Rb. Noord-Nederland, 16-05-2013, nr. 19/810473-12
ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0791
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
16-05-2013
- Zaaknummer
19/810473-12
- LJN
CA0791
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0791, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 16‑05‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Artikel 182 Sv. Rechter-commissaris verklaart raadsvrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om onderzoekshandelingen te doen verrichten. Het onderzoek ter zitting is reeds aangevangen. Gelet op de strikte bevoegdheidsverdeling tussen rechter-commissaris en zittingsrechter, kan de rechter-commissaris geen gevolg meer geven aan het verzoek, gedaan op de voet van artikel 182 Sv.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Kabinet RC
Locatie Assen
RC-nr. :
Parketnr. :
OvJ : mr. C.C. Westerling
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK INGEVOLGE ARTIKEL 182 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
De rechter-commissaris heeft op 8 februari 2013 een verzoek ontvangen van de raadsvrouw van:
{verdachte],
geboren te [plaats, op ,
thans gedetineerd in ,
Het verzoek strekt zich tot het verrichten van onderzoekshandelingen, te weten:
Het organiseren van een confrontatie tussen een getuige met mannen van verschillend postuur;
het verstrekken van een opdracht aan een laboratorium teneinde aan de hand van de aangetroffen DNA-profielen van de onbekende mannen B, C en D uiterlijk waarneembare persoonskenmerken vast te stellen;
het verrichten van onderzoek naar de herkomst van het DNA-profiel dat is aangetroffen op een sigarettenpeuk;
het verrichten van onderzoek naar en naar aanleiding van het op de rechterbil van het slachtoffer aangetroffen (niet-volledige) DNA profiel van onbekende man D ;
het verrichten van onderzoek naar het DNA-profiel dat is aangetroffen op een pruik van een onbekende man B.
Aan de officier van justitie is een afschrift van het verzoek gezonden en de gelegenheid geboden schriftelijk zijn zienswijze mede te delen.
Van de officier van justitie is op 14 februari 2013 een reactie ontvangen, inhoudende het verzoek de verzochte onderzoekshandelingen af te wijzen.
De rechter-commissaris heeft de raadsvrouw op 14 mei 2013 telefonisch gehoord omtrent het verzoek. Verwezen zij naar de brief van 15 mei 2013 waarin dat gesprek bevestigd is en die aan het dossier is gevoegd. In dat gesprek heeft de raadsvrouw aangegeven dat vier van de vijf verzochte onderzoekshandelingen door haar inmiddels zijn ingetrokken. De raadsvrouw handhaaft echter haar verzoek tot het (doen) verrichten van onderzoek naar en naar aanleiding van het op de rechterbil van het slachtoffer aangetroffen (niet-volledige) DNA profiel van onbekende man D (zie ook proces-verbaal d.d. 26 februari 2013).
BEOORDELING VAN HET VERZOEK:
De raadsvrouw van de verdachte heeft haar verzoek, gedaan op de voet van art. 182 Sv, op 4 februari 2013 ingediend. Op 8 februari 2013 is het verzoek bij de rechter-commissaris ingekomen. Desverzocht heeft de officier van justitie op 14 februari de rechter-commissaris schriftelijk laten weten dat op het door de raadsvrouw gedane verzoek, naar het oordeel van het OM, afwijzend behoort te worden beslist.
De rechter-commissaris heeft het verzoek ex art. 182 Sv niet direct na binnenkomst behandeld, daar naar zijn oordeel eerst een beslissing gegeven zou moeten worden op het bezwaarschrift tegen het bevel onthouding stukken alsmede tegen het verzoek tot termijnstelling ex art. 34 lid 3 Sv. Hieraan lag ten grondslag dat kennisneming van bedoelde stukken, al dan niet na een gegrondverklaring van het bezwaarschrift van de raadsvrouw, tot een antwoord op bedoelde onderzoeksvragen zou kunnen leiden, hetgeen de omvang van het verzoek tot het (doen) verrichten van onderzoekshandelingen zou beïnvloeden. De rechter-commissaris heeft deze overweging per brief van 20 maart 2013 gericht aan de raadsvrouw (met afschrift aan het OM) herhaald. Een en ander bracht met zich mee dat het verzoek van de raadsvrouw tot het verrichten van onderzoekshandelingen ex art. 182 Sv toen vooralsnog niet behandeling werd genomen door de rechter-commissaris in afwachting van de uitkomst van de procedures ex art. 30 lid 4 en ex art. 34 lid 3 Sv.
Inmiddels had het OM de raadsvrouw medegedeeld dat het volledige dossier kort na het paas-weekeinde van 2013 ter beschikking aan de raadsvrouw en haar cliënt zou worden gesteld. Naar de rechter-commissaris is gebleken, is dit in of omstreeks die periode ook daadwerkelijk gebeurd. De raadsvrouw heeft toen de rechter-commissaris niet formeel heeft laten weten of zij het bezwaarschrift ex art. 30 lid 4 Sv en de termijnstelling op de voet van art. 34 lid 3 Sv wenste te handhaven dan wel deze wilde intrekken. Inmiddels heeft de rechter-commissaris bij twee aparte beschikkingen, elk d.d. 15 mei 2013, de raadsvrouw niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaarschrift ex art. 30 lid 4 Sv en in haar verzoek tot termijnstelling ex art. 34 lid 3 Sv, in beide gevallen wegens het ontbreken van enig belang.
Voor de beoordeling van het verzoek ex art. 182 Sv is van belang dat de dagvaarding van verdachte om te verschijnen op 12 april 2013, aan hem op 29 maart 2013 in persoon is betekend. Op 12 april 2013 heeft een zogeheten pro forma-zitting plaatsgevonden, waarbij de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de behandeling van de strafzaak tegen verdachte voor bepaalde tijd heeft aangehouden, t.w.: tot 31 mei 2013, 09.00 uur.
Ter beoordeling van het onderhavige verzoek, overweegt de rechter-commissaris het volgende.
Ondanks het feit dat sinds 1 januari 2013 de rechter-commissaris in het strafproces een ten opzichte van daarvoor versterkte positie inneemt, en in dat kader al dan niet eigenstandig onderzoekshandelingen kan initiëren en (doen) verrichten, is de verhouding tussen hem en de zittingsrechter sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris niet wezenlijk veranderd. In het nu vigerende art. 238 lid 2 Sv ligt besloten dat de rechter-commissaris zijn onderzoek in de strafzaak beëindigt vanaf het moment dat de officier van justitie de rechter-commissaris in kennis stelt van zijn voornemen tot het dagvaarden van de verdachte. In de onderhavige zaak kan naar het oordeel van de rechter-commissaris gezegd worden dat dat voornemen elk geval kenbaar was op het moment dat de verdachte de dagvaarding – al dan niet in persoon – is betekend, in casu: d.d. 29 maart 2013.
Dat betekent dat na de kennisgeving van het voornemen om tot dagvaarding over te gaan en in elk geval na de betekening van de dagvaarding aan verdachte, de positie van de rechter-commissaris in zekere zin ondergeschikt is aan die van de zittingsrechter. Aan de zittingsrechter is, bij uitsluiting van anderen, overgelaten de door de verdediging of door het OM gewenste onderzoekshandelingen te beoordelen. Het behoeft dan ook geen betoog dat hetzelfde heeft te gelden indien de behandeling ter zitting is aangevangen, zoals in het onderhavige geval. Dat de rechter-commissaris ten opzichte van de zaak dan op afstand is komen staan, vloeit ook voort uit het bepaalde in art. 316 lid 3 Sv dat onder meer de art. 181-184 Sv niet van toepassing verklaart.
Het voorgaande zou uitzondering kunnen lijden indien de rechter-commissaris, zoals in het onderhavige geval, ruim voor de dagvaarding verzocht is om de gewenste onderzoekshandelingen te (doen) verrichten. Het moet niet geheel uitgesloten worden geacht dat de rechter-commissaris optreedt op de voet van art. 182 Sv terwijl de dagvaarding is uitgegaan of de (pro forma-)zitting is aangevangen en is geschorst, in het bijzonder in het geval dat de rechter-commissaris de bedoelde handelingen bereids in gang heeft gezet. Art. 238 lid 2 Sv lijkt die mogelijkheid, ondanks de heldere bevoegdheidsverdeling die uit het Wetboek van Strafvordering voortvloeit, te bieden. In het onderhavige geval heeft de rechter-commissaris, zoals eerder uiteengezet, de behandeling van het verzoek ex art. 182 Sv evenwel opgeschort in afwachting van de beslissingen op het bezwaarschrift als bedoeld in art. 30 lid 4 Sv en op de het verzoek termijnstelling ex art. 34 lid 4 Sv, hetgeen in dit geval impliceert dat het verzoek met instemming van alle partijen in het geding toen vooralsnog terzijde is gelegd en niet in behandeling is genomen.
De rechter-commissaris is derhalve van oordeel dat aan het verzoek van de raadsvrouw om de voormelde onderzoekshandeling door de rechter-commissaris te (doen) verrichten geen gevolg kan worden gegeven. In het onderhavige geval vertaalt zich dat in de beslissing dat de raadsvrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu aan de rechter-commissaris de bevoegdheid is ontvallen om hierin een beslissing te geven.
Ten overvloede overweegt de rechter-commissaris het volgende. Uit het proces-verbaal van de strafzitting d.d. 12 april 2013 volgt dat de behandeling van de strafzaak is aangehouden, onder meer voor het horen van twee getuigen door de rechter-commissaris. Ook blijkt uit dat proces-verbaal dat ten behoeve van verdachte triple-rapportage dient te worden voltooid dan wel te worden opgemaakt. Uit niets blijkt dat de meervoudige strafkamer de zaak met een zogeheten ‘open’ verwijzing naar de rechter-commissaris heeft verwezen. Dat betekent dat de rechter-commissaris geen ruimte ziet om datgene verder of meer te doen hetgeen in het belang van het onderzoek als noodzakelijk wordt geacht.
BESLISSING:
De rechter-commissaris verklaart de raadsvrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Assen, 16 mei 2013.
Mr. A.L.J.M.A. Janssens
(rechter-commissaris)