NJ 2015/311
Cassatie in het belang der wet. Verhouding tussen zittingsrechter en R-C na invoering Wet versterking R-C per 1 januari 2013.
HR 03-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:505, m.nt. M.J. Borgers
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
3 maart 2015
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg, V. van den Brink
- Zaaknummer
14/06524
- Conclusie
P-G mr. J.W. Fokkens
- Noot
M.J. Borgers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS110603:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:505, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
- Wetingang
Essentie
Cassatie in het belang der wet. Verhouding tussen zittingsrechter en (regie-)R-C t.a.v. onderzoekswensen.
1. Bevoegdheid R-C tot voortzetting onderzoek. Na kennisgeving van het OM dat tot dagvaarding zal worden overgegaan is de R-C uitsluitend bevoegd tot voortzetting van zijn al lopende onderzoek als bedoeld in art. 181-183 Sv, zolang het onderzoek ter zitting nog niet is aangevangen. Na die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken ex art. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te verrichten geen plaats. Tegen afwijzing door de R-C van na (kennisgeving van de) dagvaarding naar voren gebrachte wensen tot onderzoek staat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.