Rb. Noord-Holland, 13-06-2013, nr. 15/700899-11
ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2958
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
13-06-2013
- Zaaknummer
15/700899-11
- LJN
CA2958
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2958, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 13‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBNHO:2013:6084, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑05‑2013; (Raadkamer)
- Wetingang
- Vindplaatsen
GJ 2013/102 met annotatie van prof. mr. T.M. Schalken
Uitspraak 13‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Promis vonnis. Meervoudige strafkamer. Zie ook LJN: CA3046. Arts en natuurgeneeskundige veroordeeld voor afhouden van reguliere zorg De rechtbank Noord Holland heeft op 13 juni 2013 een 54 jarige basisarts/acupuncturist uit Heemstede veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar, wegens roekeloos en nalatig handelen waardoor een patiënte van hem zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Uiteindelijk is de vrouw overleden aan onder meer de gevolgen van borstkanker. De rechtbank acht bewezen dat er een voortdurende behandelovereenkomst tussen de arts en de vrouw heeft bestaan. Zij verwerpt het verweer van de verdediging dat hij als vriend en niet als behandelaar is opgetreden omdat hij haar voortdurend medische adviezen gaf, haar lichamelijk onderzocht, acupunctuur toepaste, medicatie voorschreef en korreltjes gaf om te proberen haar te genezen en haar pijn te verminderen. Hij werd ook door de vrouw zelf en haar omgeving als haar behandelaar beschouwd. Dat hij daarnaast als vriend haar ook intensief heeft verzorgd en geholpen doet daaraan niet af. De rechtbank acht verder bewezen dat de arts/acupuncturist de vrouw van wie hij op zeker moment wist dat zij aan borstkanker leed, jarenlang heeft behandeld met niet reguliere, natuurgeneeskundige methoden zonder haar daarbij te informeren over het doel en de effectiviteit van zijn behandeling. Hij heeft haar onvoldoende geïnformeerd over de reguliere behandelmogelijkheden en niet gewezen op de risico’s voor haar gezondheid als zij zich niet zou laten behandelen in het reguliere circuit. Hij heeft haar zelfs afgeraden zich in het ziekenhuis te laten opnemen, omdat zij volgens hem eerst moest aansterken. Daarmee is hij te kort geschoten in zijn zorgplicht jegens zijn patiënte. Het valt hem aan te rekenen dat de vrouw zich uiteindelijk pas kort voor haar overlijden, toen het al te laat was, heeft laten opnemen. Op dat moment had het kankergezwel zich inmiddels zo ver uitgezaaid dat er toen geen behandeling meer mogelijk was. Zij heeft daardoor aanzienlijk korter geleefd en veel onnodige pijn geleden. Volgens de rechtbank heeft de basisarts/acupuncturist niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan de vrouw toe gebracht of haar gezondheid opzettelijk benadeeld. De stelling van de verdediging dat er geen sprake is geweest van causaal verband, omdat de patiënte een zeer sterke wil had, met een duidelijke voorkeur voor niet reguliere geneeswijzen en een afkeer van het reguliere circuit die in de loop der tijden steeds sterker werd, is niet door de rechtbank gevolgd. De rechtbank oordeelt echter dat het zeer waarschijnlijk is dat zij tot andere keuzes zou zijn gekomen als zij wel voldoende was geïnformeerd. Zij heeft zich immers eerder ook tot het reguliere circuit gewend en heeft uiteindelijk wel in gestemd met het maken van röntgenfoto’s in het ziekenhuis nadat zij daarover van een chirurg duidelijke uitleg had gekregen. De arts/acupuncturist heeft dan ook roekeloos gehandeld en is nalatig geweest. Anders dan de Officier van Justitie vindt de rechtbank het niet nodig de arts/acupuncturist een beroepsverbod op te leggen omdat hij al 25 jaar als zodanig werkzaam is. In die periode zijn er nooit problemen of klachten geweest. Daarbij komt dat er volgens de rechtbank, een complexe situatie is ontstaan door haar, terwijl hij bij haar inwoonde en haar verzorgde, te blijven behandelen als arts. Dat maakt dat het hier om een zeer bijzondere situatie gaat. De kans op herhaling is daarom uiterst klein. Medeverdachte, een natuurgeneeskundige is wegens schending van de op haar rustende zorgplicht veroordeeld tot 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 5 jaar. Het meest klemmende verwijt is het zodanig versterken van de stralingsangst dat zij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700899-11
Uitspraakdatum: 13 juni 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 en 30 mei 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Hendriks en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. D.W.H.M. Wolters en mr. A. Baatenburg de Jong, beiden advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en/of Zaandam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, althans de gezondheid heeft benadeeld bij/van
[slachtoffer], verder te noemen patiënte, van wie verdachte en/of zijn mededader wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten en/of kunnen vermoeden dat
- -
een of meerdere reguliere zorgverleners aandrongen op nader lichamelijk onderzoek door een regulier zorgverlener teneinde (ernstige en/of steeds ernstiger wordende) vermoedens en/of verdenkingen op (borst-)kanker nader te onderzoeken en/of
- -
zij aan de ziekte (borst-)kanker leed,
door bij haar, als (basis-)arts en/of orthomoleculair arts en/of electro-acupuncturist en/of natuurgeneeskundige, handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst en/of de zorg,
waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader niet, althans onvoldoende heeft gehandeld als goed hulpverlener, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader,
INFORMED CONSENT
bij het verkrijgen en/of het tot stand komen van het 'informed consent' en/of ten behoeve van het sluiten en/of uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en/of 7:450 BW
door (telkens)
- -
aan voornoemde patiënte geen, althans onvoldoende (duidelijke) en/of onjuiste informatie te geven over
- *
de aard en het doel van de door verdachte voorgestelde en/of gegeven behandeling en/of
- *
(een of meerdere) (reguliere) behandelalternatie(f)(ven) en/of
- *
mogelijke complicatie(s) en/of de te verwachten gevolgen en risico's op complicaties voor de gezondheid van deze patiënte en/of
- -
na te laten om voor patiënte een (voldoende) duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandeling(en) en/of
- -
(een) niet- reguliere diagnostische methode(n) en/of meting(en) toe te passen zonder aan deze patiënte (voldoende) duidelijk te maken en/of haar mede te delen dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit, duur en (neven)effecten van de behandelwijze(n) ten aanzien van haar ziektebeeld en/of
- -
na te laten deze patiënte (steeds) duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor diens gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van één of meerdere reguliere behandelwijzen
en/of
GOED HULPVERLENERSCHAP
- (vervolgens)
ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en/of protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door (telkens)
- -
na te laten om voor elke medische behandeling de, volgens de professionele standaard binnen de reguliere zorg (vast-) gestelde, (voorlopige) medische diagnose het uitgangspunt te laten zijn en/of
- -
geen, althans onvoldoende, overleg en/of afstemming te zoeken met een of meerdere reguliere zorgverlener(s) (welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte) en/of
- -
na te laten zich bij de (eigen) diagnostiek en/of de behandeling te richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, immers heeft verdachte en/of zijn mededader bij patiënte (uitsluitend) een of meerdere niet-reguliere behandelwijze(n) toegepast en/of gegeven en/of
- -
niet, althans onvoldoende, periodiek en kritisch haar (differentiaal-) diagnose en/of het daarop gebaseerde behandelbeleid te toetsen en/of waar nodig aan te passen en/of aan te vullen (terwijl de gezondheidstoestand van patiënte steeds verder (zichtbaar) verslechterde) en/of
- -
patiënte (meermalen) mede te delen dat er geen sprake was van een kwaadaardig gezwel en/of (borst-) kanker en/of
- -
na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg (en/of behandelwijzen) en/of
- -
patiënte (meermalen) (actief) te ontraden en/of niet aan te raden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en/of te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende (duidelijk) en/of onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor een of meerdere niet-reguliere behandeling(en), waarbij zij zich heeft laten diagnosticeren en/of behandelen door verdachte en/of zijn mededader, waardoor haar de benodigde (reguliere) medische zorg is onthouden,
ten gevolge waarvan patiënte zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht en/of haar gezondheid is benadeeld,
bestaande uit een (verdere) (door)groei en/of (verdere) uitzaaiing(en) van een of meerdere kankergezwel(len) en/of een verergering van haar ziektebeeld en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de pijnklachten,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 04 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en/of Amsterdam en/of Haarlem en/of Zaandam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld en/of nalatig is geweest,
door [slachtoffer], verder te noemen patiente, van wie verdachte en/of zijn mededader wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten en/of kunnen vermoeden dat
- -
een of meer reguliere zorgverleners aandrongen op nader lichamelijk onderzoek door een regulier zorgverlener teneinde (ernstige en/of steeds ernstiger wordende) vermoedens en/of verdenkingen op (borst)kanker nader te onderzoeken en/of
- -
zij aan de ziekte (borst-)kanker leed,
door bij haar, als (basis-)arts en/of orthomoleculaire arts en/of (electro)acupuncturist en/of natuurgeneeskundige, handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst en/of zorg,
waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader niet, althans onvoldoende heeft gehandeld als goed hulpverlener, immers heeft hij en/of zijn mededader,
INFORMED CONSENT
bij het verkrijgen en/of tot stand komen van het 'informed consent' en/of ten behoeve van het sluiten en/of uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en/of 7:450 BW
door (telkens)
- -
aan voornoemde patiënte geen, althans onvoldoende (duidelijke) en/of onjuiste informatie te geven over
- *
de aard en het doel van de door verdachte voorgestelde en/of gegeven behandeling en/of
- *
(een of meerdere) (reguliere) behandelalternatie(f)(ven) en/of
- *
mogelijke complicatie(s) en/of de te verwachten gevolgen en risico's op complicaties voor de gezondheid van deze patiënte en/of
- -
na te laten om voor patiënte een (voldoende) duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandeling(en) en/of
- -
(een) niet- reguliere diagnostische methode(n) en/of meting(en) toe te passen zonder aan deze patiënte (voldoende) duidelijk te maken en/of haar mede te delen dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit, duur en (neven)effecten van de behandelwijze(n) ten aanzien van haar ziektebeeld en/of
- -
na te laten deze patiënte (steeds) duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor diens gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van een of meerdere reguliere behandelwijzen
en/of
GOED HULPVERLENERSCHAP
- (vervolgens)
ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en/of protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard,
zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door (telkens) te hebben
- -
na te laten om voor elke medische behandeling de, volgens de professionele standaard binnen de reguliere zorg (vast-) gestelde, (voorlopige) medische diagnose het uitgangspunt te laten zijn en/of
- -
geen, althans onvoldoende, overleg en/of afstemming te zoeken met een of meerdere reguliere zorgverlener(s) (welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte) en/of
- -
na te laten zich bij de (eigen) diagnostiek en/of de behandeling te richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, immers heeft verdachte en/of zijn mededader bij patiënte (uitsluitend) een of meerdere niet-reguliere behandelwijze(n) toegepast en/of gegeven en/of
- -
niet, althans onvoldoende, periodiek en kritisch zijn (differentiaal-) diagnose en/of het daarop gebaseerde behandelbeleid te toetsen en/of waar nodig aan te passen en/of aan te vullen (terwijl de gezondheidstoestand van patiënte steeds verder (zichtbaar) verslechterde) en/of
- -
patiënte (meermalen) mede te delen dat er geen sprake was van een kwaadaardig gezwel en/of (borst-) kanker en/of
- -
na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg (en/of behandelwijzen) en/of
- -
patiënte (meermalen) (actief) te ontraden en/of niet aan te raden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en/of te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende (duidelijk) en/of onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor een of meerdere niet-reguliere behandeling(en), waarbij zij zich heeft laten diagnosticeren en/of behandelen door verdachte en/of haar mededader, waardoor haar de benodigde (reguliere) medische zorg is onthouden,
waardoor het aan zijn en/of zijn mededader schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een (verdere) (door)groei en/of (verdere) uitzaaiing(en) van een of meerdere
kankergezwel(len) en/of een verergering van haar ziektebeeld en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de pijnklachten, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan
Feit 2
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 21 maart 2011, te Heemstede en/of Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
als (basis-) arts en/of orthomoleculair arts en/of electro-acupuncturist en/of natuurgeneeskundige,
opzettelijk [slachtoffer], verder te noemen patiënte, tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij en/of zijn mededader krachtens wet of overeenkomst verplicht was en/of waren, in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten door,
in strijd te handelen met het vereiste van goed hulpverlenerschap, zoals omschreven in artikel 7:453 BW,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader (telkens) die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende adequate pijnbestrijding en/of pijnbehandeling gegeven, door:
- -
de oorzaak van de (ernst van de) pijn van patiënte niet (nader) te onderzoeken en/of vast te stellen en/of
- -
over de oorza(a)k(en) en/of behandeling van de pijn geen, althans onvoldoende, overleg en/of afstemming te zoeken met een of meerdere reguliere zorgverlener(s) (welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte en/of
- -
geen, althans onvoldoende gehoor te geven aan het verzoek (van patiënte) om pijnbestrijding toegediend te krijgen en/of
- -
na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg (en/of behandelwijzen) en/of
- -
patiënte (meermalen) (actief) te ontraden en/of niet aan te raden om zich ten behoeve van de pijnbestrijding te laten onderzoeken en/of te laten behandelen binnen de reguliere zorg en/of pijnbestrijdende middelen tot zich te nemen,
waardoor patiënte een (ernstige) toename van (onbehandelde) pijnklachten, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of zij in haar gezondheid (ernstig) is benadeeld;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair (opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de officier van justitie met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte zich in zijn hoedanigheid van (basis)arts, acupuncturist en feitelijk behandelaar van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), samen met medeverdachte [naam medeverdachte]
hierna ook kortweg: [naam medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan schending van de op hem rustende zorgplicht, zoals verankerd in de wet en de voor artsen en acupuncturisten geldende gedragsregels. [slachtoffer] is onjuist dan wel onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd over haar ziektebeeld, het niet-reguliere karakter van de haar door verdachte en [naam medeverdachte] gegeven behandelingen en de daaraan verbonden risico's, waardoor zij onvoldoende invulling heeft kunnen geven aan haar zelfbeschikkingsrecht. Voorts is [slachtoffer] onvoldoende doorverwezen naar het reguliere behandelcircuit en is haar zelfs actief ontraden om regulier medische c.q. specialistische hulp in te roepen. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen welk letsel uiteindelijk tot haar overlijden heeft geleid, hetgeen verdachte kan worden toegerekend. Nu verdachte dagelijks in de nabijheid van [slachtoffer] verkeerde en zodoende dagelijks met haar verslechterde gezondheidstoestand werd geconfronteerd is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel, zo heeft de officier van justitie betoogd.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie mede op grond van dezelfde argumenten betoogd dat verdachte zich in de laatste maanden van het leven van [slachtoffer] tevens schuldig heeft gemaakt aan het in hulpeloze toestand brengen en/of laten van haar. De officier van justitie doelt daarbij met name op de palliatieve zorg en de pijnbestrijding c.q. het ontbreken daarvan, terwijl verdachte als arts juist het lijden van [slachtoffer] had moeten voorkomen of bestrijden, maar minst genomen had moeten verlichten.
- 3.2.
Standpunt van de verdediging
Door de raadslieden is met betrekking tot feit 1 het standpunt ingenomen dat tussen verdachte en [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode geen geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft bestaan. In die periode handelde verdachte ten opzichte van [slachtoffer] niet vanuit de uitoefening van een geneeskundig beroep, maar als vriend en/of mantelzorger. De behandelingsovereenkomst die in het verleden tussen verdachte en [slachtoffer] bestond was geruime tijd voor de ten laste gelegde periode door verdachte beëindigd toen tussen beiden een vriendschappelijke relatie ontstond. Voor zover verdachte in de ten laste gelegde periodes al handelingen zou hebben verricht die als geneeskundige behandeling kunnen worden aangemerkt, dan is geen sprake geweest van een voortdurende behandelovereenkomst. Deze incidentele handelingen dienen telkens gezien te worden als kortdurende behandelingsovereenkomsten voor bepaalde tijd die telkens eindigden en die bovendien niet zagen op behandeling van de ziekte waaraan [slachtoffer] uiteindelijk is overleden. Dit heeft tot gevolg dat de normering uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: de WGBO) en uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) in de onderhavige relatie niet op verdachte van toepassing waren.
Subsidiair hebben de raadslieden aangevoerd dat verdachte geen zorgvuldigheidsnormen heeft geschonden. Verdachte is, aldus de verdediging, niet degene geweest die [slachtoffer] tegen borstkanker behandelde, maar hij heeft haar bijgestaan als vriend en mantelzorger en hij heeft vanuit die hoedanigheid handelingen verricht. Verdachte heeft voorts meermalen getracht [slachtoffer] in de richting van een reguliere behandeling te bewegen. [slachtoffer] heeft echter zelf in een vroeg stadium de keuze gemaakt voor een behandeling door medeverdachte [naam medeverdachte] en van deze keuze was zij niet meer af te brengen. Gelet hierop kan de keuze van [slachtoffer] voor de alternatieve geneeskunde redelijkerwijs niet aan verdachte worden toegerekend. Er is geen causaal verband tussen het handelen van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Van opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin, omdat verdachte beslist niet willens en wetens een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Voornoemde argumenten leiden tevens tot de conclusie dat ook van opzettelijke benadeling van de gezondheid geen sprake is.
Het voorgaande leidt er ook toe dat geen sprake is van schuld bij verdachte aan het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer], zoals subsidiair ten laste gelegd. Ten slotte betwist de verdediging dat sprake is geweest van medeplegen, nu van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] niet is gebleken.
Eén en ander heeft tot gevolg dat verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aldus de raadslieden.
Ten aanzien van feit 2 is door de raadslieden bepleit dat vrijspraak dient te volgen nu er, zoals hiervoor primair is bepleit, geen sprake is van een behandelovereenkomst tussen verdachte en [slachtoffer], en er evenmin sprake is van een hulpeloze toestand zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien leidt hetgeen met betrekking tot feit 1 is bepleit in dit kader tot de slotsom dat verdachte niet heeft nagelaten [slachtoffer] naar de reguliere zorg te verwijzen en dat hij evenmin heeft nagelaten pijn te bestrijden.
- 3.3.
Bespreking van een aan de bewijsvraag voorafgaande kwestie
De rechtbank ziet onder ogen dat, zoals de raadslieden hebben aangegeven, het overlijden van [slachtoffer] een enorme impact heeft gehad op haar naasten, met name haar echtgenoot, kinderen, moeder en vriendinnen. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat zij onderling over de gebeurtenissen tijdens haar ziekte en rond haar overlijden hebben gesproken. De personen rond [slachtoffer] zijn in onderhavige strafzaak echter ook allen als getuigen gehoord bij de politie en bij de rechter-commissaris. Daarbij komt dat tussen het moment van overlijden van [slachtoffer] op 21 maart 2011 en het moment waarop de getuigen zijn gehoord bij de rechter-commissaris (eind 2012 en begin 2013) geruime tijd verstreken is. Het voorgaande brengt met zich dat er, mede gelet op de emoties die door één en ander worden opgeroepen, een kans bestaat dat onbedoeld door voornoemde aspecten het vermogen van de getuigen onderscheid te maken tussen hetgeen zij uit eigen waarneming verklaren en hetgeen zij van of via derden hebben gehoord, nadelig kan zijn beïnvloed. Dit brengt met zich dat de rechtbank bij het wegen van de diverse getuigenverklaringen de nodige behoedzaamheid heeft moeten betrachten.
- 3.4.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Met de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat, hoewel in de laatste maanden voor haar overlijden acuut ingrijpen door regulier werkende artsen noodzakelijk was, het feit dat [slachtoffer] op dat moment zeer ernstig ziek was en ontegenzeggelijk enorme pijn moet hebben gehad, dit gegeven niet zonder meer met zich brengt dat sprake is van hulpbehoevendheid in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Om in de zin van de wet van hulpbehoevendheid te kunnen spreken dient de vraag beantwoord te worden of [slachtoffer] zich in die periode de hulp kon verschaffen die zij nodig had. Naar het oordeel van de rechtbank bestond die feitelijke mogelijkheid er voor [slachtoffer], hoewel die mogelijkheid door de toestand waarin zij verkeerde zonder meer bemoeilijkt werd. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] tijdens de ten laste gelegde periode op diverse momenten waarop de pijn ondraaglijk werd aan onder meer de medewerkers van de thuiszorg heeft gevraagd om verdachte te bellen. Op deze momenten was het voor [slachtoffer] evenzeer mogelijk om te vragen contact op te nemen met haar huisarts of met een andere arts. [slachtoffer] is in oktober 2010 ook akkoord gegaan met bloedonderzoek door reguliere artsen en zij heeft uiteindelijk ook ingestemd met een ziekenhuisopname.
- 3.5.
Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
Voorgeschiedenis: periode 2003 - 2007
Verdachte is sinds 1985 afgestudeerd als basisarts en sinds 1996 als arts zelfstandig werkzaam. Als arts is verdachte aangesloten bij de Nederlandse Artsen Acupunctuur Vereniging (hierna: NAAV) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG).2 Verdachte is geaccrediteerd als arts-acupuncturist3 en werkzaam binnen de praktijk die tegenwoordig '[naam en plaats vestiging van de praktijk].4
In maart 2003 ontwikkelt [slachtoffer] ernstige rugklachten. In verband met deze klachten zoekt [slachtoffer] hulp binnen het reguliere circuit. Op 16 april 2003 wordt er een MRI-scan gemaakt in een Amsterdams ziekenhuis, waaruit bleek dat sprake was van 3 hernia's. Vanwege de complexiteit van de problematiek is operatief ingrijpen door diverse specialisten afgeraden.5 Via haar moeder komt [slachtoffer] vervolgens in contact met verdachte.6 In de periode 14 mei 2003 tot juli 2006 behandelt verdachte [slachtoffer] ter zake van rugklachten.7 Deze behandeling bestond onder meer uit acupunctuur.8
In augustus 2005 wordt bij [slachtoffer] de ziekte van Lyme geconstateerd in het Flevoziekenhuis in Almere.9 De ziekte van Lyme is er al langer maar niet eerder opgemerkt. Deze ziekte blijkt uiteindelijk niet meer te behandelen met antibiotica.10
Tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaat in 2006 een vriendschappelijke band. De vriendschap tussen [slachtoffer] en verdachte wordt in de loop van tijd steeds hechter.11
Op 2 februari 2006 wordt er op doorverwijzing van verdachte een MRI-scan gemaakt van de rug van [slachtoffer].12 In juli 2006 draagt verdachte de behandeling van de rugklachten van [slachtoffer] over aan zijn toenmalige praktijkgenoot [naam praktijkgenoot], orthomanueel arts.13
Op 20 januari 2006 komt [slachtoffer] in verband met haar aanhoudende rugklachten, via verdachte, ook in contact met medeverdachte [naam medeverdachte]. Zij is werkzaam als electroacupuncturist en natuurgeneeskundige en zij behandelt in die hoedanigheid personen met alle voorkomende klachten en aandoeningen. Volgens eigen zeggen is zij gespecialiseerd in de behandeling van articaïnebeschadiging als gevolg van door tandartsen gebruikte verdovingsmiddelen. Onderdeel van de door [naam medeverdachte] gegeven therapie is het ontgiften en 'repareren' van het lichaam met homeopathische middelen, onder meer in de vorm van druppels en korreltjes. Cruciaal voor de door haar voorgestane therapie zijn non-toxisch eten en het naleven van leefregels. Als diagnose is door [naam medeverdachte] gesteld dat [slachtoffer] onder meer aan een ernstige articaïnebeschadiging leed, waarna [naam medeverdachte] de behandeling hiervoor start.14
In lijn met de door [naam medeverdachte] voorgestane behandelwijze heeft [slachtoffer] gedurende haar ziekte - zowel in de hier aan de orde zijnde periode als nadien in de ten laste gelegde periode - volgens een stralingsvrij dieet moeten leven15 en in een stralingsvrije omgeving moeten vertoeven.16 In de woning van [slachtoffer] worden daartoe allerhande maatregelen getroffen. Zo mogen geen mobiele telefoons en geen internetverbinding in de woning aanwezig zijn.17 Tevens moet het voedsel dat [slachtoffer] tot zich neemt eerst gemeten worden om de mate van straling te kunnen bepalen18 en indien nodig 'geneutraliseerd' worden via een placemat.19 Daarnaast bevinden zich in de woning een groot aantal potjes met daarin korreltjes en druppels waarvan [naam medeverdachte] telefonisch aan [slachtoffer] of een aanwezig familielid doorgeeft welke [slachtoffer] moet innemen.20 Ook draagt [slachtoffer] een hangertje met daaraan een zakje met korreltjes erin tegen de straling waaraan zij wordt blootgesteld.21
Verdachte is vanaf medio 2006 mede uitvoering gaan geven aan de behandeling van [naam medeverdachte]. Verdachte ondersteunt [slachtoffer] door korreltjes op te halen bij [naam medeverdachte] en haar van voeding conform de voorschriften van [naam medeverdachte] te voorzien.22 Later is verdachte ook zelf gaan meten welke korreltjes [slachtoffer] moet gebruiken en voorziet hij haar van korreltjes. Om [slachtoffer] te kunnen meten houdt verdachte zakjes met daarin buisjes met korreltjes op haar borstbeen waarbij [slachtoffer] haar arm moet oprichten. Afhankelijk van de lichamelijke reactie van [slachtoffer] bepaalt verdachte welke korreltjes [slachtoffer] nodig heeft en de hoeveelheid daarvan.23 Ook verdachte vertelt [slachtoffer] dat zij zich niet bloot moet stellen aan de straling van mobiele telefoons. Vaak 'strijkt' hij het lichaam van [slachtoffer] door met zijn handen over haar lichaam te gaan zonder het lichaam daarbij aan te raken. Tijdens dit 'strijken' wekt verdachte de indruk 'iets' te pakken en dit vervolgens weg te gooien.24
Rond Kerst 2006 ontdekt [slachtoffer] een knobbeltje in haar borst.25 Zij laat het knobbeltje door verdachte onderzoeken.26 Vervolgens meldt [slachtoffer] zich op 29 december 2006 bij haar huisarts, [naam huisarts]. Na het tweede consult op 2 januari 2007 verwijst de huisarts [slachtoffer] voor nader onderzoek naar het ziekenhuis.27
Periode 4 januari 2007 - medio 2010
Dit onderzoek vindt plaats in het Kennemer Gasthuis Ziekenhuis te Haarlem op 4 januari 2007, in het bijzijn van onder meer verdachte.28 Volgens [echtgenoot van slachtoffer] was [verdachte] mee naar het ziekenhuis om [slachtoffer] tijdens het onderzoek te detoxen en te neutraliseren tegen de straling, omdat [slachtoffer] op aangeven van verdachte absoluut geen straling mocht in verband met haar articaïnebeschadiging. Zo geeft [verdachte] tijdens het onderzoek aan waar [slachtoffer] moet gaan zitten om zo minder aan straling blootgesteld te worden en heeft hij haar korreltjes gegeven voorafgaande aan de scan.29 Vervolgens vernemen [slachtoffer] en haar echtgenoot op 11 januari 2007 de uitslag. Tijdens dit gesprek luidt de boodschap aanvankelijk dat er niets aan de hand is, maar gedurende dit zelfde gesprek wordt, na onderbreking voor overleg met de radioloog, het knobbeltje alsnog als 'suspect' aangemerkt en wordt [slachtoffer] geadviseerd het knobbeltje nader te laten onderzoeken en zonodig te laten verwijderen.30
[slachtoffer] keert niet terug naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. Het ziekenhuis zoekt meerdere keren contact met de (vervangend) huisarts van [slachtoffer] teneinde de noodzaak van verder onderzoek onder de aandacht te brengen.31 Op haar beurt adviseert huisarts [naam huisarts] [slachtoffer] in 2007 meerdere malen zich binnen het reguliere circuit verder te laten onderzoeken voor een nadere diagnose. [slachtoffer] volgt de adviezen van de huisarts echter niet op en in december 2007 geeft [slachtoffer] aan de huisarts te kennen dat zij nader onderzoek in het ziekenhuis definitief weigert.32
Volgens de echtgenoot van [slachtoffer] heeft de verwarring omtrent de wisselende diagnose in het ziekenhuis ertoe geleid dat zij een weekje bedenktijd hebben gevraagd en vervolgens is dit voor [slachtoffer], mede gelet op eerdere negatieve ervaringen in verband met de rugproblemen en de ziekte van Lyme, de bevestiging dat de reguliere geneeskunde niet goed voor haar is en dat zij met verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] beter af is.33 Pogingen van de echtgenoot van [slachtoffer] om haar te bewegen tot nader onderzoek in het ziekenhuis blijven zonder succes.34
Begin januari 2007 vertelt [slachtoffer] aan [naam praktijkgenoot] dat er een knobbeltje is vastgesteld in haar linkerborst. [naam praktijkgenoot] adviseert [slachtoffer] menig keer verder onderzoek te laten doen. Hij heeft voorts voorgesteld te bemiddelen voor een second opinion bij een andere chirurg. [slachtoffer] laat bij herhaling weten dat ze niet toe is aan verder onderzoek in het ziekenhuis. Op 9 januari 2007 spreekt [naam praktijkgenoot] hierover met verdachte, die onderschrijft dat verder onderzoek nodig is. In juni 2007 zoekt [naam praktijkgenoot] hierover contact met huisarts [naam huisarts], die beaamt dat [slachtoffer] verdere diagnostiek weigert. Op 24 april 2008 stelt [naam praktijkgenoot] [slachtoffer] voor de keuze: verdere diagnostiek naar het knobbeltje in haar borst of verdere behandeling van haar rugklachten met uitdrukkelijke toestemming van de huisarts. Op 14 mei 2008 geeft [slachtoffer] aan dat zij zichzelf niet zal laten behandelen, als het toch borstkanker blijkt te zijn, waarna er een einde komt aan de behandelrelatie tussen [naam praktijkgenoot] en [slachtoffer].35
In 2007 nemen de spanningen tussen [slachtoffer] en haar echtgenoot toe. De vriendschap tussen verdachte en [slachtoffer] wordt hechter. Op enig moment eet verdachte elke avond met het gezin mee.36 Later zijn verdachte en [slachtoffer] ook samen op vakantie gegaan. In januari 2008 verlaat [echtgenoot van slachtoffer] samen met zijn kinderen in verband met de spanningen de echtelijke woning.37 Begin 2010 trekt verdachte bij [slachtoffer] in.38
De moeder van [slachtoffer] verklaart dat de betrokkenheid van verdachte bij de leefwijze van [slachtoffer] steeds groter is geworden. Samen met [slachtoffer] reist verdachte het hele land door om "veilig" voedsel te kunnen kopen. De boterkoek die de moeder van [slachtoffer] met ingestraalde ingrediënten heeft gemaakt, mag niet gegeten worden omdat, zo vertelt haar dochter, na meting door verdachte blijkt dat er straling van Tsjernobyl in zou zitten. De metingen door verdachte vinden plaats aan de hand van korrels in buisjes.39 40 Verdachte verklaart daarover dat er ook buisjes bij zitten die zouden kunnen worden gerelateerd aan het bestrijden van zoiets als een ontsteking of een mammatumor.41 De dochter van [slachtoffer] verklaart dat de studeerkamer vol met apparaten en zakken met korreltjes en naalden staat. Op zolder staat een behandeltafel. Verdachte behandelt [slachtoffer] met naalden of hij is aan het meten door de korreltjes tegen de borst van [slachtoffer] te houden en de weerstand van haar arm te voelen. Het meten gebeurt voornamelijk in de studeerkamer en de behandeling van de rug op zolder. De behandeling van de borst gebeurt op de slaapkamer.42 De borst wordt behandeld met gaaspleisters en een soort olie. De wond moet van binnenuit helen door de korrels en van buitenaf door de pleisters. Verder is het doel van de behandeling om onrustige cellen rustig te krijgen en te voorkomen dat die cellen zich zouden ontwikkelen tot kwaadaardige kankercellen, aldus de dochter van [slachtoffer].43
Eind 2008 laat [slachtoffer] aan haar echtgenoot, [echtgenoot van slachtoffer], zien dat er een donkere plek bij haar borst zit en vertelt zij dat deze plek steeds groter wordt. [echtgenoot van slachtoffer] geeft aan dat dit niet goed is, maar [slachtoffer] reageert met de mededeling dat [naam medeverdachte] het in de gaten houdt en dat verdachte het behandelt en dat het dus goed komt. Verdachte behandelt [slachtoffer], volgens [echtgenoot van slachtoffer], nog steeds door te meten, acupunctuur, touch for health (strijken) en stralingskorrels.44
Huisarts [naam huisarts] verklaart dat [slachtoffer] haar heeft verteld dat verdachte haar permanent behandelt. Dat doet hij door middel van korrels en naaldjes. Ook schrijft hij medicatie voor, zoals een slaapmiddel en antibiotica. Verdachte heeft nooit contact opgenomen met de huisarts van [slachtoffer].45 Met [naam medeverdachte] heeft verdachte zeer beperkt contact.46
Verdachte heeft voor [slachtoffer] in de periode 2007 - medio 2010 diverse recepten uitgeschreven waaronder slaapmedicatie, lokale anesthesie, pijnbestrijding, antibiotica, en viermaal 50 pleisters voor wondverzorging.47
[slachtoffer] antwoordt, wanneer zij door haar moeder wordt gewezen op de noodzaak zich onder reguliere behandeling te stellen, dat ze verdachte heeft, dat hij ook arts is en dat verdachte en zij het wel zullen redden. [slachtoffer] is overtuigd van de juistheid van de behandeling van verdachte en heeft een blindelings vertrouwen in verdachte en zijn werkwijze.48 De dochter van [slachtoffer] heeft aangegeven dat iedereen in de omgeving van [slachtoffer] haar van gedachten wil doen veranderen maar dat zij machteloos staan. Verdachte heeft de overtuiging dat de manier waarop [slachtoffer] behandeld wordt de enige manier is en hij vertelt haar dat de reguliere manier niet de juiste manier van behandelen is en dat dit gewoon niet gaat.49 Haar moeder heeft over de behandelwijze van haar borst alleen verteld dat ze er vertrouwen in heeft.50 Bovendien is voor [slachtoffer] de wil van [naam medeverdachte] wet en dat geldt ook voor hetgeen verdachte zegt.51 Dit wordt bevestigd door de getuige [S.] die heeft verklaard dat het voor haar duidelijk is dat [slachtoffer] zich volledig aan de eisen van haar behandelaars houdt.52
[echtgenoot van slachtoffer] blijft desondanks benadrukken dat [slachtoffer] meteen naar het ziekenhuis moet, maar [slachtoffer] reageert met de mededeling dat dit niet kan vanwege de straling. Zij verwijst naar verdachte en [naam medeverdachte] en benadrukt dat zij, zolang de articaïnebeschadiging niet is hersteld en zij niet in balans is, niet naar het ziekenhuis mag vanwege de straling. De context is altijd geweest dat [slachtoffer] eerst moet aansterken en ontgiften. Tot dat moment kan zij niet naar het ziekenhuis, volgens verdachte en [naam medeverdachte].53 Verdachte zegt meermalen tegen [echtgenoot van slachtoffer] dat een ziekenhuisopname het begin van het einde zou zijn. Hij zegt daarbij ook: "Als ik er niet was geweest was ze al lang dood geweest.".54 Ook [naam medeverdachte] is de overtuiging toegedaan dat een ziekenhuisopname einde verhaal zal betekenen.55
Dit door de echtgenoot van [slachtoffer] geschetste beeld wordt ook door haar dochter weergegeven. Zij verklaart dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat haar moeder niet naar het ziekenhuis kan, dat zij eerst moet aansterken om de straling in het ziekenhuis aan te kunnen en dat zelfs een foto maken niet mogelijk is omdat de straling cellen zou activeren.56 Ook de getuige [R.] heeft verdachte enkele malen horen zeggen dat ziekenhuisopname niet goed is in verband met de daar aanwezige straling.57 Voorts heeft ook de moeder van [slachtoffer] verklaard dat verdachte in haar bijzijn tegen haar dochter gezegd heeft dat, als [slachtoffer] naar het ziekenhuis zou gaan, zij dood zou gaan'.58
Periode medio 2010 - 21 maart 2011
Op 28 juni 2010 meldt [echtgenoot van slachtoffer] zich verontrust bij huisarts [naam huisarts]. Hij vertelt dat hij de borst van [slachtoffer] heeft gezien en dat deze borst één grote etterende wond ('krater met zwarte randen') is. Daarnaast is [slachtoffer] afgevallen en benauwd. Op 14 juli 2010 bezoekt de huisarts [slachtoffer] op eigen initiatief en ziet zij de wond op de borst. Zij constateert een zeer grote zwerende tumormassa. Tegen de huisarts zegt [slachtoffer] dat deze wond er al een jaar zit en wordt veroorzaakt door bacteriën en virussen. [naam huisarts] raadt [slachtoffer] aan naar het ziekenhuis te gaan. Dat wil [slachtoffer] niet. Zij vertelt dat zij door haar arts [verdachte] verzorgd wordt en dat zij bewust voor deze weg heeft gekozen.
Op 26 augustus 2010 geeft [echtgenoot van slachtoffer] aan collega huisarts [naam] aan dat [slachtoffer] veel pijn heeft, maar dat zij volgens verdachte geen pijnstillers kan verdragen en dat zij door de pijn heen moet. [slachtoffer] bevestigt tegenover [naam huisarts], die haar thuis bezoekt, dat zij geen pijnstillers durft te gebruiken uit angst dat zij daar niet tegen zou kunnen. [naam huisarts] adviseert Fentanylpleisters te gebruiken tegen de pijn, waarmee [slachtoffer] akkoord gaat.59 [echtgenoot van slachtoffer] verklaart dat de Fentanylpleisters er door verdachte af zijn gehaald omdat [slachtoffer] er misselijk van wordt.60
In oktober 2010 heeft huisarts [naam huisarts], met toestemming van [slachtoffer], bloedonderzoek op tumormarkers laten verrichten door het ziekenhuis. De uitslag laat zien dat de tumormarkers sterk verhoogd zijn. Op 28 oktober 2010 vindt een gesprek plaats tussen [naam huisarts], verdachte en [slachtoffer]. Tijdens dit gesprek geven [slachtoffer] en verdachte aan dat zij een infectie zien als de oorzaak van de borstproblemen en wordt doorverwijzing naar een specialist opnieuw geweigerd. [naam huisarts] zegt dat zij overtuigd is van de diagnose borstkanker maar verdachte zegt te denken dat dit niet zo is en dat zij lijdt aan de ziekte van Lyme. Eind januari 2011 verslechtert de situatie van [slachtoffer]. Zij eet zeer beperkt, omdat in veel voedsel volgens verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] stralingsbesmetting kan zitten, en als gevolg daarvan is zij sterk vermagerd. De pijn die [slachtoffer] ervaart is vaak onhoudbaar maar zij weigert nog altijd pijnstilling omdat zij hier volgens verdachte niet tegen kan.61
Verdachte verblijft al die tijd nog steeds in de woning van [slachtoffer]. Hij slaapt op zolder in de slaapkamer van haar zoon en volgens de moeder van [slachtoffer] is het verdachte die bepaalt wat er in huis gebeurt.62 63 Volgens [echtgenoot van slachtoffer] zorgt verdachte, zeker vanaf 2010, 24 uur per dag voor [slachtoffer], staat hij altijd voor haar klaar en heeft hij zelf eigenlijk geen leven meer.64 Verdachte verklaart zelf dat hij intensief heeft geprobeerd het leven van [slachtoffer] doorgang te laten vinden, ondanks haar weigering om reguliere medische hulp in te schakelen.65 Verdachte past acupunctuur toe rond de borst van [slachtoffer]66 als vorm van pijnbestrijding. Soms krijgt zij paracetamol.67 Verdachte heeft voor [slachtoffer] ook in deze periode diverse recepten uitgeschreven.68
Op een moment waarop [echtgenoot van slachtoffer] constateert dat [slachtoffer] ligt te creperen van de pijn eist hij van verdachte dat verdachte morfine voorschrijft. Dit heeft verdachte gedaan maar op het moment dat de morfine toegediend zal worden is verdachte na "metingen" tot de conclusie gekomen dat [slachtoffer] dit niet kan hebben en heeft hij de morfine niet toegediend.69 Verdachte wil dat [slachtoffer] eerst een minder zwaar middel gebruikt, omdat zij volgens hem fel op medicatie kan reageren.70
[echtgenoot van slachtoffer] stuurt verdachte weg en belt met de huisartsenpost. De desbetreffende arts wil [slachtoffer] vanwege haar toestand meenemen naar het ziekenhuis, hetgeen zij weigert. De arts doet daarbij het voorstel [slachtoffer] wilsonbekwaam te laten verklaren teneinde haar gedwongen te laten opnemen, welke weg [echtgenoot van slachtoffer] niet wil inslaan. De toestand van [slachtoffer] is op dat moment dusdanig dat alles langs haar heen gaat.71 Ook huisarts [naam huisarts] onderzoekt de mogelijkheid van gedwongen opname kort nadien, maar na raadpleging van een GGZ-psychiater ziet zij hiervan af.72
De zoon van [slachtoffer] verklaart dat verdachte bij gelegenheid van het bezoek van de huisartsenpost, toen hij even naar buiten was gegaan, bij hem is komen staan en toen tegen hem heeft gezegd dat [slachtoffer] niet naar het ziekenhuis kan vanwege het eten. Verdachte had hem eerder al eens uitgelegd dat [slachtoffer] bepaald voedsel niet kan eten in verband met straling.73
Meerdere getuigen verklaren dat de borstwond van [slachtoffer] zodanig geïnfecteerd is en stinkt, dat er geurdrijvers zijn gekocht om de stank uit huis te verdrijven en bij de verzorging van [slachtoffer] een sjaaltje voor de mond wordt gehouden Ook [slachtoffer] zelf is wel eens misselijk geworden van de stank.74 75 Ook de thuiszorgmedewerkers die [slachtoffer] in de laatste periode voor haar overlijden hebben verzorgd, spreken daar over.76
In januari/februari 2011 is er een gesprek geweest tussen [echtgenoot van slachtoffer], zijn kinderen, [slachtoffer] en verdachte. Tijdens dit gesprek kwam aan de orde dat het niet goed gaat met [slachtoffer]. Verdachte en [slachtoffer] hebben toen uitgelegd wat ze er aan zullen gaan doen. Met name verdachte heeft, omdat [slachtoffer] niet goed meer kan praten, uitleg gegeven over onder meer voedsel en straling. Er is toen een termijn gesteld waarin het beter zou moeten gaan en dat [slachtoffer] anders naar het ziekenhuis moest.77
Vanaf medio februari 2011 zijn thuiszorgmedewerkers ingeschakeld voor de verzorging van [slachtoffer]. Verdachte doet als bevriende arts/vriend de intake bij de thuiszorgorganisatie. Als oorzaak voor de klachten van [slachtoffer] wordt genoteerd "ziekte van Lyme / borst ca + ontstekingen".78 Uit de verklaringen die door de diverse thuiszorgmedewerkers zijn afgelegd blijkt dat door hen gezien is dat [slachtoffer] een enorme wond op de borst heeft welke naar hun mening niet goed verzorgd wordt. De wond stinkt enorm, ligt open en de gehele borst lijkt weggevreten alsof er een amputatie heeft plaatsgevonden.79 Op verzoek van [slachtoffer] wordt de wond slechts verzorgd met het druppelen van een zelfgemaakte tinctuur80 en wanneer de thuiszorgmedewerkers vragen naar de wijze waarop de wond tot dat moment verzorgd is, wijst [slachtoffer] er op dat verdachte haar verzorgt. Van een reguliere arts wil zij niet weten omdat zij geen gewone medicijnen wil.81 Gedurende de periode dat de thuiszorgmedewerkers betrokken zijn geweest bij de verzorging van [slachtoffer] is het geven van korreltjes door gegaan. De thuiszorgmedewerkers bellen op verzoek van [slachtoffer] meermalen per dag naar verdachte om te vragen welke korreltjes zij aan [slachtoffer] moeten geven. Aan de thuiszorgmedewerkers geeft [slachtoffer] tevens aan dat een ziekenhuisopname niet tot de mogelijkheden behoort omdat zij daar zou overlijden.82
Op 16 maart 2011 bezoekt huisarts [naam huisarts] [slachtoffer] wederom op eigen initiatief. De huisarts ziet een zeer fors benauwde patiënte en raadt haar nogmaals aan naar het ziekenhuis te gaan maar dat wil [slachtoffer] niet. Zij gaat echter wel akkoord met een polibezoek voor diagnostiek. Op 17 maart 2011 belt [echtgenoot van slachtoffer] in verband met benauwdheid van [slachtoffer] wederom naar de huisarts. Huisarts [naam huisarts] ziet bij bezoek een vrouw die zo benauwd is dat zij, indien zij op dat moment geen zuurstof toegediend krijgt, zal overlijden. Omdat de dochter van [slachtoffer] twee dagen later jarig is, accepteert [slachtoffer] 'nu eindelijk' een ziekenhuisopname.83
Op de eerste hulp van het Kennemer Gasthuis te Haarlem wordt [slachtoffer] aanvankelijk behandeld door arts-assistent [naam arts-ass.]. Hij treft een ernstig zieke vrouw aan die fors benauwd is. Het beste kan hij zich de wond aan de borst herinneren. Deze is zeer groot en ruikt vies, de wond neemt het gehele borstoppervlak in beslag. Vanwege de benauwdheid wil [naam arts-ass.] een longfoto laten maken maar [slachtoffer] stemt hier niet mee in vanwege de straling die met een dergelijke foto gepaard gaat.84 Omdat [slachtoffer] een longfoto weigert wordt door [naam arts-ass.] algemeen chirurg [naam algemeen chirurg] ingeschakeld. Deze neemt bij binnenkomst in de ruimte waar [slachtoffer] verblijft direct de geur van rotting waar, hetgeen in schril contrast staat tot het verder zeer verzorgde uiterlijk van [slachtoffer]. Ook [naam algemeen chirurg] bespreekt de mogelijkheid van een longfoto met [slachtoffer]. [slachtoffer] geeft hierbij aan dat zij een longfoto geen optie vindt vanwege de straling die hierbij vrij komt, waarvan je kanker kunt krijgen. Uiteindelijk lukt het de chirurg, nadat hij [slachtoffer] uitleg heeft gegeven over de te maken foto en het doel ervan, in te stemmen met het maken van een foto. Op deze foto worden uitzaaiingen in de longen geconstateerd die zover zijn gevorderd dat operatief ingrijpen geen zin meer heeft: haar borst is al verdwenen en [slachtoffer] is op dat moment zeer zwak. Hij constateert tevens nog dat [slachtoffer] ruim voor 2007 een CT scan van haar rug heeft laten maken, waarbij veel meer straling vrijkomt dan bij een thorax foto.85 Ook internist oncoloog [naam internist oncoloog] heeft gedurende de ziekenhuisopname van [slachtoffer] contact met haar. Zij verklaart dat [slachtoffer] heeft toegestaan dat er röntgenfoto's van de longen werden gemaakt en biopten werden genomen. Tevens zijn er gewone foto's van de wonden op de borst genomen. Wondbehandeling en pijnbestrijding wordt door [slachtoffer] geweigerd. Slechts het toedienen van zuurstof staat [slachtoffer] toe maar feitelijke behandeling wordt geweigerd. Het is [naam internist oncoloog] opgevallen dat [slachtoffer] extreem mager is en dat de prognose heel slecht is.86 [naam internist oncoloog] heeft [slachtoffer] gezegd dat zij aan borstkanker lijdt, welke diagnose aan de hand van de uitslagen van de biopten is gesteld. De diagnose borstkanker is tijdens het leven van [slachtoffer] voor 99,9% zeker op grond van de weggevreten borst en het beeld op de röntgenfoto's. Na haar overlijden is de uitslag van de biopten bekend geworden en is de diagnose voor 100% zeker.87 Ten slotte maakt [naam internist oncoloog] er melding van dat zij nog nooit een soortgelijk overlijdensgeval heeft meegemaakt als gevolg van borstkanker en nog nooit een borsttumor heeft gezien zoals bij [slachtoffer]. Een borstcarcinoom is niet te behandelen met acupunctuur, als alternatieve therapie zou het misschien tegen pijn gehanteerd kunnen worden. Een operatie zou noodzakelijk zijn geweest, zij het niet in 2007 dan wel in 2008.88
Kans op herstel en oorzaak van overlijden
Op 21 maart 2011 is [slachtoffer] in het ziekenhuis in Haarlem overleden89 aan respiratoire insufficiëntie en uitputting als gevolg van een uitgebreid gemetastaseerd en verwaarloosd mammacarcinoom.90
Door de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank is een deskundige benoemd, prof. dr. E. Boven, VUmc, Medisch Oncologisch deskundige. In het door haar 21 december 2012 uitgebrachte rapport concludeert de deskundige dat vrouwen die zich met een primair mammacarcinoom bij de mammapoli melden gemiddeld 75% kans hebben te genezen, welke kans groter wordt naarmate het ziekteproces vroeger wordt ontdekt. Het proces is in die fase goed behandelbaar. Wanneer een vrouw geen (andere) behandeling of medicus aanvaardt moet goed worden uitgezocht wat hiervan de reden is. Voor goede voorlichting zijn de chirurg, de mammacare verpleegkundigen en de huisarts de eerst aanspreekbare personen. Een basisarts heeft geen plaats in dit traject, aangezien deze arts geen ervaring heeft in de diagnostiek en de behandeling van het primaire mammacarcinoom. Bij locoregionale uitbreiding van de borstkanker kan opereren niet meer zinvol zijn en kan palliatieve zorg worden ingesteld. Dit geldt ook voor de patiënt met uitzaaiingen. Hoewel genezing niet meer mogelijk is, zijn er tal van antitumorbehandelingen om het leven te verlengen met behoud van kwaliteit van het leven. Mocht er op 4 januari 2007 al sprake zijn geweest van borstkanker dan was de kans op genezing zeer groot bij reguliere behandeling. In ieder geval heeft zij ten tijde van januari 2007 een grote kans op genezing gehad.
Acupunctuur wordt in het reguliere medische circuit niet toegepast bij de behandeling van mammacarcinoom maar indien een patiënt er in het kader van pijnbestrijding baat bij heeft, wordt dit in het algemeen niet als bezwaar gezien. 91
Onderzoek natuurgeneeskundige hulpmiddelen
Onderzoek door een gediplomeerd stralingsdeskundige naar de placemat met daarop het woord 'neutralize' welke placemat is gebruikt om de straling in voedsel van [slachtoffer] te neutraliseren, heeft uitgewezen dat dit object geen enkele significante invloed kan hebben op het neutraliseren van straling.92 Uit onderzoek naar de korreltjes die [slachtoffer] moest innemen is naar voren gekomen dat de aanwezigheid van een farmacologisch actieve stof niet vastgesteld kan worden. De witte korrels bestaan uit een mengsel van diverse suikers, waaronder sucrose.93
Karakterschets [slachtoffer]
Over [slachtoffer] wordt door haar moeder gezegd dat zij reeds vanaf jonge leeftijd een grote belangstelling had voor de alternatieve geneeskunst en dat zij in verdachte iemand vond die deze belangstelling met haar deelde.94 Zij liet zich zich in het verleden voor gezondheidsproblemen, naast behandeling binnen het reguliere gezondheidscircuit op alternatieve wijze behandelen, bijvoorbeeld middels acupunctuur.95 Zij had altijd in het reguliere medische circuit gelopen, hoewel zij kritisch was en open stond voor alternatieve geneeswijzen.96 Voorts wordt zij door haar naasten omschreven als een heel sterke vrouw met een heel sterke wil, die daarnaast erg motiverend en vasthoudend was. Als zij eenmaal ergens vertrouwen in had, was zij daar niet meer van af te brengen.97 98 Daarnaast worden termen als 'dwingend' maar anderzijds 'erg afhankelijk' in de zin van alles doen wat een ander zei, gebezigd wanneer het karakter van [slachtoffer] wordt omschreven.99 Ook wordt over haar gezegd dat zij eigengereid was en dat er voor haar vaak maar één manier was..100
- 3.6.
Bewijsoverweging medeplegen
Door de officier van justitie is het standpunt ingenomen dat verdachte met [naam medeverdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat, hoewel de verhouding tussen [naam medeverdachte] als 'hoofdbehandelaar' en verdachte als dagelijks hulpverlener onduidelijk blijft, op basis van het dossier vaststaat dat beiden gebruik makend van dezelfde behandelmethoden en in samenspraak met elkaar [slachtoffer] behandelden. [naam medeverdachte] en verdachte wisten van de medische toestand van [slachtoffer] en hebben beiden deze situatie voort laten bestaan door niet adequaat in te grijpen op het moment dat dit geboden was. Daarnaast heeft de officier van justitie er op gewezen dat tussen beiden een overdracht van kennis en werkwijze plaatsvond en dat getuigen spreken over een drie-eenheid tussen [slachtoffer], [naam medeverdachte] en verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat medeplegen, in de zin dat verdachte en [naam medeverdachte] nauw en bewust met elkaar samenwerkten, op basis van het voorhanden zijnde dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld. Weliswaar is verdachte op enig moment uitvoering gaan geven aan de door [slachtoffer] en [naam medeverdachte] voorgestane leefwijze, maar naar het oordeel van de rechtbank levert een en ander te weinig aanknopingspunten op om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem ten laste gelegde medeplegen.
- 3.7.
Bewijsoverweging geneeskundige behandelingsovereenkomst
Door de verdediging is primair het standpunt ingenomen dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen verdachte en [slachtoffer] vanaf medio 2006 is geëindigd. In dat jaar heeft verdachte de behandeling van de rug van [slachtoffer] aan zijn collega [naam praktijkgenoot] overgedragen. Reden voor het overdragen van de behandeling was de vriendschappelijke relatie die tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond. Dit brengt met zich dat verdachte niet handelde vanuit de uitoefening van een beroep, maar een vriendendienst leverde. Daarnaast heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat indien wel sprake was van een behandelingsovereenkomst, dit geen behandelingsovereenkomst is geweest vanaf begin 2007 tot en met 21 maart 2011, maar dat het telkens ging om nieuwe kortdurende behandelingsovereenkomsten voor bepaalde tijd, welke bovendien niet gericht waren op de behandeling van kanker.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit artikel 7:446 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst wanneer een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat handelingen op het gebied van de geneeskunst als bedoeld in lid 1 zijn: alle verrichtingen - het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen - rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de handelingen van verdachte jegens [slachtoffer] zonder meer als geneeskundige handelingen te worden aangemerkt. Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld - in onderling verband en samenhang bezien - volgt onmiskenbaar dat verdachte [slachtoffer] ook in de ten laste gelegde periode van adviezen voorzag, onderzoek verrichtte aan haar lichaam, acupunctuur bij haar toepaste en medicatie en korreltjes gaf met als doel haar gezondheidstoestand te beoordelen, haar ziekte te genezen en haar pijn te verminderen.
Daarnaast heeft verdachte haar verpleegd en verzorgd in de zin van het derde lid van voornoemd artikel, hetgeen blijkt uit de vaststelling dat hij haar wond heeft verzorgd en pijnbestrijding heeft toegepast door behandeling met acupunctuur en verstrekking van medicatie.
Het verweer dat verdachte deze handelingen niet verrichtte in de uitoefening van een beroep, meer bepaald het beroep van arts, maar als huisvriend van [slachtoffer] verwerpt de rechtbank evenzo. Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld volgt dat verdachte door [slachtoffer] in ieder geval als haar behandelend arts werd beschouwd naar wiens adviezen zij zich richtte. Dat tevens sprake was van een vriendschappelijke relatie en dat verdachte vanuit die hoedanigheid tevens allerlei hand- en spandiensten leverde, zoals het doen van boodschappen, doet daaraan niet af.
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het standpunt dat de handelingen die verdachte verrichtte hooguit telkens een nieuwe behandelingsovereenkomst voor bepaalde tijd opleveren. In zijn algemeenheid moge het zo zijn dat er sprake kan zijn van dergelijke kortdurende behandelingsovereenkomsten. Daarbij valt te denken aan overeenkomsten tussen een patiënt en een arts die naar hun aard kortdurend zijn, bijvoorbeeld een patiënt die zich bij de eerste hulp van een ziekenhuis of een huisartsenpost meldt. De relatie tussen een huisarts en een patiënt of tussen een vaste behandelaar en een patiënt is geen behandelingsovereenkomst die naar zijn aard kortdurend is.
Uit de hierboven vastgestelde feiten blijkt dat verdachte vanaf januari 2007 vele geneeskundige handelingen heeft verricht.waarvan de frequentie en de intensiteit in het laatste jaar van het leven van [slachtoffer] zijn toegenomen tot dagelijkse behandeling en verzorging. Hier is dan ook evident sprake van een duurovereenkomst.
De stelling van verdachte, inhoudende dat hij de behandelrelatie medio 2006 heeft beëindigd, vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het enkele feit dat verdachte de behandeling van de rug in 2006 overdroeg aan dokter [naam praktijkgenoot] is daarvoor niet afdoende. In het medisch dossier van verdachte is niets gedocumenteerd waaruit het opzeggen van de behandelingsovereenkomst volgt. Als de ontstane vriendschapsrelatie met [slachtoffer] een dwingende reden voor opzegging van de behandelrelatie in de zin van artikel 7: 460 BW zou hebben opgeleverd is deze dus niet schriftelijk vastgelegd. Uit de hierboven genoemde verklaring van de getuige [naam praktijkgenoot] d.d. 2 april 2012 kan worden opgemaakt dat deze evenmin over deze reden van verwijzing was ingelicht. Indien echter al sprake zou zijn geweest van een beëindiging van de behandelingsovereenkomst medio 2006, blijkt uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen zonneklaar dat de behandelrelatie nadien is hervat en gedurende de ten laste gelegde periode heeft voortgeduurd.
Ten slotte verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging, inhoudende dat de behandeling van verdachte niet zag op het behandelen van kanker. De rechtbank stelt op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven vast dat verdachte vanaf het allereerste moment dat [slachtoffer] een knobbeltje in de borst constateerde wist dat sprake was van een suspect knobbeltje alsmede dat haar huisarts en ook het ziekenhuis aandrongen op nadere onderzoeken. Wanneer familieleden aandrongen op regulier onderzoek naar de borst werd door [slachtoffer] steevast naar verdachte gewezen die haar behandelde. Alle betrokkenen uit de omgeving van [slachtoffer] hebben verdachte beschouwd als de enige arts - behoudens incidentele contacten - die haar tot zeer kort voor haar overlijden behandelde. Zij hebben niet expliciet van verdachte vernomen en evenmin begrepen dat dit anders zou zijn. Bovendien heeft verdachte de ontwikkeling van de tumor van nabij meegemaakt. Ook in het laatste levensjaar van [slachtoffer] heeft verdachte haar borstwond verzorgd, terwijl volgens huisarts [naam huisarts] en oncoloog [naam internist oncoloog] de klinische diagnose borstkanker toen door een arts niet gemist kon worden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de adviezen en behandelingen van verdachte (mede) zagen op de borstkanker waaraan [slachtoffer] leed.
- 3.8.
Bewijsoverweging opzet en schuld
- 3.8.1.
De zorgplicht voor artsen zoals verwoord in het BW en het BIG
Vervolgens heeft de rechtbank te beoordelen of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel dat het zwaar lichamelijk letsel dat bij [slachtoffer] is opgetreden aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Hierbij is het van belang te beoordelen of verdachte de op hem als arts rustende zorgplicht heeft geschonden, beoordeeld aan de hand van de Wet BIG en de Wgbo.
Artikel 1 en artikel 3 van de Wet BIG bepalen op welke handelingen en verrichtingen de Wet BIG van toepassing is en welke beroepsgroepen zich in het BIG-register kunnen inschrijven; onder meer artsen kunnen in een register kunnen worden ingeschreven. Op hen is artikel 40 van de Wet BIG van toepassing waarin - kort gezegd - is bepaald dat zij hun beroepsuitoefening zo dienen te organiseren dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten in het BIG-register ingeschreven als arts en aldus op grond van artikel 47 van de Wet BIG tevens onderworpen aan het medisch tuchtrecht. Met dat tuchtrecht wordt (mede) beoogd de kwaliteit van de beroepsuitoefening te handhaven.
Zoals hiervoor overwogen zijn ook de bepalingen inzake de geneeskundige behandelings-overeenkomst zoals verwoord in boek 7, vijfde afdeling, van het Burgerlijk Wetboek van belang. Deze wettelijke regeling stelt - kort gezegd - dwingend (minimum)eisen aan de inhoud die door de zorgverlener en de patiënt aan de behandelingsrelatie wordt gegeven. In artikel 7:453 BW is bepaald dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en moet handelen volgens de professionele standaard. Die professionele standaard omvat de medisch-professionele standaard - betreffende het medisch handelen volgens de inzichten van de medische wetenschap en ervaring - en andere aspecten zoals het voldoen aan de rechten van de patiënt en aan andere maatschappelijke normen en wettelijke regelingen. Voorts is artikel 7:448 BW van belang waarin staat dat de patiënt recht heeft op door de hulpverlener te verstrekken informatie, het beginsel van de geïnformeerde toestemming (ook wel 'informed consent' genoemd). De hulpverlener is verplicht de patiënt duidelijk te informeren over het ziektebeeld, de mogelijkheden voor en de risico's van de behandeling als ook de mogelijke andere behandelingen. Op grond van deze wettelijke regeling kan een geneeskundige behandeling slechts plaatsvinden na toestemming van de patiënt.
Naast de wettelijke regelingen wordt ook middels richtlijnen door de eigen beroepsgroep van verdachte - de KNMG en de NAAV - invulling gegeven aan de 'zorgplicht' die op een arts rust. Uit de op 1 april 2008 bekend gemaakte gedragsregel KNMG betreffende "De arts en niet-reguliere behandelwijzen" volgt dat in het geval de arts een niet-reguliere behandeling overweegt, de arts de patiënt steeds ondubbelzinnig duidelijk dient te maken waar zijn voorgestelde behandeling als niet-regulier heeft te gelden. Bij toepassing van een niet-reguliere behandeling dient dit niet-reguliere aspect steeds kenbaar gemaakt te worden, hetgeen betekent dat hij de patiënt deugdelijk informeert, in die zin dat op grond van de stand van de wetenschap geen uitspraken gedaan kunnen worden over de beperkte mogelijkheden, effectiviteit, duur en (neven) effecten van de door hem gebruikte middelen, medicatie en toegepaste behandelwijze. Dit houdt in dat hij de patiënt tevens voorhoudt dat de genezende of verlichtende werking van bepaalde medicatie of de doeltreffendheid van een therapie (vooralsnog) niet deugdelijk is beantwoord.
Daarnaast behoort een arts indien een patiënt een geïndiceerde reguliere behandelwijze afwijst en niet-reguliere behandelwijzen overweegt, de patiënt te wijzen op de mogelijke gevaren voor diens gezondheidstoestand. Indien de patiënt volhardt in de afwijzing van een reguliere behandeling dan mag de arts geen behandelwijzen aanbieden die de patiënt schade zouden kunnen berokkenen. Hieronder is mede begrepen: het bieden van valse hoop op genezing of verbetering van de klachten, het geven van onjuiste of incomplete informatie over de werkzaamheid van een behandeling, het niet of niet-tijdig inzetten van methoden van behandeling die binnen de beroepsgroep algemeen aanvaard zijn en het ontkennen of ontkrachten van op reguliere wijze tot stand gekomen medische bevindingen.
Tenslotte is een arts er op grond van gedragsregel II.11 KNMG toe gehouden niet verder tot de privésfeer van de patiënt door te dringen dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is.
- 3.8.2.
Opzet
De rechtbank heeft zich allereerst een oordeel gevormd omtrent de vraag of, gelet op de hierna door de rechtbank te omschrijven schending van de zorgplicht, sprake is van opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zoals impliciet primair ten laste is gelegd) dan wel het benadelen van de gezondheid (zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in die zin dat verdachte dit letsel beoogd heeft. Resteert de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van de rechtbank was ook het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin er niet op gericht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] (uiteindelijk) zwaar lichamelijk letsel zou bekomen is uit het dossier onvoldoende gebleken. De enkele wetenschap bij verdachte ten aanzien van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden is daarvoor onvoldoende. Het wilsaspect in de bewuste aanvaarding van die kans ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het opzettelijk benadelen van de gezondheid van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier zonder meer blijkt, mede op basis van de verklaringen van familieleden van [slachtoffer], dat verdachte de beste bedoelingen met [slachtoffer] had en zich heeft ingespannen om goed voor haar te zorgen, op de manier zoals zij dat wenste. De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de overtuiging gekregen dat verdachte, over wie meerdere getuigen concreet onderbouwd verklaren dat hij hen als patiënten in de loop van de behandeling wel degelijk ook doorverwees naar reguliere artsen indien aangewezen, niet opgewassen is geweest tegen de sterke wil van [slachtoffer] en haar inmiddels gegroeide weerzin tegen de reguliere geneeskunde. Onder invloed van [slachtoffer] die op haar beurt weer sterk beïnvloed werd door [naam medeverdachte] en de door haar voorgestane leefwijze, is verdachte meegegaan in hun manier van leven en heeft verdachte de overtuiging gekregen dat [slachtoffer] te zwak was voor een ziekenhuisopname. De rechtbank vindt voor het voorgaande ook bevestiging in het feit dat verdachte aanvankelijk met [slachtoffer], na het ontdekken van het knobbeltje in de borst, wel degelijk op grond van deze afwijking naar reguliere artsen is gegaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte, mede gelet op het feit dat hij arts is, minst genomen had moeten weten dat zijn handelen en nalaten de aanmerkelijke kans met zich bracht dat daardoor de gezondheid van [slachtoffer] werd benadeeld. Echter, dit betekent niet zonder meer dat hij die kans bewust, willens en wetens, heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
- 3.8.3.
Schuld
Verdachte heeft [slachtoffer] met name behandeld met acupunctuur en korreltjes en heeft aan haar lichaam metingen gedaan, onder meer teneinde de mogelijkheid van pijnbestrijding met morfine te onderzoeken. Dat verdachte deze handelingen mede verrichtte als zeer goede vriend van [slachtoffer] doet er geenszins aan af dat verdachte arts is en haar ook als zodanig behandelde. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer], na aanvankelijke kortdurende medewerking aan regulier onderzoek, actief ontraden zich tot de reguliere geneeskunst te wenden en haar gesterkt in haar opvatting dat een ziekenhuisopname voor haar gezondheidsrisico's met zich bracht, met name zolang zij niet voldoende was aangesterkt welk moment nooit is aangebroken. Er is uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzing naar voren komen waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte [slachtoffer], ondanks zijn goede bedoelingen, op juiste wijze, heeft geïnformeerd over haar ziektebeeld en de wijze waarop zij behandeld werd of haar heeft gewezen op behandelalternatieven in de reguliere geneeskunst. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat verdachte heeft nagelaten [slachtoffer] te informeren over de effectiviteit, aard, duur en (neven)effecten van een door hem voorgestelde of aangeboden behandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte in zijn zorgplicht jegens [slachtoffer] schromelijk te kort geschoten en heeft hij een aanzienlijk aantal van de op hem als arts rustende verplichtingen die uit de wet en de voor de beroepsgroep geldende richtlijnen voortvloeien geschonden. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft verdachte nagelaten [slachtoffer] te informeren over de beperkte mogelijkheden en effectiviteit van de behandeling die zij verkoos en voorts is niet aannemelijk geworden dat verdachte [slachtoffer] heeft gewezen op de gevaren van haar keuze om reguliere zorg te weigeren. Integendeel, verdachte heeft dit idee bij [slachtoffer] versterkt. Bovendien heeft verdachte bijzonder onprofessioneel gehandeld door bij [slachtoffer] in te trekken zonder daarbij aan [slachtoffer] en haar familie kenbaar te maken dat hij niet meer als behandeld arts kon worden beschouwd.
Verdachte kan een zodanig sterk verwijt worden gemaakt dat naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd moet worden dat de gevolgen van zijn handelen aan zijn schuld te wijten zijn geweest. Nu verdachte jarenlang dagelijks, waarvan gedurende het laatste jaar van haar leven een groot deel van ieder etmaal, als arts in de directe nabijheid van [slachtoffer] verkeerde en het naar medische maatstaven onbegrijpelijk is dat hij het zover heeft laten komen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte roekeloos heeft gehandeld.
- 3.8.4.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde letsel kan worden bewezen zoals hierna te noemen en dat daarmee sprake is van zwaar lichamelijk letsel. In het bijzonder heeft de rechtbank daartoe acht geslagen op het hiervoor reeds geciteerde rapport van prof. Dr. E. Boven. Voorts verwijst de rechtbank naar het grote aantal verklaringen waaruit volgt dat [slachtoffer] pijn leed en dat verdachte haar op momenten korrels adviseerde tegen de pijn. De rechtbank merkt de verdere doorgroei en uitzaaiing van kankergezwellen, en de daarmee samenhangende verergering van het ziektebeeld van [slachtoffer], afname van de levensverwachting en toename van pijnklachten, als zwaar lichamelijk letsel aan.
- 3.9.
Bewijsoverweging causaliteit
Door de verdediging is bepleit dat geen causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft bekomen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet in redelijkheid is toe te rekenen dat [slachtoffer] geen reguliere behandelingen heeft ondergaan en dat niet gesteld kan worden dat verdachte in dit verband zijn zorgplicht heeft geschonden. Belangrijke omstandigheid hierbij is dat [slachtoffer] zelf een duidelijke voorkeur had voor het niet reguliere circuit en daarin duidelijk haar eigen keuzes heeft gemaakt. [slachtoffer] wenste zelf geen reguliere (pijnstillende) medicatie en verdachte heeft er alles aan gedaan, gelet op de eigen wensen van [slachtoffer], het haar zoveel mogelijk naar de zin te maken. In het incidentele gevallen dat verdachte wel reguliere medicatie voorschreef weigerde [slachtoffer] zelf deze in te nemen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor reeds overwoog volgt dat verdachte heeft nagelaten [slachtoffer] deugdelijk te informeren over de behandelalternatieven en de te verwachten resultaten van de door hem toegepaste behandeling. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] actief heeft ontraden naar het ziekenhuis te gaan.
Uit het procesdossier is gebleken dat bij [slachtoffer] zelf een sterke weerstand was gegroeid ten aanzien van de reguliere geneeskunst, hoewel zij in het verleden altijd onderzoek en behandeling in het reguliere medische circuit had ondergaan. Echter, ondanks de sterke persoonlijkheid van [slachtoffer] en haar duidelijke voorkeur voor niet reguliere geneeswijzen, heeft zij zich in samenspraak met verdachte tot haar huisarts en later tot de mammapoli gewend nadat eind 2006 een knobbeltje in de borst werd geconstateerd. Ook is vastgesteld dat [slachtoffer] in oktober 2010 ingestemd heeft met een bloedonderzoek en later uiteindelijk met een ziekenhuisopname. Daarbij komt dat, eenmaal in het ziekenhuis, [slachtoffer] aanvankelijk weigerde röntgenfoto's te laten maken maar na uitleg van de chirurg hiermee toch instemde. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] bij juiste informatievoorziening wel degelijk te bewegen was tot reguliere behandelwijzen over te gaan. Dat voor verdachte hierin een belangrijke rol was weggelegd volgt uit het feit dat [slachtoffer] volledig meeging in hetgeen verdachte haar voorhield. Zij baseerde de door haar gemaakte keuzes gedurende haar ziekteproces in overwegende mate op basis van de mededelingen van verdachte en op die van [naam medeverdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank is het in aanzienlijke mate waarschijnlijk te achten dat [slachtoffer] tot andere keuzes zou zijn gekomen, indien verdachte had voldaan aan de op hem jegens haar rustende zorgplicht, zeker wanneer verdachte hierin samenwerking had gezocht met de man en kinderen van [slachtoffer] en haar huisarts. De stelling van verdachte, inhoudende dat hij dit wel steeds deed en [slachtoffer] bij herhaling trachtte te bewegen een reguliere behandeling te ondergaan, vindt geen steun in de bewijsmiddelen zoals deze hiervoor zijn besproken, en evenmin in het medische dossier dat hij op grond van artikel 7: 454 BW dient bij te houden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte in zijn hoedanigheid als arts andere patiënten die onder zijn behandeling stonden wel doorverwees naar het reguliere circuit. Ook met [slachtoffer] was dit aanvankelijk het geval. Verdachte is hier echter in toenemende mate hiervan afgeweken door haar op den duur actief te ontraden naar het ziekenhuis te gaan omdat zij daar niet toe in staat zou zijn geweest. Door de steeds sterker wordende relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, die zelfs enig moment bij haar inwoonde, ontstond voor verdachte een uiterst complexe situatie zoals hij dat zelf heeft omschreven. Juist in die complexe - door hem zelf gecreëerde en door de gedragsregels van de eigen beroepsgroep verboden - situatie had verdachte zich moeten realiseren dat het in aanzienlijke mate waarschijnlijk was dat in het bijzonder ook de door hem gedane mededelingen van beslissende invloed waren op [slachtoffer]. Verdachte is daarmee een onmisbare schakel is geweest in de gebeurtenissen die uiteindelijk hebben geleid tot het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
Verdachte heeft het gevaar dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft geopenbaard, in zodanige mate verhoogd dat het veroorzaken van dit letsel redelijkerwijs aan verdachte dient te worden toegerekend.
- 3.10.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij in de periode van 4 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en Amsterdam en Haarlem en Zaandam,
roekeloos heeft gehandeld en nalatig is geweest,
door [slachtoffer], verder te noemen patiënte, van wie verdachte wist en/of redelijkerwijs had moeten en kunnen vermoeden dat
- -
reguliere zorgverleners aandrongen op nader lichamelijk onderzoek door een regulier zorgverlener teneinde ernstige en steeds ernstiger wordende verdenkingen op borstkanker nader te onderzoeken en/of
- -
zij aan borstkanker leed,
door bij haar, als basisarts en acupuncturist handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst en zorg,
waarbij hij, verdachte niet heeft gehandeld als goed hulpverlener immers heeft hij
INFORMED CONSENT
bij het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en 7:450 BW
door
- -
aan voornoemde patiënte onvoldoende informatie te geven over
- *
de aard en het doel van de door verdachte gegeven behandeling en
- *
reguliere behandelalternatieven en
- *
de te verwachten gevolgen en risico's op complicaties voor de gezondheid van deze patiënte en
- -
na te laten om voor patiënte een duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandelingen en
- -
niet- reguliere methoden en metingen toe te passen zonder aan deze patiënte voldoende duidelijk te maken en haar mede te delen dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit, duur en (neven)effecten van de behandelwijzen ten aanzien van haar ziektebeeld en
- -
na te laten deze patiënte steeds duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor haar gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van reguliere behandelwijzen
en
GOED HULPVERLENERSCHAP
ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door
- -
na te laten om voor elke medische behandeling de, volgens de professionele standaard binnen de reguliere zorg vastgestelde, voorlopige medische diagnose het uitgangspunt te laten zijn en
- -
geen overleg en afstemming te zoeken met reguliere zorgverleners welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte en
- -
na te laten zich de eigen behandeling te richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, immers heeft verdachte bij patiënte niet-reguliere behandelwijzen toegepast en
- -
niet periodiek en kritisch zijn behandelbeleid te toetsen en waar nodig aan te passen en/of aan te vullen terwijl de gezondheidstoestand van patiënte steeds verder zichtbaar verslechterde en
- -
na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg en behandelwijzen en
- -
patiënte meermalen actief te ontraden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende duidelijk en onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor niet-reguliere behandelingen, waarbij zij zich heeft laten behandelen door verdachte, waardoor haar de benodigde reguliere medische zorg is onthouden,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een verdere doorgroei en verdere uitzaaiingen van een
kankergezwel en een verergering van haar ziektebeeld en een aanzienlijke afname van de genezingskans en levensverwachting en een ernstige toename van de pijnklachten, heeft bekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
Aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid en terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van activiteiten of werkzaamheden op het gebied van de geneeskunst in de zin van alle verrichtingen, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte op eigen kosten de uitspraak van de rechtbank openbaar zal laten maken in een landelijk dagblad. Tenslotte heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.Standpunt
van de verdediging
De verdediging heeft er op gewezen dat verdachte als zeer goede vriend van [slachtoffer] heeft gehandeld en haar derhalve nooit pijn heeft willen bezorgen, maar juist alles voor haar overhad en zich gedurende de laatste jaren van haar leven volledig wegcijferde. Daarnaast is verdachte reeds vele jaren werkzaam als arts en tegen hem is nooit een klacht ingediend. Bovendien heeft verdachte tegenover de rechtbank verantwoording afgelegd voor zijn handelen. De verdediging heeft er bovendien op gewezen dat verdachte door zijn vriendschapsrelatie met een ernstige zieke vrouw zich in een voor hem uitermate complexe situatie begaf. Hij wilde haar niet behandelen, maar slechts een vriend zijn, terwijl [slachtoffer] zelf geen reguliere behandeling wilde en mensen die over reguliere zorg begonnen steevast de deur wees. Tenslotte dienen de gevolgen voor verdachte van het overlijden van [slachtoffer] niet uit het oog te worden verloren. Hij verloor een heel goede vriendin voor wie hij dag en nacht zorgde en hij heeft daarvan geruime tijd veel verdriet en last gehad. De verdediging heeft op grond van het voorgaande primair betoogd geen straf of maatregel op te leggen. In het geval de rechtbank toch een straf oplegt, heeft de verdediging bepleit dat deze straf niet hoger dient uit te vallen dan in vergelijkbare zaken is opgelegd. Nu van herhalingsgevaar niet blijkt, aangezien verdachte zijn fouten inziet, werkt als arts en daarbij patiënten indien nodig doorverwijst, en nu bovendien de tuchtrechter de zaak tegen verdachte heeft opgepakt, is het opleggen van een beroepsverbod niet aangewezen, laat staan de dadelijke uitvoerbaarheid van de gevorderde bijzondere voorwaarden.
- 6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en uit de bespreking aldaar van het namens de Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 17 februari 2012. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 mei 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van arts zijn patiënte, [slachtoffer], waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden en op zeker moment wel wist dat zij aan borstkanker leed, nagenoeg uitsluitend niet-reguliere therapie en medicatie met een ontbrekende, dan wel onbewezen effectiviteit aangeboden. Bovendien heeft verdachte nagelaten [slachtoffer] op de juiste wijze te informeren over haar ziektebeeld en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de door hem gegeven behandeling. Tevens heeft verdachte [slachtoffer] niet geïnformeerd over de behandelmogelijkheden binnen de reguliere geneeskunst en haar daar zelfs actief van af gehouden. Daarnaast is verdachte bijzonder onprofessioneel geweest door zodanig diep in het privéleven van [slachtoffer] door te dringen dat hij voor zichzelf de uiterst complexe situatie heeft doen ontstaan waar hij zelf ter terechtzitting meermalen over heeft gesproken.
Verdachte heeft derhalve zijn zorgplicht als arts op zeer ernstige wijze geschonden. Gevolg van diens roekeloze handelen is dat [slachtoffer] zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen in die zin dat zij jarenlang niet adequaat is behandeld voor een steeds heviger doorgroeiende tumor in de borst. Het handelen en nalaten van verdachte heeft er zelfs toe geleid dat de borst van [slachtoffer] volledig is weggerot en dat zij een vreselijke lijdensweg heeft moeten doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte, toen het voor een ieder duidelijk was dat [slachtoffer] niet meer te genezen was, dit lijden kunnen en moeten verzachten door haar reguliere palliatieve zorg te bieden, zoals de verdachte afgelegde eed van Hippocrates ook voorschrijft.
Uiteindelijk is [slachtoffer] overleden aan gevolgen van de verwaarloosde tumor in haar borst. Gevolg hiervan is dat haar echtgenoot, kinderen en haar moeder verder zullen moeten leven zonder haar. Het moet voor hen bijzonder wrang zijn dat haar dood, indien van meet af aan adequaat was ingegrepen mogelijk voorkomen had kunnen worden en dat het langdurig lijden in de stervensfase volstrekt onnodig is geweest. Het verdriet dat zij hebben is tot uitdrukking gekomen in de nabestaandenverklaringen van de echtgenoot en de dochter van [slachtoffer], zoals deze ter terechtzitting zijn voorgelezen.
Het ziektebeeld van [slachtoffer] in de periode kort voor en ten tijde van haar overlijden heeft ook op professionals indruk gemaakt. Zo heeft een van de thuiszorgmedewerkers die [slachtoffer] in de laatste weken van haar leven verzorgde haar gevoelens in een bericht aan haar leidinggevende onder meer afgevraagd hoe het mogelijk is dat iemand anno 2011 kan sterven aan de gevolgen van onder meer bijgeloof. Daarnaast vooral maakte de enorme etterende wond een diepe indruk op hen. Door de oncoloog uit het ziekenhuis is verklaard dat zij nog nooit in haar carrière een dergelijk overlijden als gevolg van borstkanker heeft meegemaakt en ook voor de arts op de spoedeisende hulp was dit een ongewoon beeld.
De rechtbank ziet ook onder ogen dat de periode met [slachtoffer] van begin 2007 tot 21 maart 2011 ook op verdachte een grote impact heeft gehad en een zware wissel op hem heeft getrokken. Dat het zover uit de hand heeft kunnen lopen is een verwijt dat verdachte wordt gemaakt, maar is tevens iets dat ook verdachte niet heeft gewild. Als gevolg hiervan heeft verdachte enige tijd zijn praktijk niet kunnen uitoefenen.
In het licht van al het voorgaande acht de rechtbank het niet gepast om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Het verwijt dat hem wordt gemaakt is zodanig ernstig dat de rechtbank verdachte wel een straf zal opleggen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op de straffen die aan artsen in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet op die uitspraken is de eis van de officier van justitie zeer fors. De rechtbank zal bovendien tot een aanzienlijk lagere straf komen dan gevorderd, aangezien de eis is gebaseerd op een bewezenverklaring van medeplegen van zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
Met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank geen enkel strafrechtelijk doel gediend. De rechtbank zal volstaan met oplegging aan verdachte van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf.
Met betrekking tot de door officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is zo'n 25 jaar werkzaam als arts in een praktijk en heeft daarbinnen altijd zonder problemen en tuchtmaatregelen gefunctioneerd. Van andere klachten tegen verdachte bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg is evenmin gebleken. Bovendien staat vast dat verdachte normaliter patiënten doorverwees naar de reguliere geneeskunst indien dit aangewezen was. In de onderhavige zaak heeft verdachte zoals gezegd grote fouten gemaakt en zijn zorgplicht ernstig geschonden. Het had op de weg van verdachte gelegen om zich, gelet op de zich dieper ontwikkelende persoonlijke relatie, van iedere behandeling van [slachtoffer] te onthouden maar dat heeft hij niet gedaan. Deze fouten komen naar het oordeel van de rechtbank juist voort uit de bijzondere relatie die tussen verdachte en zijn patiënte geleidelijk is ontstaan en de unieke complexe situatie waarin hij zichzelf daardoor gemanoeuvreerd heeft. Het handelen van verdachte is daardoor echter zodanig situationeel gekleurd en heeft onder dusdanig bijzondere omstandigheden plaatsgevonden dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de kans op herhaling uiterst gering acht. Daarbij komt dat volgens mededelingen van de officier van justitie en de verdediging thans tegen verdachte een tuchtrechtelijke procedure wordt gestart. In die procedure zal door beroepsgenoten worden bezien of het handelen van verdachte consequenties dient te hebben voor zijn beroepsuitoefening. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden op te leggen, laat staan deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het opleggen van een aanzienlijke voorwaardelijke straf met een proeftijd van vijf jaar is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te voorkomen dat verdachte wederom een strafbaar feit begaat.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 308 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.10 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op vijf jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot inbewaringstelling van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2013.
blad 30
vonnis
Uitspraak 23‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Beslissing op bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv. Een verzoek tot gedragsdeskundig onderzoek naar een overleden slachtoffer is door de rechter-commissaris inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Het gaat hier om een ingrijpend verzoek tot het inslaan van een geheel nieuwe onderzoeksrichting, ingediend nadat meer dan een jaar is verstreken sinds de aanvang van de mini-instructie op verzoek van de verdediging. Naar het oordeel van de raadkamer had de rechter-commissaris de beoordeling van het het verzoek dienen over te laten aan de zittingsrechter, nu de dagvaarding ten tijde van de beslissing van de rechter-commissaris reeds was uitgebracht. Daaraan doet in deze zaak niet af dat de officier van justitie heeft nagelaten de rechter-commissaris in kennis te stellen van het voornemen tot dagvaarding. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft inmiddels geleid tot een vonnis dat gepubliceerd is onder LJN nummer CA3046.
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 13/737
Parketnummer: 15/700899-11
Uitspraakdatum: 23 mei 2013
beschikking (ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering, hierna Sv)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 15 mei 2013 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door
mr. A. Baatenburg de Jong en mr. D.W.H.M. Wolters, beiden advocaat te Hoofddorp, ingediend bezwaarschrift, gedateerd 13 mei 2013, van
[bezwaarde], bezwaarde,
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te (2132 CE) Hoofddorp, Kruisweg 971c, ten kantore van mr. Baatenburg de Jong en mr. Wolters voornoemd.
2. De ontvankelijkheid van bezwaarde in zijn bezwaarschrift
Op 2 mei 2013 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de raadslieden van klager tot het doen van nadere onderzoekshandelingen gemotiveerd afgewezen. Op 15 mei 2013 is namens klager een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank stelt vast dat, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, het bezwaarschrift binnen veertien dagen na de beslissing van de rechter-commissaris is ingediend, mitsdien tijdig. Bezwaarde kan derhalve in zoverre in zijn bezwaarschrift worden ontvangen.
3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat in het onderzoek met de naam ‘Altoja’ op vordering van de officier van justitie deskundigen zijn benoemd door de rechter-commissaris. Daarnaast heeft de rechter-commissaris onderzoekshandelingen verricht in het kader van een mini-instructie op verzoek van de verdediging, waaronder het horen van een aanzienlijk aantal getuigen. Dit verzoek dateert van 15 maart 2012.Op 2 april 2013 hebben de raadslieden van klager de rechter-commissaris verzocht nadere onderzoekshandelingen te verrichten. De verzochte onderzoekshandelingen bestaan uit het benoemen van een deskundige teneinde gedragskundig onderzoek uit te voeren met betrekking tot een overleden persoon. Bij beslissing van 2 mei 2013 heeft de rechter-commissaris dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat een gedragskundig onderzoek naar overleden personen door de voorgestelde psychiater een expertise in ontwikkeling is, dat dergelijk onderzoek enkel is verricht op daders van homicide die vervolgens suïcide hebben gepleegd, zodat met het voorgestelde gedragsdeskundig onderzoek naar een overleden slachtoffer nog geen ervaring is opgedaan. Daarbij komt dat in het kader van het voorgestelde onderzoek familieleden en andere naastbetrokkenen van de overledene wederom indringend geconfronteerd zullen worden met het verlies van hun naaste, terwijl zij reeds meermalen zijn ondervraagd. Een dergelijke nieuwe confrontatie acht de rechter-commissaris onwenselijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet versterking positie rechter-commissaris (Stb. 2011, 600). Op grond van de in artikel XI van deze wet neergelegde overgangsbepaling blijven in strafzaken, waarin ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld of dit gerechtelijk vooronderzoek nog niet onherroepelijk is gesloten, de op dat tijdstip vervallen bepalingen van toepassing. Niet is gebleken dat in de zaak van bezwaarde een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, zodat op het verzoek van bezwaarde van 2 april 2013 de bepalingen van de Wet versterking positie rechter-commissaris van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 181 lid 1 Sv kan de officier van justitie vorderen dat de rechter-commissaris met het oog op de opsporing van een strafbaar feit onderzoekshandelingen verricht.
Ingevolge artikel 182 lid 1 Sv kan een persoon die als verdachte van een strafbaar feit is verhoord, of die reeds terzake van een strafbaar feit wordt vervolgd, de rechter-commissaris verzoeken dienaangaande onderzoekshandelingen te verrichten. Op grond van het zesde lid kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank, indien de rechter-commissaris weigert de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.
Ingevolge artikel 238 lid 2 Sv stelt de officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris kan, zonodig na de officier van justitie en de verdachte of diens raadsman te hebben gehoord, het onderzoek beëindigen. Indien hij het onderzoek voortzet, doet hij een proces-verbaal in het dossier opnemen met de mededeling dat het onderzoek uit hoofde van deze Titel nog niet is afgerond.
Ingevolge artikel 316 lid 1 Sv stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris, indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt.
Bij de Wet versterking positie rechter-commissaris is eveneens artikel 238 Sv gewijzigd. Op grond van de gewijzigde bepaling kan de rechter-commissaris, indien de officier voornemens is een dagvaarding uit te brengen, zijn onderzoek beëindigen of voortzetten. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris (Kamerstukken II 2009-2010, 32 177, nr. 3, p. 17) moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat, op het moment dat de officier voornemens is de dagvaarding uit te brengen, de rechter-commissaris zijn onderzoek beëindigt, tenzij dit op zeer korte termijn kan worden afgerond. De zittings-rechter kan in dat laatste geval op grond van artikel 316 Sv de rechter-commissaris verzoeken de onderzoekshandelingen alsnog te voltooien. Een amendement van 5 april 2011 leidde tot de uiteindelijke, hierboven weergegeven, redactie van artikel 238 lid 2 Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst deze gewijzigde bepaling en de uitleg die daaraan wordt gegeven erop dat met de komst van de Wet versterking positie rechter-commissaris geen wijziging is beoogd in de verhouding tussen het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. De opmerking van de toenmalige minister van Justitie in de Memorie van Toelichting dat geen verandering in de verhouding tussen het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting is beoogd (Kamerstukken II 2009-2010, 32 177, nr. 3, p. 18) en de opmerking van de minister van Veiligheid en Justitie in de Memorie van Antwoord – na indiening van bovengenoemd amendement – inhoudende dat de verhouding tussen beide fasen van strafproces ongewijzigd blijft en dat het aan de zittingsrechter is om te oordelen over alle onderdelen van de strafzaak die hem worden voorgelegd (Kamerstukken I, 2011-2012, 32 117, C, p. 5) wijzen hier eveneens op.
Op basis van de stukken van het dossier blijkt dat in onderhavige strafzaak op 15 april 2013 namens de officier van justitie de dagvaarding is uitgebracht ter betekening aan klager. Daarvan is de rechter-commissaris niet in kennis gesteld. De rechter-commissaris heeft de raadkamer meegedeeld dat hij er wel van is uitgegaan, gelet op de door de officier van justitie in haar reactie op het verzoek van de raadslieden medegedeelde zittingsdata, dat reeds een dagvaarding was uitgebracht.
Gelet op voormelde vaststellingen had de officier van justitie de rechter-commissaris in kennis dienen te stellen van het voornemen tot dagvaarden. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat de rechter-commissaris had dienen te beslissen om hetzij zijn onderzoek te beëindigen hetzij te voltooien in het geval dit op korte termijn mogelijk was geweest.Naar het oordeel van de raadkamer is het onderhavige verzoek niet een verzoek dat een onderzoekshandeling betreft die zich in de afrondende fase bevindt en derhalve op korte termijn kan worden afgerond. Het gaat hier om een geheel nieuwe onderzoeksrichting die blijkens de onderbouwing van het verzoek eerst zou moeten leiden tot een haalbaarheids-onderzoek alvorens bij positieve beantwoording onderzoek te kunnen verrichten.Hierbij is tevens van belang dat het verzoek is gedaan op een moment waarop meer dan een jaar was verstreken nadat het door de rechter-commissaris gehonoreerde verzoek tot mini-instructie was gedaan.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het gegeven dat de geplande inhoudelijke behandeling aanstaande was, dat de rechter-commissaris, indien hij op de juiste wijze in kennis was gesteld van het voornemen tot dagvaarden, het verzoek niet-ontvankelijk had dienen te verklaren en de inhoudelijke beoordeling van het verzoek aan de meervoudige kamer had dienen over te late.
Nu de rechter-commissaris op het verzoek van bezwaarde geen inhoudelijke beslissing had behoren te nemen, maar bezwaarde niet had moeten ontvangen in het namens hem gedane verzoek, is het bezwaarschrift gegrond. De raadkamer zal het het verzoek niet inhoudelijk beoordelen maar alsnog datgene doen wat reeds had moeten geschieden. Nu de dagvaarding reeds is uitgebracht dient het verzoek inhoudelijk ter terechtzitting beoordeeld te worden door de meervoudige kamer van deze rechtbank.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond.
6. Samenstelling raadkamer
Deze beschikking is gegeven door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Klerk, griffier.
Bij ontstentenis van de voorzitter is deze beschikking mede ondertekend door de oudste rechter.