Anders V. Mul die meent dat de ruimte die de verwijzingsopdracht biedt, bepaalt in hoeverre de rechter-commissaris bevoegd is een regiebijeenkomst te beleggen (Bovenmenselijke rechters-commissarissen?, in: Onbegrensd strafrecht, Liber Amoricum Hans de Doelder, Oisterwijk 2013, p. 475-478).
HR, 03-03-2015, nr. 14/06524
ECLI:NL:HR:2015:505
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
14/06524
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:505, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie in het belang der wet)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:118, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:505, Gevolgd
- Wetingang
art. 181 Wetboek van Strafvordering; art. 182 Wetboek van Strafvordering; art. 183 Wetboek van Strafvordering; art. 185 Wetboek van Strafvordering; art. 237 Wetboek van Strafvordering; art. 238 Wetboek van Strafvordering; art. 316 Wetboek van Strafvordering; art. 416 Wetboek van Strafvordering; art. 445 Wetboek van Strafvordering; art. 446 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2015/311 met annotatie van M.J. Borgers
SR-Updates.nl 2015-0104
NbSr 2015/86
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Cassatie in het belang der wet. Verhouding tussen zittingsrechter en RC. 1. Art. 238.2 Sv. Na de kennisgeving van de OvJ dat tot dagvaarding zal worden overgegaan is de RC bevoegd tot voortzetting van zijn o.g.v. art. 181 - 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang het onderzoek ttz. nog niet is aangevangen. De bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek na (mededeling van het voornemen tot) dagvaarding is beperkt tot het onderzoek dat de RC noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken a.b.i. artt. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te verrichten geen plaats. Tegen afwijzing door de RC van na (kennisgeving van) dagvaarding naar voren gebrachte wensen tot onderzoek staat voor verdachte geen bezwaarschrift o.g.v. art. 183.3 Sv open en voor de OvJ geen h.b. o.g.v. art. 446.1 Sv. 2. Vorderingen of verzoeken aan de RC tot onderzoekhandelingen na verwijzing ex art. 316 Sv? Artt. 181 en 183 Sv zijn krachtens 316.3 Sv niet van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de RC na verwijzing. Voor vorderingen van de OvJ of verzoeken van verdachte als in die bepalingen bedoeld is na verwijzing op de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan de in art. 185.2 Sv geformuleerde bevoegdheid van de RC om een regiebijeenkomst te beleggen, kan niet worden ontleend dat de bedoelde vorderingen of verzoeken toch kunnen worden gedaan. 3. Beroep of bezwaar tegen beslissingen van de RC na dagvaarding of verwijzing? Na (kennisgeving van) dagvaarding of na verwijzing op de voet van art. 316 Sv is geen plaats voor vorderingen of verzoeken aan de RC a.b.i. in artt. 181 en 183 Sv. Dat brengt mee dat tegen een in die fase door de RC gegeven afwijzing van aan hem door de OvJ of verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswensen geen h.b. op grond van art. 446.1 Sv openstaat, resp. geen bezwaarschrift o.g.v. van art. 183.3 Sv kan worden ingediend. Het middel, dat de klacht bevat dat de raadkamer ten onrechte heeft geoordeeld dat bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking van de RC, slaagt o.g.v. hetgeen hiervoor (zie vraag 3) is overwogen.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. 14/06524 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang de wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, Locatie Alkmaar, nummer 13/1402,van 19 augustus 2013 in de zaak van de verdachte:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats].
1. De bestreden beschikking
Bij de bestreden beschikking is de verdachte ontvankelijk verklaard in zijn op de voet van art. 182, zesde lid, Sv ingediende bezwaarschrift en is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2. Het cassatieberoep
De Procureur-Generaal J.W. Fokkens heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3. Inhoud van de bestreden beschikking, vraagstelling en wettelijk kader
3.1.
Het gaat in dit geding om het volgende. In de zaak die heeft geleid tot de bestreden beschikking heeft de Rechtbank de zaak op de terechtzitting van 10 juni 2013 verwezen naar de Rechter-Commissaris "teneinde lopende onderzoeken af te ronden en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris overigens in overleg met de officier van justitie en de raadsvrouw wenselijk of noodzakelijk acht." De verdediging heeft bij de Rechter-Commissaris diverse verzoeken ingediend om onderzoekshandelingen te verrichten. Bij beschikking van 1 augustus 2013 heeft de Rechter-Commissaris deze verzoeken gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de raadsvrouwe namens de verdachte op 7 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend. De Rechtbank heeft de verdachte bij beschikking van 19 augustus 2013 in zijn bezwaarschrift ontvankelijk verklaard.
3.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De rechtbank overweegt ambtshalve dat bezwaarde in zijn bezwaarschrift kan worden ontvangen op grond van de volgende overwegingen.
Ter openbare terechtzitting van 10 juni 2013 heeft de rechtbank de zaak - open - verwezen naar de rechter-commissaris teneinde lopende onderzoeken af te ronden en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris overigens in overleg met de officier van justitie en de raadsvrouw wenselijk of noodzakelijk acht. De rechtbank heeft daarmee aangegeven dat de rechter-commissaris beslissingsbevoegdheid toekomt om binnen de wettelijke en de door de rechtbank vermelde (in casu geen bijzondere) grenzen bepaalde onderzoeken uit te voeren, zulks ter beoordeling door de rechter-commissaris. Voor zover de rechter-commissaris in dat kader bepaalde beslissingen neemt waarmee de verdediging zich niet kan verenigen, komt de vraag aan de orde of daartegen een rechtsmiddel bij de raadkamer van de rechtbank openstaat of dat de beslissing bij de verwijzende zittingsrechter dient te blijven.
De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat bezwaarde tegen deze tussentijdse beslissing van de rechter-commissaris een bezwaarschrift kan indienen bij (de raadkamer van) de rechtbank. Het enkele feit dat in artikel 316, lid 3 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de eerste afdeling van de Derde Titel van dit wetboek niet is vermeld, maakt dat niet anders. In bedoelde afdeling is aan de verdachte het recht toegekend een bezwaarschrift in te dienen bij de rechtbank indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten (artikelen 182, lid 6 en 183, lid 3 Sv). Laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op het vóóronderzoek (voorheen gerechtelijk vooronderzoek) als er van (een voornemen tot) dagvaarden, laat staan een zittingsrechter, nog geen sprake is. In die zin is het begrijpelijk dat de eerste afdeling van de Derde Titel niet in artikel 316, lid 3, Sv is opgenomen: van vooronderzoek in evenbedoelde zin kan immers in de situatie van artikel 316 Sv geen sprake meer zijn. Het wegvallen van de bij dit wetboek bepaalde mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen staat in het onderhavige geval echter niet in de weg aan de ontvankelijkheid van bezwaarde in zijn bezwaarschrift.
In de thans aan de orde zijnde zaak, waarin een open verwijzing naar de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, heeft de zittingsrechter aan de rechter-commissaris opdracht gegeven om nader vooronderzoek te verrichten dat feitelijk nauwelijks verschilt van een vooronderzoek vóór dagvaarding, mede gelet op de toepasselijkverklaring van tal van bepalingen betreffende de uitvoering van het vooronderzoek in artikel 316 Sv. Als onder deze omstandigheden door de zittingsrechter de voortzetting van het vooronderzoek (weer) aan de rechter-commissaris wordt overgelaten, staat een redelijke wetstoepassing er niet aan in de weg dat de verdediging de bevoegdheid wordt gegeven om een bezwaarschrift in te dienen tegen bepaalde beslissingen van de rechter-commissaris op gelijke wijze als bij het vooronderzoek vóór dagvaarding. Het tegendeel komt de rechtbank onredelijk voor ten opzichte van de verdediging. Op de voet van de artikelen 445 en 446 Sv zou de verdediging bijvoorbeeld na een regiezitting, waarin vorderingen respectievelijk verzoeken van de officier van justitie en de verdediging aan de orde kunnen komen, géén beroep tegen beschikkingen van de rechter-commissaris bij de rechtbank kunnen instellen (artikel 445 Sv) en de officier van justitie wèl (artikel 446 Sv). Dit klemt te meer nu artikel 185 Sv (over de regiezitting) zowel van toepassing is op de situatie vóór als ná dagvaarding. Een en ander nog los van de onpraktische gevolgen waarbij in het bijzonder valt te denken aan vertraging van het strafproces, onder meer bestaande uit extra regiezittingen, welk gevolg de wetgever nu juist door de nieuwe wetgeving wil voorkomen. De in de wet verankerde afbakening van de regiefunctie tussen de zittingsrechter en de rechter-commissaris blijft bij dit alles overigens altijd en geheel in handen van de uiteindelijk verantwoordelijke zittingsrechter. Deze immers bepaalt of en op welke wijze zaken naar de rechter-commissaris worden verwezen. Dat kan open gebeuren, zoals in het onderhavige geval, of beperkt, in welk geval bezwaarschriften tegen beslissingen van de rechter-commissaris minder voor de hand liggen.
Gelet op al het voorgaande en gelet op het feit dat het bezwaarschrift binnen veertien dagen na het nemen van de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris is ingediend, is bezwaarde ontvankelijk in zijn bezwaarschrift."
3.3.
Voor de beoordeling van de vordering zijn de volgende wettelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van belang:
- art. 181 Sv
"1. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter-commissaris met het oog op de opsporing van een strafbaar feit onderzoekshandelingen verricht. Hij geeft daarbij een omschrijving van het feit waarop het onderzoek betrekking dient te hebben en van de door hem gewenste onderzoekshandelingen. De vordering wijst indien deze bekend is de verdachte aan.
(...)"
- art. 182 Sv
"1. Een persoon die als verdachte van een strafbaar feit is verhoord, of die reeds terzake van een strafbaar feit wordt vervolgd, kan de rechter-commissaris verzoeken dienaangaande onderzoekshandelingen te verrichten.
(...)
6. Indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank.
7. Indien de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld, kan de rechter-commissaris indien hij dit noodzakelijk acht, ten aanzien van het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, ambtshalve onderzoekshandelingen verrichten. (...)"
- art. 183 Sv
"1. In het kader van een uit hoofde van de artikelen 181 of 182, zevende lid, ingesteld onderzoek, kan de verdachte schriftelijk wensen tot onderzoek kenbaar maken aan de rechtercommissaris.
(...)
3. Indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank."
- art. 185 Sv
"1. Indien de rechter-commissaris dit voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk acht, roept hij de officier van justitie en de verdachte op voor hem te verschijnen, teneinde de stand van zaken in het onderzoek te bespreken.
2. De rechter-commissaris kan ten behoeve van het goede verloop van het onderzoek, bij gelegenheid van of in aansluiting op de regiebijeenkomst bedoeld in het eerste lid, de officier van justitie en de verdachte een termijn stellen voor het indienen van een vordering of verzoek tot verrichten van onderzoekshandelingen, of voor de onderbouwing daarvan."
- art. 237 Sv
"Indien de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen heeft voltooid, of indien tot voorzetting van het onderzoek geen grond bestaat, beëindigt hij het onderzoek. (...)"
- art. 238 Sv
"1. Indien de officier van justitie de rechter-commissaris schriftelijk mededeelt dat hij van verdere vervolging afziet, beëindigt de rechter-commissaris het onderzoek.
2. De officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, stelt de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris kan, zonodig na de officier van justitie en de verdachte of diens raadsman te hebben gehoord, het onderzoek beëindigen. Indien hij zijn onderzoek voortzet, doet hij een proces-verbaal in het dossier opnemen met de mededeling dat het onderzoek uit hoofde van deze Titel nog niet is afgerond."
Voor de geschiedenis van de totstandkoming van de huidige wettekst van art. 238 Sv zij verwezen naar de vordering van de Procureur-Generaal onder 7 tot en met 13.
- art. 316 Sv
"1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
2. In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en horen van deskundigen kan de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris (...).
3. Het onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van dit Boek gevoerd."
- art. 446, eerste lid, Sv
"Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof of de rechtbank. (...)"
3.4.
Achtergrond van de vordering is de onduidelijkheid die sinds de invoering van de Wet versterking positie rechter-commissaris per 1 januari 2013 in de praktijk blijkt te bestaan omtrent taken en bevoegdheden van de rechter-commissaris ingeval deze zijn onderzoek op de voet van de art. 181 e.v. Sv nog niet heeft voltooid op het moment waarop de verdachte is of blijkens schriftelijke mededeling van de officier van justitie aan de rechter-commissaris zal worden gedagvaard.
De Procureur-Generaal heeft in zijn vordering gewezen op de volgende drie vragen die in het bijzonder beantwoording zouden behoeven.
(1) In hoeverre is de rechter-commissaris nog bevoegd onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op vorderingen of verzoeken om nader onderzoek indien de verdachte is gedagvaard?
(2) Kunnen de officier van justitie en de verdachte na verwijzing door de zittingsrechter op de voet van art. 316 Sv op grond van art. 185 Sv de in art. 181 Sv en 183 Sv bedoelde vorderingen respectievelijk verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen doen?
(3) Staat een rechtsmiddel open tegen afwijzende beslissingen die de rechter-commissaris na dagvaarding of na verwijzing neemt op wensen tot het verrichten van onderzoekshandelingen?
4. Beantwoording van de opgeworpen vragen
Bevoegdheid rechter-commissaris tot voortzetting onderzoek na dagvaarding?
4.1.1.
Ter beantwoording staat in de eerste plaats de vraag of de rechter-commissaris bevoegd is nog onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op verzoeken of vorderingen om nader onderzoek in het geval dat de officier van justitie de rechter-commissaris op de voet van art. 238, tweede lid, Sv in kennis heeft gesteld dat tot dagvaarding van de verdachte zal worden overgegaan.
4.1.2.
Het volgende moet worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting neemt een aanvang door het doen uitroepen van de zaak door de voorzitter (art. 270 Sv). Dat brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in handen is van de zittingsrechter, dat de zaak niet meer bij hem weggehaald kan worden en dat het de zittingsrechter is die de regie heeft over de behandeling van de zaak. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is het de zittingsrechter die op de voet van art. 316 Sv moet beslissen of enig (nader) onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is.
4.1.3.
Gelet op hetgeen in 4.1.2 is vooropgesteld en mede in aanmerking genomen het in de geschiedenis van zijn totstandkoming tot uitdrukking gebrachte streven om het onderzoek van de rechter-commissaris zoveel mogelijk afgerond te doen zijn voordat de zaak op de terechtzitting komt, brengt een redelijke uitleg van art. 238, tweede lid, Sv het volgende mee.
Na de kennisgeving van de officier van justitie dat tot dagvaarding zal worden overgegaan is de rechter-commissaris bevoegd tot voortzetting van zijn op grond van art. 181 – 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen. De bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek na (mededeling van het voornemen tot) dagvaarding is beperkt tot het onderzoek dat de rechter-commissaris noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken als bedoeld in art. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te verrichten geen plaats.
Dientengevolge staat tegen afwijzing door de rechter-commissaris van na (kennisgeving van) dagvaarding naar voren gebrachte wensen tot onderzoek voor de verdachte geen bezwaarschrift op grond van art. 183, derde lid, Sv open en voor de officier van justitie geen hoger beroep op grond van art. 446, eerste lid, Sv.
Vorderingen of verzoeken aan de rechter-commissaris tot onderzoekshandelingen na verwijzing?
4.2.1.
De tweede opgeworpen vraag is of na verwijzing uit hoofde van art. 316 Sv door de zittingsrechter naar de rechter-commissaris de toepasselijkheid van art. 185, tweede lid, Sv op het onderzoek van de rechter-commissaris impliceert dat de officier van justitie kan vorderen (art. 181, eerste lid, Sv) en de verdachte kan verzoeken (art. 183, eerste lid, Sv) dat de rechter-commissaris onderzoekshandelingen verricht.
4.2.2.
Art. 181 en art. 183 Sv zijn krachtens het derde lid van art. 316 Sv niet van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de rechter-commissaris na verwijzing. Voor vorderingen van de officier van justitie of verzoeken van de verdachte als in die bepalingen bedoeld is na verwijzing op de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan de in het tweede lid van (het wel van overeenkomstige toepassing verklaarde) art. 185 Sv geformuleerde bevoegdheid van de rechter-commissaris een regiebijeenkomst te beleggen, kan dan ook niet worden ontleend dat de bedoelde vorderingen of verzoeken toch kunnen worden gedaan.
Beroep of bezwaar tegen beslissingen van de rechter-commissaris na dagvaarding of verwijzing?
4.3.
Zoals hiervoor is overwogen, is na (kennisgeving van) dagvaarding of na verwijzing op de voet van art. 316 Sv geen plaats voor vorderingen of verzoeken aan de rechter-commissaris als bedoeld in art. 181 Sv en art. 183 Sv. Dat brengt mee dat tegen een in die fase door de rechter-commissaris gegeven afwijzing van aan hem door de officier van justitie of de verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswensen geen hoger beroep op grond van art. 446, eerste lid, Sv openstaat, respectievelijk geen bezwaarschrift op grond van art. 183, derde lid, Sv kan worden ingediend. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de sturende positie van de zittingsrechter en nodeloze complicaties kunnen veroorzaken.
5. Beoordeling van het middel
5.1.
Het middel bevat de klacht dat de raadkamer ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking van de Rechter-Commissaris.
5.2.
Het middel slaagt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen en beslist.
6. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de bestreden beschikking.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Cassatie in het belang der wet. Verhouding tussen zittingsrechter en RC. 1. Art. 238.2 Sv. Na de kennisgeving van de OvJ dat tot dagvaarding zal worden overgegaan is de RC bevoegd tot voortzetting van zijn o.g.v. art. 181 - 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang het onderzoek ttz. nog niet is aangevangen. De bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek na (mededeling van het voornemen tot) dagvaarding is beperkt tot het onderzoek dat de RC noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken a.b.i. artt. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te verrichten geen plaats. Tegen afwijzing door de RC van na (kennisgeving van) dagvaarding naar voren gebrachte wensen tot onderzoek staat voor verdachte geen bezwaarschrift o.g.v. art. 183.3 Sv open en voor de OvJ geen h.b. o.g.v. art. 446.1 Sv. 2. Vorderingen of verzoeken aan de RC tot onderzoekhandelingen na verwijzing ex art. 316 Sv? Artt. 181 en 183 Sv zijn krachtens 316.3 Sv niet van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de RC na verwijzing. Voor vorderingen van de OvJ of verzoeken van verdachte als in die bepalingen bedoeld is na verwijzing op de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan de in art. 185.2 Sv geformuleerde bevoegdheid van de RC om een regiebijeenkomst te beleggen, kan niet worden ontleend dat de bedoelde vorderingen of verzoeken toch kunnen worden gedaan. 3. Beroep of bezwaar tegen beslissingen van de RC na dagvaarding of verwijzing? Na (kennisgeving van) dagvaarding of na verwijzing op de voet van art. 316 Sv is geen plaats voor vorderingen of verzoeken aan de RC a.b.i. in artt. 181 en 183 Sv. Dat brengt mee dat tegen een in die fase door de RC gegeven afwijzing van aan hem door de OvJ of verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswensen geen h.b. op grond van art. 446.1 Sv openstaat, resp. geen bezwaarschrift o.g.v. van art. 183.3 Sv kan worden ingediend. Het middel, dat de klacht bevat dat de raadkamer ten onrechte heeft geoordeeld dat bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking van de RC, slaagt o.g.v. hetgeen hiervoor (zie vraag 3) is overwogen.
Nr. 14/06524 CW
Zitting 6 januari 2015
Mr. Fokkens
Vordering tot cassatie in het belang der wet inzake
[verdachte]
Inleiding
1. Deze vordering tot cassatie in het belang der wet betreft een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, Locatie Alkmaar van 19 augustus 2013 waarbij de Rechtbank bezwaarde ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar ex artikel 182 lid 6 Sv en het bezwaarschrift vervolgens ongegrond verklaarde. Een gewaarmerkt afschrift van de beschikking en het procesdossier zijn bijgevoegd.
2. Tegen de beschikking staat ingevolge art. 445 Sv geen gewoon beroep in cassatie open (HR 10 oktober 1978, NJ 1979, 156). Cassatie in het belang der wet is wel mogelijk (art. 78 RO in verband met art. 456 Sv).
3. De reden om deze vordering in te stellen is dat er in de praktijk na de op 1 januari 2013 ingevoerde Wet versterking positie rechter-commissaris diverse onduidelijkheden bestaan over de taken en bevoegdheden van de rechter-commissaris in geval deze zijn onderzoek ex de artikelen 181 e.v. Sv nog niet heeft voltooid op het moment waarop de officier van justitie te kennen heeft gegeven tot dagvaarding over te willen gaan (art. 238 lid 2 Sv) en in geval van verwijzing ex. art. 316 Sv door de zittingsrechter. Met name bleek onzekerheid te bestaan over de vraag of na verwijzing door de zittingsrechter op de voet van art. 316 lid 1 Sv na een zogenaamde regiezitting voor de verdachte bezwaar openstaat tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op een verzoek van de verdachte om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten. Deze vordering heeft in het bijzonder betrekking op die vraag, maar ik wil de Hoge Raad verzoeken deze te beantwoorden in de bredere context van het onderzoek door de rechter-commissaris nadat de dagvaarding is uitgebracht.
4. Opmerking verdient dat het voornemen bestaat in het kader van de door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnitieerde Fundamentele herziening /Modernisering van het Wetboek van strafvordering ook de verhouding vooronderzoek - eindonderzoek te herzien en daarbij in het bijzonder de regeling rond de zogenoemde pro forma zitting. De planning van dit project is nu volgens de desbetreffende site van de Rijksoverheid dat de wetsvoorstellen begin 2017 naar de Raad van State zullen zijn gezonden. Dat betekent dat inwerkingtreding van deze voorstellen pas over een aantal jaren te verwachten is en dat er geen reden is van een vordering over deze kwestie af te zien omdat het onderwerp ook de aandacht van de wetgever heeft.
5. De in de praktijk ervaren onduidelijkheid betreft hoofdzakelijk de volgende drie vragen: 1. In hoeverre is de rechter-commissaris nog bevoegd onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op vorderingen of verzoeken om nader onderzoek indien de verdachte is gedagvaard?; 2. Kunnen de officier van justitie en de verdediging na een verwijzing door de zittingsrechter op de voet van art. 316 Sv op grond van de artikelen 181, 183 en 185 Sv vorderingen respectievelijk verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen doen? en 3. Staat tegen beslissingen die de rechter-commissaris, na dagvaarding of na een verwijzing door de zittingsrechter ex art. 316 Sv, neemt op verzoeken of vorderingen tot nader onderzoek bezwaar open bij de raadkamer? Ik zal deze vragen achtereenvolgens bespreken. Eerst volgt echter een uiteenzetting van het wettelijk kader.
Het wettelijk kader
6. De relevante wetsartikelen luiden:
Artikel 181 Sv
1. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter-commissaris met het oog op de opsporing van een strafbaar feit onderzoekshandelingen verricht. Hij geeft daarbij een omschrijving van het feit waarop het onderzoek betrekking dient te hebben en van de door hem gewenste onderzoekshandelingen. De vordering wijst indien deze bekend is de verdachte aan.
2. ( ... )
3. ( ... )
Artikel 182 Sv
1. Een persoon die als verdachte van een strafbaar feit is verhoord, of die reeds terzake van een strafbaar feit wordt vervolgd, kan de rechter-commissaris verzoeken dienaangaande onderzoekshandelingen te verrichten.
2. ( ... )
3. ( ... )
4. ( ... )
5. ( .. . )
6. Indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank.
7. Indien de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld, kan de rechter-commissaris indien hij dit noodzakelijk acht, ten aanzien van het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, ambtshalve onderzoekshandelingen verrichten. ( ... )
Artikel 183 Sv
1. In het kader van een uit hoofde van de artikelen 181 of 182, zevende lid, ingesteld onderzoek, kan de verdachte schriftelijk wensen tot onderzoek kenbaar maken aan de rechtercommissaris.
( ... )
2. ( ... )
3. Indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank.
Artikel 185 Sv
1. Indien de rechter-commissaris dit voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk acht, roept hij de officier van justitie en de verdachte op voor hem te verschijnen, teneinde de stand van zaken in het onderzoek te bespreken.
2. De rechter-commissaris kan ten behoeve van het goede verloop van het onderzoek, bij gelegenheid van of in aansluiting op de regiebijeenkomst bedoeld in het eerste lid, de officier van justitie en de verdachte een termijn stellen voor het indienen van een vordering of verzoek tot verrichten van onderzoekshandelingen, of voor de onderbouwing daarvan.
Artikel 237 Sv
Indien de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen heeft voltooid, of indien tot voorzetting van het onderzoek geen grond bestaat, beëindigt hij het onderzoek. ( ... )
Artikel 238 Sv
1. Indien de officier van justitie de rechter-commissaris schriftelijk mededeelt dat hij van verdere vervolging afziet, beëindigt de rechter-commissaris het onderzoek.
2. De officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, stelt de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris kan, zonodig na de officier van justitie en de verdachte of diens raadsman te hebben gehoord, het onderzoek beëindigen. Indien hij zijn onderzoek voortzet, doet hij een proces-verbaal in het dossier opnemen met de mededeling dat het onderzoek uit hoofde van deze Titel nog niet is afgerond.
Artikel 316 Sv
1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
2. In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en horen van deskundigen kan de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris ( ... )
3. Het onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van dit Boek gevoerd.
Vraag 1: De bevoegdheid tot voortzetting onderzoek na (bericht voornemen tot) dagvaarding
7. De tekst van art. 238 lid 2 Sv verschaft onvoldoende duidelijkheid over de bevoegdheid van de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op verzoeken of vorderingen om nader onderzoek indien de verdachte is gedagvaard. Dit is mede een gevolg van de wijziging van de tekst in het oorspronkelijke wetsvoorstel door een amendement van het kamerlid Van der Steur. Daarom is het van belang aandacht te besteden aan de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling.
8. De tekst van art. 238 lid 2 Sv in het oorspronkelijke wetsvoorstel (TK 2009-2010, 32177, nr. 2) luidde:
“De officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, stelt de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris beëindigt, zonodig na de officier van justitie en de verdachte of diens raadsman te hebben gehoord, het onderzoek. Daarbij kan hij de officier van justitie een proces-verbaal in het dossier doen opnemen met de mededeling dat het onderzoek uit hoofde van deze Titel nog niet is afgerond.”
9. Hierover werd in de Memorie van Toelichting het volgende opgemerkt (TK 2009-2010, 32 177, nr. 3, p. 17):
“De officier van justitie moet een dagvaarding tegen de verdachte uitbrengen, voordat de gevangenhouding van de verdachte een termijn van negentig dagen overschrijdt. Hiermee komt het vooronderzoek ten einde.
Wat gebeurt er indien de rechter-commissaris op dat moment nog onderzoekshandelingen verricht? Er is dan behoefte aan een «verkeersregel», zoals de NOvA het in zijn advies uitdrukte. Deze regel houdt in dat de rechter-commissaris zijn onderzoek beëindigt, tenzij dit op zeer korte termijn kan worden afgerond. Bij de beëindiging kan de rechter-commissaris tevens de opdracht geven aan de officier van justitie, om een procesverbaal van zijn hand in het dossier te doen opnemen, waarin wordt vermeld dat de rechter-commissaris zijn onderzoekshandelingen nog niet heeft afgerond. De zittingsrechter heeft dan de mogelijkheid om via toepassing van artikel 316 Sv de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen alsnog te laten voltooien.”
10. Toelichting en tekst sluiten hier niet geheel op elkaar aan. De voorgestelde tekst - de rechter-commissaris beëindigt het onderzoek - sloot aan bij oude regeling dat door de kennisgeving van dagvaarding aan de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek eindigde. Het eventueel horen van de officier van justitie en verdediging lijkt vooral van belang voor de inhoud van de mededeling dat het onderzoek nog niet is voltooid, opdat daarin wordt vermeld wat de inhoud van een voortgezet onderzoek zou zijn. De Memorie van Toelichting sluit in de passage “De regel houdt in dat de rechter-commissaris zijn onderzoek beëindigt, tenzij dit op zeer korte termijn kan worden afgerond” meer aan bij de oude regeling van de mini-instructie: de rechter-commissaris kon op verzoek verdediging enig onderzoek doen zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet was aangevangen, zie het oude art. 36a lid 2 Sv. Die oorspronkelijke tekst was duidelijk: het onderzoek door de rechter-commissaris wordt beëindigd na ontvangst van de mededeling van de voorgenomen dagvaarding met dien verstande dat onderzoek dat voor de terechtzitting kan worden gedaan, mag worden afgerond. Over een eventueel vervolgonderzoek beslist de rechter ter terechtzitting.
11. De eerste poging tot wijziging van de voorgestelde regeling werd gedaan met een door het kamerlid Van der Steur ingediend amendement waarin werd voorgesteld in artikel 258 Sv op te nemen dat geen dagvaarding kan worden betekend zolang het onderzoek van de rechter-commissaris naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in art. 182 niet is beëindigd, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechter-commissaris. Doel van het amendement was volgens de toelichting te bewerkstelligen dat de rechter-commissaris niet uit het vooronderzoek kon worden gezet door het uitbrengen van een dagvaarding door de officier van justitie. Dit amendement werd door de Minister ontraden omdat de redactie geen rekening hield met het feit dat de officier van justitie, wanneer de verdachte in voorlopige hechtenis zit, in een groot aantal gevallen wordt gedwongen over te gaan tot dagvaarding door het verstrijken van de 90-dagen termijn (zie het Verslag wetgevingsoverleg, TK 2010-2011, 32177, nr. 12, p. 48).
12. Vervolgens werd een gewijzigd amendement ingediend, waarbij de huidige tekst van art. 238 lid 2 Sv werd voorgesteld (TK 2010-2011, 32 177, nr. 14). Dit werd als volgt toegelicht:
“Dit amendement zorgt ervoor dat het onderzoek door de rechter-commissaris door kan gaan, ook als de officier van justitie de verdachte heeft gedagvaard. Hierdoor wordt efficiënter geprocedeerd en de rollen van de rechter-commissaris en officier van justitie zijn zuiver. In het voorstel is tot dusver als regel op genomen, dat de rechter-commissaris zijn onderzoek beëindigt wanneer de officier van justitie aankondigt tot dagvaarding over te zullen gaan. Dit kan een nadelige invloed hebben op de voorbereiding van het onderzoek ter terechtzitting. Weliswaar kan de zittingsrechter eventueel alsnog besluiten dat de rechter-commissaris – met terugverwijzing – zijn onderzoek afrondt, maar dit levert vertraging op van de behandeling van de strafzaak ter zitting. Met het amendement wordt het mogelijk gemaakt voor de rechter-commissaris om zijn onderzoek voort te zetten ook als de officier van justitie een dagvaarding heeft uitgebracht. De zittingsrechter wordt geattendeerd op het feit dat het onderzoek nog doorloopt door een mededeling in het procesdossier, zodat hij in voorkomende gevallen rekening kan houden met de nog lopende onderzoeksverrichtingen van de rechter-commissaris. Niet zelden zal de rechter-commissaris zijn onderzoek dan inmiddels ook hebben afgerond.”
Het gewijzigd amendement werd aangenomen (zie Handelingen 2010-2011, 32 177, nr. 100, item 10).
13. In de Memorie van Antwoord bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer antwoordde de regering op de vraag wat in het vervolg zou moeten gebeuren wanneer de rechter-commissaris vindt dat het onderzoek niet volledig is afgerond, maar het openbaar ministerie al dagvaardt. Beginnend met een korte verwijzing naar de toen geldende wetgeving van het gerechtelijk vooronderzoek, antwoordde de Minister:
“In de meeste zaken vindt overigens geen sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek plaats, maar is er sprake van een beëindiging; het wettelijke gevolg van dagvaarding van de zaak door de officier van justitie (vgl. het huidige artikel 258, tweede lid, Sv). In dat laatste geval heeft de rechter-commissaris geen mogelijkheid om zijn zienswijze te geven over de volledigheid van het onderzoek. Juist op dit punt biedt het voorstel een belangrijke verbetering. De rechter-commissaris blijft in het vervolg steeds de mogelijkheid behouden zijn onderzoekshandelingen voort te zetten indien hij van mening is dat dit noodzakelijk is, ook wanneer de officier van justitie tot dagvaarding overgaat. Dit betekent dat de kans aanmerkelijk afneemt dat de zaak wordt behandeld, terwijl het voorbereidend onderzoek nog niet volledig is afgerond. In voorkomende gevallen kan de rechter-commissaris de zittingsrechter door een aantekening in het dossier erop attenderen dat nog aanvullend onderzoek plaatsvindt. De zittingsrechter kan daarmee rekening houden en de inhoudelijke behandeling van de zaak opschorten (vgl. het voorgestelde artikel 238 Sv).”
(EK 2011-2012, 32 177, C p. 7)
14. Het verschil met het aanvankelijk voorstel is dat de tekst van art. 238 lid 2 Sv niets meer bepaalt over het beëindigen van het onderzoek als dit wordt voortgezet na de mededeling dat de officier van justitie tot dagvaarding zal overgaan. De Toelichting op het amendement Van der Steur wekt de indruk dat de indiener van mening is dat na aanvaarding van het amendement het onderzoek van de rechter-commissaris kan voortgaan, ook als het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. De regering lijkt in de hiervoor geciteerde MvA van een andere opvatting uit te gaan, al is dat niet geheel duidelijk. Naar mijn mening kan er echter geen twijfel over bestaan dat de rechter-commissaris zijn onderzoek zal moeten beëindigen als het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen. Vanaf dat moment is de regie immers in handen van de zittingsrechter, die moet beslissen of een voortzetting van het onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is en die daartoe op de voet van art. 316 lid 2 Sv de zaak naar de rechter-commissaris kan verwijzen. Dat de zittingsrechter in veel gevallen waarin het vooronderzoek nog niet is afgesloten in feite niet anders kan beslissen dan de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris om zijn onderzoek voort te zetten, neemt niet weg dat het de exclusieve bevoegdheid van de zittingsrechter is die beslissing te nemen. Die opvatting is ook te vinden bij Corstens-Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, p. 408 e.v.
15. Een andere vraag is hoe ruim de onderzoeksbevoegdheid van de rechter-commissaris is nadat de officier van justitie heeft medegedeeld tot dagvaarding te zullen overgaan. Volgens Corstens-Borgers (p. 407-408) kan uit de wetgeschiedenis worden opgemaakt dat de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten vooral is bedoeld om te voorkomen dat nog lopende onderzoekshandelingen abrupt zouden moeten worden afgebroken:“Aldus wordt ruimte geboden om die onderzoekshandelingen af te ronden, alvorens de zaak op zitting komt. Het lijkt niet de bedoeling dat de rechter-commissaris na die mededeling van de officier van justitie - ambtshalve of op verzoek van de verdediging - nog nieuwe onderzoekshandelingen verricht.”
16. Ook in de rechtspraak wordt voornamelijk de lijn aangehouden dat art. 238 lid 2 Sv aldus moet worden uitgelegd dat de rechter-commissaris na dagvaarding het onderzoek in principe dient te beëindigen en alleen nog bevoegd is de reeds door hem in gang gezette onderzoekshandelingen af te maken (zie Rb Rotterdam 24 april 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9514 en ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9515; Rb Noord-Nederland, 16 mei 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0791; Rb Noord-Holland, 23 mei 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:6084; Rb Zeeland-West-Brabant, 25 juli 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5654; Rb Amsterdam, 8 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5862 en Rb Den Haag, 13 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:11349).
17. Ik betwijfel of deze uitleg van art. 238 lid 2 juist is. Deze beperkte bevoegdheid bestond op grond van het oorspronkelijke ontwerp volgens de MvT ook al, zoals ik hierboven uiteen heb gezet. Het amendement Van der Steur had juist als strekking de voorzetting van het onderzoek na de mededeling van de officier van justitie mogelijk te maken en dat is ruimer dan het afronden van lopende onderzoekshandelingen. M.i. moet art. 238 lid 2 dan ook aldus worden uitgelegd dat er na de mededeling van de officier van justitie geen beperkingen zijn aan de bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek van de rechter-commissaris zolang het onderzoek ter terechtzitting niet is aangevangen, met dien verstande dat het moet gaan om voortzetting van een op grond van het bepaalde in de artikelen 181 tot 183 Sv reeds lopend onderzoek. Een na de mededeling dat tot dagvaarding zal worden overgegaan ingediend(e) vordering of verzoek ex art 181 of 182 om alsnog onderzoekshandelingen te verrichten, dus met het onderzoek een begin te maken, valt naar mijn mening buiten het kader van art. 238 lid 2 Sv en staat ook op gespannen voet met het gegeven dat door de dagvaarding de zaak spoedig ter terechtzitting zal worden behandeld en dat dan de regie ligt bij de zittingsrechter. Om dezelfde reden meen ik dat na het uitbrengen van de dagvaarding er ook geen beroep voor de officier van justitie of bezwaarschrift voor de verdachte op grond van art. 446 respectievelijk 183 lid 3 Sv openstaat. Redelijke uitleg van de bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek na mededeling van het voornemen tot dagvaarding brengt mee dat deze bevoegdheid zich beperkt tot het onderzoek dat de rechter-commissaris noodzakelijk acht en niet tot eventuele andere onderzoekwensen van de officier van justitie of de verdachte. Beroep of bezwaar tegen een afwijzing van een onderzoekwens in de deze fase zou eveneens op gespannen voet staan met de regiefunctie van de zittingsrechter na aanvang van het onderzoek ter zitting.
Ook Corstens/Borgers (p.407) wijzen daarop:
“Zou men aanvaarden dat de rechter-commissaris kan worden geadieerd op het moment dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen of op het moment dat – vanwege het uitbrengen van de dagvaarding – die aanvang concreet in zicht is, dan zouden niet alleen beslissingen van de rechter-commissaris afbreuk kunnen doen aan die regiefunctie van de zittingsrechter, maar kunnen er ook procedurele complicaties ontstaan door de mogelijkheid van het indienen van een bezwaarschrift tegen beslissingen van de rechter-commissaris op de voet van art. 182 lid 6. Alsdan zou, parallel met het onderzoek ter terechtzitting, een raadkamerprocedure lopen vanwege dat bezwaarschrift.”
Vraag 2: In hoeverre bieden de artikelen 181, 183 en 185 Sv aan de officier van justitie en de verdediging de mogelijkheid na een verwijzing van de zittingsrechter ex art. 316 Sv vorderingen respectievelijk verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen in te dienen?
18. Art. 316 lid 3 Sv bepaalt dat het onderzoek door de rechter-commissaris na verwijzing door de rechtbank op de voet van art. 316 lid 1 Sv wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en de zevende afdeling van de Derde Titel van Boek II Sv. Dat betekent dat de artikelen 181 -183 die in de eerste afdeling staan en die de officier van justitie en de verdediging de bevoegdheid geven het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris te vorderen respectievelijk te verzoeken, niet van toepassing zijn. Art. 185, dat de regiebijeenkomst met het oog op eventueel verder onderzoek regelt, staat in de tweede afdeling en is in beginsel wel van toepassing. De vraag is echter wat dat betekent. Art. 185 eerste lid geeft de rechter-commissaris de bevoegdheid officier van justitie en verdediging op te roepen om de stand van zaken van het onderzoek te bespreken: de regiebijeenkomst. Die bepaling is ook van toepassing na verwijzing, al zal daartoe in geval van een gesloten verwijzing in het algemeen weinig aanleiding bestaan. In ieder geval zal het dan niet mogelijk zijn het onderzoek buiten de verwijzingsopdracht uit te breiden. Overleg over eventuele verdere onderzoekshandelingen en de wensen die ter zake bestaan bij partijen is wel mogelijk bij een open of halfopen verwijzing. Het is de vraag of de toepasselijkheid van art. 185 betekent dat partijen in die situatie de bevoegdheid hebben onderzoekshandelingen te vorderen dan wel te verzoeken. Het gaat dan niet om de vraag of partijen wensen naar voren kunnen brengen die de rechter-commissaris in zijn verdere onderzoek kan honoreren, omdat hij dat in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Het gaat om de vraag of het tweede lid van art. 185 impliceert dat de in art. 181 aan de officier van justitie en in art. 183 aan de verdediging toegekende bevoegdheid het verrichten van onderzoekshandelingen te vorderen respectievelijk te verzoeken, van toepassing is in deze situatie. Als dat het geval is, zal de rechter-commissaris als hij de vordering/het verzoek niet wil honoreren een met reden omklede schriftelijke beslissing moeten geven en rijst ook onmiddellijk de vraag of dan op grond van art. 446 lid 1 respectievelijk 183 lid 3 Sv een rechtsmiddel openstaat.
19. Ik meen dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Art. 185 lid 2, voorgesteld bij Nota van wijziging (TK 2009-2010, 32 177, nr. 7) is volgens de Toelichting bedoeld als een “<<orde-bevoegdheid>> voor de rechter-commissaris” om te “voorkomen dat het onderzoek vertraging oploopt, en vooral ook de verdediging te dwingen om gebruik te maken van haar bevoegdheid om onderzoekshandelingen te vragen tijdens het vooronderzoek, in plaats van daarmee te wachten tot het onderzoek ter terechtzitting”. De bepaling is bedoeld als een middel om de uitoefening van de op grond van de artikelen 181 en 183 bestaande bevoegdheid onderzoek te vorderen dan wel te vragen te sturen, maar niet om naast de in die artikelen geregelde bevoegdheid tot het indienen van vorderingen of verzoeken nog een nieuwe bevoegdheid daartoe in het leven te roepen als een regiebijeenkomst wordt belegd. Nu de artikelen 181 en 183 na verwijzing niet meer van toepassing zijn, is het indienen van vorderingen of verzoeken als bedoeld in de artikelen 181 en 183 dus niet mogelijk.1.
Vraag 3: Staat tegen beslissingen die de rechter-commissaris na dagvaarding (en eventueel een verwijzing van de zittingsrechter ex art. 316 Sv) neemt op een vordering of verzoek tot nader onderzoek, beroep of bezwaar open bij de raadkamer?
20. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, is het niet mogelijk onderzoek te vorderen of te verzoeken op de voet van de artikelen 181 en 183 Sv nadat mededeling is gedaan van het voornemen tot dagvaarding of na verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris op de voet van art. 316 Sv. Ook art. 185 lid 2 Sv biedt daartoe naar mijn mening geen mogelijkheid. Dat betekent tevens dat er in die fases noch voor het openbaar ministerie noch voor de verdediging een rechtsmiddel beschikbaar is tegen afwijzing van onderzoekswensen door de rechter-commissaris. Zij zullen zich tot de zittingsrechter moeten wenden.
De bestreden beschikking
21. In de zaak die heeft geleid tot de beschikking waarop deze vordering betrekking heeft, heeft de Rechtbank de zaak op de terechtzitting van 10 juni 2013 verwezen naar de rechter-commissaris “teneinde lopende onderzoeken af te ronden en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris overigens in overleg met de officier van justitie en de raadsvrouw wenselijk of noodzakelijk acht”. De verdediging heeft bij de rechter-commissaris diverse verzoeken ingediend om onderzoekshandelingen te verrichten. Bij beschikking van 1 augustus 2013 heeft de rechter-commissaris deze verzoeken gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de raadsvrouw namens de verdachte op 7 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend. Op 14 augustus 2013 heeft de raadkamer van de Rechtbank het bezwaarschrift behandeld en zijn bezwaarde, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord.
22. De beslissing van de Rechtbank op het bezwaarschrift houdt - voor zover hier relevant - het volgende in:
“De rechtbank overweegt ambtshalve dat bezwaarde in zijn bezwaarschrift kan worden ontvangen op grond van de volgende overwegingen.
Ter openbare terechtzitting van 10 juni 2013 heeft de rechtbank de zaak – open – verwezen naar de rechter-commissaris teneinde lopende onderzoeken af te ronden en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris overigens in overleg met de officier van justitie en de raadsvrouw wenselijk of noodzakelijk acht. De rechtbank heeft daarmee aangegeven dat de rechter-commissaris beslissingsbevoegdheid toekomt om binnen de wettelijke en de door de rechtbank vermelde (in casu geen bijzondere) grenzen bepaalde onderzoeken uit te voeren, zulks ter beoordeling door de rechter-commissaris. Voor zover de rechter-commissaris in dat kader bepaalde beslissingen neemt waarmee de verdediging zich niet kan verenigen, komt de vraag aan de orde of daartegen een rechtsmiddel bij de raadkamer van de rechtbank openstaat of dat de beslissing bij de verwijzende zittingsrechter dient te blijven.
De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat bezwaarde tegen deze tussentijdse beslissing van de rechter-commissaris een bezwaarschrift kan indienen bij (de raadkamer van) de rechtbank. Het enkele feit dat in artikel 316, lid 3 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de eerste afdeling van de Derde Titel van dit wetboek niet is vermeld, maakt dat niet anders. In bedoelde afdeling is aan de verdachte het recht toegekend een bezwaarschrift in te dienen bij de rechtbank indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten (artikelen 182, lid 6 en 183, lid 3 Sv). Laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op het vóóronderzoek (voorheen gerechtelijk vooronderzoek) als er van (een voornemen tot) dagvaarden, laat staan een zittingsrechter, nog geen sprake is. In die zin is het begrijpelijk dat de eerste afdeling van de Derde Titel niet in artikel 316, lid 3, Sv is opgenomen: van vooronderzoek in evenbedoelde zin kan immers in de situatie van artikel 316 Sv geen sprake meer zijn. Het wegvallen van de bij dit wetboek bepaalde mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen staat in het onderhavige geval echter niet in de weg aan de ontvankelijkheid van bezwaarde in zijn bezwaarschrift.
In de thans aan de orde zijnde zaak, waarin een open verwijzing naar de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, heeft de zittingsrechter aan de rechter-commissaris opdracht gegeven om nader vooronderzoek te verrichten dat feitelijk nauwelijks verschilt van een vooronderzoek vóór dagvaarding, mede gelet op de toepasselijkverklaring van tal van bepalingen betreffende de uitvoering van het vooronderzoek in artikel 316 Sv. Als onder deze omstandigheden door de zittingsrechter de voortzetting van het vooronderzoek (weer) aan de rechter-commissaris wordt overgelaten, staat een redelijke wetstoepassing er niet aan in de weg dat de verdediging de bevoegdheid wordt gegeven om een bezwaarschrift in te dienen tegen bepaalde beslissingen van de rechter-commissaris op gelijke wijze als bij het vooronderzoek vóór dagvaarding. Het tegendeel komt de rechtbank onredelijk voor ten opzichte van de verdediging. Op de voet van de artikelen 445 en 446 Sv zou de verdediging bijvoorbeeld na een regiezitting, waarin vorderingen respectievelijk verzoeken van de officier van justitie en de verdediging aan de orde kunnen komen, géén beroep tegen beschikkingen van de rechter-commissaris bij de rechtbank kunnen instellen (artikel 445 Sv) en de officier van justitie wèl (artikel 446 Sv). Dit klemt te meer nu artikel 185 Sv (over de regiezitting) zowel van toepassing is op de situatie vóór als ná dagvaarding. Een en ander nog los van de onpraktische gevolgen waarbij in het bijzonder valt te denken aan vertraging van het strafproces, onder meer bestaande uit extra regiezittingen, welk gevolg de wetgever nu juist door de nieuwe wetgeving wil voorkomen. De in de wet verankerde afbakening van de regiefunctie tussen de zittingsrechter en de rechter-commissaris blijft bij dit alles overigens altijd en geheel in handen van de uiteindelijk verantwoordelijke zittingsrechter. Deze immers bepaalt of en op welke wijze zaken naar de rechter-commissaris worden verwezen. Dat kan open gebeuren, zoals in het onderhavige geval, of beperkt, in welk geval bezwaarschriften tegen beslissingen van de rechter-commissaris minder voor de hand liggen.
Gelet op al het voorgaande en gelet op het feit dat het bezwaarschrift binnen veertien dagen na het nemen van de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris is ingediend, is bezwaarde ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.”
Het middel van cassatie
23. Ik meen dat deze beslissing niet juist is en stel onder verwijzing naar hetgeen ik hierboven uiteen heb gezet in het belang der wet het volgende middel van cassatie voor:
Schending dan wel verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen doordat de raadkamer heeft geoordeeld dat bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris.
24. Zoals hiervoor onder 3 reeds is vermeld, zou ik de Hoge Raad willen verzoeken om zo mogelijk in zijn arrest aandacht te besteden aan de drie onder 5 geformuleerde rechtsvragen.
25. Op grond van het vorenstaande vorder ik dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 19 augustus 2013 in het belang der wet zal vernietigen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2015