boekhouder van verdachte [verdachte] .
De verdachte is, zoals reeds hiervoor onder C. 1.3 is overwogen en zoals ook overigens niet uit het procesdossier is gebleken, niet beleverd, althans niet direct, door [R] GmbH & Co., noch door [T] . De verdachte heeft desalniettemin blanco briefpapier, de bedrijfsgegevens en gegevens van de zaakvoerder van het plofbedrijf [O] BV aan voornoemde bedrijven verstrekt. Hoewel de auto’s waarop de faxberichten betrekking hebben niet zien op de onder feit 1 tenlastegelegde gespecificeerde transacties, stelt het hof, mede in aanmerking genomen dat de faxberichten zijn verzonden binnen de tenlastegelegde periode, vast dat de verdachte gelet op de inhoud van de faxberichten wetenschap had van en betrokkenheid had bij het plofbedrijf [O] BV. Deze vaststelling vindt bevestiging in de getuigenverklaring van [betrokkene 5] , die bij gelegenheid van zijn verhoor door de gerechtelijke politie te Brugge heeft verklaard als stroman te zijn ingezet voor plofbedrijven die op instigatie van verdachte [verdachte] via medeverdachte [betrokkene 3] zijn opgetuigd en dat hij in dat kader onder meer een kopie van zijn identiteitsdocument heeft verstrekt.
De verdachte heeft genoemde faxberichten kennelijk verstuurd met het doel om de door hem of namens hem aangekochte auto’s door die bedrijven aan [O] BV te laten factureren tegen het 0%-tarief, teneinde te bewerkstelligen dat de auto’s als onder normale BTW-regime vallende auto’s uit het zicht van de Belastingdiensten verdwijnen. De aanduidingen ‘MwSt. Ausweisbar’ (het hof begrijpt: een Duitse aanduiding voor een onder het normale BTW-regime vallende auto) en ‘netto’ duiden immers op een intracommunautaire levering tegen het 0%-tarief en derhalve op auto’s die belast zijn volgens het reguliere BTW-regime. De verdachte had aldus wetenschap van de modus operandi van fraude met betrekking tot de margeregeling, zoals in algemene zin is beschreven in het overzichtsproces-verbaal van zaak 1.
(…)
C.2.4 Tussenconclusie: wetenschap verdachte dat geen sprake was van marge-auto ’s
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettigen de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de BTW-carrousel met auto’s waarbij, met inzet van plofbedrijven zoals [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] , regulier BTW-belaste auto’s zijn omgekat naar marge-auto’s. Vanwege die betrokkenheid concludeert het hof dat de verdachte wetenschap van die omkatting had, althans dat die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor hij als feitelijk leidinggever ten onrechte op de verkoopfacturen van [C] – als genoemd in de tenlastelegging – heeft vermeld c.q. laten vermelden dat het marge-auto’s betrof.
Nu in rechte is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van deze valsheid en hij het oogmerk had op het (doen) gebruiken van de verkoopfacturen als ware zij echt en onvervalst, welk opzetvormen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [C] , faalt het dienaangaande gevoerde verweer.
C.3
Conclusie feit 1 primair ten laste gelegde: bewezenverklaring
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.”
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 april 2016 over het beslissingskader met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het “feitelijk leidinggeven” aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging onder meer het volgende overwogen:
“3.3. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
(…)
3.4.2. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist, kan dat opzet op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Maar voor opzet van een rechtspersoon is niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
3.5.1. Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste, terwijl ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk – feitelijke leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijke leidinggever zijn.”7.
4.5.
In deze zaak heeft het hof geoordeeld dat de rechtspersoon, [C] Ltd, opzet had op het valselijk (doen) opmaken van de facturen. Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte opzet had op het valselijk (doen) opmaken van de facturen en dat het opzet van de verdachte kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het middel keert zich, naar de kern bezien, tegen het oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op het valselijk (doen) opmaken van de facturen.
4.6.
Dat oordeel van het hof valt uiteen in twee componenten. Allereerst heeft het hof vastgesteld dat de verdachte wist dat op de verkoopfacturen is vermeld dat op de verkoop van de auto de margeregeling van toepassing. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat de verdachte soms zelf verkoopfacturen opmaakte. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat medeverdachte [betrokkene 3] de meeste verkoopfacturen opmaakte, dat [betrokkene 3] deze facturen in opdracht van de verdachte opmaakte, dat [betrokkene 3] de stukken ten behoeve van het opstellen van de verkoopfacturen kreeg van de verdachte en dat het gelet op laatstgenoemde omstandigheid niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de medeverdachte [betrokkene 3] op de door hem opgemaakte facturen vermeldde dat op de verkoop van de auto de margeregeling van toepassing is.
4.7.
Het hof heeft vervolgens in zijn bewijsoverwegingen tot uitdrukking gebracht dat de verdachte wist dat de auto’s geen marge-auto’s betroffen en dat de verdachte door desondanks op de verkoopfacturen te vermelden dan wel door [betrokkene 3] te laten vermelden dat op de verkoop van de auto de margeregeling van toepassing is, de facturen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft laten opmaken. Aan dat oordeel heeft het hof allereerst ten grondslag gelegd dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s die dienden te worden belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto’s, dat [betrokkene 3] aldus op de hoogte was van het gegeven dat de auto’s op de facturen geen marge-auto’s betroffen en dat derhalve ten onrechte op de verkoopfacturen is opgenomen dat de margeregeling van toepassing is. Daaruit heeft het hof, gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 3] de boekhouder van [C] Ltd was en met de verdachte samenwerkte, in ieder geval – in ondergeschiktheid – ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht en dat hij dus wetenschap had van het gegeven dat de door [C] Ltd gefactureerde auto’s geen marge-auto’s betroffen.
Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte in dezelfde periode blanco briefpapier, de bedrijfsgegevens en de gegevens van de zaakvoerder van [O] BV heeft verstrekt aan autobedrijven en aldus wetenschap had van en betrokkenheid had bij dit plofbedrijf, welk plofbedrijf ook betrokken was bij het omkatten van een deel van de auto’s van regulier BTW-belaste auto’s naar marge-auto’s.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [betrokkene 5] dat hij als stroman is ingezet voor plofbedrijven die op instigatie van de verdachte via de medeverdachte [betrokkene 3] zijn opgetuigd. [betrokkene 5] was blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen de zaakvoerder van de plofbedrijven [O] BV en [F] BV, welke plofbedrijven betrokken waren bij het omkatten van een deel van de auto’s van regulier BTW-belaste auto’s naar marge-auto’s.
4.8.
Het middel keert zich in feite tegen één onderdeel van deze redenering van het hof. Volgens de stellers van het middel kan uit de enkele omstandigheid dat medeverdachte [betrokkene 3] de verkoopfacturen in ondergeschiktheid aan en in opdracht van de verdachte heeft opgemaakt niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van deze facturen en kan uit de bewijsvoering van het hof evenmin volgen dat medeverdachte [betrokkene 3] van de verdachte opdracht heeft gekregen met betrekking tot de boekhoudkundige verrichtingen inzake het omkatten van de auto’s. Voor zover de stellers menen dat uit de enkele omstandigheid dat medeverdachte [betrokkene 3] de verkoopfacturen in ondergeschiktheid aan en in opdracht van de verdachte heeft opgemaakt niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van deze facturen, hebben zij op zichzelf beschouwd een punt. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 3] de boekhouder van [C] Ltd was en met de verdachte samenwerkte, in ieder geval – in ondergeschiktheid – ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, betekent immers op zich nog niet dat uit de omstandigheid dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s die dienden te worden belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto’s en dat [betrokkene 3] aldus op de hoogte was van het gegeven dat de auto’s op de facturen geen marge-auto’s betroffen en dat derhalve ten onrechte op de verkoopfacturen is opgenomen dat de margeregeling van toepassing is, kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van het gegeven dat de door [C] Ltd gefactureerde auto’s geen marge-auto’s betroffen.
4.9.
Mede in het licht van de vaststellingen van het hof dat de medeverdachte [betrokkene 3] de stukken ten behoeve van het opmaken van de administratie van [C] Ltd aangereikt kreeg door de verdachte, dat [betrokkene 3] (mede)verantwoordelijk was voor de inkoopadministratie van [C] Ltd en dat bij [betrokkene 3] diverse bescheiden en stempels zijn aangetroffen die zijn te relateren aan de plofbedrijven [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] , van welke bedrijven [C] Ltd de auto’s zogenaamd als marge-auto’s heeft ingekocht, begrijp ik de overweging van het hof echter aldus dat het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 3] in het kader van de inkoopadministratie van [C] Ltd boekhoudkundige verrichtingen heeft verricht met betrekking tot deze plofbedrijven en dat [betrokkene 3] ook deze boekhoudkundige verrichtingen in opdracht van de verdachte heeft verricht en daartoe van de verdachte stukken aangereikt kreeg. Daaruit heeft het hof vervolgens afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van die boekhoudkundige verrichtingen van [betrokkene 3] en van het gegeven dat de door [C] Ltd gefactureerde auto’s geen marge-auto’s betroffen. Aldus begrepen komt het oordeel van het hof dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht en dat hij dus wetenschap had van het gegeven dat de door [C] Ltd gefactureerde auto’s geen marge-auto’s betroffen mij in het licht van de vaststellingen van het hof niet onbegrijpelijk voor.
4.10.
Gelet hierop alsmede gelet op de vaststellingen van het hof dat de verdachte wetenschap had van en betrokkenheid had bij het plofbedrijf [O] BV, welk plofbedrijf ook betrokken was bij het omkatten van een deel van de auto’s van regulier BTW-belaste auto’s naar marge-auto’s, en dat op instigatie van de verdachte via de medeverdachte [betrokkene 3] plofbedrijven zijn opgetuigd, acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte betrokken was bij de BTW-carrousel met auto’s waarbij, met inzet van plofbedrijven, zoals [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H] , regulier BTW-belaste auto’s zijn omgekat naar marge-auto’s en dat de verdachte aldus wetenschap van dat omkatten had, althans dat die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat het hof met zijn overweging dat de verdachte aldus wetenschap van dat omkatten had, althans dat die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap van dat omkatten had.
4.11.
In het licht van het voorgaande geeft het oordeel van het hof dat de verdachte en aldus [C] Ltd opzet had op het valselijk (doen) opmaken van de facturen naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Hetzelfde geldt mijns inziens voor de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde. Ook deze geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is voldoende met redenen omkleed.
4.12.
Het middel faalt.
5. Vierde middel
5.1.
Het middel komt met drie klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 3, 5 en 8 tenlastegelegde.
5.2.
De eerste en de tweede klacht betreffen respectievelijk het onder 3 en 5 bewezenverklaarde en houden telkens in dat het oordeel van het hof dat de verdachte door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers van de auto’s niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is en/of ontoereikend is gemotiveerd.
5.3.
Ten laste van de verdachte is onder 3 en 5 bewezenverklaard dat:
“3.
hij op tijdstippen in de periode van 22 februari 2002 tot en met 20 december 2003, in de gemeente Maastricht, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [Y] import-export van schadewagens,– zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D-0398 en 4-D-0399), waaronder een aantal (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-4003 en/of 4-D-4004 en/of 4-D-4010, subletter A1 en/of 4-D-1013 en/of 4-D-4014, subletter B2 en/of 4 D 4019 en/of 4 D 4023 en/of 4 D 4024, subletter B1 en/of 4-D-4029, subletter B2 en/of 4-D-4034 en/of 4-D-4046 en/of 4-D-4047 en/of 4-D-4059 en/of 4-D-4067 en/of 4-D-4073 en/of 4-D-4075 en/of 4-D-4080, subletter B1 en/of 4-D-4091 en/of 4-D-4107, subletter B2 en/of 4-D-4122 en/of 4-D-4128, subletter B1 en/of 4-D-4138, subletter B2 en/of 4-D-4151 en/of 4-D-4165 en/of 4-D-4176 en/of 4-D-4180 en/of 4-D-4184, subletter B1 en/of 4-D-4188 en/of 4-D-4190, subletter B2 en/of 4-D-4194, subletter B1 en/of 4-D-4233, subletter B2 en/of 4-D-4235 en/of 4-D-4242 en/of 4-D-4245 en/of 4-D-4246, subletter B1, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [Y] import-export van schadewagens en welke telkens waren gericht aan [U] S.R.L. of [V] EC-SAS of [W] SRL of [X] SRL,
zulks terwijl in werkelijkheid die gebruikte auto's door verdachte telkens niet door de op voornoemde facturen vermelde bedrijven werden afgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
5.
[A] Limited, verder te noemen "de Limited", op tijdstippen in de periode van 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, in de gemeente Maastricht, meermalen, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de Limited – zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft de Limited toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0400), waaronder een aantal (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-1004 en/of 4-D-1006 en/of 4-D-1013 en/of 4-D-1014 en/of 4-D-1015 en/of 4-D-1017 en/of 4-D-1024 en/of 4-D-1028 en/of 4-D-1032 en/of 4-D-1037 en/of 4-D-1045, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [A] Limited en welke was gericht aan [X] SRL, zulks terwijl in werkelijkheid die auto door de Limited telkens niet door het op voornoemde facturen vermelde bedrijf werd afgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven”.
5.4.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Verder bevat het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsoverwegingen:8.
“Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3
Onder feit 3 op de tenlastelegging wordt verdachte primair verweten dat hij in de periode van 22 februari 2002 tot en met 20 december 2003 – kort gezegd – de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak [Y] import-export van schadewagens (hierna: [Y] ) valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen.
De valsheid is er volgens het Openbaar Ministerie in gelegen dat de auto’s niet naar de op die facturen vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door hen zijn afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL.
[Y] kocht onder toepassing van het 0%-tarief voornamelijk auto’s, te weten ex-Ieaseauto’s, in bij Duitse autohandelaren, waaronder de onderneming van [betrokkene 8] . Daarna werden deze auto’s door [Y] volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan voornoemde Italiaanse bedrijven. In de administratie van [Y] zijn in dit kader 256 facturen aangetroffen, waarvan er 35 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 3.
Onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto’s niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL, maar naar [B] SRL te Licata. Voorts is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat de eerstgenoemde vier bedrijven niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen.
Uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfactuur vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL volgt niet dat deze bedrijven niet de afnemers waren. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen volgt dat de aan deze bedrijven gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend.
Het hof ziet zich bij de beoordeling of de verdachte zich aan het onder feit 3 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het (doen) opnemen van de valse verkoopfacturen in de administratie van [Y] wist, althans behoorde te weten, dat die verkoopfacturen vals waren, in die zin dat de betreffende auto’s niet aan de vier op de verkoopfacturen genoemde Italiaanse bedrijven werden geleverd, in de zin van de omzetbelasting, namelijk dat de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken niet aan die bedrijven is overgedragen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft met betrekking tot de auto’s die hij heeft verkocht aan Italiaanse afnemers ten overstaan van het hof verklaard dat hij deze bedrijven enkel kende van de gegevens die hij kreeg van zijn bemiddelaar ten behoeve van het opstellen van de verkoopfacturen. De betreffende auto’s heeft hij verkocht via [betrokkene 9] , die zich uitgaf als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL. De verdachte wist evenwel dat [betrokkene 9] niet rechtstreeks bevoegd was om namens voornoemde Italiaanse bedrijven op te treden, maar dat [betrokkene 9] slechts als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL optrad. Indien een verkooptransactie tot stand kwam, controleerde de verdachte naar eigen zeggen alleen het BTW-nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst, maar niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9] . Bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaarde verdachte [verdachte] onder meer dat de auto’s contant door [betrokkene 9] aan hem werden betaald. De auto’s werden vervolgens bij [Y] opgehaald of door de verdachte gebracht naar een verzamelplaats in Duitsland om vanuit daar naar Italië te worden getransporteerd. De transportkosten werden niet betaald door verdachte [verdachte] , maar door de Italiaanse afnemer. [betrokkene 9] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige dienaangaande gelijkluidend verklaard.
Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht – zoals ten laste is gelegd – is vereist dat in rechte komt vast te staan dat de verdachte het oogmerk had de verkoopfacturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, waarvoor beslissend is of de verdachte de bedoeling had de desbetreffende verkoopfactuur te gebruiken of te doen gebruiken. Dit oogmerk ziet derhalve niet ook op de valsheid zelf. Wat de verkoopfacturen betreft is voldoende dat de aanmerkelijke kans op de valsheid bewust wordt aanvaard, bijvoorbeeld doordat de verdachte zwaar verwijtbaar bepaalde aspecten niet heeft geverifieerd. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het op de verkoopfacturen vermelden van een afnemer in Italië die in werkelijkheid niet de afnemer is, kan worden gesproken indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij dient het te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, oftewel op de koop heeft toegenomen. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft gedurende één jaar en bijna 10 maanden met [Y] 256 auto’s aan buitenlandse ondernemers verkocht. Met dit grote aantal transacties, waarvan de in kwestie zijnde verkoopfacturen ten bewijze strekten, waren grote geldbedragen en daarmee commerciële belangen gemoeid. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 volgt dat hij met betrekking tot de vermeende verkopen aan [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL blind heeft gevaren op de gegevens die hij van [betrokkene 9] verstrekt kreeg. [betrokkene 9] was echter in het geheel niet bevoegd om voornoemde Italiaanse bedrijven in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De verdachte heeft op geen enkele wijze de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9] , noch de juistheid van de hem door [betrokkene 9] aangeleverde gegevens van de voornoemde vier Italiaanse afnemers (respectievelijk een groothandel in melk- en kaasproducten, een groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, een groothandel in thermohydraulische apparaten en een kledingreparatiebedrijf), gecontroleerd. De stelling van de verdachte dat hij mocht vertrouwen op het gegeven dat [betrokkene 9] hem door zijn zakelijk netwerk werd aanbevolen, is in dat kader naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende. Ook het enkele verifiëren van de BTW-nummers van de hiervoor genoemde Italiaanse bedrijven leidt niet tot een andersluidend oordeel, nu een dergelijke verificatie slechts uit zou kunnen wijzen dat voor het betreffende bedrijf in het zogenoemde VIES-systeem (VAT Information Exchange System) een actief BTW-nummer gold. Het hof is onder deze gegeven omstandigheden van oordeel dat van de verdachte, als professioneel autohandelaar in internationaal verband, een zodanige onderzoeksplicht mag worden gevergd dat hij zich vergewist van de juistheid van de door een bemiddelaar aan hem aangeleverde gegevens van de vermeende Italiaanse afnemers, zodat hij in staat is hetgeen op de verkoopfacturen is vermeld juridisch voor zijn rekening te nemen. Het geenszins verifiëren van die gegevens, waarvan hij wist dat die afkomstig waren van iemand die alleen als een bemiddelaar optrad, waar dat wel van de verdachte mocht worden verwacht, leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte, door vervolgens zonder een dergelijke verificatie deze gegevens van de vermeende afnemers op de verkoopfacturen op te nemen, zwaar verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] EC- SAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren.
Het vorenoverwogene leidt het hof, in combinatie met de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het dienaangaande tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt mitsdien verworpen.
(…)
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 5
De verdachte wordt onder feit 5 op de dagvaarding verweten dat hij zich in de periode van 2 januari 2004 tot en met 16 april 2004 als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [A] Ltd. door daarin valse verkoopfacturen op te nemen.
De valsheid is er volgens het Openbaar Ministerie in gelegen dat de auto’s niet naar het op de facturen vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door dat bedrijf is afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL.
De verdachte stond vanaf 21 november 2003 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [A] Ltd. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte op 6 november 2018 bevestigd dat [A] Ltd. de opvolger was van zijn eenmanszaak [Y] , dat ook deze onderneming was gevestigd op de Vinkenslag in de gemeente Maastricht en dat hij in de tenlastegelegde periode aldaar de feitelijk leidinggever was. [A] Ltd. kocht onder toepassing van het 0%-tarief auto’s in. Daarna werden deze auto’s door [A] Ltd. volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan [X] SRL. In de administratie van [A] Ltd. zijn in dit kader 46 facturen aangetroffen die zien op de periode 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, waarvan er 11 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 5.
Onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto’s niet zijn vervoerd naar het op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL, maar naar [B] SRL te Licata. Transporteur [betrokkene 10] , die enkele van de auto’s heeft vervoerd, heeft als getuige verklaard dat de vrachtbrieven telkens transporten betroffen voor [B] SRL en dat hij voor [X] SRL nimmer transporten heeft verzorgd. Ter zake van het bedrijf [X] SRL is uit onderzoek naar voren gekomen dat jegens deze rechtspersoon op 3 februari 2004 een faillissementsprocedure is gestart, welke op 12 februari 2006 is afgesloten. Voordien was dit bedrijf niet actief in de autohandel.
Uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar het op de verkoopfactuur vermelde [X] SRL volgt niet dat dit bedrijf niet de afnemer was. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [X] SRL ten tijde van de tenlastegelegde periode in een faillissementsprocedure was betrokken en evenmin voordien actief is geweest in de autohandel volgt dat de aan dit bedrijf gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend.
Het hof ziet zich bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich aan het onder feit 5 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het (doen) opnemen van de valse verkoopfacturen in de administratie van [A] Ltd. wist, althans behoorde te weten, dat die verkoopfacturen vals waren, in die zin dat de betreffende auto’s niet aan [X] SRL werden geleverd – in de zin van de omzetbelasting, namelijk dat de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken niet aan dat bedrijf is overgedragen.
In dat verband overweegt het hof dat de verdachte kennelijk met zijn praktijken zoals onder [Y] , in de periode dat hij zijn autohandel dreef binnen [A] Ltd., is voortgegaan. Ook met betrekking tot de auto’s die hij met [A] Ltd. heeft verkocht verklaarde de verdachte dat [betrokkene 9] als bemiddelaar optrad voor [X] SRL. Mutatis mutandis heeft derhalve hetzelfde te gelden als hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [X] SRL en dat dit bedrijf niet de werkelijke afnemer was. Voor de overwegingen die deze conclusie dragen, verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen.
Aldus acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in combinatie met de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 5 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het hof verwerpt bijgevolg het dienaangaande tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.”
5.5.
Bij de beoordeling van de klachten moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het valselijk opmaken van een deel van de bedrijfsadministratie – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.9.
5.6.
In deze zaak heeft het hof vastgesteld dat de onder 3 en 5 bewezenverklaarde facturen vals zijn, aangezien de afnemer van de door [Y] import-export van schadewagens respectievelijk [A] Limited verkochte auto’s telkens een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend, en dat door het opnemen van deze facturen in de bedrijfsadministratie een deel van de bedrijfsadministratie van [Y] import-export van schadewagens respectievelijk [A] Limited valselijk is opgemaakt. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het valselijk opmaken van die bedrijfsadministraties.
5.7.
Het hof heeft in dat kader in de bewijsoverwegingen onder meer vastgesteld dat [Y] import-export van schadewagens en [A] Limited in een periode van ongeveer twee jaar ongeveer 300 auto’s hebben verkocht waarbij op de facturen telkens is vermeld dat een Italiaans bedrijf – [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL – de afnemer van de betreffende auto was. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte de gegevens van deze Italiaanse bedrijven kreeg van [betrokkene 9] , dat [betrokkene 9] zich tegenover de verdachte uitgaf als bemiddelaar voor deze Italiaanse bedrijven, dat de verdachte wist dat [betrokkene 9] niet rechtstreeks bevoegd was om namens deze Italiaanse bedrijven op te treden, dat de auto’s door [betrokkene 9] contant aan de verdachte werden betaald en dat de auto’s niet door of op kosten van [Y] import-export van schadewagens dan wel [A] Limited naar Italië zijn getransporteerd. Gelet op deze vaststellingen acht ik het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat er in de gegeven omstandigheden een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet de werkelijke afnemers van de auto’s waren en dat het opnemen van de betreffende facturen in de bedrijfsadministratie van [Y] import-export van schadewagens respectievelijk [A] Limited de aanmerkelijke kans in het leven riep dat de bedrijfsadministratie valselijk werd opgemaakt, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
5.8.
In zijn bewijsoverwegingen heeft het hof tevens als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte wetenschap had van deze reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet de werkelijke afnemers van de auto’s waren en wist dat het opnemen van de betreffende facturen in de bedrijfsadministraties de aanmerkelijke kans in het leven riep dat de bedrijfsadministraties valselijk werden opgemaakt, dan wel dat die wetenschap bij de verdachte – een professioneel autohandelaar in internationaal verband – moet worden verondersteld. Dat oordeel acht ik in het licht van de vaststellingen van het hof evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte wist dat [betrokkene 9] slechts als bemiddelaar optrad en niet rechtstreeks bevoegd was om namens deze Italiaanse bedrijven op te treden en dat de auto’s door [betrokkene 9] contant aan de verdachte werden betaald.
5.9.
Ondanks deze wetenschap heeft de verdachte de gegevens die hij ontving van [betrokkene 9] niet geverifieerd, heeft de verdachte evenmin de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9] geverifieerd en heeft de verdachte aldus niet geverifieerd of de auto’s daadwerkelijk werden afgenomen door [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL. Het oordeel van het hof dat de verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemer van de auto’s niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL was, geeft gelet op het voorgaande mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Datzelfde geldt mijns inziens voor het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het opnemen van de betreffende facturen in de bedrijfsadministraties van [Y] import-export van schadewagens en [A] Limited (een deel van) deze bedrijfsadministraties valselijk werden opgemaakt
5.10.
De eerste en de tweede klacht falen.
5.11.
De derde klacht betreft het onder 8 bewezenverklaarde en houdt in dat het kennelijke oordeel van het hof dat het voorwaardelijk opzet gelijkgesteld kan worden met de formule dat de verdachte wist, althans minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was en (dus) opzettelijk onjuiste aangiften heeft laten doen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
5.12.
Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
“ [C] Ltd., verder te noemen "de Limited", op tijdstippen in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voor de omzetbelasting ten name van [C] Ltd. over de aangiftetijdvakken 1e kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 onjuist heeft laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken, ten onrechte het nultarief toegepast en een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.”
5.13.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Verder bevat het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsoverwegingen:
“Onder feit 8 op de dagvaarding is de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006 feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk door [C] doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006.
De verdachte was onder meer van 29 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 ingeschreven als directeur van [C] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf was gevestigd op het toenmalige woonadres van de verdachte, te weten [a-straat 1] te [plaats] . De verdachte heeft ten overstaan van het hof bevestigd dat [C] zijn onderneming was en dat hij daarmee autohandel dreef. Zoals reeds met betrekking tot feit 1 is overwogen, kan de verdachte derhalve als feitelijk leidinggever van [C] worden aangemerkt.
Medeverdachte [betrokkene 3] was in de tenlastegelegde periode zaakvoerder van [G] SPRL. Zoals hiervoor onder C.2.1 is overwogen, was [betrokkene 3] voorts in ondergeschiktheid van verdachte [verdachte] als boekhouder werkzaam voor [C] . Aangezien [betrokkene 3] de boekhouder van [C] was en met verdachte [verdachte] nauw en bewust samenwerkte, in ieder geval – in ondergeschiktheid – ter zake van het opmaken van de verkoopfacturen van [C] , leidt het hof hieruit af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht.
In genoemde kwartalen heeft [C] auto’s onder toepassing van het 0%-tarief intracommunautair geleverd aan [G] SPRL. De betreffende auto’s zijn vervolgens door [G] SPRL, blijkens de daarvan opgemaakte verkoopfacturen, verkocht aan Italiaanse bedrijven.
De aangiften van [C] werden gedaan door [betrokkene 1] (of een andere medewerker) van administratiekantoor [E] Ltd. Ten behoeve van diens werkzaamheden kreeg hij van verdachte [verdachte] of van medeverdachte [betrokkene 3] alle uitdraaien uit het boekhoudprogramma AMOS, zoals de journaalpost inkoop, journaalpost verkoop, het bankboek, kasboek, de BTW-afdracht bank, BTW-afdracht kas, ICL inkoop, ICL verkoop en de opgave van de voorraad. Later kreeg [betrokkene 1] een Excel-sheet met daarop de inkoop, verkoop, BTW-afdracht, chassisnummer en brutomarge per auto. Verder kreeg [betrokkene 1] alle inkoop-, verkoopfacturen, kostenfacturen en bankafschriften. Hij verwerkte deze gegevens op het kantoor van [E] Ltd. en vulde aan de hand van deze gegevens de aangiften in. [betrokkene 1] vulde de aangiften op kantoor in als het kwartaal voorbij was. Vervolgens stuurde hij een kopie van de ingevulde aangifte per fax naar verdachte [verdachte] ter goedkeuring en zodat het eventueel te betalen bedrag aan omzetbelasting kon worden overgemaakt. Meestal kreeg [betrokkene 1] de blanco aangiften ondertekend mee. De contacten met [betrokkene 1] van [E] Ltd. werden gedaan door verdachte [verdachte] .
[C] is over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006 uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting en deze aangiften zijn door tussenkomst van [E] Ltd. te Helmond ingediend bij de Belastingdienst. In de aangiften zijn de vorenbedoelde verkooptransacties tussen [C] en [G] SPRL verwerkt. Op die intracommunautaire leveringen is het nultarief toegepast. In de aangiften zijn vervolgens bedragen aangegeven in de kolommen naast ‘Leveringen naar landen binnen de EU’ en 'Verwervingen van goederen uit landen binnen de EU’. Deze bedragen sluiten nagenoeg aan bij de listings en onderliggende facturen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de administratieve samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] binnen [C] en in aanmerking genomen dat uit onderzoek van de FIOD naar voren is gekomen dat [G] SPRL een plofbedrijf was dat aan buitenlandse autoleveranciers (in dit geval: [C] ) ter beschikking is gesteld om leveringen van de auto’s intracommunautair op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief, wist de verdachte, althans had hij minstgenomen redelijkerwijs moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was. Het hof heeft in dit verband tevens betrokken dat de modus operandi vrijwel identiek is aan hetgeen onder feit 6 bewezen is verklaard en dat [C] de opvolgende vennootschap was van [A] Ltd., waarin de verdachte aldus zijn autohandel heeft voortgezet.
Vanwege deze betrokkenheid van [C] – en de verdachte als feitelijk leidinggever aan de verboden gedraging – bij fraude in de zin van valsheid in geschrift bestond er geen recht op toepassing van het nultarief en had zulks evenmin in de aangiften mogen worden verwerkt. Door dat desondanks wel te doen, zijn de aangiften onjuist.
Aldus is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [C] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006 heeft laten doen, aan welke verboden gedragingen de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.”
5.14.
In deze bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat [C] Ltd onder toepassing van het nultarief auto’s intracommunautair heeft geleverd aan [G] SPRL, waarna deze auto’s door [G] SPRL zijn verkocht aan Italiaanse bedrijven. De verkooptransacties van [C] Ltd aan [G] SPRL zijn vervolgens verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [C] Ltd, waarbij op deze intracommunautaire leveringen het nultarief is toegepast.
5.15.
Het hof heeft vervolgens overwegingen gewijd aan de vraag of recht bestond op toepassing van het nultarief en of zulks in de aangiften omzetbelasting mocht worden verwerkt. Ook de overweging dat de verdachte wist, althans minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was, maakt mijns inziens onderdeel uit van de beantwoording van die vraag. Ik wijs in dit verband op het arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 19 januari 2018, waarin de Hoge Raad, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende overwoog:
“Het Hof heeft in het midden gelaten of ter zake van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde leveringen werd voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor toepassing van het nultarief voor leveringen van goederen die zijn vervoerd naar een andere lidstaat wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan de heffing van btw. Daarom moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat aan die wettelijke voorwaarden werd voldaan. In dat geval wordt het nultarief geweigerd indien de betrokken ondernemer wist of had moeten weten dat hij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen. Om het nultarief op die grond te weigeren is vereist dat wordt vastgesteld i) hoe de desbetreffende keten van leveringen was ingericht en welke plaats de betrokken ondernemer in die keten innam, ii) in welke schakel(s) van die keten btw-fraude werd gepleegd en wat die btw-fraude inhield, en iii) dat en op welke gronden geoordeeld moet worden dat die ondernemer wist of had moeten weten dat de btw-fraude plaatsvond in die keten.”10.
5.16.
In dit kader wijs ik ook op het arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:456, waarin de Hoge Raad, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende overwoog:
“3.2.2 De bestrijding van fraude, belastingontwijking en misbruik is een doel dat door BTW-richtlijn 2006 wordt erkend en wordt gestimuleerd en dat rechtvaardigt dat belastingplichtigen soms zware verplichtingen worden opgelegd. Wanneer de belastingplichtige niet zelf de btw-fraude pleegt, kan hem het recht op aftrek of – zoals in dit geval – het nultarief alleen worden geweigerd wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat die belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn verkoop van de goederen of diensten waarvoor aanspraak op het nultarief wordt gemaakt, deelnam aan een keten van transacties waarin, in een eerder of later stadium, btw-fraude door een andere ondernemer werd gepleegd.11.
3.2.3 Of de belastingplichtige had moeten weten dat de door hem verrichte transactie deel uitmaakte van een keten van transacties waarin fraude werd gepleegd, hangt volgens het Unierecht onder meer af van het antwoord op de vraag of de belastingplichtige voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Wat betreft de mate van zorgvuldigheid die in dit kader moet worden betracht, geldt dat van een marktdeelnemer mag worden verlangd dat hij alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden geëist om ervoor te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht, niet betrokken raakt bij belastingfraude. Het hangt van de omstandigheden van het concrete geval af welke maatregelen de belastingplichtige in dat bepaalde geval redelijkerwijs moet nemen om ervoor te zorgen dat zijn handelingen geen deel uitmaken van fraude door een marktdeelnemer in een eerder of later stadium van de keten van transacties.
Wanneer er aanwijzingen van onregelmatigheden of fraude zijn, mag van een bedachtzame marktdeelnemer worden verlangd dat hij - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - inlichtingen inwint over een marktdeelnemer van wie hij voornemens is goederen of diensten te kopen of aan wie hij goederen of diensten wil verkopen, om zich te vergewissen van diens betrouwbaarheid. De belastingautoriteiten mogen echter niet eisen dat belastingplichtigen complexe en grondige controles van leveranciers en/of afnemers doorvoeren en zodoende in feite hun eigen controletaken naar hen doorschuiven. Bij vaststelling van fraude of onregelmatigheden door andere marktdeelnemers in een eerder of later stadium van de keten kunnen de belastingautoriteiten de belastingplichtige toepassing van het nultarief slechts weigeren wanneer zij aan de hand van objectieve gegevens en zonder van de desbetreffende belastingplichtige te verlangen dat hij controles uitvoert die hij niet behoeft uit te voeren, aantonen dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat deze handelingen deel uitmaakten van btw-fraude.12.”
5.17.
Gelet op het voorgaande meen ik dat het hof de omstandigheid dat de verdachte wist, althans minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was, heeft betrokken bij zijn oordeel dat er geen recht bestond op toepassing van het nultarief en dat de aangiften omzetbelasting onjuist zijn. Uit de overwegingen van het hof kan mijns inziens niet volgen dat, zoals aan de derde klacht ten grondslag is gelegd, het hof heeft geoordeeld dat het voorwaardelijk opzet gelijkgesteld kan worden met de formule dat de verdachte wist althans minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was. De betreffende overweging heeft immers geen betrekking op het opzet op het onjuist doen van de aangiften, maar op de onjuistheid van de aangiften. De klacht berust daarmee op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en ontbeert aldus feitelijke grondslag, zodat de derde klacht faalt.
5.18.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
6. Vijfde middel
6.1.
Het middel bevatte aanvankelijk de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. In de aanvullende schriftuur is daaraan toegevoegd dat de Hoge Raad ook niet binnen de redelijke termijn van 24 maanden uitspraak heeft gedaan.
6.2.
Namens de verdachte is op 21 december 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 20 mei 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Verder doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
6.3.
Het middel slaagt.
7. Conclusie
7.1.
Het vijfde middel slaagt. Het eerste, tweede, derde en vierde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
7.2.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
7.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
Zie daarover nader de bespreking van het tweede en het vijfde middel.
Bij de fotokopieën bevindt zich een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Maastricht van 18 september 2012, 20 september 2012, 21 september 2012, 25 september 2012 en 30 oktober 2012 in de zaak van een medeverdachte. Het hof heeft in het bestreden arrest overwogen dat dit proces-verbaal na daartoe strekkend bevel van het hof in hoger beroep aan het procesdossier is toegevoegd. Daarnaast bevindt zich bij de fotokopieën een door de raadsheer-commissaris opgemaakt proces-verbaal van een verhoor van een getuige via een videoconferentie.
Zie voor deze en volgende opmerkingen van algemene aard A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 249-250.
Zie (onder meer) HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176, NJ 2014/381 m.nt. Keulen, en HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1167, NJ 2014/382 m.nt. Keulen.
Met weglating van voetnoten.
HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, NJ 2016/375 m.nt. Wolswijk.
Met weglating van een voetnoot.
HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103 m.nt. Wolswijk, en HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Buruma.
HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:51, BNB 2018/77 m.nt. Bijl, rov. 3.4.1. Zie ook het antwoord dat het Hof van Justitie heeft gegeven op de eerste prejudiciële vraag in HvJ EU 18 december 2014, C‑131/13, C‑163/13 en C‑164/13, ECLI:EU:C:2014:2455 (Italmoda, Turbu.com en Turbu.com Mobile Phone’s), BNB 2015/61 m.nt. Bijl, punt 62.
Vgl. HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:51, r.o. 3.4.1.
Vgl. HvJ 3 september 2020, Vikingo Fővállalkozó Kft., C-610/19, punten 54 tot en met 58, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
Beroepschrift 23‑02‑2021
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 18/05396
Termijn aanvulling/wijziging i.v.m. nieuwe stukken tot en met: 9 maart 2021
Datum conclusie: 20 april 2021
Aanvulling op de eerder ingediende Cassatieschriftuur
inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20180333
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte nog altijd bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een aanvulling op de schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 21 december 2018, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
Middelen van cassatie
In een eerder op 8 oktober 2020 ingediende cassatieschriftuur is onder meer in de middelen I en II geklaagd over de duidelijkheid van het arrest, onder meer voor zover het de weergave van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen betreft.
Middel I behelst de klacht dat het arrest allerlei opmerkingen, vinkjes, krulletjes en dergelijke met pen/schrift bijgeschreven teksten bevat dat het voor de verdediging niet duidelijk is welke tekst en/of welke opmerkingen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het arrest en/of de inhoud van het arrest — gelet op bijvoorbeeld de vraagtekens in de kantlijn en de opmerking dat stukken moeten worden geschrapt of toegevoegd — wel daadwerkelijk overeenkomst met de bedoeling van het hof, zodat het arrest niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en nietig is.
Middel II bevat (onder meer) de klacht dat (verkort zakelijk weergegeven) de bewijsmiddelen slechts processen-verbaal van de terechtzitting bevatten en niet de inhoud van de door het hof redengevend geachte bewijsmiddelen.
De overige middelen bevatten ook (onder meer) (deel)klachten erop neerkomende dat het bewezenverklaarde (telkens) niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
Handhaving middelen onder aanvulling van middel I en II
Zoals vermeld is de schriftuur op 8 oktober 2020 ingediend. In de schriftuur is onder meer aangegeven dat één van de opstellers op 22 en 23 september 2020 telefonisch contact heeft gehad met de strafgriffie van de Hoge Raad met de vraag of de ‘aanvulling bewijsmiddelen’ zoals deze oorspronkelijk was opgenomen in het digitaal portaal wel de juiste ‘aanvulling bewijsmiddelen’ betrof en dat hem op 23 september 2020 is medegedeeld dat de aanvulling zoals deze in het dossier zat de aangeleverde aanvulling betrof, zodat kennelijk geen sprake was van een evidente misslag.
Op 16 december 2020 is de rechtsdag bepaald op 12 januari 2021. Nog voor die rechtsdag, te weten op 8 januari 2021, ontvingen de raadslieden via het digitale portaal van de Hoge Raad een ‘aanvulling bewijsmiddelen’ en de mededeling dat een nadere termijn is verstrekt voor de eventuele wijziging of aanvulling van de eerder ingediende klachten.
De verstrekte ‘aanvulling bewijsmiddelen’ bevat een groot aantal (meer dan 1.000) pagina's en vormt (wederom) een zeer onoverzichtelijk geheel, zodat Middel I en II onverkort worden gehandhaafd, in die zin dat het hof met de aanvulling thans evenmin het arrest heeft laten voldoen aan de daaraan te stellen eisen en de (nieuwe) aanvulling bewijsmiddelen (ook) nietig is.
Daarnaast bevatten de in de bijlage weergegeven bewijsmiddelen ook nog eens en ten onrechte tal van door verbalisanten getrokken conclusies en geuite vermoedens, zoals bijvoorbeeld1.:
‘Middels dit proces-verbaal wordt een beschrijving gegeven van de gevolgde vermoedelijke wijze van frauderen, met name betreffende de vermeende intracommunautaire leveringen van personenauto's, belast tegen het 0%-. tarief, van 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED aan diverse Italiaanse plofbedrijven (internationale term: missing traders) in de periode 22 februari 2002 tot en met 27 februari 2004. () Vervolgens worden vermoedelijk facturen valselijk opgemaakt, waarmee deze auto's intracommunautair worden doorgeleverd aan diverse Italiaanse bedrijven. Deze Italiaanse bedrijven zijn zogenaamde plofbedrijven, die de aan hen gefactureerde auto's nooit hebben ontvangen en vermoedelijk alleen gebruikt of misbruikt zijn om de boekhouding van de criminele organisatie kloppend te maken en de daadwerkelijke eindbestemming van de auto's te verhullen.
()
Gezien het feit dat 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk weten dat de auto's worden verkocht en geleverd aan bijvoorbeeld [B] SRL en niet aan de hiervoor genoemd Italiaanse plofbedrijven, bestaat het vermoeden dat de door hen opgemaakte verkoopfacturen aan de diverse Italiaanse plofbedrijven valselijk zijn opgemaakt.
Daarnaast zijn door 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan omdat voor de leveringen aan deze Italiaanse plofbedrijven ten onrechte het nulprocent-tarief is toegepast, dit aangezien aan andere bedrijven is geleverd dan aan de bedrijven die op de facturen staan vermeld, waardoor er sprake is van schijntransacties.
De facturen zijn vermoedelijk valselijk opgemaakt en voldoen daarmee niet aan de voorwaarden voor het nultarief, derhalve is er 19% omzetbelasting over deze leveringen verschuldigd.
()
Het vermoeden bestaat dat de Italiaanse bedrijven zogenaamd plofbedrijven zijn, die de auto's nooit hebben ontvangen, en dat 9e verdachte [verdachte] deze auto's in werkelijkheid aan andere bedrijven heeft verkocht en geleverd, zoals het bedrijf [B] SRL te Licata (Italië).’
Ook hierom is/zijn het arrest en/of de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.
Middel V (aanvullend)
In de schriftuur is onder meer geklaagd over schending van de redelijke termijn. Aan de in het middel vervatte klacht wordt toegevoegd dat de Hoge Raad niet uitspraak heeft gedaan binnen de redelijke termijn (in deze zaak van 24 maanden), zodat de schriftuur in dier voege wordt aangevuld dat ook om die reden strafverlaging dient te volgen.
Handhaving ingediende middelen
De verdachte handhaaft dan ook onverkort alle ingediende middelen van cassatie.
Rotterdam, 23 februari 2021
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑02‑2021
Volstaan wordt met het citeren van een aantal conclusies/vermoedens die op de eerste 3 pagina's van de aanvulling zijn vermeld.
Beroepschrift 08‑10‑2020
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 18/05396
Betekening aanzegging: 11 augustus 2020
Cassatieschriftuur
inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20180333
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 21 december 2018, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 359 en 415 Sv en wel om het navolgende:
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich onder meer het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 21 december 2018. In het arrest zijn met pen/stift kennelijk allerlei opmerkingen geschreven in de kantlijn of onder de getypte tekst en ook zijn bepaalde delen van het arrest met pen/stift doorstreept.
Het is voor de Hoge Raad en de verdediging op grond van het voorgaande onvoldoende duidelijk of en zo ja welke tekst en/of welke opmerkingen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het arrest, zodat het arrest niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en nietig is.
Toelichting
1.1
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoort onder meer een arrest van het hof d.d. 21 december 2018. In het arrest zijn allerlei opmerkingen, vinkjes, krulletjes en dergelijke met pen/schrift bijgeschreven. Hieronder worden een aantal van die opmerkingen, krabbels en bijschriften opgesomd.
1.2
Zo zijn op pagina 12 van het arrest bij de bewezenverklaring van feit 1 allerlei vinkjes gezet, maar bijvoorbeeld ook vraagtekens geplaatst waarbij niet duidelijk is waarnaar de vraagtekens verwijzen en wat daarmee wordt bedoeld. Mogelijk dat deze verwijzen naar 2 omcirkelde facturen, te weten ‘1-D-3001’ en 1-D-3002’, maar dat is niet geheel zeker. Ook is niet duidelijk wat met de vinkjes en vraagtekens wordt bedoeld. Naast het bewezenverklaarde feit is met pen bijgeschreven ‘83-252’ en ‘9-233’, waarvan de betekenis niet duidelijk is.
1.3
Op pagina 19 en 20 van het arrest is een streep gezet door een deel van de aan feit 1 gewijde bewijsoverwegingen van het hof, inhoudende:
‘Voor de onderneming [C] Ltd. (hierna: [C]) heeft het volgende te gelden. De verdachte heeft van 29juli 2004 tot en met 6 september 2004 als directeur van [C] ingeschreven gestaan in het handelsregister (adres: [a-straat 1] te [a-plaats]). Met ingang van laatstgenoemde datum is [betrokkene 6] directeur geworden.
De verdediging heeft in eerste aanleg en in hoger beroep uitdrukkelijk betwist dat de verdachte nadien ook nog feitelijk leidinggevend was binnen [C]. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verdachte de onderneming van [C] feitelijk had overgedragen aan [betrokkene 8]. [betrokkene 8] had problemen met het betrekken van leaseauto's van het Duitse leasebedrijf [K]. Om die reden zocht [betrokkene 8] een onderneming waarmee hij auto's kon inkopen bij [K], maar waarbij hij niet in de boeken als directeur geregistreerd stond. Om die reden diende [betrokkene 6] op papier directeur te worden, aldus de verdachte.
Er bestaan in het procesdossier weliswaar aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachte bij [C] na 6 september 2004, maar daartegenover staan diverse getuigenverklaringen waaruit naar voren komt dat [betrokkene 8] in de tenlastegelegde periode de persoon was die het reilen en zeilen bepaalde binnen [C].
Het hof is derhalve van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte na 6 september 2004 als feitelijk leidinggever binnen [C] heeft geopereerd. Reeds om die reden zal het hof de verdachte partieel vrijspreken van hetgeen onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd, namelijk voorzover de tenlastegelegde, gedragingen zien op [C].
De met betrekking tot het feitelijk leidinggeven aan [C] door de verdediging geformuleerde voorwaardelijke getuigenverzoeken behoeven derhalve geen bespreking meer, nu het hof de daaraan ten grondslag gelegde bestreden bewijsmiddelen niet tot het bewijs bezigt.’
1.4
Niet duidelijk is of het wegstrepen bedoeld is om deze bewijsoverweging alsnog niet deel uit te laten maken van de bewijsoverwegingen nu de bewijsoverweging wel in het arrest is vermeld. Op pagina 19 en 20 is voorts een paar keer met pen V en ‘HB’ geplaatst. Niet duidelijk is wat hiermee wordt bedoeld.
1.5
Op pagina 21 zijn onder het tussenkopje ‘C.l.4 bedrijven inkoopzijde’ ook weer allerlei krulletjes, en een V geplaatst. Ook is een cirkel gezet om het woord ‘[N]’, en is met pen een vraagteken geplaatst. Door het woord ‘[G SPRL]’ is een streep gezet. Niet helder is wat met de krulletjes, v, vraagteken en cirkel is bedoeld.
1.5
Op pagina 22 is ten aanzien van de regels: ‘beginleverancier en de verkoop door [C] ook onwaarschijnlijk is. Aan het voorgaande doen de zich in het dossier bevindende Erklarungen, Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen waaruit zou moeten blijken dat de auto eerder in particuliere handen’ de opmerking geplaatst: ‘deze niet opnemen → die zitten toch al (soms) bij in de (onleesbaar)’. Ook is op diezelfde pagina zijn de woorden ‘consignatie’ en ‘[betrokkene 18]’ met pen onderstreept. Ook is met pen bijgeschreven: ‘p. 34 p-v aanvullend BM’. Niet duidelijk is wat met de opmerkingen, onderstrepingen en bijschrijvingen is bedoeld.
1.6
Op pagina 23 prijken weer wat krulletjes en de letters ‘HB’ en is het woord ‘rechtbank’ onderstreept. Niet helder is wat hiermee wordt aangegeven. Op pagina 24 en 26 van het arrest staat genoteerd: ‘PF: moet dit er ook niet bij?’ respectievelijk ‘PF: moet dit er ook niet in?’. Mogelijk staat PF voor een van de raadsheren, namelijk mr. drs. P. Fortuin. Niet duidelijk is wat met de tekst wordt bedoeld, althans of deze delen daadwerkelijk deel uitmaken van het arrest.
1.7
Pagina 29 is eveneens voorzien van een met pen bijgeschreven krul. Op pagina 31 is met pen bijgeschreven ‘HB’. Op pagina 35 is met pen bijgeschreven ‘opgenomen ?’. Deze bijschrijving is vervolgens doorgestreept. Op pagina 37 is ten aanzien van bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 8 met pen ook een tekst bijgeschreven in de kantlijn, die volgens opstellers dezes wordt gelezen als: ‘pf 2e kwartaal 2005 niet waar i die gebleven?’. De betekenis van de krulletjes en teksten is niet duidelijk.
1.8
Het voorgaande wekt de schijn dat aan de Hoge Raad een soort concept arrest is toegestuurd, waarbij nog allerlei opmerkingen, krabbels en voorgestelde wijzigingen zijn genoteerd. Het arrest is wel ondertekend. Het is voor de verdediging op grond van het voorgaande niet duidelijk welke tekst en/of welke opmerkingen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het arrest en/of de inhoud van het arrest — gelet op bijvoorbeeld de vraagtekens in de kantlijn en de opmerking dat stukken moeten worden geschrapt of toegevoegd — wel daadwerkelijk overeenkomst met de bedoeling van het hof, zodat het arrest niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en nietig is.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 365a, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
In het arrest heeft het hof de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 8, bewezenverklaard. Omwille van de leesbaarheid van de schriftuur zullen de tenlastelegging en de bewezenverklaringen hieronder in de toelichting worden weergegeven. Zeer verkort weergegeven heeft het hof bewezen verklaard het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 1); opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 2); valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 3); valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 5) en opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 8).
In het arrest is vermeld dat indien tegen het (verkorte) arrest cassatie wordt ingesteld, de bewijsmiddelen zullen worden opgenomen in een aanvulling op het arrest en dat de aanvulling dan aan het arrest wordt gehecht.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich onder meer ook een aanvulling bewijsmiddelen. IN deze aanvulling is gesteld dat de daarin opgenomen bewijsmiddelen telkens — tenzij anders vermeld — deel uitmaken van het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 7], [verbalisant 8] en [verbalisant 9], opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 37001, afgesloten d.d. 22 april 2010, inhoudende zevenentachtig ordners met een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen. De aanvulling bevat echter slechts een proces-verbaal van de terechtzittingen van het hof van 30 oktober 2018, 6 november 2018, 9 november 2018, 12 november 2018, 13 november 2018, 14 november 2018, 16 november 2018 en 7 december 2018, hetwelk geen deel uitmaakt of deel kan uitmaken van het door het FIOD opgestelde overzichtsproces-verbaal. Het arrest, althans de bewezenverklaring is derhalve innerlijk tegenstrijdig, zodat het arrest, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling, bestaande uit een door de getuige [betrokkene 12] ter terechtzitting afgelegde verklaring en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring kunnen de bewezen verklaarde feiten —meer in het bijzonder: het opzet van verdachte— niet volgen, zodat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed.
Toelichting
2.1
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
- ‘1.
[C] Ltd., verder te noemen, ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, telkens tezamen en in vereniging met een ander, 26 facturen (1-D-3001, 1-D-3002,1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006, 1-D-3007, 1-D-3008, 1-D-3009, 1-D-3010,1-D3011, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016, 1-D-3017, 1-D-3018, 1-D-3019,1-D-3020, 1-D-3021, 1-D3022, 1-D-3023, 1-D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027), elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, immers heeft de Limited en haar medeverdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen voornoemd, ter zake de verkoop van een gebruikte auto en volgens factuuropdruk afkomstig van [C] Ltd., doen vermelden: ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).’, althans voorgewend of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid telkens geen leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar belaste leveringen/verkopen, die onderworpen waren aan het normale BTW-regime, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
- 2.
[C] Ltd., verder te noemen ‘de Limited’, in de periode van 27 maart 2006 tot en met 27juli 2007, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voor de omzetbelasting ten name van [C] Ltd.
over de aangiftetijdvakken
1e kwartaal 2006 en
2e kwartaal 2006 en
3e kwartaal 2006 en
2e kwartaal 2007
onjuist heeft laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar telkens opzettelijk op de bij delnspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland,
ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken,
telkens eente laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeftgegeven;
- 3.
hij op tijdstippen in de periode van 22 februari 2002 tot en met 20 december 2003, in de gemeente Maastricht, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [Y] import-export van schadewagens, — zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D-0398 en 4-D-0399), waaronder een aantal (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-4003 en/of 4-D-4004 en/of 4-D-4010, subletter Al en/of 4-D-4013 en/of 4-D-4014, subletter B2 en/of 4 D 4019 en/of 4 D 4023 en/of 4 D 4024, subletter BI en/of 4-D-4029, subletter B2 en/of 4-D-4034 en/of 4-D-4046 en/of 4-D-4047 en/of 4-D-4059 en/of 4-D-4067 en/of 4-D-4073 en/of 4-D-4075 en/of 4-D-4080, subletter BI en/of 4- D-4091 en/of 4-D-4107, subletter B2 en/of 4-D-4122 en/of 4-D-4128, sublettèr BI en/of 4-D-4138, subletter B2 en/of 4-D-4151 en/of 4-D-4165 en/of 4-D-4176 en/of 4-D-4180 en/of 4-D-4184, subletter BI en/of 4-D-4188 en/of 4-D-4190, subletter B2 en/of 4-D-4194, subletter BI en/of 4-D-4233, subletter B2 en/of 4-D-4235 en/of 4-D-4242 en/of 4-D-4245 en/of 4-D-4246, subletter BI, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [Y] import-export van schadewagens en welke telkens waren gericht aan [U] S.R.L. of [V] EC-SAS of [W] SRL of [X] SRL,
zulks terwijl in werkelijkheid die gebruikte auto's door verdachte telkens niet door de op voornoemde facturen vermelde bedrijven werden afgenomen, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
- 5.
[A] Limited, verder te noemen ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, in de gemeente Maastricht, meermalen, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de Limited — zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft de Limited toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0400), waaronder een aantal (doorslagen van)facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-1004 en/of 4D-1006 en/of 4-D-1013 en/of 4-D-1014 en/of 4-D-1015 en/of 4-D-1017 en/of 4-D-1024 en/of 4-D1028 en/of 4-D-l 032 en/of 4-D-l 037 en/of 4-D-1045, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [A] Limited en welke was gericht aan [X] SRL, zulks terwijl in werkelijkheid die auto door de Limited telkens niet door het op voornoemde facturen vermelde bedrijf werd afgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
- 6.
[A] Limited, op of omstreeks 16 april 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voor de omzetbelasting ten name van [A] Limited over het aangiftetijdvak Ie kwartaal 2004 onjuist heeft laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak, ten onrechte het nultarief toegepast en een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
- 8.
[C] Ltd., verder te noemen ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voorde omzetbelasting ten name van [C] Ltd. over de aangiftetijdvakken Ie kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 onjuist heeft laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken, ten onrechte het nultarief toegepast en een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.’
2.2
In het arrest heeft het hof een aantal bewijsoverweging opgenomen. Voorts heeft het hof in het arrest vermeld:
‘Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Algemene bewijsoverwegingen
- A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft’
2.3
Het arrest is op grond van het bovenstaande niet aan te merken als een zogenaamd Promisarrest. In het arrest zijn wel enkele voetnoten opgenomen, maar daarin wordt slechts verwezen naar jurisprudentie. De Promis-werkwijze is in het arrest ook niet nagestreefd nu in de bewijsoverwegingen niet door middel van voetnoten naar de wettige bewijsmiddelen wordt verwezen.
2.4
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich onder meer ook een ‘aanvulling bewijsmiddelen’.
2.5
Het relevante wettelijke kader luidt als volgt:
‘Artikel 359 Sv
- 1.
Het vonnis bevat het ten laste gelegde alsmede de vordering van de officier van justitie.
- 2.
De beslissingen vermeld in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
- 3.
De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
- 4.
Bij toepassing van artikel 9a of artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht geeft het vonnis in het bijzonder redenen op die tot de beslissing hebben geleid.
- 5.
Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
- 6.
Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
- 7.
Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
- 8.
Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 365a Sv
- 1.
Zolang geen gewoon rechtsmiddel is aangewend kan worden volstaan met het wijzen van een verkort vonnis.
- 2.
Een verkort vonnis waartegen een gewoon rechtsmiddel is aangewend wordt aangevuld met de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 359, derde lid, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, wordt toegepast, een opgave van bewijsmiddelen tenzij het rechtsmiddel meer dan drie maanden na de uitspraak is aangewend of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
- 3.
Aanvulling geschiedt binnen vier maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel, of indien de verdachte zich alsdan terzake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorlopige hechtenis bevindt, binnen drie maanden, na het aanwenden van het rechtsmiddel.
Artikel 365b Sv
- 1.
De aanvulling bedoeld in artikel 365a, tweede lid, wordt ondertekend door een van de rechters die het verkorte vonnis hebben gewezen of bij hun ontstentenis door de voorzitter van het gerecht.
- 2.
Artikel 365, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.’
2.6
Een verkort vonnis is een vonnis waarin geen bewijsmiddelen zijn opgenomen, noch een opgave daarvan. Voor het overige zal het verkorte vonnis — waaronder begrepen wordt het verkorte arrest — op alle punten aan de wettelijke eisen voor het vonnis moeten voldoen. In het verkorte vonnis zal steeds, op straffe van nietigheid, een tenlastelegging, de bewezenverklaring en strafmotivering dienen te worden opgenomen, alsmede de motivering van de beslissing op gevoerde formele en materiële verweren. Ook dient het verkorte vonnis de afwijzende beslissing op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten te bevatten, alsmede de beslissingen op verzoeken ex art. 330. De aanvulling van het verkorte vonnis is niet verplicht, behoudens in geval een rechtsmiddel is aangewend. Lid 2 schrijft voor dat bij instellen van een gewoon rechtsmiddel het vonnis wordt ‘aangevuld’ waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat het verkorte vonnis op alle overige punten aan de wettelijke eisen voor het vonnis zal moeten voldoen. De aanvulling is alleen bestemd voor de bewijsvoering; vergissingen in het verkorte vonnis/arrest op dit punt kunnen wel worden verbeterd.1. Bij het niet opmaken van een aanvulling als bedoeld in artikel 365a lid 2 Sv zal de Hoge Raad een niet aangevuld arrest dienen te vernietigen, nu ingevolge het ook in hoger beroep toepasselijke art. 359, derde lid, Sv voorschrijft dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan moet steunen op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Een verzuim leidt op grond van het bepaalde in art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid van de bestreden uitspraak.2.
2.7
Aan de verdachte is een aantal feiten tenlastegelegd. Door en namens de verdachte is zeer uitvoering en onderbouwd verweer gevoerd tegen voornoemde beschuldigingen. Het hof heeft een aantal van de tenlastegelegde feiten, namelijk de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 8, bewezenverklaard. Blijkens het (digitale) cassatiedossier is op 8 mei 2020 een door de voorzitter ondertekende aanvulling bewijsmiddelen aangeleverd bij de Hoge Raad. In de aanvulling is vermeld:
‘De hierin opgenomen bewijsmiddelen maken telkens — tenzij anders vermeld — deel uit van het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, op ambtseed c.g. ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 7], [verbalisant 8] en [verbalisant 9], opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 37001, afgesloten d.d. 22 april 2010, inhoudende zevenentachtig ordners met een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen.
De inhoud van de bewijsmiddelen wordt hierna vermeld doordat de betreffende (delen van die) bewijsmiddelen in fotokopie aan deze aanvulling bewijsmiddel zijn gehecht. Alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring is door het hof doorgestreept. Deze fotokopieën maken deel uit van het arrest.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.’
2.8
Anders dan in de ‘aanvulling’ is vermeld bevat deze echter slechts een proces-verbaal van de terechtzittingen van het hof van 30 oktober 2018, 6 november 2018, 9 november 2018, 12 november 2018, 13 november 2018, 14 november 2018, 16 november 2018 en 7 december 2018, hetwelk geen deel uitmaakt of deel kan uitmaken van het bedoelde overzichtsproces-verbaal. Het arrest, althans de bewezenverklaring is derhalve innerlijk tegenstrijdig, zodat het arrest, althans de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed.
2.9
Wellicht ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Zoals hierboven aangegeven is de tekst van (de kennelijk voor het bewijs gebruikte) proces-verbaal van de terechtzitting grotendeels doorgestreept. Alleen op pagina 21, 22, 28, 29, 32 en 35 zijn delen van teksten niet doorgestreept. Pagina's 22 en 23 bevatten een door de getuige [betrokkene 12] ter terechtzitting afgelegde verklaring. Deze verklaring luidt:
‘De oudste raadsheer zegt mij dat ik zojuist verklaarde dat ik de verklaring heb opgesteld en faxen verstuurde omdat het mijn klant was. De oudste raadsheer vraagt mij of ik daarmee bedoel dat [U] S.R.L. dan een klant van mij was. Ja, dat was mijn klant.
De oudste raadsheer vraagt mij waarom ik dan een fax verstuur voor [verdachte]. De auto's waren oorspronkelijk van mij. Er waren auto's van mij, [verdachte] en ook van anderen. Ze zijn terwijl ze al waren geladen gekocht bij [betrokkene 16], [Z] en andere vestigingen in Duitsland.
De oudste raadsheer vraagt of ik ook faxen verstuurde voor die andere ondernemingen. Dat klopt. [betrokkene 13] wist hoe het ging en heeft dat zo met [betrokkene 9] afgesproken. [betrokkene 9] en [betrokkene 13] hebben daar toen overlegd waar de auto's geladen moesten worden. De oudste raadsheer vraagt mij waarom het niet mogelijk is voor de vervoerder om faxen van [verdachte] te ontvangen en dan te kijken hoeveel auto's er vervoerd moesten worden. [betrokkene 13] heeft dat zo afgesproken, dat was gebruikelijk. Dat is zo gelopen.
De oudste raadsheer vraagt mij wat ik bedoel met mijn verklaring dat [U] S.R.L. mijn klant was en of het dan (ook) niet de klant was van [verdachte]. Ik antwoord daarop dat [betrokkene 9] in het begin onze klant was en later ook in Holland.
De oudste raadsheer vraagt mij wat de band was van [betrokkene 9] met [U] S.R.L. Ik heb geen idee.
De oudste raadsheer vraagt mij hoe ik dan wist dat [U] S.R.L. mijn klant was. [betrokkene 9] heeft alles gemanaged.
De oudste raadsheer vraagt of ik wist dat [betrokkene 9] zaakvoerder of bestuurder van [U] S.R.L. was. Hij gaf zich bij ons uit als tolk.
De oudste raadsheer vraagt mij hoe ik wist dat [betrokkene 9] namens [U] S.R.L. handelde. Hij heeft misschien een volmacht meegenomen. De meeste eigenaars die van Sicilië kwamen spraken geen Duits. Behalve [betrokkene 9]. Daar kon je mee praten. De oudste raadsheer vraagt mij of [betrokkene 9] dan een tolk was voor meerdere personen. Ja, dat klopt. Hij sprak perfect Duits en Italiaans.’
2.10
Pagina's 28, 29, 31, 32,33 en 35 bevatten delen van de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaringen, te weten:
‘Sinds mijn 14e levensjaar heb ik steeds in de autohandel gezeten. Dat was op het woonwagenkamp Vinkenslag in de gemeente Maastricht.
Het eerste geregistreerde bedrijf was genaamd [Y].
Daarna had ik [A] Limited, vervolgens [C] en verder [C].
Die bedrijven had ik niet allemaal tegelijk. Op 31 december 2003 stopte de autohandel van mijn eerste bedrijf. Dat was in het kader van de normaliseringsregeling Vinkenslag die toen in werking trad. Toen moesten we ook een andere boekhouder zoeken. [E] heeft mij toen geadviseerd een rechtspersoon te nemen. Daarom heb ik [A] Ltd. op laten richten.
Ik kocht allerlei auto, ook veel dure auto's, waaronder de merken Rolls Royce, Bentley en Maserati.
Mijn auto's kocht ik tot 2003 meestal in Duitsland en daarna ook in België.
In Duitsland kocht ik overal in het land, onder andere bij [betrokkene 12], [betrokkene 15], [betrokkene 16] en leasemaatschappijen.
Ik hield kantoor op de [b-straat] in [a-plaats]. Ik had een sooirt bouvvkeet/container.
Dat was een kantoor voor mij alleen.
De auto's stonden voor op het terrein.
De verdachte verklaart met betrekking tot het onder feit I ten laste gelegde:
U, voorzitter, merkt op dat in de uittreksels uit het handelsregister is vermeld dat ik zelfstandig bevoegd was over [C] van 29 juli 2004 tot 25 juli 2006. Daarna is volgens dat uittreksel mijn zoon [betrokkene 2] van juli 2006 tot 1 oktober 2007 alleen zelfstandig bevoegd geweest. Vanaf 1 oktober 2007 zou ik dat weer zijn geweest.
U vraagt mij of dat was omdat ik tijdelijk gedetineerd was in Duitsland. Ik zat toen in Duitsland vast.
[C] was op papier gevestigd op het huisadres [a-straat 2] te [a-plaats 2].
U, voorzitter, merkt op dat de FIOD in 1 -OPV-2 heeft beschreven dat de administratie van [C] is onderzocht, meer bepaald de verkoopfacturen, en dat op die verkoopfacturen telkens de opmerking staat dat de margeregeling van toepassing is, afkomstig van privaat en dat derhalve geen BTW aftrekbaar is (facturen 1-D-3001 tot en met 3027). U vraagt mij wie dat op de facturen heeft geschreven. Die facturen zijn vanuit mijn bureau geschreven, op mijn kantoor.
Ik moest eerst een inkoopfactuur hebben van [C]. Mijn programma werkte niet voordat ik alle gegevens, zoals chassisnummer, bouwjaar etc. had ingevoerd.
Waaronder of die auto marge was of BTW. Daarna kon ik pas een verkoopfactuur maken.
De verkoopfacturen en daarbij behorende inkoopverklaringen/attesten SBBW werden steeds vanuit mijn bureau geschreven, op mijn kantoor. Dat gebeurde door mijn boekhouder [betrokkene 3] of soms door mijzelf. Als gezegd moest ik eerst een inkoopfactuur hebben, zodat de gegevens (zoals chassisnummer, bouwjaar, of er sprake was een BTW- of marge-auto etc.) in het boekhoudsysteem AMOS konden worden ingeboekt. Vervolgens kon pas een verkoopfactuur worden opgesteld.
De stukken gingen immers naar de boekhouder toe en ik ging ervan uit dat de boekhouder goed werk deed. Van [C] was de boekhouder [betrokkene 1] [betrokkene 1].
Het zou kunnen dat er faxberichten zijn verzonden vanaf mijn faxnummer naar [betrokkene 18] in Aken.
Ik was een van de weinigen op de [b-straat] die een fax had. Ik maakte daarvan gebruik. De oudste raadsheer merkt op dat ik heb verklaard auto's in consignatie van [betrokkene 18] te hebben genomen en vraagt mij of ik ook voor die auto's die daarvan werden verkocht inkoop- en verkoopfacturen liet opmaken. Ik antwoord daarop dat dit het geval is. De oudste raadsheer merkt op dat dit niet past bij het in consignatie nemen van auto's. Ik verklaar daarop dat ik niet inkocht bij [betrokkene 18], maar achteraf leek dat wel zo. Als er een aanrijding of iets dergelijks was voorgevallen dan kwam de politie wel eens aan de hand van het chassisnummer bij mij terecht. Als u bij mij een auto koopt en er gebeurt iets met die auto en u wordt ondervraagd bij wie heeft u die gekocht en u zegt bij [verdachte], dan komen ze bij mij langs. Dan vragen ze of ze de inkoop- en verkoopfacturen mogen zien. Als ik die niet kan overleggen heb ik een probleem. Voor alle auto's die op mijn terrein stonden maakte ik een inkoop- en verkoopfactuur als die werden verkocht.
U, oudste raadsheer, heeft gelijk dat ik ingeval van consignatie verkoop voor [betrokkene 18]. Maar ik heb de inkoop- en verkoopfacturen opgemaakt zodat ik terug kon stond vermeld waar die auto vandaan kwam en waar die heen ging. Op de inkoopfactuur stond vermeld waar die auto vandaan kwam.
De oudste raadsheer merkt op dat uit dossier zou blijken dat het niet goed zou zijn gegaan en vraagt mij wat ik heb gedaan om mij ervan te verzekeren dat de facturen de juiste waren. Ik antwoord daarop dat als ik een auto inkoop, deze wordt ingeboekt door mijn bedrijf en dat er dan ook door mijn bedrijf een verkoopfactuur wordt opgemaakt en wordt afgegeven bij SBBW. Vervolgens controleerde de Belastingdienst de inkoop- en verkoopfacturen. Het BTW-nummer werd ook nagetrokken. Dat was het. Voor het overige vertrouwde ik de gang van zaken.
Ik kan wel een rekening afgeven en zou een auto in het boekhoudprogramma in kunnen boeken. Verder hoefde ik niets te doen.
De verdachte verklaart met betrekking tot het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde: De aangiften omzetbelasting voor [C] werden gedaan door [betrokkene 1] [betrokkene 1] van [E].
De verdachte verklaart met betrekking tot het onder feit 3 en feit 5 ten laste gelegde: Ik kende [betrokkene 9] van gezicht en in persoon, maar niet goed. Ik leerde hem kennen als bemiddelaar van klanten van mij, waar ikzelf ook kocht. [betrokkene 9] bemiddelde voor Italiaanse bedrijven.
[betrokkene 9] kwam bij ons op het bedrijf. Ik had hem uitgenodigd op advies van mijn klanten. [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL ken ik alleen van de gegevens die ik kreeg van [betrokkene 9] voor het opstellen van de verkoopfacturen. Ik heb auto's verkocht aan die bedrijven via [betrokkene 9], die zich uitgaf als bemiddelaar daarvan. Ik weet dat hij niet officieel bevoegd was om namens die bedrijven op te treden. Als een transactie met [betrokkene 9] tot stand kwam, dan controleerde ik of een van mijn medewerkers alleen het BTW nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9] heb ik niet nagetrokken. De jongste raadsheer haalt een tapgesprek aan tussen de verdachte en diens ex-echtgenote (dossierpagina eindigend op 192) en vraagt de verdachte waar dat over gaat. Hij verklaart daarop:
Dat gesprek gaat er over dat [betrokkene 3] voor mij een paar uur werkte. [betrokkene 3] deed ook het in- en uitboeken. ’
2.11
Uit deze bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaringen (meer in het bijzonder: het telkens bewezenverklaarde opzet) niet volgen, zodat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed.
2.12
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat één van ondergetekenden, namelijk S. van den Akker, op 22 en 23 september 2020 telefonisch contact heeft gehad met de strafgriffie van de Hoge Raad met de vraag of de ‘aanvulling bewijsmiddelen’ zoals toegevoegd in het digitaal portaal wel de juiste ‘aanvulling bewijsmiddelen’ betreft. Op 23 september 2020 deelde de griffiemedewerkster van de Hoge Raad mede dat de aanvulling zoals deze nu in het dossier zit de aangeleverde aanvulling betreft, zodat kennelijk geen sprake is van een evidente misslag.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Onder feit 1 is aan de verdachte — zeer verkort weergegeven — primair tenlastegelegd dat de rechtspero(o)n(en) [C] en/of [C] in vereniging met anderen meerdere facturen valselijk hebben opgemaakt, waarbij verdachte de opdracht zou hebben gegeven of feitelijk leiding hieraan zou hebben gegeven en subsidiair dat die bedrijven opzettelijk geen administratie hebben bewaard, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding zou hebben gegeven.
Door en namens verdachte is zeer uitvoerig verweer gevoerd en aangevoerd dat verdachte weliswaar feitelijk leidinggevende was van [C], maar verdachte niet heeft geweten of heeft kunnen weten dat de facturen op naam van een ‘plofbedrijf werden gesteld en de auto's voorafgaand aan de inkoop zouden zijn omgekat van regulier belaste BTW-auto's naar zogenaamde ‘marge-auto's’.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van de wetenschap bij verdachte heeft het hof onder meer overwogen dat verdachte volgens [betrokkene 1] de feitelijk leidinggevende en beslissingsbevoegde persoon binnen [C] was. Op de vraag wie met betrekking tot de administratie het aanspreekpunt was heeft [betrokkene 1] geantwoord dat dit verdachte én medeverdachte [betrokkene 3] waren. In het arrest heeft het hof ook overwogen dat medeverdachte [betrokkene 3] de meeste facturen opmaakte en de boekhouding van [C] verzorgde. [betrokkene 3] heeft bij de rechtbank in eerste aanleg verklaard geen verstand te hebben van auto's en ‘dat hij de stukken ten behoeve van het opmaken van de administratie aangereikt kreeg door verdachte en voor waar aannam wat hij verstrekt kreeg’. Het hof komt vervolgens tot de conclusie dat [betrokkene 3] in ondergeschikte rol opereerde voor verdachte en met betrekking tot het opstellen van de verkoopfacturen stukken ‘(waaronder naar ‘s hofs oordeel is begrepen de gegevens van de auto)’ aangeleverd kreeg van verdachte, zodat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht.
Voorts heeft het hof overwogen dat bij [betrokkene 3] diverse bescheiden en stempels zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de plofbedrijven, van wie [C] beweerdelijk marge-auto's heeft betrokken. Gelet op de grote hoeveelheid bij [betrokkene 3] aangetroffen documenten en voorwerpen m.b.t. de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen en de verklaringen over zijn werkzaamheden, concludeert het hof dat [betrokkene 3] (mede) verantwoordelijk was voor de in- en verkoopadministratie. Ook concludeert het hof dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de omkatting van auto's en hij aldus op de hoogte was van het feit dat ten onrechte op de facturen was vermeld dat de margeregeling van toepassing was.
Het hof komt tot de conclusie dat aangezien [betrokkene 3] de boekhouder was en met verdachte samenwerkte, in ieder geval — in ondergeschiktheid — ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, verdachte wetenschap heeft gehad van die boekhoudkundige verrichtingen en dus ook van het feit dat de door [C] gefactureerde auto's geen marge-auto's betroffen.
Even verderop in het arrest heeft het hof overwogen dat verdachte betrokken was bij de BTW-carrousel en vanwege die betrokkenheid wetenschap van die omkatting had, althans had die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor verdachte als feitelijk leidinggever ten onrechte op de facturen heeft vermeld/laten vermelden dat het marge-auto's betrof.
Uit de enkele ondergeschiktheid van een persoon ten opzichte van de verdachte kan niet reeds wetenschap bij de verdachte worden verondersteld. Te meer nu is vastgesteld dat de bescheiden met betrekking tot de plofbedrijven bij [betrokkene 3] in zijn woning is aangetroffen. Uit de bewijsvoering kan weliswaar blijken dat de verkoopfacturen van SBBW in opdracht van de verdachte door [betrokkene 3] of hemzelf zij opgemaakt, doch kan niet daaruit volgen dat [betrokkene 3] opdracht van de verdachte heeft gekregen met betrekking tot de boekhoudkundige verrichtingen inzake de omkatting, zodat de overweging van het hof — dat de verdachte wetenschap had van de omkatting — te meer onbegrijpelijk is en de bewezenverklaring getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende met redenen omkleed is.
Toelichting
3.1
Aan de verdachte is onder feit 1 tenlastegelegd dat:
- ‘1.
[C] Ltd en/of [C] Ltd, in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen ‘de Limited’, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 september 2006 en/of 4 mei 2007 tot en met 15 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, 36 facturen (1-D-2001 t/m 2009 en/of 1-D-3001 t/m 1-D-3027), althans één of meer fact(u)ur(en), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die factu(u)r(en) voornoemd, (telkens) ter zake de verkoop van (een) gebruikte auto('s) en volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [C] Ltd en/of [C] Ltd, vermeld en/of doen vermelden: ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).’, althans — zakelijk weergegeven — voorgewend en/of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/verko(o)p(en) betroffen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/verko(o)p(en), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[C] Ltd en/of [C] Ltd, in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen ‘de Limited’, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2006 tot en met 27 juli 2007, in de gemeente(n) Maastricht en/of Helmond en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl [C] Ltd en/of [C] Ltd (telkens) degene(n) was/waren die ingevolge de belastingwet verplicht was tot
- a.
het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of
- b.
het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen of laten bewaren
immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar — zakelijk weergegeven -(telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van [C] Ltd en/of [C] Ltd — over het/de jaar/jaren 2006 en/of 2007 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)rfen) en/of één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste inkoopfact(u)r(en) (telkens) terzake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid — zakelijk weergegeven — hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betroffen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of(één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet bij het/de op die factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)fven) werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (verkoopfacturen 1-D-3001 t/m 3007, 1-D-3009 t/m 3019 en 1-D-3021 t/m ID-3027, subletter BI, respectievelijk inkoopfacturen 1-D-3001 en 3002, subletter F2, 1-D-3001 t/m 3007, 1-D-3019 t/m 3024 en 1-D-3026, subletter F1) en/of
- —
de in- en/of verkoopbescheiden over het/de jaar/jaren 2006 en/of 2007 niet, althans niet volledig opgenomen en/of verwerkt en/of bewaard en/of doen of laten opnemen en/of verwerken en/of bewaren en/of
- —
de omzet en/of BTW-opgaven van [C] Ltd en/of [C] Ltd over het jaar 2006 en/of van [C] Ltd over 2007 niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot een aantal auto's (één of meer van de auto's uit de setjes 1-D-2001 t/m 1-D-2009 en/of1-D-3001 t/m 3030), (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwerving(en) aan te geven en/of(telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.’
3.2
Namens de verdachte heeft zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, ter terechtzitting van 12 november 2019 onder meer als volgt aangevoerd:
‘De verdediging verzoekt u het vonnis van de rechtbank te vernietigen door cliënt vrij te spreken wegens de afwezigheid van wettig en overtuigend bewijs.
()
De stelling van de verdediging is als volg:
()
Omrent [C] was dient inderdaad de feitelijk leidinggevende, echter cliënt had niet geweten, of kon hebben geweten dat de facturen op naam van een Italiaans plofbedrijf werden gesteld.
()
0. Wetenschap
Een belangrijk element waar de verdediging u voorop wenst te wijzen met betrekking tot [C] is de vraag of cliënt wist, dan wel kon hebben geweten dat de geleverde auto op een bepaald moment omgekat zou zijn van netto naar marge.
Ook is het maar de vraag of [O] of [M] dit zou hebben gedaan. Uiteraard is het wel verdacht aangezien dat die twee bedrijven plofbedrijven waren, maar in de autohandel zitten soms wel meerdere verkopers met hun eigen facturen.
Nooit wordt namelijk geregistreerd wie de verkoper was van een auto, wel wie de tenaamgestelde is. Auto's die worden verkocht zijn namelijk allemaal afgemeld omdat anders motorrijtuigbelasting zou moeten worden betaald. Met andere woorden+ het valt dus niet te traceren in dat vacuüm wie een verkoper van een auto is geweest, laat staan dat cliënt dat kon traceren.
In dat kader verwijs ik naar een 3 tal bijlagen waaruit blijkt dat voor één en de zelfde auto twee verschillende facturen zijn opgesteld. Zo kon het dus gaan binnen de autohandel en zelfs bij een gerenommeerd bedrijf als ALD Automotive met 6.500 werknemers en Opel Lease.
Men kon überhaupt nooit er achter zijn gekomen dat een auto eerder in de keten netto zou zijn geweest. Dus voor het geval dat zou gesteld worden dat cliënt had moeten checken wanneer een auto als marge zou zijn verkocht, dan nog had hij nergens kunnen hebben achterhaald of die auto in de gehele keten ooit als een netto auto zou zijn verkocht. Dit geldt ook voor het geval indien zou worden gesteld dat cliënt wetenschap zou kunnen hebben gehad van een plof-bedrijf, wat in beginsel wordt bestreden door de verdediging.
Zelfs kon het zo zijn dat als een auto werd verkocht, de factuur soms maanden later aan cliënt werden gestuurd. De gang van zaken in de autohandel is niet altijd logisch of te vergelijken in andere branches.
()’
3.3
In het arrest heeft het hof ten aanzien van feit 1 bewezen verklaard dat:
- ‘1.
[C] Ltd., verder te noemen, ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, telkens tezamen en in vereniging met een ander, 26 facturen (1-D-3001, 1-D-3002,1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006, 1-D-3007, 1-D-3008, 1-D-3009, 1-D-3010,1-D3011, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016, 1-D-3017, 1-D-3018, 1-D-3019,1-D-3020, 1-D-3021, 1-D3022, 1-D-3023, 1-D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027), elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, immers heeft de Limited en haar medeverdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die facturen voornoemd, ter zake de verkoop van een gebruikte auto en volgens factuuropdruk afkomstig van [C] Ltd., doen vermelden: ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2).’, althans voorgewend of de suggestie gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid telkens geen leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar belaste leveringen/verkopen, die onderworpen waren aan het normale BTW-regime, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.’
3.4
In het arrest heeft het hof daartoe onder meer het volgende overwogen:
‘Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
()
Het hof stelt aldus op grond van het voorgaande vast dat de verdachte feitelijk leidinggevende was binnen [C].
()
C.1.2. Verkoopfacturen van [c]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verkoopfacturen en daarbij behorende inkoopverklaringen/attesten SBBW (hof: de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners, hierna te noemen: ‘de SBBW’) vanuit zijn bureau zijn geschreven, op zijn kantoor te [a-plaats[. Dat gebeurde in opdracht van de verdachte door zijn boekhouder medeverdachte [betrokkene 3] of door hemzelf. De verdachte heeft verklaard dat hij eerst een inkoopfactuur moest hebben, zodat de gegevens (zoals chassisnummer, bouwjaar, of er sprake was een BTW- of marge-auto etc.) in zijn boekhoudsysteem AMOS konden worden ingeboekt. Vervolgens kon pas een verkoopfactuur worden opgesteld.
In de periode van 25 januari 2006 tot en met 15 juni 2007 heeft [C] 26 auto's ingekocht bij [F] BV (15 stuks), [G SPRL] (4 stuks) en BVBA [H] (7 stuks). In diezelfde periode zijn de auto's verkocht aan de Belgische afnemers NV [I] (12 stuks), [betrokkene 4] (10 stuks) en [J] BVBA (4 stuks).
Van deze verkooptransacties zijn steeds verkoopfacturen opgemaakt en in de tenlastelegging gespecificeerd. Het betreft de verkoopfacturen onder de documentnummers 1-D-3001 tot en J met 1-D-3025 en 1-D-3027.2 Op deze facturen staat steeds vermeld: ‘Op deze verkoop is de margeregeling van toepassing. Deze auto is afkomstig van privaat en derhalve is er geen BTW aftrekbaar (§ 28B2)’. Daaruit komt naar voren dat de aan de Belgische afnemers geleverde auto's als marge-auto's zijn verkocht. De vermelding ‘§ 28B2’ verwijst in dit verband naar artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat.
C.1.3. Factuurstroom tenlastegelegde transacties
De FIOD heeft onder leiding van het Functioneel Parket uitvoerig onderzoek naar voornoemde transacties verricht, waarbij ook de inkoopzijde is onderzocht. Zoals reeds hiervoor is overwogen, zijn de 26 auto's waarop de in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen betrekking hebben, door verdachte ten name van [C] ingekocht bij [F] BV, [G SPRL] en BVBA [H].
Uit het onderzoek is gebleken dat deze auto's in het begin van de keten van leveringen steeds afkomstig waren van het bedrijf [K] te Aken in Duitsland. Kort vóór de verkopen door [C] aan NV [I], [betrokkene 4] of [J] BVBA zijn deze auto's door [K] intracommunautair geleverd aan [L] SPRL, [M] BVBA, [N], [O] BV, [G SPRL], [P] SRL of [Q]. Vervolgens is door laatstgenoemde bedrijven ofwel direct geleverd aan de onderneming waarbij [C] inkocht (te weten [F] BV, [G SPRL] en BVBA [H]), ofwel hebben er kennelijk nog één of twee tussenleveringen plaatsgevonden alvorens is geleverd aan de onderneming bij wie [C] volgens de facturenstroom inkocht.
Inzake de transacties met documentnummers 1-D-3003, 1-D-3004, 1-D-3005, 1-D-3006,1D-3007, 1-D-3009, 1-D-3010, 1-D-3012, 1-D-3013, 1-D-3014, 1-D-3015, 1-D-3016,1-D3018,1D-3024, 1-D-3025 en 1-D-3027 hebben de betreffende bedrijven, dus na te zijn beleverd door [K], geleverd aan het bedrijf waarvan [C] heeft ingekocht. Bij deze transacties is derhalve direct geleverd aan de onderneming bij wie [C] inkocht.
Met betrekking tot de transacties met documentnummers 1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3008, 1- D-3011, 1-D-3017, 1-D-3020 en 1-D-3023 geldt dat volgens de facturatiestroom kennelijk nog één tussenlevering heeft plaatsvonden, alvorens de auto's in de administratie opdoken bij het bedrijf waar [C] inkocht.
In de gevallen van de transacties 1-D-3019, 1-D-3021 en 1-D-3022 geldt dat kennelijk nog twee tussenleveringen hebben plaatsgevonden. In die gevallen zitten namelijk nog twee schakels tussen de afnemer van [K] van de intracommunautaire levering en de onderneming bij wie [C] heeft ingekocht.
Uit de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [K] aan de hiervoor genoemde bedrijven blijkt dat telkens is uitgefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. Door de leveranciers van [C] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [C] voorgewend dat het een verkoop onder de margeregeling betreft.
C.1.4. Bedrijven inkoopzijde
Naar de bedrijven aan de inkoopzijde is door de FIOD onderzoek gedaan. Met betrekking tot [F] BV, [G SPRL], BVBA [H], [L] SPRL, [M] BVBA, [N] Lts., [O] BV (sic.) stelt het hof op grond van het verhandelde in de hieromtrent opgemaakt processen-verbaal van ambtshandeling ter zake van genoemde bedrijven vast dat dit alle plofbedrijven waren, welke bedrijven aan buitenlandse autoleveranciers ter beschikking zijn gesteld om aan hen auto's te kunnen factureren als intracommunautaire leveringen met toepassing van het 0%-tarief.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de facturen van [F] BV, [G SPRL] en BVBA [H] zijn gebruikt om daarmee marge-in-/verkopen voor te wenden, terwijl deze auto's in werkelijkheid — blijkens de verkoopfacturen van de Duitse beginleverancier [K] aan de tweede schakel in de keten en soms ook blijkens de verkoopfacturen van de onderneming in de tweede schakel aan de volgende afnemers volgens de facturatiestroom — belast dienden te worden volgens het reguliere BTW-regime. Daarbij merkt het hof op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die erop duidt dat een van de auto's na levering door de Duitse beginleverancier in particuliere handen is geweest en aldus nadien een margeauto is geworden, hetgeen gelet op de relatief korte tijdsspanne tussen de verkoop door de Duitse beginleverancier en de verkoop door [C] ook onwaarschijnlijk is. Aan het voorgaande doen de zich in het dossier bevindende Erklarungen, Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen waaruit zou moeten blijken dat de auto eerder in particuliere handen is geweest, niet af. Immers, uit Belgisch onderzoek is gebleken dat de personen op deze verklaringen in werkelijkheid nooit eigenaar zijn geweest van de genoemde auto's, terwijl. op de Abmeldebescheinigungen en Fahrzeugbriefen bovendien valse Duitse dienststempels bleken te zijn geplaatst. In dit verband speelt ten slotte mee dat evenmin is gebleken dat op enig moment de prijs van een auto binnen de facturatiestroom met het bedrag aan omzetbelasting is gestegen, hetgeen — indien de auto tussentijds in particuliere handen moet zijn geweest- wel het geval had moeten zijn.
Aldus is door gebruikmaking van de plofbedrijven [F] BV, [G] SPRL en BVBA [H], dan wel van de daaraan voorafgaande schakel(s) tussen de eerste leverancier in Duitsland en de leverancier van [C]’, sprake van ‘omkatting’ van regulier belaste BTW-auto's naar marge-auto's.
()
C.1.5. Tussenconclusie: valsheid verkoopfacturen [C]
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde door [C] opgemaakte verkoopfacturen intellectueel vals zijn, aangezien met de vermeldingen op genoemde documenten is voorgewend dan wel de suggestie is gewekt dat margeregeling op de betreffende auto's van toepassing was, terwijl deze verkooptransacties in werkelijkheid leveringen/verkopen behelsden die — nu geen sprake was van marge-auto's — onderworpen waren aan het reguliere BTW-regime.
C.2. Wetenschap van de verdachte terzake van de valsheid van de verkoopfacturen
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte, als feitelijk leidinggever, ten tijde van het (laten) opmaken van de valse verkoopfacturen van [C] de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto's geen marge-auto's betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier is het volgende met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte naar voren gekomen.
C.2.1. Administratieve verantwoordelijkheid binnen [c]: samenwerking tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [betrokkene 3]
Verdachte [verdachte] was volgens getuige [betrokkene 1] van administratiekantoor [E] Ltd. de feitelijk leidinggevende en beslissingsbevoegde persoon binnen [C] en zijn aanspreekpunt. Hij verklaarde op een vraag van de verhorende opsporingsambtenaren van de FIOD wie het aanspreekpunt was bij [C] ingeval van vragen met betrekking tot de administratie en/of aangeleverde administratieve stukken dat dit verdachte [verdachte] en medeverdachte [betrokkene 3] waren.
Verdachte [verdachte] stelde volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep soms zelf verkoopfacturen op. Dit wordt bevestigd door de Belgische autohandelaar [betrokkene 4], tevens afnemer van enkele auto's zoals genoemd onder feit 1 op de tenlastelegging, die als heeft getuige verklaard dat zijn vader verdachte [verdachte] herkent van een foto als de persoon die de (geprinte) rekeningen maakte.
Het was echter niet de verdachte die de meeste facturen opmaakte. Medeverdachte [betrokkene 3] verzorgde immers de boekhouding van [C]. Hij was daarvoor aanwezig op het kantoor van [verdachte] in [a-plaats]. [betrokkene 3] heeft ten overstaan van de rechtbank blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg — welk proces-verbaal na het daartoe strekkende bevel van het hof in hoger beroep aan het procesdossier is toegevoegd — verklaard dat hij geen verstand had van auto's, dat hij de stukken ten behoeve van het opmaken van de administratie aangereikt kreeg door verdachte [verdachte] en dat hij voor waar aannam wat hij kreeg verstrekt. Uit een tapgesprek tussen de verdachte en diens echtgenote van 24 oktober 2006 komt eveneens naar voren dat [betrokkene 3] tegen vergoeding de administratie deed in opdracht en in ondergeschiktheid van verdachte [verdachte].
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat [betrokkene 3] als boekhouder in een ondergeschikte rol opereerde voor [verdachte]. Met betrekking tot het laten opstellen van de verkoopfacturen van [C] spreekt uit de bewijsmiddelen een samenwerking, waarbij [betrokkene 3] de stukken (waaronder naar ‘s hofs oordeel is begrepen de gegevens van de auto) aangeleverd kreeg van verdachte [verdachte]. Gelet op laatstgenoemde omstandigheid kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht.
C.2.2. Aangetroffen bescheiden die duiden op betrokkenheid bij plofbedrijven
De (toenmalige) woning van [betrokkene 3] aan de [b-straat 1] te [b-plaats] is op 26 juni 2007 door de Belgische autoriteiten doorzocht. Toen is het volgende aangetroffen:
- —
3 USB-sticks, genaamd ‘BE_B_3 Isandisk cruzer 256 MB’, ‘BE_B_8_kleine stick team’ en ‘BE_B_8 stick sandisk liege’ (0-AH-207);
- —
in- en verkoopfacturen en blanco briefpapier van [F] BV (1-AH07);
- —
een USB-stick met de administratie van [G SPRL] (0-AH-207);
- —
bescheiden met betrekking tot [G SPRL], zoals een notariële oprichtingsakte (140-D-0068);
- —
twee stempels van [O] BV (140-D-0089 en 0090);
- —
blanco A4'tjes met de handtekening van [betrokkene 5], zaakvoerder van [O] (140-D-0020);
- —
een plastic map met diverse documenten van [O] BV, met daarin onder meer twee facturen van [K] gericht aan [O] BV d.d. 30 april 2007, waarop staat vermeld: ‘Hiermit erklart der Empfanger, vorstehende bezeichnetes Kraftfahrzeug mit ordnungsgemassen Papieren entgegen zu nehmen. Er versichert ebenfalls, dass er das Fahrzeug aus Deutschland ausftihrt. Rechnungsanschrift ist Bestimmungsland.’;
- —
bescheiden met betrekking tot BVBA [H], waaronder een blanco briefpapier van dit bedrijf(140-D-0046) en een blanco volmacht van dit bedrijf (140-D0044), een stempel van BVBA [H] en een stempel met daarop de handtekening van medeverdachte [betrokkene 6] (140-D-0067).
In de tevens bij de doorzoeking aangetroffen blauwe ordner met opschrift ‘[F]’ zijn de volgende verkoopfacturen van [C] aangetroffen:
- —
een verkooprekening van [C] aan NV [I] van woensdag 26 april 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A658623 voor een bedrag van € 23.300,00 met hierop de penaantekening ‘23 100 23000’ (1-D-3002 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan NV [I] van dinsdag 22 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A839629 voor een bedrag van € 32.000,00 met hierop de penaantekening ‘31800’ (1-0-3010 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan NV [I] van vrijdag 25 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A811566 voor een bedrag van € 21.800,00 met hierop de penaantekening ‘Ink van [F]126 21600’(1-D-3011 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan NV [I] van vrijdag 15 september 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A825950 voor een bedrag van € 21.000,00 met hierop de penaantekening ‘Ink v [F]’ (1-D-3012 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van dinsdag 15 augustus 2006 inzake de verkoop van WDD 2452071J022536 voor een bedrag van € 24.000,00 met hierop de penaantekening ‘23800’ (1-D-3015 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van vrijdag 18 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A800437 voor een bedrag van € 23.500,00 met hierop de penaantekening ‘23300’ (1-D-3016 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van vrijdag 25 augustus 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A819471 voor een bedrag van € 34.500,00 met hierop de penaantekening ‘Ink van [F] 127 Inkopen tegoed 34300’ (1-D-3017 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [betrokkene 4] van woensdag 26 april 2006 inzake de verkoop van WDB2030071A731708 voor een bedrag van € 23.500,00 met hierop de penaantekeningen ‘[F] ink’ en ‘23300 23100’ (1-D-3021 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2094421T051747 voor een bedrag van € 33.000,00 met hierop de penaantekening ‘inkoop naar [F] voor 32.600E’ (1-D-3023 B4);
- —
een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A730232 voor een bedrag van € 29.750,00 met hierop de penaantekening ‘29550 29400’ (1-D-3024 B4); en
- —
een verkooprekening [C] aan [J] BVBA van dinsdag 18 april 2006 inzake de verkoop van WDB2110061A729672 voor een bedrag van € 29.750,00 met hierop de penaantekening ‘29550 29400’ (1-D-3025 B4).
Op één van de USB-sticks werd de digitale administratie van [F] BV aangetroffen.
Op een andere USB-stick werd de digitale administratie van [G SPRL] aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking op het bedrijfsadres van verdachte [verdachte] zijn inkoopfacturen aangetroffen van [C]. In de ordner met het opschrift ‘Inkoop [C] 2006’ zijn onder andere de inkoopbescheiden van de personenauto's uit de facturatielijnen 1-D-3001, 1-D-3002, 1-D-3009, 1-D-3019, 1-D-3020t/m 1-D-3025 en 1-D-3027 aangetroffen. De facturen zijn aangeduid met subletter Fl.
In de facturatielijnen 1-D-3003 t/m 1-D-3007 is met subletter F2 opgenomen een aantal documenten die in diezelfde map zijn aangetroffen en waarop is vermeld dat de inkoop bij [H] BVBA is gedaan.
De digitale administratie van [C] werd eveneens aangetroffen op het bedrijfsadres van verdachte [verdachte], op een computer die ‘PC-Chieftec’ is genaamd.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat onder medeverdachte [betrokkene 3] diverse bescheiden en stempels zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de plofbedrijven [F] BV, [G SPRL] en BVBA [H], van wie [C] beweerdelijk marge-auto's heeft betrokken.
Gelet op de grote hoeveelheid bij medeverdachte [betrokkene 3] aangetroffen documenten en voorwerpen met betrekking tot op de tenlastegelegde facturen voorkomende rechtspersonen en de verklaringen over de werkzaamheden van [betrokkene 3] concludeert het hof dat hij (mede)verantwoordelijk was voor de in- en verkoopadministratie van [C]. Zaakvoerders c.g. bestuurders van de plofbedrijven [betrokkene 7] ([H] BVBA) en [betrokkene 5] ([O] BV) hebben verklaard dat zij in contact zijn gekomen met medeverdachte [betrokkene 3] en dat zij hun identiteitspapieren en handtekeningen (op blanco vellen) aan hem hebben verstrekt. Het hof stelt vast dat [betrokkene 3] de beschikking heeft gehad over de benodigde gegevens om voornoemde personen in te schrijven als zaakvoerder of bestuurder, dan wel om facturen op naam van de bedrijven waarvan zij zaakvoerder waren op te maken. De in- en verkoopgegevens van de transacties waarbij [C] auto's heeft ingekocht bij [F] BV zijn afkomstig uit de digitale administratie van [F] BV, die op een USB-stick in de woning van [betrokkene 3] is aangetroffen. Het hof leidt uit het voorgaande af dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de omkatting van auto's die dienden te worden belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto's, dat hij aldus op de hoogte was van het gegeven dat de auto's op de tenlastegelegde facturen geen marge-auto's betroffen en dat derhalve ten onrechte op de verkoopfacturen is opgenomen dat de margeregeling van toepassing was.
Aangezien [betrokkene 3] de boekhouder was van [C] en met verdachte [verdachte] samenwerkte, in ieder geval — in ondergeschiktheid — ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, leidt het hof hieruit af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht en dat hij dus wetenschap had van het gegeven dat de door COM gefactureerde auto's geen marge-auto's betroffen.
C.2.3. Faxberichten aan Duitse autohandelaren
De wetenschap van de verdachte ter zake van de wijze van fraudeleus omkatten van auto's belast binnen het reguliere BTW-regime naar marge-auto's blijkt voorts uit de volgende faxberichten.
Op 30 mei 2007 om 14.41 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1], ten name van verdachte [verdachte] een faxbericht verzonden naar et nummer [telefoonnummer 2], vermoedelijk in gebruik bij [R] GmbH & Co, te Aken. Daarbij werden vier pagina's gefaxt, inhoudende:
- —
een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Selection klima, Klima, volgens de voetregel gedateerd op 30-5-2007. afkomstig van de handelaar [R] GmbFI & Co. te Aken voor een prijs van € 9.489.00 met hierbij de vermelding ‘M[Y]t. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.600.00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van ’[O] BV’;
- —
een fotokopie van een identiteitskaart van [betrokkene 5], zaakvoerder van [O] BV; — blanco briefpapier van [O] BV, voorzien van een stempel [O] BV, een handtekening en de aantekening ‘mitfr Gruss’;
- —
een ‘Bestatigung von auslandischen Umsatzsteuer-ldentifikationsnummer’ inzake [O] BV, eveneens voorzien van een stempel van [O] BV.
Op 30 mei 2007 om 14.55 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1], ten name van verdachte [verdachte] een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 2], vermoedelijk in gebruik bij [R] GmbH & Co. Te Aken, waarbij een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende Stichting [S] met als bestuurder [betrokkene 5] werd verstuurd.
Op 4 juni 2007 om 14.35 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1], ten name van verdachte [verdachte], een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 3], welk nummer vermoedelijk in gebruik is bij [T] te Kirchhain. Daarbij zijn zeven pagina's verzonden, te weten:
- —
een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Combi Tour, volgens de voetregel gedateerd op 4 juni 2007, afkomstig van de handelaat [T] te Kirchhain voor een prijs van € 8.995,00 met hierbij de vermelding ‘M[Y]t. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.500,00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van ’[O] BV’;
- —
een uittreksel uit het handelsregister ban de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende Stichting [S] met als bestuurder [betrokkene 5];
- —
een ‘Bestatigung von ausldndischen Umsatzteuer-identifikationsnummer’ inzake [O] BV, eveneens voorzien van een stempel van [O] BV;
- —
een fotokopie van een identiteitskaart van [betrokkene 5];
- —
een uittreksel uit het handelsregister ban de Kamer van Koophandel, gedateerd 20 april 2007, betreffende [O] BV met als bestuurder Stichting [S];
- —
een Handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel inzake [O] BV met hierop een stempel van [O] BV, alsmede een paraaf en de penaantekening ‘Datum ingang = Eingangsdat.’ Met een pijl naar het adres [c-straat 1] te [c-plaats].
Op 4 juni 2007 om 14.40 uur is vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 1], ten name van verdachte [verdachte] een faxbericht verzonden naar het nummer [telefoonnummer 3], vermoedelijk in gebruik bij [T] te kirchhain, waarbij werd doorgefaxt een zoekresultaat van de website ‘mobile.de’ inzake een Skoda Octavia 1.9 TDI Combi Tour, volgens de voetregel gedateerd op 4 juni 2007, afkomstig van de handlaar [T] te kirchhain voor een prijs van € 8.995,00 met hierbij de vermelding ‘M[Y]t. Ausweisbar’, met hierop handgeschreven € 7.500,00 netto en voorzien van een stempel en handtekening van [O] BV.
De FIOD heeft vastgesteld dat de op deze faxberichten aangebrachte stempelafdrukken van [O] BV overeenkomen met de stempels die zijn aangetroffen op het woonadres van medeverdachte [betrokkene 3], zijnde de boekhouder van verdachte [verdachte].
De verdachte is, zoals reeds hiervoor onder C.1.3 is overwogen en zoals overigens niet uit het procesdossier is gebleken, niet beleverd, althans niet direct, door [R] GmbH & Co., noch door [T]. De verdachte heeft desalniettemin blanco briefpapier, de bedrijfsgegevens en gegevens van de zaakvoerder van het plofbedrijf [O] BV aan voornoemde bedrijven verstrekt. Hoewel de auto's waarop de faxberichten betrekking hebben niet zien op de onder feit 1 tenlastegelegde gespecificeerde trasacties stelt het hof, mede in aanmerking genomen dat de faxberichten zijn verzonden binnen de tenlastegelegde periode, vast dat de verdachte gelet op de inhoud van de faxberichten wetenschap had van en betrokkenheid had bij het plofbedrijf [O] BV. Deze vaststelling vindt bevestiging in de getuigenverklaring van [betrokkene 5], die bij gelegenheid van zijn verhoor door de gerechtelijke politie te Brugge heeft verklaard als stroman te zijn ingezet voor plofbedrijven die op instigatie van verdachte [verdachte] via medeverdachte [betrokkene 3] zijn opgetuigd en dat hij in dat kader onder meer een kopie van zijn identiteitsdocument heeft verstrekt.
De verdachte heeft genoemde faxberichten kennelijk verstuurd met het doel om de door hem of namens hem aangekochte auto's door die bedrijven aan [O] BV te laten factureren tegen het 0%-tarief, teneinde te bewerkstelligen dat de auto's als onder normale BTW-regime vallende auto's uit het zicht van de Belastingdiensten verdwijnen. De aanduidingen ‘M [Y]t. Ausweisbar’ (het hof begrijpt: een Duitse aanduiding voor een onder het normale BTW-regime vallende auto) en ‘netto’ duiden immers op een intracommunautaire levering tegen het 0%-tarief en derhalve op auto's die belast zijn volgens het reguliere BTW-regime. De verdachte had aldus wetenschap van de modus operandi van fraude met betrekking tot de margeregeling, zoals in algemene zin is beschreven in het overzichtsproces-verbaal van zaak 1.
Het door de verdediging hiertegenover ten verwere aangevoerde alternatieve scenario, inhoudende dat collega-handelaren van de verdachte in voorkomende gevallen gebruik maakten van het faxapparaat van de verdachte, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Deze blote stelling vindt op geen enkele wijze steun in het procesdossier. Daarentegen is wel komen vast te staan dat de verdachte gebruik maakte van zijn fax, die in zijn kantoortje op zijn handelaarsplaats stond, nu hij zulks ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd.
C.2.4. Tussenconclusie: wetenschap verdachte dat geen sprake was van marge-auto 's
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettigen de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de BTW-carrousel met auto's waarbij, met inzet van plofbedrijven zoals [F] BV, [G SPRL] en BVBA [H], regulier BTW-belaste auto's zijn omgekat naar margeauto's. Vanwege die betrokkenheid concludeert het hof dat de verdachte wetenschap van die omkatting had, althans dat die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor hij als feitelijk leidinggever ten onrechte op de verkoopfacturen van [C] — als genoemd in de tenlastelegging — heeft vermeld c.g. laten vermelden dat het marge-auto's betrof.
Nu in rechte is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van deze valsheid en hij het oogmerk had op het (doen) gebruiken van de verkoopfacturen als ware zij echt en onvervalst, welk opzetvormen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [C], faalt het dienaangaande gevoerde verweer.
C.1. Conclusiefeit 1 primair ten laste gelegde: bewezenverklaring
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.’
3.5
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
3.6
Ten aanzien van de wetenschap bij verdachte heeft het hof onder meer overwogen dat verdachte volgens [betrokkene 1] de feitelijk leidinggevende en beslissingsbevoegde persoon binnen [C] was. Op de vraag wie met betrekking tot de administratie het aanspreekpunt was heeft [betrokkene 1] geantwoord dat dit verdachte én medeverdachte [betrokkene 3] waren. In het arrest heeft het hof ook overwogen dat medeverdachte [betrokkene 3] de meeste facturen opmaakte en de boekhouding van [C] verzorgde. [betrokkene 3] heeft bij de rechtbank in eerste aanleg verklaard geen verstand te hebben van auto's en ‘dat hij de stukken ten behoeve van het opmaken van de administratie aangereikt kreeg door verdachte en voor waar aannam wat hij verstrekt kreeg’. Het hof komt vervolgens tot de conclusie dat [betrokkene 3] in ondergeschikte rol opereerde voor verdachte en met betrekking tot het opstellen van de verkoopfacturen stukken ‘(waaronder naar ‘s hofs oordeel is begrepen de gegevens van de auto)’ aangeleverd kreeg van verdachte, zodat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht. Voorts heeft het hof overwogen dat bij [betrokkene 3] diverse bescheiden en stempels zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de plofbedrijven, van wie [C] beweerdelijk marge-auto's heeft betrokken. Gelet op de grote hoeveelheid bij [betrokkene 3] aangetroffen documenten en voorwerpen m.b.t. de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen en de verklaringen over zijn werkzaamheden, concludeert het hof dat [betrokkene 3] (mede) verantwoordelijk was voor de in- en verkoopadministratie. Ook concludeert het hof dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de omkatting van auto's en hij aldus op de hoogte was van het feit dat ten onrechte op de facturen was vermeld dat de margeregeling van toepassing was. Het hof komt tot de conclusie dat aangezien [betrokkene 3] de boekhouder was en met verdachte samenwerkte, in ieder geval — in ondergeschiktheid — ten behoeve van het opmaken van de verkoopfacturen, verdachte wetenschap heeft gehad van die boekhoudkundige verrichtingen en dus ook van het feit dat de door [C] gefactureerde auto's geen marge-auto's betroffen. Even verderop in het arrest heeft het hof overwogen dat verdachte betrokken was bij de BTW-carrousel en vanwege die betrokkenheid wetenschap van die omkatting had, althans had die wetenschap door zijn nauwe en bewuste samenwerking met zijn boekhouder [betrokkene 3] minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor verdachte als feitelijk leidinggever ten onrechte op de facturen heeft vermeld/laten vermelden dat het marge-auto's betrof.
3.7
Onder feit 1 is aan de verdachte kortgezegd tenlastegelegd dat hij opzettelijk een vals geschift heeft (doen) opmaken als feitelijk leidinggever. Door en namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte weliswaar feitelijk leidinggevende was van [C], maar niet wist noch behoorde te weten dat de geleverde auto's op een gegeven moment zijn omgekat. Het hof overwoog (met betrekking tot de wetenschap van de verdachte) dat verdachte volgens [betrokkene 1] feitelijk leidinggevende was en beslissing bevoegd binnen [C]. Het hof overwoog verder dat C. [betrokkene 3] de boekhouding van [C] verzorgde ten behoeve waarvan hij stukken aangeleverd kreeg door verdachte. Daaruit concludeerde het hof dat [betrokkene 3] als boekhouder in een ondergeschikte rol opereerde voor verdachte. Het hof overwoog dat het dus niet anders kan dat de verdachte wetenschap had van de boekhoudkundige verrichtingen van [betrokkene 3]. Voorts overwoog het hof dat bij [betrokkene 3] thuis bescheiden en stempels aangetroffen zijn die te relateren zijn aan de plofbedrijven [F] BV, [G SPRL] en BVBA Royalty's van wie volgens het hof beweerdelijk marge-auto's heeft afgenomen. Het hof overwoog dat [betrokkene 3] (mede)verantwoordelijk was voor de in- en verkoopadministratie van [C]. Uit verklaringen van zaakvoerders c.q. bestuurders van plofbedrijven blijkt dat zij zaken gedaan hebben met [betrokkene 3], zodat het hof vaststelt dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij het omkatten van auto's. Nu [betrokkene 3] de boekhouder van de [C] was en samenwerkte met verdachte, in ieder geval — in ondergeschiktheid — heeft het hof hieruit afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen van [betrokkene 3] die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht en dat hij dus wetenschap had van het gegeven dat de door [C] gefactureerde auto's geen margeauto's betroffen. Bewezenverklaard is later dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de valsheid en dus opzettelijk een vals geschift heeft (doen) opmaken als feitelijk leidinggever. Die bewezenverklaring getuigt echter van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. Uit de enkele ondergeschiktheid van een persoon ten opzichte van de verdachte kan niet reeds wetenschap bij de verdachte worden verondersteld. Te meer nu is vastgesteld dat de bescheiden met betrekking tot de plofbedrijven bij [betrokkene 3] in zijn woning is aangetroffen. Uit de bewijsvoering kan weliswaar blijken dat de verkoopfacturen van SBBW in opdracht van de verdachte door [betrokkene 3] of hemzelf zij opgemaakt, doch kan niet daaruit volgen dat [betrokkene 3] opdracht van de verdachte heeft gekregen met betrekking tot de boekhoudkundige verrichtingen inzake de omkatting, zodat de overweging van het hof — dat de verdachte wetenschap had van de omkatting — te meer onbegrijpelijk is en de bewezenverklaring getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende met redenen omkleed is.
Middel IV
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 69 AWR, 225 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Dit middel keert zich tegen de bewezenverklaringen van feiten 3, 5 en 8.
Aan de verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd dat hij (kortgezegd) de bedrijfsadministratie van [Y] (A[Y]) valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid — zo is de tenlastelegging opgesteld — zou hem erin zitten dat de auto's niet naar de op de facturen vermelde [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door hen zijn afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij (verkort zakelijk weergegeven) ter controle de BTW-nummers controleerde. Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak terzake van dit feit bepleit.
Het hof heeft het verweer verworpen en daartoe overwogen dat A[Y] onder toepassing van het 0%-tarief voornamelijk auto's, te weten ex-leaseauto's, bij Duitse autohandelaren inkocht, waaronder de onderneming van [betrokkene 8]. Daarna werden deze auto's door A[Y] volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan voornoemde Italiaanse bedrijven. In de administratie van A[Y] zijn in dit kader 256 facturen aangetroffen, waarvan er 35 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 3. Het hof overwoog verder dat onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto's niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL, maar naar [B] SRL te [d-plaats]. Voorts is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat de eerstgenoemde vier bedrijven niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen. Het hof overwoog voorts dat uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfactuur vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL volgt niet dat deze bedrijven niet de afnemers waren. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen volgt dat de aan deze bedrijven gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend. Met betrekking tot de bewezenverklaring overwoog het hof dat de verdachte heeft met betrekking tot de auto's die hij heeft verkocht aan Italiaanse afnemers ten overstaan van het hof verklaard dat hij deze bedrijven enkel kende van de gegevens die hij kreeg van zijn bemiddelaar ten behoeve van het opstellen van de verkoopfacturen. De betreffende auto's heeft hij verkocht via [betrokkene 9], die zich uitgaf als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL. De verdachte wist evenwel dat [betrokkene 9] niet rechtstreeks bevoegd was om namens voornoemde Italiaanse bedrijven op te treden, maar dat [betrokkene 9] slechts als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL en [X] SRL optrad. Indien een verkooptransactie tot stand kwam, controleerde de verdachte naar eigen zeggen alleen het BTW-nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst, maar niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9]. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaarde verdachte [verdachte] onder meer dat de auto's contant door [betrokkene 9] aan hem werden betaald. De auto's werden vervolgens bij A[Y] opgehaald of door de verdachte gebracht naar een verzamelplaats in Duitsland om vanuit daar naar Italië te worden getransporteerd. De transportkosten werden niet betaald door verdachte [verdachte], maar door de Italiaanse afnemer. [betrokkene 9] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige dienaangaande gelijkluidend verklaard. Tenslotte overwoog het hof dat de verdachte heeft gedurende één jaar en bijna 10 maanden met A[Y] 256 auto's aan buitenlandse ondernemers verkocht. Met dit grote aantal transacties, waarvan de in kwestie zijnde verkoopfacturen ten bewijze strekten, waren grote geldbedragen en daarmee commerciële belangen gemoeid. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 volgt dat hij met betrekking tot de vermeende verkopen aan [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL blind heeft gevaren op de gegevens die hij van [betrokkene 9] verstrekt kreeg. [betrokkene 9] was echter in het geheel niet bevoegd om voornoemde Italiaanse bedrijven in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De verdachte heeft op geen enkele wijze de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9], noch de juistheid van de hem door [betrokkene 9] aangeleverde gegevens van de voornoemde vier Italiaanse afnemers (respectievelijk een groothandel in melk- en kaasproducten, een groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, een groothandel in thermohydraulische apparaten en een kledingreparatiebedrijf), gecontroleerd. De stelling van de verdachte dat hij mocht vertrouwen op het gegeven dat [betrokkene 9] hem door zijn zakelijk netwerk werd aanbevolen, is in dat kader naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende. Ook het enkele verifiëren van de BTW-nummers van de hiervoor genoemde Italiaanse bedrijven leidt niet tot een andersluidend oordeel, nu een dergelijke verificatie slechts uit zou kunnen wijzen dat voor het betreffende bedrijf in het zogenoemde VIES-systeem (VAT Information Exchange System) een actief BTW-nummer gold. Het hof is onder deze gegeven omstandigheden van oordeel dat van de verdachte, als professioneel autohandelaar in internationaal verband, een zodanige onderzoeksplicht mag worden gevergd dat hij zich vergewist van de juistheid van de door een bemiddelaar aan hem aangeleverde gegevens van de vermeende Italiaanse afnemers, zodat hij in staat is hetgeen op de verkoopfacturen is vermeld juridisch voor zijn rekening te nemen. Het geenszins verifiëren van die gegevens, waarvan hij wist dat die afkomstig waren van iemand die alleen als een bemiddelaar optrad, waar dat wel van de verdachte mocht worden verwacht, leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte, door vervolgens zonder een dergelijke verificatie deze gegevens van de vermeende afnemers op de verkoopfacturen op te nemen, zwaar verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren. Aldus heeft het hof het tenlastegelegde bewezenverklaard.
Het oordeel van het hof (en dientegevolge de bewezenverklaring) — kortgezegd — dat de verdachte door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddellaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. In dat verband wordt ook opgemerkt — hetgeen de bewezenverklaring temeer doet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting/onbegrijpelijkheid zijn de overwegingen van het hof dat de verdachte zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en zwaar verwijtbaar heeft gehandeld, nu die aanduidingen veeleer wijzen op culpa.
De verdachte wordt onder feit 5 op de dagvaarding verweten dat hij zich in de periode van 2 januari 2004 tot en met 16 april 2004 als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [A] Ltd. door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid zou erin bestaan dat de auto's niet naar het op de facturen vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door dat bedrijf is afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL.
Door en namens de verdachte is deze beschuldiging eveneens gepareerd met een beroep op vrijspraak.
Het hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard. Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte kennelijk met zijn praktijken zoals onder A[Y], in de periode dat hij zijn autohandel dreef binnen [A] Ltd., is voortgegaan. Ook met betrekking tot de auto's die hij met [A] Ltd. heeft verkocht verklaarde de verdachte dat [betrokkene 9] als bemiddelaar optrad voor [X] SRL. Mutatis mutandis heeft derhalve hetzelfde te gelden als hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [X] SRL en dat dit bedrijf niet de werkelijke afnemer was. Voor de overwegingen die deze conclusie dragen, heeft het hof kortheidshalve het overwogene met betrekking tot feit 3 aangehaald.
Het oordeel van het hof (en dientegevolge de bewezenverklaring) — kortgezegd — dat de verdachte door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddellaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. In dat verband wordt ook opgemerkt — hetgeen de bewezenverklaring temeer doet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting/onbegrijpelijkheid zijn de overwegingen van het hof dat de verdachte zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en zwaar verwijtbaar heeft gehandeld, nu die aanduidingen veeleer wijzen op culpa.
Onder feit 8 op de dagvaarding is de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006 feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk door [C] doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006.
Door en namens de verdachte is terzake van dit feit vrijspraak bepleit.
Het hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard. Daartoe heeft het hof (onder meer) overwogen dat gelet op de administratieve samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] binnen [C] en in aanmerking genomen dat uit onderzoek van de FIOD naar voren is gekomen dat [G SPRL] een plofbedrijf was dat aan buitenlandse autoleveranciers (in dit geval: [C]) ter beschikking is gesteld om leveringen van de auto's intracommunautair op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief, wist de verdachte, althans had hij minstgenomen redelijkerwijs moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was. Het hof heeft in dit verband tevens betrokken dat de modus operandi vrijwel identiek is aan hetgeen onder feit 6 bewezen is verklaard en dat [C] de opvolgende vennootschap was van [A] Ltd., waarin de verdachte aldus zijn autohandel heeft voortgezet.
Het kennelijke rechtsoordeel van het hof (en bijgevolg de bewezenverklaringen) dat het voorwaardelijk opzet gelijkgesteld kan worden met de formule dat de verdachte wist, althans hij minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij fraude in een BTW-caroussel betrokken was en (dus) opzettelijk onjuiste aangiften heeft laten doen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
4.1
Aan de verdachte is — voor zover in dit middel van belang — tenlastegelegd dat:
- ‘3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 februari 2002 tot en met 26 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 februari 2002 tot en met 20 december 2003, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [Y] import-export van schadewagens, — zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid — zakelijk weergegeven — in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken,
een groot aantal (256) (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D0398 en 4-D-0399), waaronder een aantal (35) (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4 D 4003 en/of 4 D 4004 en/of 4 D 4010, subletter Al en/of 4-D-4013 en/of 4-D-4014, subletter B2 en/of 4 D 4019 en/of 4 D 4023 en/of 4 D 4024, subletter BI en/of 4-D-4029, subletter B2 en/of 4-D-4034 en/of 4-D-4046 en/of 4-D-4047 en/of 4-D4059 en/of 4-D-4067 en/of 4-D-4073 en/of 4-D-4075 en/of 4-D-4080, subletter BI en/of 4- D-4091 en/of 4-D-4107, subletter B2 en/of 4-D-4122 en/of 4-D-4128, subletter BI en/of 4- D-413 8, subletter B2 en/of 4-D-4151 en/of 4-D-4165 en/of 4D-4176 en/of 4-D-4180 en/of 4-D-4184, subletter BI en/of 4-D-4188 en/of 4-D-4I90, subletter B2 en/of 4-D-4194, subletter BI en/of 4-D-4233, subletter B2 en/of 4-D-4235 en/of 4-D-4242 en/of 4-D-4245 en/of 4-D-4246, subletter BI, althans één of meer (doorslag(en) van) (een) factu(u)r(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [Y] import-export van schadewagens en welke (telkens) was/waren gericht aan [U] S.R.L. en/of [V] EC-SAS en/of [W] SRL en/of [X] SRL,
zulks terwijl in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet aan het/de op voornoemdefactu(u)r(en) vermelde bedrij(f)fven) werd(en) geleverd/verkocht en/of door dat/die bedrij(f)fven) werd(en) afgenomen, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 februari 2002 tot en met 26 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 februari 2002 tot en met 27januari 2004, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Teuven in de gemeente Voeren (België), althans in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot
- a.
het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of
- b.
het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, (telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen of laten bewaren,
immers heeft/hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar —zakelijk weergegeven— (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van [Y] import-export van schadewagens — over het/de jaar/jaren 2002 en/of 2003 één of meer (doorslag(en) van) (een) onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid — zakelijk weergegeven — hierin bestond dat in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet aan het/de op voornoemde factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)fven) werd(en) geleverd/verkocht en/of door dat/die bedrij(f)fven) werd(en) afgenomen (zie spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D-0398 en 4-D-0399) en/of
- —
over het/de jaar/jaren 2002 en/of2003 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste vervoersbescheid(en), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid — zakelijk weergegeven — hierin bestond dat (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door verdachte en zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet naar het/de op dat/die vervoersbescheid(en) vermelde bedrij(f)fven) werd(en) getransporteerd en/of aan dat/die bedrij(f)fven) werd(en) afgeleverd (4-D-0355 t/m 4-D-0366, 4-D-4159, subletter C en 4-D0345 t/m 4-D-0351) en/of
- —
over het/de jaar/jaren 2002 en/of 2003 de verkoopbescheiden niet, althans niet volledig opgenomen en/of verwerkt en/of bewaard en/of doen of laten opnemen en/of verwerken en/of bewaren en/of
- —
over het/de jaar/jaren 2002 en/of 2003 de omzet en/of BTW-opgaven van [verdachte] niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door met betrekking tot de intracommunautaire levering van een groot aantal auto's, (256 auto's, genoemd in spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D-0398 en 4-D-0399, althans één of meer van de hierin genoemde auto's), (telkens) ten onrechte het nultarief toe te passen en/of(telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
()
- 5.
[A] Limited, in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen ‘de Limited’, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 januari 2004 tot en met 26 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de Limited — zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid— zakelijk weergegeven — in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken, een groot aantal (46) (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0400), waaronder een aantal (11) (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-1004 en/of 4- D-1006 en/of 4-D-1013 en/of 4-D-1014 en/of 4-D-1015 en/of 4-D-1017 en/of 4-D-1024 en/of 4-D-1028 en/of 4-D-l 032 en/of 4-D-1037 en/of 4-D-l 045, althans één of meer (doorslag(en) van) (een) factu(u)r(en), welke factu(u)r(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van [A] Limited en welke (telkens) was/waren gericht aan [X] SRL, zulks terwijl in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door de Limited en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet aan het op voomoemde factu(u)rfen) vermelde bedrijf werd(en) geleverd/verkocht en/of door dat bedrijf werd(en) afgenomen, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[A] Limited, in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen ‘de Limited’, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 januari 2004 tot en met 26 juni 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 2 januari 2004 tot en met 16 april 2004, in de gemeente(n) Maastricht en/of Flelmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren, immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar — zakelijk weergegeven -(telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van de Limited — over het jaar 2004 één of meer (doorslag(en) van) (een) onjuiste en/of valse en/of vervalste verkoopfactu(u)r(en), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid — zakelijk weergegeven — hierin bestond dat in werkelijkheid (één of meer van) die gebruikte auto('s) (door verdachte en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet aan het op voornoemde factu(u)r(en) vermelde bedrijf werd(en) geleverd/verkocht en/of door dat bedrijf werd(en) afgenomen (zie spreadsheet 4-D-0400) en/of
- —
over het jaar 2004 één of meer onjuiste en/of valse en/of vervalste vervoersbescheid(en), (telkens) ter zake (een) gebruikte auto('s) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke onjuistheid en/of valsheid in die vervoersbescheiden — zakelijk weergegeven — hierin bestond dat (één of meer van) die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door verdachte en haar medeverdachte(n)) (telkens) niet naar het op dat/die vervoersbescheid(en) vermelde bedrijf werd(en) getransporteerd en/of aan dat bedrijf werd(en) afgeleverd (4-D-1023, A3, 4-D-1032. A5, 4-D-1004, A3, 4-D-1010, A4, 4-D1018, A3 en 4-D-1025, A5) en/of
- —
over het jaar 2004 de omzet en/of BTW-opgaven van de Limited niet, althans niet volledig verantwoord en/of doen of laten verantwoorden, door (telkens) ter zake de intracommunautaire levering van een groot aantal auto's (46 auto's, genoemd in spreadsheet 4-D-0400, althans één of meer van de hierin genoemde auto's), ten onrechte het nultarief toe te passen en/of(telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
()
- 8.
[C] Ltd, in elk geval een rechtspersoon, verder te noemen ‘de Limited’, op of omstreeks 11 juli 2005 en/of 25 april 2006 en/of 13 juli 2006, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006, in de gemeente(n) Maastricht en/of Flelmond en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (kwartaal)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [C] Ltd over het/de aangiftetijdvak(ken) 2e kwartaal 2005 (4-D-0102 en4D 0436 4/8) en/of kkwartaal 2006 (4-D-0105 en 4 D 0419 6/12) en/of2e kwartaal 2006 (4-D-0431 en 4-D-0419 7/12) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althansMaten doen immers heeft/hebben de Limited en haar medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval één of meer tijdvak(ken), (telkens) — zakelijk weergegeven -ten onrechte het nultarief toegepast en/of(telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.’
4.2
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 heeft de verdachte (onder meer) als volgt verklaard:
‘De verdachte verklaart met betrekking tot het onder feit 3 en feit 5 ten laste gelegde:
U, voorzitter, deelt mij mede dat uit 4-OPV-l inzake [A] Ltd. naar voren komt dat er facturen zijn opgesteld die zien op verkopen aan Italiaanse bedrijven. De FIOD vermoedt dat die auto's in werkelijkheid niet verkocht of geleverd zijn. U vraagt mij naar een reactie. Ik verklaar daarop dat ik die bedrijven alleen van naam ken van op de facturen. [betrokkene 9] was bemiddelaar. Hij was vaak bij klanten waar ik auto's inkocht, zoals [betrokkene 16], [betrokkene 12], [betrokkene 15], [AA], [BB] en [CC]. Hij kwam ook bij Belgen volgens mij.
Ik kende [betrokkene 9] van gezicht en in persoon, maar niet goed. Ik leerde hem kennen als bemiddelaar van klanten van mij, waar ikzelf ook kocht. [betrokkene 9] bemiddelde voor Italiaanse bedrijven. [betrokkene 9] kwam bij ons op het bedrijf. Ik had hem uitgenodigd op advies van mijn klanten, omdat je goed zaken met hem zou kunnen doen. Er werd geregeld gecontroleerd of er auto's in Italië aankwamen en er waren nooit problemen.
[betrokkene 9] kwam en liep over de terreinen heen en vroeg naar bepaalde auto's die hij zocht. Hij vroeg dan wat een bepaalde auto kostte en hij vroeg naar de kenmerken. Er stond een bepaald nummer op de auto, die kon je terugvinden op een soort van verkooplijst. De vraagprijs en minimumprijs stonden daar op. Dat deed hij vaak met [betrokkene 2], [betrokkene 14] of mijn vader. En vervolgens ging [betrokkene 9] bellen naar zijn opdrachtgevers. Hij sprak Italiaans en dat kon ik niet verstaan. Als zijn klant akkoord was met de prijs van de auto, dan werd die auto door [betrokkene 9] toegezegd. Er werden vervolgens gegevens afgegeven voor de tenaamstelling van de factuur. Dat was echter niet aan mij, want ik was bijna nooit ter plaatse. [betrokkene 9] deed veel zaken met [betrokkene 2], mijn vader of [betrokkene 14]. Degene die de gegevens ontving van het bedrijf of de firma trok het BTW-nummer na bij de Belastingdienst in Maastricht en later in Deventer. Daarvandaan kregen we bevestiging of het nummer klopte. Vervolgens werd er een factuur gemaakt. Voor de auto van het terrein afging was de auto betaald. De auto's kwam men vaak met vrachtwagens afhalen. [betrokkene 9] vroeg ook vaak: jullie rijden toch ook zelf die kant op naar Keulen (want wij waren daar vaak) kunnen jullie die auto's daar plaatsen? Aangezien ik een oplegger had voor zes auto's namen we die auto's mee. De kosten daarvoor waren nihil, want wij moesten daar toch zijn.
[U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL ken ik alleen van de gegevens die ik kreeg van [betrokkene 9] voor het opstellen van de verkoopfacturen. Ik heb auto's verkocht aan die bedrijven via [betrokkene 9], die zich uitgaf als bemiddelaar daarvan. Ik weet dat hij niet officieel bevoegd was om namens die bedrijven op te treden. Als een transactie met [betrokkene 9] tot stand kwam, dan controleerde ik of een van mijn medewerkers alleen het BTW-nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9] heb ik niet nagetrokken.
U, voorzitter, vraagt mij of ik altijd blind op [betrokkene 9] heb vertrouwd. Ja en nee. Ik ben op het vertrouwen afgegaan van mijn klanten, waarmee ik al jaren lang zaken deed. Zij zeiden mij dat ik met een gerust hart met [betrokkene 9] zaken kon doen en dat klopte. Het feit dat er facturen zijn gemaakt nadat die Italiaanse bedrijven failliet waren, zit als volgt. De BTW-nummers werden geregistreerd bij de belastingkantoren. Waar we later achtergekomen zijn, na 2007 toen wij geen zaken meer deden met [betrokkene 9], is dat er toen nog de BTW-nummers en bedrijfsgegevens geregistreerd stonden als actief, terwijl die bedrijven al in 2002 failliet waren gegaan. Ik wist niet dat [U] SRL als groothandel in kaas- en melkproducten geregistreerd stond. Dat zegt echter niets, het kan namelijk ook een multifunctioneel bedrijf zijn dat meerdere producten fabriceert. Tegenwoordig kan je er niet meer vanuit gaan dat het alleen maar een autobedrijf was. Ik heb ook wel eens aan Belgische frituren auto's verkocht.
U, voorzitter, vraagt mij hoe het kan dat op twee facturen van [Y] aan [U] SRL in.de faxregel het nummer van [B] staat vermeld (documenten 4-D-4013 B/2 en 4-D-4014 B/2), het bedrijf dat de daadwerkelijke afnemer was. Ik verklaar daarop dat ik dit pas voor het eerst te horen kreeg tijdens de zitting van de rechtbank. Alleen het faxnummer stond er volgens mij, niet de naam [B]. Ik heb mijn zoon [betrokkene 2] en [betrokkene 14] hierover bevraagd. Ze zeiden dat ze dat nummer niet hebben doorgestreept. Waarom zouden ze dat ook doen ? Ik heb daarnaar onderzoek laten verrichten. Het bleek dat de faxnummers al waren doorgestreept voordat ze bij mij uit de fax kwamen en ik ze dus terug kreeg. Ik weet niet wie dat heeft gedaan.
Op verzoek van [betrokkene 9] zijn er vrachtbrieven gekomen voor de transporten. [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij samen met de vrachtwagenchauffeurs vrachtbrieven heeft opgesteld. Zie daarvoor zijn laatste getuigenverklaring.
De jongste raadsheer wijst mij op het overzicht van auto's die naar'ltalië gingen (dossierpagina 1411014). Ik weet niet hoeveel auto's er naar Italië gingen. Er konden 150 auto's op mijn terrein staan. Ik had nog drie plaatsen op de [b-straat]. De jongste raadsheer merkt op dat het haar is opgevallen dat de bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL elkaar opvolgen met de transporten. De jongste raadsheer vraagt mij of dit geen aanleiding was om vragen te stellen, temeer nu in de facturatie sprake was van opeenvolgende Italiaanse bedrijven. Ik verklaar daarop dat ik aan sommige bedrijven wel 150 auto's leverde, voor miljoenen. Ik heb tijden gehad dat ik gemiddeld wel honderden auto's verkocht. Het interesseerde mij ook niet of een klant 1 of 100 auto's kocht. De facturatie met betrekking tot de Italiaanse bedrijven gaf mij geen aanleiding tot nadere vragen, omdat [betrokkene 9] als betrouwbaar bemiddelaar gold. Die namen Burgio etc. kende ik ook van klanten. In 1993 zijn wij door de Belastingdienst verteld hoe wij te werk moesten gaan, zoals het controleren van het BTW-nummer bijvoorbeeld. Om de drie maanden was er ook een listing en daarna ook een matching. De SBBW list te ook aan de hand van de aankoop en verkooplijsten. Er werd dus gecontroleerd en daar vertrouwde ik op.
()
De verdachte verklaart met betrekking tot het onder feit 8 en feit 9 ten laste gelegde:
Over die tenlastegelegde periode inzake [C] kan ik niet verklaren. Over [C] kan ik verklaren dat mijn zoon alle papieren voor de belastingaangiften aan [betrokkene 1] heeft gegeven. Wij gaan ervan uit dat hij meekijkt of alles in orde is.’
4.3
Namens de verdachte is door zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 november 2019 (onder meer) als volgt aangevoerd:
‘Feit 3, valsheid in geschrifte tbv. [Y]-Import-Export.
Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat de navolgende bewijsmiddelen hebben bijgedragen aan een wettig en overtuigende bewezenverklaring:
- —
Client was zaakvoerder van de eenmanszaak [Y] en in de administratie zijn 256facturen aangetroffen ten behoeve van 4 Italiaanse bedrijven.
- —
Alle op de facturen genoemde voertuigen zijn nooit aan de op die facturen gestelde bedrijven in werkelijkheid geleverd waardoor die facturen vals zijn.
- —
Daar met in de kopregel vaak geknoeid was of een verkeerd faxnummer stond, zou dit alleen kunnen zijn gebeurd door de ontvanger van de fax waarvoor cliënt geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven.
- —
Uit een factuur uit de administratie van cliënt bleek dat een boot zou zijn verkocht aan [X].
- —
Diverse vrachtbrieven zijn aangetroffen voor de levering van auto's aan de 4 Italiaanse bedrijven. Navraag bij de transporteur leverde op dat slechts voor [B] is getransporteerd.
- —
Door de vrachtbrieven en facturen te vervalsen heeft cliënt willen verhullen dat aan [B] werd geleverd.
- —
De stelling van cliënt dat [betrokkene 9] hem de gegevens gaf wordt nergens door gestaafd.
Het OM stelt dat cliënt dient te worden veroordeeld wegens de navolgende omstandigheden:
- —
Alle 256 facturen afkomstig van [Y] Import-Export zijn opgenomen in zijn administratie, welke onder [betrokkene 3] is aangetroffen.
- —
Tevens zijn vrachtbrieven op locaties die aan cliënt kunnen worden ge[betrokkene 15]eld aangetroffen. — — De op de 256 facturen genoemde auto's zijn nimmer geleverd aan de op die factuur gemelde bedrijven.
- —
Het feit dat het faxnummer van [B] op een factuur is aangetroffen veronderstelt dat cliënt dat bedrijf kent.
De stelling van de verdediging is als volgt
1. [boot a]
Een belangrijk punt in de bewijsvoering betreft het gegeven van de factuur van de [boot A] die op naam van het bedrijf [Y] is gezet. Uit dat gegeven leidt de rechtbank af dat dient had moeten weten dat het bedrijf aan wie gefactureerd werd, een Italiaans plofbedrijf betrof. Hiermee is dan de brug tussen cliënt en het plofbedrijf geslagen.
Omtrent dit gegeven heeft dient verklaard en ontzenuwd hoe die boot van [Y] is gefactureerd op naam van [X]. Dit had te maken met feit dat de boot op papier was aangekocht door [Y], maar in werkelijkheid voor [betrokkene 8] was omdat cliënt een lening had verstrekt waarvoor hij een onderpand op de boot wilde hebben en werd de boot dus op naam van [Y] gezet.
De terugbetaling zou gebeuren door de aankoop van schadewagens die dan in mindering werden gebracht op de lening aan [betrokkene 8]. Dit wordt ook ondersteund door de ingebrachte stukken waaruit volgt dat [betrokkene 8] inderdaad een lening van cliënt verstrekt had gekregen. Die stukken zijn overigens opgemaakt nota bene rondom de datum van de factuur van de bóót.
Op een zeker moment belde [betrokkene 8] cliënt en vertelde dat hij de boot had verkocht aan een Italiaan en vroeg aan cliënt of hij de verkoop factuur kon opmaken. [betrokkene 8] is voorts naar zoon van cliënt gekomen in Maastricht met een Italiaans sprekend persoon.
De zoon van cliënt heeft voorts de factuur opgemaakt aan de hand van de gegevens die hij van [betrokkene 8] kreeg. Ook heeft de zoon van cliënt de factuur ondertekend en ontving een faxnummer van [betrokkene 8] waar de factuur naartoe diende te worden gestuurd.
Die Italiaans sprekende persoon vertelde aan de zoon van cliënt dat hij een bemiddelaar was. In dat kader verklaart de getuige [betrokkene 15] dat hij op verzoek van [betrokkene 8] een transportbrief diende op te maken op naam van [X].
Daar de aankoopfactuur van de boot op naam van dient stond nu het als borg diende voor de lening van dient aan [betrokkene 8] en die lening werd terugbetaalt door de aankoop van schadeauto's, kon cliënt tot het voldoen van de lening de boot niet verkopen nu het eigendom bij [betrokkene 8] lag.
Dat de eigendom van die boot in werkelijkheid bij [betrokkene 8] lag, wordt wederom door [betrokkene 15] bij de Fiod bevestigt nu hij aldaar stelt dat dat alle correspondentie over de boot met [betrokkene 8] verliep.
Ter zitting heeft de zoon van cliënt [betrokkene 2] deze gang van zaken over de wijze van het opstellen van de factuur bevestigd. Overigens staat op de factuur en leenovereenkomst van de boot een dikke stempel van de belastingdienst, dus zou het wel in orde zijn geweest.
2. Doorgestreept faxnummer.
Het meest belastende element op basis waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat cliënt van het bestaan van de plofbedrijven afwist en ook hier direct mee communiceerde, is het gegeven van het doorgestreepte faxnummer.
Uit het vonnis blijkt dat is overwogen cliënt betreffende dit gegeven een ongeloofwaardige verklaring hier over heeft afgegeven en wordt verondersteld dat het een feit van algemene bekendheid dat de afzender van een fax, zijn apparaat zo kan instellen dat in elke door hem verzonden fax, in de kopregel de naam van de afzender en/of het faxnummer van de afzender wordt afgedrukt. Het zwartmaken van een faxnummer in de kopregel van een fax kan derhalve alleen gebeuren door de ontvangen van de fax. In dit geval A[Y].
Omtrent dit gegeven heeft cliënt onderzoek laten verrichten door het in het deskundigen om diens stelling dat de fax al doorgestreept was toen hij hem ontving. Ik verwijs naar de bijlage.
Betreffende dit onderzoek heeft het NFO voorts twee hypothese gesteld, namelijk:
- 1.
De desbetreffende tekstgedeelten waren reeds doorgestreept op het moment dat de opdrachtgever de faxberichten retour ontving.
- 2.
De desbetreffende tekstgedeelten zijn doorgestreept nadat de opdrachtgever de documenten retour ontving. Voorgaande houdt in dat op het moment van retour ontvangen de desbetreffende tekstgedeelten nog niet waren doorgestreept.
Na analyse op microniveau waren er sporen waar te nemen van een faxproces en geven steun aan het scenario dat de tekstgedeelten al doorgestreept waren op het moment van verzenden.
De conclusie van het NFO luidt dan ook dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. Mocht u hof twijfelen aan de geloofwaardigheid van dit stuk en niet betrekken in het voordeel van dient, dan doet de verdediging het verzoek het NFI dit onderzoek te laten verrichten.
3. Vervalste vrachtbrieven.
In de administratie van cliënt zijn vrachtbrieven van een aantal transportbedrijven aangetroffen. Zo zijn er vrachtbrieven aangetroffen van 4 Italiaanse transportbedrijven. Deze vrachtbrieven doen voorkomen dat de op die vrachtbrieven prijkende auto's vervoerd zijn vanaf het bedrijfsterrein van cliënt naar [V] ECSAS, [W], [X] en [CC] en volgens de rechtbank Maastricht vals zijn.
Op basis waarvan had cliënt dus moeten weten dat de eerder genoemde Italiaanse bedrijven plofbedrijven betroffen ?
In het getuigenverhoor van 27.06.2018 verklaart dhr. [betrokkene 9] dat hij het document (CMR — vrachtbrief), bijlage 4-D-4231C, zelf heeft in gevuld. Zie ook getuigenverklaring [betrokkene 14] 25.06.2015.
[betrokkene 9] stelde deze transportbrief dus zelf op, ook verklaarde getuige [betrokkene 14] dat deze brieven zelf niet nodig waren, maar omdat [betrokkene 9] dat perse wilde gaf hij dat. Vervolgens werden de CMR's in de administratie van de [Y] geplaatst. Daar geen plicht bestond überhaupt kennis te nemen van die CMR's heeft cliënt die vrachtbrieven van dhr. [betrokkene 9] dan ook nooit gezien en pas voor het eerst in het dossier van de FIOD.
Toen cliënt de vrachtbrieven voor het eerst zag in het FIOD dossier, ze beschreef als vermoedelijk vals en cliënt voorts verdacht werd van valsheid in geschrifte heeft hij de vrachtbrieven die Dhr. [betrokkene 9] afgegeven had aan [betrokkene 14] en de vrachtbrieven van [betrokkene 17] die ook in het onderzoek dossier zaten, laten onderzoeken door het NFO op handschriftvergelijkend onderzoek.
De conclusie van het NFO-verslag was dat de vrachtbrieven allemaal door een en de zelfde persoon geschreven waren en het hand schrift van cliënt niet overeenkwam. Het NFO heeft als referentie nota bene het handschrift van dient uit de periode van het opmaken van de vrachtbrieven genomen. Mitsdien heeft cliënt die conclusie op geen enkele wijze beïnvloed.
Het feit dat er dubbele vrachtbrieven zijn, kan worden verklaard omdat dient op verzoek van [betrokkene 9] ook soms auto's met eigen transportmiddelen terug bracht naar vaste laadplaatsen indien dient toch in die streek auto's moest laden op plaatsen die door dhr. [betrokkene 9] van tevoren werden aangegeven. Dat was zodat de transporten voor de Italiaanse chauffeurs zouden worden gekort en kan het zijn dat daardoor de dubbele vrachtbrieven zijn ontstaan. Deze gang van zaken is door [betrokkene 9] immers bevestigd. Maar bovendien stelt [betrokkene 9] dat de vrachtbrieven door hem of samen met de Italiaanse chauffeurs zijn opgesteld.
Client heeft t/m begin 2004 nooit aan kopers van auto's en aan transportbeursbedrijven of hun chauffeurs, voor auto's die intracommunautaire verkocht werden, dus om vrachtbrieven gevraagd omdat de handelaren van de Vinkenslag die niet nodig hadden voor hun administratie.
De Bewoners van de [b-straat] hadden in 1993 namelijk die vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst gesloten waar beide partijen zich aan moesten houden omdat zij een gebrekkige opleiding hadden, waardoor niet kon worden verwacht dat zij de wettelijke verplichtingen op dit punt na konden komen.
De handelaren van de Vinkenslag moesten alleen maar hun inkoop facturen en verkoop facturen afgeven bij het bureau van de SBBW T/M 2003 dat onder toezicht stond van de belastingdienst van Maastricht die maandelijks met minimaal 2 personen controle uitvoerde op de marge en ICT levering. Op dat kantoor werd verder ook alle andere administratie zoals de maandelijkse BTW aangifte ziekenfonds en andere verplichtingen voor de handelaren gedaan.
Wel werd er door de handelaren het btw nummer van het bedrijf dat op de verkoop factuur moest komen bij de belastingdienst gecontroleerd of de bedrijf gegevens zoals naam en adres met het btw nummer overeenstemde. Nogmaals, van cliënt werd niet verlangd dat hij CMR's diende te verkrijgen of administreren.
4. Gegevens afkomstig van [betrokkene 9]
De rechtbank heeft cliënt tegengeworpen dat de gegevens van [betrokkene 9] afkomstig waren, door niets zouden worden ondersteund. In dat kader is dan ook van belang dat inmiddels na onderzoek door de RHC en cliënt zelf, dat bewijs geleverd is.
Ten eerste is het [betrokkene 9] zelf geweest die bij de RHC te Keulen op 27juni 2018 eindelijk een verklaring heeft afgelegd. In diens verklaring komt dan ook naar voren dat hij optrad als bemiddelaar voor Italiaanse kopers.
5. Verklaring [betrokkene 9]
De schakel tussen [C] en [C] is de heer [betrokkene 9]. In eerste aanleg heeft zijn verhoor wegens omstandigheden nimmer plaatsgevonden, echter in hoger beroep is de heer [betrokkene 9] tot tweemaal toe gehoord, per video en in persoon in Keulen.
Alvorens dat verhoor plaatsvond, wist de verdediging al een door [betrokkene 9] ondertekend stuk te presenteren waarin hij aangaf dat: ‘hij in de jaren 2002 — begin 2004 als bemiddelaar voor Italiaanse bedrijven af en toe voertuigen van de Firma [DD] aan de dit Italiaanse bedrijven heb bemiddeld. ’
Uiteraard kreeg dit element de nodige aandacht tijdens het verhoor en antwoordde [betrokkene 9] hierop: ‘Ik ben samen met [verdachte] naar de advocaat gegaan. Daar werd mij dat stuk uiteindelijk opgesteld. Het werd alleen een beetje aangepast. ’
Die aanpassing is gedaan door de advocaat van [betrokkene 9], waarmee volgens de verdediging zowel [betrokkene 9] en diens advocaat op de hoogte waren van de inhoud en hiermee instemden. Indien dat niet het geval was geweest, dan had de advocaat van [betrokkene 9] hier uiteraard niet mee ingestemd.
Los van dit stuk, draait het voorts om wat [betrokkene 9] inhoudelijk heeft verklaard op de vragen. Wat de verdediging in ieder geval opmaakt uit diens verklaring is dat [betrokkene 9] zich als een doorgeef luik presenteert en dus slechts gegevens kreeg van de kopers en aan de hand van die gegevens de documenten op te stellen.
‘Ik kreeg altijd van de handelaren in Italië die de auto's opkochten, de betreffende’ documenten. Ofwel kreeg ik ze zelf van de Italiaanse bedrijven ofwel van de door de Italiaanse bedrijven ingezette koeriers. Die documenten stuurde ik dan door naar de betreffende verkopers. De documenten werden gecontroleerd door [betrokkene 2] maar elke handelaar controleerde de documenten ook. De verkopers in Maastricht waren [verdachte] en [betrokkene 2]. ’
Bovendien bevestigt [betrokkene 9] dat de gegevens die hij ter goeder trouw kreeg, vervolgens aan cliënt doorgaf.
‘Gaf u ook de faxnummers door aan [verdachte] Autohandel, waar de facturen naartoe moesten worden gefaxt?
Antwoord:
Ook’
‘Vraag advocaat-generaal De Goede:
U hebt tijdens uw videoverhoor al een verklaring afgelegd waarin u uiteenzet dat u documenten in de container hebt afgegeven. Wat voor documenten hebt u in de container aangeleverd? Antwoord:
Dat waren alle documenten, de bedrijfsteksten ter controle. Stukken die mij werden toegestuurd en die de bemiddelaars of de vrachtwagenchauffeurs voor mij hadden meegenomen. Er waren ook stukken met belastingnummers bij. Het waren geen vrachtdocumenten. Het waren documenten die bedrijven naar mij doorstuurden of die vrachtwagenchauffeurs of bemiddelaars voor mij meebrachten. Die kenden immers meestal geen Duits.
Vraag officier van justitie Profanter:
Wat waren dat precies voor documenten?
Antwoord: Die stukken bevatten het briefhoofd van het bedrijf. Nu schiet mij het juiste woord te binnen: handelsregisteruittreksel. ’
De advocaat Generaal somt het nogmaals op.
‘Vraag: Ik, advocate Heemskerk, begrijp het als volgt: U, de getuige [betrokkene 9], bemiddelde in de autobranche voor meerdere bedrijven, onder andere meerdere bedrijven in Italië. Als u als bemiddelaar bemiddelde, bijvoorbeeld voor een auto / voor auto's via [verdachte] of [betrokkene 8], klopt het dan dat u de naam van het bedrijf waarvoor u bemiddelde naar de persoon mailde met wie u in Maastricht contact had zodat dat administratief kon worden verwerkt, en klopt het dan dat de bedrijven waar de auto's naartoe gingen, die informatie van u kregen?
Antwoord:
Ik kreeg altijd van de handelaren in Italië die de auto's opkochten, de betreffende documenten. Ofwel kreeg ik ze zelf van de Italiaanse bedrijven ofwel van de door de Italiaanse bedrijven ingezette koeriers. Die documenten stuurde ik dan door naar de betreffende verkopers. De documenten werden gecontroleerd door [betrokkene 2] maar elke handelaar controleerde de documenten ook. De verkopers in Maastricht waren [verdachte] en [betrokkene 2].’
Om de stelling van [betrokkene 9] te controleren, dienen wij dan voorts te kijken van [betrokkene 2] heeft verklaard omtrent de gang van zaken betreffende de autoverkopen en aangeleverde gegevens.
6. Verklaring [betrokkene 14].
Een getuige die ‘pas bij de RHC is gehoord, terwijl hij wel een zeer elementaire rol heeft gespeeld binnen het feitencomplex rondom [Y]. Waarom de Fiod hem nooit is opgevallen, is niet duidelijk, maar dat maakt zijn verklaring er niet minder redengevend door.
Zoals cliënt, zijn zoon, en nota bene [betrokkene 9] hebben verklaard, vervulde [betrokkene 14] een schakelfunctie binnen [Y]. hij zou volgens, hen in de dagelijkse bedrijfsvoering hebben meegedraaid en bovendien ook facturen hebben vopgesteld.
Omtrent zijn werkzaamheden bevestigt [betrokkene 14] dat hij inderdaad voor [Y] heeft gewerkt. Hij verklaart namelijk vanaf1998 voor cliënt te hebben gewerkt, voor [Y], en rekeningen op de computer heeft ingeboekt, auto's verkocht, auto's wassen etc.
[betrokkene 9] kent hij ook. Hij kwam uit Italië en liep rond op het terrein van [Y] en keek of er wat tussen stond. Als hij interesse had, dan kwam [betrokkene 9] naar [betrokkene 14] om de auto voor een klant te kopen.
Wat [betrokkene 14] vervolgens verklaart is erg van belang. ‘Wij moesten altijd alles controleren. Het BTW-nummer gaf hij (lees [betrokkene 9]) Dan belden wij naar een nummer en werd dat BTW-nummer gecontroleerd. Hij kwam dan met een brief voor het transport. Die brief stopte ik er dan bij en kon de auto op transport. Ik stelde ook de factuur op. [verdachte] maakte nooit de facturen. Dat deden [betrokkene 2], [betrokkene 17] en ik. Ik kreeg de gegevens voor de factuur altijd van de klant zelf. Ik kreeg dat ook van de heer [betrokkene 9]. Die factuur werd ook verstuurd. Dat gebeurde via de fax. Het faxnummer kreeg ik van die Italiaan zelf. Ik kreeg dat altijd van de persoon zelf.’
Wat [betrokkene 14] hier aldus zegt is dat cliënt nooit de facturen zelf maakte en [betrokkene 14] alle gegevens voor de factuur van de tussenpersoon kreeg en nota bene het BTW-nummer telefonisch liet. controleren door de belastingdienst.
Waarom cliënt zelf deze werkzaamheden niet verrichte, heeft cliënt zelf al over verklaard. Client was namelijk altijd op pad naar Duitsland om daar auto's te kopen. [betrokkene 14] stelt ook bij de RHC dat hij cliënt niet vaak zag en hem nagenoeg telefonisch niet te pakken kreeg.
Over de transportbrieven verklaart [betrokkene 14] eveneens dat deze door [betrokkene 9] werden opgesteld en van hem kreeg. Normaliter had men die niet nodig, maar omdat [betrokkene 9] er op stond, werden die aan [betrokkene 14] afgegeven en duwde hij die tussen de mappen
7. Verklaring [betrokkene 2]
In de hele constellatie van [Y], [C] en [C] speelt de zoon van cliënt, [betrokkene 2], een zeer belangrijke rol. Uit de verklaring van cliënt zou immers blijken dat zijn zoon de dagelijkse operatie voor zijn rekening nam voor [Y] en [C] en dus wetenschap draagt van het feit dat cliënt op geen enkel vlak zich bezig hield met het opstellen van facturen of controleren van gegevens.
Als eerste heb ik [betrokkene 2] bevraagd over zijn rol binnen [Y]. Hierop stelde hij: ‘U vraagt mij naar het bedrijf [Y]. Daar heb ik voor gewerkt. Ik stond niet op de loonlijst. Ik heb auto's verkocht voor [Y]. Naast mij deden mijn opa en een pool de verkoop. Die Pool heette [betrokkene 18]. U vragat mij wie de administratie deed bij [Y]. Dat deed ik. Ik maakte de inkoop en verkoopfacturen. [betrokkene 14] deed dat ook. Hij boekte de inkoopfacturen in en maakte de verkoopfacturen.’
Ook over de rol van [betrokkene 9] legt hij een verklaring af. Hij stelt namelijk dat: ‘Ik ken [betrokkene 9]. Ik ken hem sinds [Y]. Dat was rond 2002. Als ik mij het goed herinner. U vraagt mij of hij optrad als bemiddelaar (de verdediging leest voor mijn vaderjbij de verkoop van auto's voor mijn vader. Nee. Hij kwam bij ons en als er een wagen stond dan vroeg hij de prijzen en belde hij naar Italië op en als de koper dan akkoord ging met de prijs, dan kocht hij de auto. Hij bemiddelde dus voor een koper’
Gek genoeg zegt [betrokkene 2] eerst dat [betrokkene 9] niet bemiddelde voor de verkoop van de auto's van cliënt, echter verder op over de CRM's zegt [betrokkene 2]: ‘‘U toont mij stukken. Wie ze gemaakt heeft weet ik niet, maar meneer [betrokkene 9] kwam altijd met CMR. Ik herken dit handschrift niet. Ik weet hoe het handschrift van mijn vader er uit ziet. Dit is niet het handschrift van mijn vader. Als [betrokkene 9] bemiddelde, kwam hij met de CMR's. ’
Aldus kan worden gesteld dat hij [betrokkene 9] dus uiteindelijk wel de rol van bemiddelaar toebedeelt.
Voorts is [betrokkene 2] ook bevraagd over zijn wetenschap met betrekking tot [C]. ‘U vraagt mij of ik bij een van die bedrijven werkzaamheden heb verricht voor mijn vader. Bij [C] heb ik dat gedaan. Dat was denk ik vanaf 2004. Mijn werkzaamheden bestonden uit rekeningen in en uitboeken, facturen maken, auto's verkopen en kleine auto's wassen.’
En verder: ‘Behalve ik maakte ook iemand anders wel eens die facturen. Dat deed [betrokkene 3]. [betrokkene 3] deed bij [C], als ik weg was, het inboeken van rekeningen en het opmaken van de verkoopfacturen.’
Over de verhouding tussen hem en [betrokkene 3] stelt [betrokkene 2] het navolgende: ‘U vraag mij naar de verhouding in werkzaamheden die [betrokkene 3]en ik verrichtten. En deel heb ik zelf gedaan, want [betrokkene 3] werkte toen bij [C]. Later kwam hij bij [C]. Hij hielp ons. Als mijn vaderen ik weg waren, dan deed [betrokkene 3] het werk, namelijk het inboeken van de verkoopfacturen en het uitprinten van de verkoopfacturen. Dat was meer dan een dag in de week. Mijn vader was meestal weg en ik was ook 2 a 3 dagen in de week weg. Dat waren volle dagen.’
Ook over de rol van [betrokkene 8] verklaart stelt hij het navolgende:’ [C] was heel kort van mijn vader en daarna heeft mijn vader dat bedrijf overgedragen aan [betrokkene 8]. Ik neem aan dat [betrokkene 3] de facturen in en uit boekte voor [C]. [betrokkene 3] werkte voor [betrokkene 8], daarom neem ik dat aan. Ik weet niet hoe vaak [betrokkene 8] bij de [b-straat] was. Hij kwam altijd in de middag en daarna was hij weg. Soms was hij er een uurtje, soms 2 of 3’
Ook in het geval van [betrokkene 2] kan niet worden ontkend dat hij bij de Fiod een verklaring heeft afgelegd die op bepaalde punten andersluidend is, onder meer door het niet verklaren over het in en uit boeken van facturen. Betreffende dit gegeven heeft de AG hem hiermee geconfronteerd en verklaart hij het volgende: ‘Dan zal ik dat wel niet gezegd hebben. Ik was denk ik erg gespannen. Ik weet nog dat ik daar met een luchtweginfectie zat. ’
Indien u twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] die hij bij de RHC heeft afgelegd en zijn verklaring niet zal betrekken ten faveure van cliënt, dan verzoekt de verdediging u hem ter zitting te horen teneinde zijn betrouwbaarheid te toetsen volgens bestendige rechtspraak.
8. Verklaring [betrokkene 12].
De heer [betrokkene 12] betreft een grootschalige Duitse autohandelaar die eveneens zaken heeft gedaan met Italiaanse kopers. Ter zitting alhier werd hij voorts geconfronteerd met een schrijven die was opgesteld ten behoeve-van de belastingprocedure van cliënt. In dat schrijven stond namelijk dat hij in opdracht van [betrokkene 9] facturen van de firma [Y] aan Italiaanse firma s per fax heeft verstuurd en dat die faxnummers aan hen werden doorgegeven door de heer [betrokkene 9] waarop [betrokkene 12] deze op zijn beurt weer aan [Y] doorfaxte.
Na veel draaien verklaarde hij uiteindelijk de inhoud van dat stuk te kennen en dat het klopt. Ik vermoed dat de setting van dat verhoor in een volle zittingszaal gevuld met mensen in toga's, imponerend op hem overkwam en hem erg onzeker maakte, maar eigenlijk was zijn verklaring niet nodig, aangezien zijn naam onder aan de fax stond ten behoeve van een ‘factuur gericht aan een plofbedrijf. Dat stuk bevond zich al in het dossier nog voordat [betrokkene 12] dit stuk opstelde.
Hiermee heeft de verdediging dan ook inzichtelijk gemaakt, dat de Italianen talloze autohandelaren misbruikten, zonder dat zij, dus ook cliënt en [Y], wisten wie de werkelijke Italiaanse afnemer was.
()
Feit 5, valsheid in geschrifte al feitelijk leidinggevende tbv. [A].
Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat de navolgende bewijsmiddelen hebben bijgedragen aan een wettig en overtuigende bewezenverklaring:
- —
Vanuit [A] zijn 46 facturen verstuurd aan [X]. Ook zijn de vrachtbrieven van die leveringen gevonden.
- —
In geen enkel geval zijn de auto's daadwerkelijk geleverd aan [X].
- —
Daar cliënt de bestuurder was van [A], heeft hier wetenschap van en opzet op gehad.
Het OM stelt dat cliënt dient te worden veroordeeld wegens de navolgende omstandigheden:
- —
De 46facturen gericht aan [X] zijn aangetroffen in een kantoorruimte en loods welke aan cliënt ge[betrokkene 15]eld kunnen worden.
- —
In geen enkel geval zijn de auto's daadwerkelijk geleverd aan [X].
Stelling van de verdediging:
Zoals gesteld kan cliënt niet worden gesteld dat cliënt wist, of behoorde te weten, dat de auto's aan een plofbedrijf werden geleverd.
Terzake [A] geldt dat deze onderneming slechts voor een beperkte duur in de tenlastelegging is opgenomen. Ook hier geldt dat de schakel tussen de plofbedrijven door het OM en de rechtbank wordt verondersteld wegens de connectie met [X].
Zoals al tijdens feit 3 is besproken over de boot, geldt dat gegeven uiteraard ook met betrekking tot [A] en zal de verdediging wegens proceseconomische redenen niet in herhaling treden.
()
Feit 8, opzettelijk doen van onjuiste belastingaangifte als feitelijk leidinggevende, tbv. [C]
Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat de navolgende bewijsmiddelen hebben bijgedragen aan een wettig en overtuigende bewezenverklaring:
- —
Ten onrechte is het 0 tarief toegepast en niet intracommunautair geleverd wegens de valse gegevens.
- —
Als gevolg hiervan heeft cliënt als feitelijk leidinggevende een onjuiste belasting aangifte gedaan.
Het OM stelt dat cliënt dient te worden veroordeeld wegens de navolgende omstandigheden:
- —
Client was feitelijk leidinggevende dat cliënt de enige binnen dit bedrijf was.
- —
[betrokkene 1] heeft verklaard dat cliënt de feitelijk leidinggevende was nu hij het aanspreekpunt was en de administratie aanleverde.
- —
De aangifte OB aldus is gedaan aan de hand van valse facturen.
Stelling van de verdediging:
Nu vrijspraak voor het 7e feit is verzocht en u mijn verweer voert, zou dit als gevolg moeten hebben dat cliënt voor het 8e feit dient te worden vrijgesproken.’
4.4
De bewezenverklaring — voor zover in dit middel van belang -luidt, dat:
- ‘3.
hij op tijdstippen in de periode van 22februari 2002 tot en met 20 december 2003, in de gemeente Maastricht, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [Y] import-export van schadewagens, — zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0396, 4-D-0397, 4-D-0398 en 4-D-0399), waaronder een aantal (doorslagen van) facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-4003 en/of 4-D-4004 en/of 4-D-4010, subletter Al en/of 4-D-4013 en/of 4-D-4014, subletter B2 en/of 4 D 4019 en/of 4 D 4023 en/of 4 D 4024, subletter BI en/of 4-D-4029, subletter B2 en/of 4-D-4034 en/of 4-D-4046 en/of 4-D-4047 en/of 4-D-4059 en/of 4-D-4067 en/of 4-D-4073 en/of 4-D-4075 en/of 4-D-4080, subletter BI en/of 4- D-4091 en/of 4-D-4107, subletter B2 en/of 4-D-4122 en/of 4-D-4128, sublettèr BI en/of 4-D-4138, subletter B2 en/of 4-D-4151 en/of 4-D-4165 en/of 4-D-4176 en/of 4-D-4180 en/of 4-D-4184, subletter BI en/of 4-D-4188 en/of 4-D-4190, subletter B2 en/of 4-D-4194, subletter BI en/of 4-D-4233, subletter B2 en/of 4-D-4235 en/of 4-D-4242 en/of 4-D-4245 en/of 4-D-4246, subletter BI, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [Y] import-export van schadewagens en welke telkens waren gericht aan [U] S.R.L. of [V] EC-SAS of [W] SRL of [X] SRL,
zulks terwijl in werkelijkheid die gebruikte auto's door verdachte telkens niet door de op voornoemde facturen vermelde bedrijven werden afgenomen, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
()
- 5.
[A] Limited, verder te noemen ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, in de gemeente Maastricht, meermalen, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de Limited — zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt, immers heeft de Limited toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen opnemen en verwerken,
een groot aantal (doorslagen van) facturen (zie spreadsheet 4-D-0400), waaronder een aantal (doorslagen van)facturen, opgenomen in de navolgende setjes 4-D-1004 en/of 4D-1006 en/of 4-D-1013 en/of 4-D-1014 en/of 4-D-1015 en/of 4-D-1017 en/of 4-D-1024 en/of 4-D1028 en/of 4-D-l 032 en/of 4-D-l 037 en/of 4-D-1045, welke facturen voornoemd telkens betrekking hadden op de verkoop van een auto, volgens factuuropdruk afkomstig van [A] Limited en welke was gericht aan [X] SRL, zulks terwijl in werkelijkheid die auto door de Limited telkens niet door het op voornoemde facturen vermelde bedrijf werd afgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
()
- 8.
[C] Ltd., verder te noemen ‘de Limited’, op tijdstippen in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006, in de gemeente(n) Maastricht en/of Flelmond en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een kwartaalaangifte voorde omzetbelasting ten name van [C] Ltd. over de aangiftetijdvakken Ie kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 onjuist heeft laten doen, immers heeft de Limited toen aldaar telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken, ten onrechte het nultarief toegepast en een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.’
4.5
Het hof heeft onder meer overwogen:
‘Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3
Onder feit 3 op de tenlastelegging wordt verdachte primair verweten dat hij in de periode van 22 februari 2002 tot en met 20 december 2003 — kort gezegd — de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak [Y] [verdachte] import-export van schadewagens (hierna: A[Y]) valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid is er volgens het Openbaar Ministerie in gelegen dat de auto's niet naar de op die facturen vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door hen zijn afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL.
A[Y] kocht onder toepassing van het 0%-tarief voornamelijk auto's, te weten exleaseauto's, in bij Duitse autohandelaren, waaronder de onderneming van [betrokkene 8]. Daarna werden deze auto's door A[Y] volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan voornoemde Italiaanse bedrijven. In de administratie van A[Y] zijn in dit kader 256facturen aangetroffen, waarvan er 35 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 3.
Onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto's niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL, maar naar [B] SRL te [d-plaats]. Voorts is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat de eerstgenoemde vier bedrijven niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen.
Uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfactuur vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL volgt niet dat deze bedrijven niet de afnemers waren. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen volgt dat de aan deze bedrijven gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend.
Het hof ziet zich bij de beoordeling of de verdachte zich aan het onder feit 3 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het (doen) opnemen van de valse verkoopfacturen in de administratie van A[Y] wist, althans behoorde te weten, dat die verkoopfacturen vals waren, in die zin dat de betreffende auto's niet aan de vier op de verkoopfacturen genoemde Italiaanse bedrijven werden geleverd, in de zin van de omzetbelasting, namelijk dat de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken niet aan die bedrijven is overgedragen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft met betrekking tot de auto's die hij heeft verkocht aan Italiaanse afnemers ten overstaan van het hof verklaard dat hij deze bedrijven enkel kende van de gegevens die hij kreeg van zijn bemiddelaar ten behoeve van het opstellen van de verkoopfacturen. De betreffende auto's heeft hij verkocht via [betrokkene 9], die zich uitgaf als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL. De verdachte wist evenwel dat [betrokkene 9] niet rechtstreeks bevoegd was om namens voornoemde Italiaanse bedrijven op te treden, maar dat [betrokkene 9] slechts als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL en [X] SRL optrad. Indien een verkooptransactie tot stand kwam, controleerde de verdachte naar eigen zeggen alleen het BTW-nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst, maar niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9]. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaarde verdachte [verdachte] onder meer dat de auto's contant door [betrokkene 9] aan hem werden betaald. De auto's werden vervolgens bij A[Y] opgehaald of door de verdachte gebracht naar een verzamelplaats in Duitsland om vanuit daar naar Italië te worden getransporteerd. De transportkosten werden niet betaald door verdachte [verdachte], maar door de Italiaanse afnemer. [betrokkene 9] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige dienaangaande gelijkluidend verklaard.
Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht- zoals ten laste is gelegd — is vereist dat in rechte komt vast te staan dat de verdachte het oogmerk had de verkoopfacturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, waarvoor beslissend is of de verdachte de bedoeling had de desbetreffende verkoopfactuur te gebruiken ofte doen gebruiken. Dit oogmerk ziet derhalve niet ook op de valsheid zelf. Wat de verkoopfacturen betreft is voldoende dat de aanmerkelijke kans op de valsheid bewust wordt aanvaard, bijvoorbeeld doordat de verdachte zwaar verwijtbaar bepaalde aspecten niet heeft geverifieerd.4 Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het op de verkoopfacturen vermelden van een afnemer in Italië die in werkelijkheid niet de afnemer is, kan worden gesproken indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij dient het te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, oftewel op de koop heeft toegenomen. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft gedurende één jaar en bijna 10 maanden met A[Y] 256 auto's aan buitenlandse ondernemers verkocht. Met dit grote aantal transacties, waarvan de in kwestie zijnde verkoopfacturen ten bewijze strekten, waren grote geldbedragen en daarmee commerciële belangen gemoeid. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 volgt dat hij met betrekking tot de vermeende verkopen aan [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL en [X] SRL blind heeft gevaren op de gegevens die hij van [betrokkene 9] verstrekt kreeg. [betrokkene 9] was echter in het geheel niet bevoegd om voornoemde Italiaanse bedrijven in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De verdachte heeft op geen enkele wijze de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9], noch de juistheid van de hem door [betrokkene 9] aangeleverde gegevens van de voornoemde vier Italiaanse afnemers (respectievelijk een groothandel in melk- en kaasproducten, een groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, een groothandel in thermohydraulische apparaten en een kledingreparatiebedrijf), gecontroleerd. De stelling van de verdachte dat hij mocht vertrouwen op het gegeven dat [betrokkene 9] hem door zijn zakelijk netwerk werd aanbevolen, is in dat kader naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende. Ook het enkele verifiëren van de BTW-nummers van de hiervoor genoemde Italiaanse bedrijven leidt niet tot een andersluidend oordeel, nu een dergelijke verificatie slechts uit zou kunnen wijzen dat voor het betreffende bedrijf in het zogenoemde VIES-systeem (VAT Information Exchange System) een actief BTW-nummer gold. Het hof is onder deze gegeven omstandigheden van oordeel dat van de verdachte, als professioneel autohandelaar in internationaal verband, een zodanige onderzoeksplicht mag worden gevergd dat hij zich vergewist van de juistheid van de door een bemiddelaar aan hem aangeleverde gegevens van de vermeende Italiaanse afnemers, zodat hij in staat is hetgeen op de verkoopfacturen is vermeld juridisch voor zijn rekening te nemen. Het geenszins verifiëren van die gegevens, waarvan hij wist dat die afkomstig waren van iemand die alleen als een bemiddelaar optrad, waar dat wel van de verdachte mocht worden verwacht, leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte, door vervolgens zonder een dergelijke verificatie deze gegevens van de vermeende afnemers op de verkoopfacturen op te nemen, zwaar verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren.
Het vorenoverwogene leidt het hof, in combinatie met de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het dienaangaande tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt mitsdien verworpen.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 bij pleidooi nog een voorwaardelijk verzoek gedaan tot een handschriftvergelijkend onderzoek door het NFI naar de faxberichten die naar [B] SRL zijn gestuurd, zoals hiervoor onder B.3 is weergegeven. Voorts heeft de raadsman bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan ten aanzien van het handschrift op vrachtbrieven, welk handschrift volgens een onderzoek dat de verdediging heeft laten verrichten niet overeenkomt met het handschrift van de verdachte. Deze verzoeken behoeven echter geen bespreking, aangezien het hof de aan de voorwaardelijke verzoeken ten grondslag liggende bewijsmiddelen, voorzover die zijn bestreden, niet tot het bewijs bezigt.
()
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 5
De verdachte wordt onder feit 5 op de dagvaarding verweten dat hij zich in de periode van 2 januari 2004 tot en met 16 april 2004 als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [A] Ltd. door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid is er volgens het Openbaar Ministerie in gelegen dat de auto's niet naar het op de facturen vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door dat bedrijf is afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL. De verdachte stond vanaf 21 november 2003 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [A] Ltd. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte op 6 november 2018 bevestigd dat [A] Ltd. de opvolger was van zijn eenmanszaak A[Y], dat ook deze onderneming was gevestigd op de [b-straat] in de gemeente Maastricht en dat hij in de tenlastegelegde periode aldaar de feitelijk leidinggever was. [A] Ltd. kocht onder toepassing van het 0%-tarief auto's in. Daarna werden deze auto's door [A] Ltd. volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan [X] SRL. In de administratie van [A] Ltd. zijn in dit kader 46 facturen aangetroffen die zien op de periode 2 januari 2004 tot en met 27 februari 2004, waarvan er 11 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 5.
Onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto's niet zijn vervoerd naar het op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL, maar naar [B] SRL te [d-plaats]. Transporteur [betrokkene 17], die enkele van de auto's heeft vervoerd, heeft als getuige verklaard dat de vrachtbrieven telkens transporten betroffen voor [B] SRL en dat hij voor [X] SRL nimmer transporten heeft verzorgd. Ter zake van het bedrijf [X] SRL is uit onderzoek naar voren gekomen dat jegens deze rechtspersoon op 3 februari 2004 een faillissementsprocedure is gestart, welke op 12februari 2006 is afgesloten. Voordien was dit bedrijf niet actief in de autohandel.
Uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar het op de verkoopfactuur vermelde [X] SRL volgt niet dat dit bedrijf niet de afnemer was. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [X] SRL ten tijde van de tenlastegelegde periode in een faillissementsprocedure was betrokken en evenmin voordien actief is geweest in de autohandel volgt dat de aan dit bedrijf gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend.
Het hof ziet zich bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich aan het onder feit 5 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het (doen) opnemen van de valse verkoopfacturen in de administratie van [A] Ltd. wist, althans behoorde te weten, dat die verkoopfacturen vals waren, in die zin dat de betreffende auto's niet aan [X] SRL werden geleverd — in de zin van de omzetbelasting, namelijk dat de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken niet aan dat bedrijf is overgedragen.
In dat verband overweegt het hof dat de verdachte kennelijk met zijn praktijken zoals onder A[Y], in de periode dat hij zijn autohandel dreef binnen [A] Ltd., is voortgegaan. Ook met betrekking tot de auto's die hij met [A] Ltd. heeft verkocht verklaarde de verdachte dat [betrokkene 9] als bemiddelaar optrad voor [X] SRL. Mutatis mutandis heeft derhalve hetzelfde te gelden als hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [X] SRL en dat dit bedrijf niet de werkelijke afnemer was. Voor de overwegingen die deze conclusie dragen, verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen.
Aldus acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in combinatie met de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 5 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het hof verwerpt bijgevolg het dienaangaande tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
()
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 8
Onder feit 8 op de dagvaarding is de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006 feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk door [C] doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006.
De verdachte was onder meer van 29 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 ingeschreven als directeur van [C] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf was gevestigd op het toenmalige woonadres van de verdachte, te weten [a-straat 2] te [a-plaats]. De verdachte heeft ten overstaan van het hof bevestigd dat [C] zijn onderneming was en dat hij daarmee autohandel dreef. Zoals reeds met betrekking tot feit 1 is overwogen, kan de verdachte derhalve als feitelijk leidinggever van [C] worden aangemerkt.
Medeverdachte [betrokkene 3] was in de tenlastegelegde periode zaakvoerder van [G SPRL]. Zoals hiervoor onder C.2.1 is overwogen, was [betrokkene 3] voorts in ondergeschiktheid van verdachte [verdachte] als boekhouder werkzaam voor [C]. Aangezien [betrokkene 3] de boekhouder van [C] was en met verdachte [verdachte] nauw en bewust samenwerkte, in ieder geval — in ondergeschiktheid -ter zake van het opmaken van de verkoopfacturen van [C], leidt het hof hieruit af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boekhoudkundige verrichtingen die [betrokkene 3] in zijn opdracht heeft verricht.
In genoemde kwartalen heeft [C] auto's onder toepassing van het 0%-tarief intracommunautair geleverd aan [G SPRL]. De betreffende auto's zijn vervolgens door [G SPRL], blijkens de daarvan opgemaakte verkoopfacturen, verkocht aan Italiaanse bedrijven.
De aangiften van [C] werden gedaan door [betrokkene 1] (of een andere medewerker) van administratiekantoor [E] Ltd. Ten behoeve van diens werkzaamheden kreeg hij van verdachte [verdachte] of van medeverdachte [betrokkene 3] alle uitdraaien uit het boekhoudprogramma AMOS, zoals de journaalpost inkoop, journaalpost verkoop, het bankboek, kasboek, de BTW-afdracht bank, BTW-afdracht kas, ICL inkoop, ICL verkoop en de opgave van de voorraad. Later kreeg [betrokkene 1] een Excel-sheet met daarop de inkoop, verkoop, BTW-afdracht, chassisnummer en brutomarge per auto. Verder kreeg [betrokkene 1] alle inkoop-, verkoopfacturen, kostenfacturen en bankafschriften. Hij verwerkte deze gegevens op het kantoor van [E] Ltd. en vulde aan de hand van deze gegevens de aangiften in. [betrokkene 1] vulde de aangiften op kantoor in als het kwartaal voorbij was. Vervolgens stuurde hij een kopie van de ingevulde aangifte per fax naar verdachte [verdachte] ter goedkeuring en zodat het eventueel te betalen bedrag aan omzetbelasting kon worden overgemaakt. Meestal kreeg [betrokkene 1] de blanco aangiften ondertekend mee. De contacten met [betrokkene 1] van [E] Ltd. werden gedaan door verdachte [verdachte].
[C] is over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006 uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting en deze aangiften zijn door tussenkomst van [E] Ltd. te [d-plaats] ingediend bij de Belastingdienst. In de aangiften zijn de vorenbedoelde verkooptransacties tussen [C] en [G SPRL] verwerkt. Op die intracommunautaire leveringen is het nultarief toegepast. In de aangiften zijn vervolgens bedragen aangegeven in de kolommen naast ‘Leveringen naar landen binnen de EU’ en ‘Verwervingen van goederen uit landen binnen de EU’. Deze bedragen sluiten nagenoeg aan bij de listings en onderliggendefacturen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de administratieve samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] binnen [C] en in aanmerking genomen dat uit onderzoek van de FIOD naar voren is gekomen dat [G SPRL] een plofbedrijf was dat aan buitenlandse autoleveranciers (in dit geval: [C]) ter beschikking is gesteld om leveringen van de auto's intracommunautair op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief wist de verdachte, althans had hij minstgenomen redelijkerwijs moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was. Het hof heeft in dit verband tevens betrokken dat de modus operandi vrijwel identiek is aan hetgeen onder feit 6 bewezen is verklaard en dat [C] de opvolgende vennootschap was van [A] Ltd., waarin de verdachte aldus zijn autohandel heeft voortgezet.
Vanwege deze betrokkenheid van [C] — en de verdachte als feitelijk leidinggever aan de verboden gedraging — bij fraude in de zin van valsheid in geschrift bestond er geen recht op toepassing van het nultarief en had zulks evenmin in de aangiften mogen worden verwerkt. Door dat desondanks wel te doen, zijn de aangiften onjuist.
Aldus is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [C] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006 heeft laten doen, aan welke verboden gedragingen de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.’
4.6
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met deze maatstaf is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’. De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.3. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.4. Degene die weet heeft van een aanmerkelijke kans, maar die ervan uit is gegaan dat het gevolg niet zal intreden, handelt niet opzettelijk.5. Het bewust nemen van een aanmerkelijke risico levert culpa op en geen opzet.6. Het onverantwoord nemen van bepaalde risico's is niet hetzelfde als voorwaardelijk opzet.7. Vergaande lichtzinnigheid is geen opzet.8. Degene die bijvoorbeeld op de uitkomst van een bepaalde procedure vertrouwt, handelt nog niet opzettelijk.9. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat onvolkomen overwegingen met betrekking tot het voorwaardelijke opzet niet worden ‘gered’ in cassatie, hetgeen volgens Hulu opmerkelijk is nu fouten van ondergeschikt belang niet (snel) tot cassatie leiden op de voet van de artikelen 80a en 81 Wet op de RO. De ‘focus’ en rechtlijnigheid met betrekking tot voorwaardelijk opzet-overwegingen is eveneens volgens De Hullu te verklaren omdat het bij voorwaardelijk opzet echt om de ondergrens gaat en die ondergrens dan ook goed moet worden bewaakt.10. Verwijzingen naar culpa dienen voor wat betreft de bewijsoverwegingen van het (voorwaardelijke) opzet te worden vermeden. De overweging ‘dat de verdachte door zijn handelen een geenszins te verwaarlozen risico heeft gelopen’, was onvoldoende voor de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet nu met deze objectieve vaststelling nog niet bewezen is dat verdachte zich willens en wetens aan dit risico heeft blootgesteld.11.
4.7
Aan de verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd dat hij (kortgezegd) de bedrijfsadministratie van [Y] ([Y]) valselijk heeft opgemaakt door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid — zo is de tenlastelegging opgesteld — zou hem erin zitten dat de auto's niet naar de op de facturen vermelde [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door hen zijn afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL. De verdachte heeft aangevoerd dat hij ter controle de BTW-nummers controleerde. Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak terzake van dit feit bepleit. Het hof overwoog dat A[Y] onder toepassing van het 0%-tarief voornamelijk auto's, te weten ex-leaseauto's, bij Duitse autohandelaren inkocht, waaronder de onderneming van [betrokkene 8]. Daarna werden deze auto's door A[Y] volgens de verkoopfacturen intracommunautair geleverd aan voornoemde Italiaanse bedrijven. In de administratie van A[Y] zijn in dit kader 256 facturen aangetroffen, waarvan er 35 gespecificeerd zijn in de tenlastelegging onder feit 3. Het hof overwoog verder dat onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de auto's niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfacturen en vrachtbrieven vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL, maar naar [B] SRL te [d-plaats]. Voorts is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat de eerstgenoemde vier bedrijven niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen. Het hof overwoog voorts dat uit de omstandigheid, dat de goederen niet zijn vervoerd naar de op de verkoopfactuur vermelde Italiaanse bedrijven [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL volgt niet dat deze bedrijven niet de afnemers waren. Immers, alsdan kan er sprake zijn van een zogenoemde A-B-C-transactie waarbij leveringen plaatsvinden tussen A en B en vervolgens B en C en de betrokken goederen rechtstreeks van A naar C worden vervoerd. Uit het achteraf vastgestelde feit, dat [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL niet actief zijn geweest in de autohandel en/of dat de bestuurders verdachte [verdachte] niet kennen volgt dat de aan deze bedrijven gerichte verkoopfacturen niet overeenkomstig de waarheid zijn opgesteld, aangezien de afnemer een ander Italiaans bedrijf was dan op de verkoopfactuur is voorgewend. Met betrekking tot de bewezenverklaring overwoog het hof dat de verdachte heeft met betrekking tot de auto's die hij heeft verkocht aan Italiaanse afnemers ten overstaan van het hof verklaard dat hij deze bedrijven enkel kende van de gegevens die hij kreeg van zijn bemiddelaar ten behoeve van het opstellen van de verkoopfacturen. De betreffende auto's heeft hij verkocht via [betrokkene 9], die zich uitgaf als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL. De verdachte wist evenwel dat [betrokkene 9] niet rechtstreeks bevoegd was om namens voornoemde Italiaanse bedrijven op te treden, maar dat [betrokkene 9] slechts als bemiddelaar voor [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL en [X] SRL optrad. Indien een verkooptransactie tot stand kwam, controleerde de verdachte naar eigen zeggen alleen het BTW-nummer van de Italiaanse bedrijven bij de Belastingdienst, maar niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9]. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaarde verdachte [verdachte] onder meer dat de auto's contant door [betrokkene 9] aan hem werden betaald. De auto's werden vervolgens bij A[Y] opgehaald of door de verdachte gebracht naar een verzamelplaats in Duitsland om vanuit daar naar Italië te worden getransporteerd. De transportkosten werden niet betaald door verdachte [verdachte], maar door de Italiaanse afnemer. [betrokkene 9] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige dienaangaande gelijkluidend verklaard. Tenslotte overwoog het hof dat de verdachte heeft gedurende één jaar en bijna 10 maanden met A[Y] 256 auto's aan buitenlandse ondernemers verkocht. Met dit grote aantal transacties, waarvan de in kwestie zijnde verkoopfacturen ten bewijze strekten, waren grote geldbedragen en daarmee commerciële belangen gemoeid. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 volgt dat hij met betrekking tot de vermeende verkopen aan [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL blind heeft gevaren op de gegevens die hij van [betrokkene 9] verstrekt kreeg. [betrokkene 9] was echter in het geheel niet bevoegd om voornoemde Italiaanse bedrijven in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De verdachte heeft op geen enkele wijze de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 9], noch de juistheid van de hem door [betrokkene 9] aangeleverde gegevens van de voornoemde vier Italiaanse afnemers (respectievelijk een groothandel in melk- en kaasproducten, een groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, een groothandel in thermohydraulische apparaten en een kledingreparatiebedrijf), gecontroleerd. De stelling van de verdachte dat hij mocht vertrouwen op het gegeven dat [betrokkene 9] hem door zijn zakelijk netwerk werd aanbevolen, is in dat kader naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende. Ook het enkele verifiëren van de BTW-nummers van de hiervoor genoemde Italiaanse bedrijven leidt niet tot een andersluidend oordeel, nu een dergelijke verificatie slechts uit zou kunnen wijzen dat voor het betreffende bedrijf in het zogenoemde VIES-systeem (VAT Information Exchange System) een actief BTW-nummer gold. Het hof is onder deze gegeven omstandigheden van oordeel dat van de verdachte, als professioneel autohandelaar in internationaal verband, een zodanige onderzoeksplicht mag worden gevergd dat hij zich vergewist van de juistheid van de door een bemiddelaar aan hem aangeleverde gegevens van de vermeende Italiaanse afnemers, zodat hij in staat is hetgeen op de verkoopfacturen is vermeld juridisch voor zijn rekening te nemen. Het geenszins verifiëren van die gegevens, waarvan hij wist dat die afkomstig waren van iemand die alleen als een bemiddelaar optrad, waar dat wel van de verdachte mocht worden verwacht, leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte, door vervolgens zonder een dergelijke verificatie deze gegevens van de vermeende afnemers op de verkoopfacturen op te nemen, zwaar verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren. Aldus heeft het hof het tenlastegelegde bewezenverklaard.
4.8
Het oordeel van het hof (en dientegevolge de bewezenverklaring) — kortgezegd — dat de verdachte door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddellaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. In dat verband wordt ook opgemerkt — hetgeen de bewezenverklaring temeer doet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting/onbegrijpelijkheid zijn de overwegingen van het hof dat de verdachte zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en zwaar verwijtbaar heeft gehandeld, nu die aanduidingen veeleer wijzen op culpa.
4.9
De verdachte wordt onder feit 5 op de dagvaarding verweten dat hij zich in de periode van 2 januari 2004 tot en met 16 april 2004 als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [A] Ltd. door daarin valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid zou erin bestaan dat de auto's niet naar het op de facturen vermelde Italiaanse bedrijf [X] SRL zijn geleverd, verkocht of door dat bedrijf is afgenomen, maar aan/door een ander, meer bepaald [B] SRL. Door en namens de verdachte is deze beschuldiging eveneens gepareerd met een beroep op vrijspraak. Het hof heeft het tenlastegelegde echter bewezenverklaard. Daartoe overwoog het hof dat de verdachte kennelijk met zijn praktijken zoals onder A[Y], in de periode dat hij zijn autohandel dreef binnen [A] Ltd., is voortgegaan. Ook met betrekking tot de auto's die hij met [A] Ltd. heeft verkocht verklaarde de verdachte dat [betrokkene 9] als bemiddelaar optrad voor [X] SRL. Mutatis mutandis heeft derhalve hetzelfde te gelden als hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is overwogen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus, door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddelaar van [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [X] SRL en dat dit bedrijf niet de werkelijke afnemer was. Voor de overwegingen die deze conclusie dragen, heeft het hof kortheidshalve het overwogene met betrekking tot feit 3 aangehaald. Het oordeel van het hof (en dientegevolge de bewezenverklaring) — kortgezegd — dat de verdachte door zaken te doen met iemand waarvan hij wist dat die zich slechts als bemiddellaar van [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL en [X] SRL had opgeworpen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zaken deed met iemand die in het geheel geen bevoegd vertegenwoordiger was van [U] SRL, [V] ECSAS, [W] SRL of [X] SRL en dat de werkelijke afnemers niet [U] SRL, [V] EC-SAS, [W] SRL of [X] SRL waren, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. In dat verband wordt ook opgemerkt — hetgeen de bewezenverklaring temeer doet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting/onbegrijpelijkheid zijn de overwegingen van het hof dat de verdachte zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en zwaar verwijtbaar heeft gehandeld, nu die aanduidingen veeleer wijzen op culpa.
4.10
Onder feit 8 op de dagvaarding is de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij in de periode van 29 juni 2005 tot en met 13 juli 2006 feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk door [C] doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 en het tweede kwartaal van 2006. Door en namens de verdachte is terzake van dit feit vrijspraak bepleit. Het hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard. Daartoe heeft het hof overwogen dat gelet op de administratieve samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] binnen [C] en in aanmerking genomen dat uit onderzoek van de FIOD naar voren is gekomen dat [G SPRL] een plofbedrijf was dat aan buitenlandse autoleveranciers (in dit geval: [C]) ter beschikking is gesteld om leveringen van de auto's intracommunautair op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief, de verdachte wist, althans dat hij minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten, dat hij bij fraude in een BTW-carrousel betrokken was. Het hof heeft in dit verband tevens betrokken dat de modus operandi vrijwel identiek is aan hetgeen onder feit 6 bewezen is verklaard en dat [C] de opvolgende vennootschap was van [A] Ltd., waarin de verdachte aldus zijn autohandel heeft voortgezet. Het kennelijke rechtsoordeel van het hof (en bijgevolg de bewezenverklaring) dat het voorwaardelijk opzet gelijkgesteld kan worden met de formule dat de verdachte wist, althans minstgenomen redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij fraude in een BTW-caroussel betrokken was en (dus) opzettelijk onjuiste aangiften heeft laten doen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
Middel V
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 6 en 13 EVRM en 365a Sv, en wel om het navolgende:
Op 21 december 2018 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Het hof heeft het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet aangegeven termijn, met de bewijsmiddelen aangevuld. Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld houdt het wel in dat het hof de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen 8 maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad heeft gezonden, nu de Hoge Raad de stukken pas op 20 mei 2020 heeft ontvangen, zodat de redelijke termijn van de berechting is geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
Toelichting
5.1
Op 21 december 2018 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Aan het verkorte arrest heeft het hof een aanvulling, inhoudende de door het hof gebezigde bewijsmiddelen gehecht. De aanvulling is door de voorzitter ondertekend op 8 mei 2020. Op grond van deze omstandigheid heeft het hof het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen aangevuld. Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld houdt het wel in dat het hof de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen 8 maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad heeft gezonden, zodat de redelijke termijn van de berechting is geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.12.
5.2
Aan de verdachte zal niet kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende belang heeft bij zijn klacht nu hij zelf de oorzaak zou zijn geweest van de schending van de redelijke termijn door het instellen van het beroep in cassatie. De raadslieden van verdachte zijn immers pas in staat geweest de stukken van de zaak te bestuderen nadat hen de stukken waren toegezonden. Voorts zijn de raadslieden pas in staat geweest een cassatieschriftuur in te dienen nadat de aanzegging van de Hoge Raad was betekend. De Hoge Raad is daartoe pas in staat geweest nadat het hof de stukken van het geding naar de Hoge Raad had gezonden. Dit houdt in dat de schending van de redelijke termijn te wijten is aan de te late inzending van het dossier door het hof.
5.3
Van belang is voorts het volgende. In zijn arrest van 11 september 2012 heeft de Hoge Raad gesteld klachten over schending van de redelijke termijn af te zullen doen m.b.v. art. 80a RO, indien in die zaken alleen zou worden geklaagd over schending van de redelijke termijn, of indien in die zaken ook over andere kwesties zou worden geklaagd, welke klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.13. Op Nederland rust evenwel de plicht de rechtspleging zo in te richten, dat procedures binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld.14. Geconstateerd moet worden dat Nederland, ondanks meerdere pogingen daartoe, er nog steeds niet in is geslaagd er zorg voor te dragen dat in de cassatieprocedures de Hoge Raad uitspraak doet binnen de vereiste redelijke termijn. Integendeel. In 2014 heeft de raadsman van verdachte in 39 strafzaken ook geklaagd over schending van de redelijke termijn. In 2015 heeft de raadsman in 43 cassatieprocedures (onder meer) geklaagd over schending van de redelijke termijn na het instellen van cassatie. In 2016 en 2017 is beide jaren meer dan 50 keer geklaagd over de schending van de redelijke termijn, terwijl in 2018 hieromtrent meer dan 60 klachten zijn ingediend. In 2019 zijn maar liefst 75 klachten ingediend over de schending van de redelijke termijn. Bij deze aantallen zijn dus niet zaken meegerekend waarin geen (andere) klacht in de cassatieprocedure kon worden gevoerd. Ook in de nabije toekomst behoeft een verbetering niet te worden verwacht. Zo blijkt uit het in 2014 verschenen rapport ‘Werkdruk bewezen’ van de NVvR dat een te hoge werkdruk de kwaliteit van de rechtspraak ondergraaft. Overigens heeft de (voormalig) president van de Hoge Raad reeds in februari 2013 in een brief de noodklok geluid over de werkdruk.15. Zie voorts de opmerkingen van de Procureur-Generaal in het Jaarverslag 2012.16. Nog op 1 maart 2015 heeft de voorzitter van de Raad voor Rechtsspraak aangegeven dat door gebrek aan capaciteit de werkdruk voor rechters zo hoog is dat er achterstanden ontstaan, waarbij gebrek aan geld de belangrijkste oorzaak voor het capaciteitsprobleem wordt aangewezen.17.Onder deze omstandigheden dient thans te worden geconcludeerd dat er sprake is van een verzuim dat — naar uit objectieve gegevens — blijkt zozeer bij herhaling voor te komen dat zijn structurele karakter vaststaat èn dat de verantwoordelijke autoriteiten, te weten de Regering en het Parlement zich onvoldoende inspanningen hebben getroost herhaling te voorkomen. Gelet hierop dient dan ook de Hoge Raad in geval van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase een matiging toe te passen, ongeacht of in de betreffende zaak ook nog een andere klacht naar voren wordt gebracht.
5.4
Voorkomen moet worden dat ‘onder de zegel’ van cassatie de norm ten aanzien van de duur van de berechting steeds maar weer wordt verlegd waardoor er ook vanwege alle bezuinigingen en reorganisaties geen substantiële druk meer op de overheid wordt gelegd om een onredelijke procesduur zoveel mogelijk te vermijden.18. Gelet hierop dient dan ook de Hoge Raad in geval van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase een matiging toe te passen, ongeacht of in de betreffende zaak ook nog een andere klacht naar voren wordt gebracht.
5.5
Voorts in de onderhavige schriftuur de verdachte ook nog andere klachten naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op de ‘prior criminal proceedings’, zodat ook om deze reden niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht over de schending van de redelijke termijn.19. Bovendien is afdoening op basis van art. 80a RO niet aangewezen, gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn en omdat afdoening op basis van art. 80a RO inbreuk maakt op het recht van ‘effective remedy’.20. Indien de Hoge Raad van oordeel is dat afdoening van de zaak door middel van art. 80a RO in zaken als de onderhavige geen inbreuk lijkt te maken op het EVRM, is veroordeelde van mening dat de Hoge Raad deze kwestie zal dienen voor te leggen aan het EHRM en wel door middel van het stellen van prejudiciële vragen. Uit hetgeen hierboven is aangevoerd volgt dat in zaken als de onderhavige, waarin sprake is van schending van de redelijke termijn die het gevolg is van het door het hof niet in acht nemen van de wettelijk voorgeschreven termijnen, art. 13 EVRM immers een ‘effective remedy’ vereist. De vragen zouden kunnen luiden:
- 1.
Vereisen de artikelen 6 en 13 EVRM dat de cassatierechter een inhoudelijk oordeel velt over een klacht betreffende de schending van redelijke termijn in zaken waarin de redelijke termijn van de berechting in cassatie wordt geschonden doordat de laatste feitelijke rechter geldende termijnen met betrekking tot het opstellen van relevante stukken en het opsturen van die stukken niet in acht neemt?
- 2.
Maakt het daarbij verschil uit of in cassatie ook andere klachten naar voren zijn gebracht?
- 3.
Maakt het daarbij verschil uit of deze andere klachten een behandeling in cassatie rechtvaardigen?
- 4.
Maakt het daarbij verschil uit of de verdachte/veroordeelde in de betreffende zaak gedetineerd is?
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 8 oktober 2020
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑10‑2020
HR 16 maart 1999, NJ 1999/387.
HR 17 april 2018, NJ 2018/414 m.nt. T. Kooijmans.
HR 29 mei 2018, NJ 2019/103, m.nt. H.D. Wolswijk, r.o. 5.3.2.
HR 25 maart 2003, NJ 2003/552, m.nt. Y. Buruma.
HR 25 maart 2003, NJ 2003/552, m.nt. Y. Buruma en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.
Concl. Advocaat-generaal Harteveld voor HR 23 september 2014, NJ 2014/430.
Concl. Advocaat-generaal Knigge voor HR 27 januari 2015, NJ 2015/346, m.nt. B.F. Keulen
Concl. Advocaat-generaal Vellinga voor HR 16 september 2003, NJ 2004/7.
HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014: 2574.
vlg. J. de Hullu, ‘Materieel Strafrecht: over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht’, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p.238–240.
HR 6 februari 1996, DD 96.1999.
HR 3 oktober 2000, NJ 2000/721, m.nt. J. de Hullu, alsmede HR 14 juni 2008, NJ 2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 11 september 2012, NJ 2013/241 — 245, m.nt. F.W. Bleichrodt.
EHRM 26 mei 1993, NJ 1993/466, m.nt. E.A. Alkema en EHRM 23 februari 1999, nr. 34966/97 (De Groot/Nederland), NJ 1999/641, m.nt. G. Knigge.
NRC 4 februari 2013.
Jaarverslag 2012, p. 23/24.
Zie: www.nos.nl/artikel/2022231-onverminderde-roofbouw-op-rechters-html .
Noot van T.M. Schalken onder HR 27 oktober 2015, NJ 2015/469.
EHRM 27 augustus 2013, nr. 12810/13 (Celik/Nederland).
Zie in dit verband de reeds door F.W. Bleichrodt in zijn noot onder HR 22 januari 2013, NJ 2013/245 gemaakte opmerking en —met name— de door het EHRM aan Nederland gestelde vragen in EHRM 18 december 2018, nr. 585/19 (Nelissen/Nederland).